Sekse- en etnische verschillen in risicofactoren voor
zelfmoordgedrag onder delinquente jongeren
Differences in risk factors for suicidal behavior between different groups of juvenile offenders that are based on the variables gender and ethnicity.
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam J. N. Visser, 6050867 Eerste beoordelaar: M. Assink Tweede beoordelaar: C. E. van der Put Amsterdam, maart 2015
2
Inhoudsopgave
Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 11 Resultaten 13 Discussie 20 Literatuurlijst 26 Bijlage 293
Abstract
Background: The prevalence of suicidal behaviour is considerably higher among juvenile offenders than among noncriminal young people. In the present study we examined
differences in risk factors for suicidal behavior between different groups of juvenile offenders
that were based on the variables gender and ethnicity. Methods: The Washington State
Juvenile Court Assessment was administered by US probation officers in a sample of 13.613
detained juvenile offenders. Assessed were suicidal behaviour in the past six months (the
dependent variable in the present study) and potential risk factors for suicidal behaviour in
different life domains (the independent variables in the present study). The prevalence of
suicidal behaviour, the prevalence of the risk factors, and the impact of these risk factors were
examined in different groups of juvenile offenders that were based on the variables gender
and ethnicity. Finally, multivariate analyses were performed to find out which risk factors had
a unique contribution in predicting suicidal behaviour in each group of juvenile offenders.
Results: Both the prevalence of suicidal behaviour and the prevalence of the risk factors studied were highest in females and Native Americans. Multivariate analyses showed that
there were differences in risk factors that uniquely contributed to the prediction of suicidal
behaviour between males and females and between different ethnic subgroups as well.
Conclusion: Different risk factors are important in the prediction of suicidal behaviour among different groups of juvenile offenders. These results may contribute to an
4
Samenvatting
Achtergrond: De prevalentie van zelfmoordgedrag ligt vele malen hoger onder delinquente jongeren dan onder niet delinquente jongeren. In deze studie worden sekse- en etnische
verschillen in risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder jeugddelinquenten onderzocht.
Methoden: De Washington State Juvenile Court Assessment is door Amerikaanse
reclasseringsmedewerkers afgenomen in een onderzoekspopulatie van 13.613 gedetineerde
delinquenten. Middels dit instrument is zelfmoordgedrag (in de laatste zes maanden) gemeten
als afhankelijke variabele alsmede variabelen (die in het verleden zijn gemeten) die mogelijke
risicofactoren zijn voor zelfmoordgedrag als onafhankelijke variabelen. Sekse- en etnische
verschillen in prevalentie van zelfmoordgedrag, en risicofactoren, en de impact van
risicofactoren zijn berekend voor verschillende groepen jeugddelinquenten. Tenslotte werden
in alle subgroepen multivariate analyses uitgevoerd om te onderzoeken welke risicofactoren
een unieke bijdrage leveren aan de voorspelling van zelfmoordgedrag. Resultaten: De
prevalentie van zelfmoordgedrag was hoger bij meisjes dan bij jongens en hoger bij blanke
jongeren dan onder andere etnische groepen. Hetzelfde gold voor de prevalentie van de
onderzochte risicofactoren. Multivariate analyses toonden aan dat verschillende risicofactoren
van belang zijn bij verschillende groepen delinquenten. Conclusie: De resultaten van deze
studie wijzen op sekse- en etnische verschillen in risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder
jeugddelinquenten. Deze resultaten kunnen een bijdrage leveren aan het verbeteren van
5
Inleiding
Zelfmoord onder jeugdigen wordt gezien als een groot volksgezondheidsprobleem in
de Verenigde Staten. Ondanks dat zelfmoord doodsoorzaak nummer twee is onder jongeren
wereldwijd (Hayes, 2005), is er weinig onderzoek gedaan naar zelfmoordgedrag onder
specifiek jeugddelinquenten. Dit is opmerkelijk, omdat Thompson, Kingree, en Ching-Hua
(2006) juist concludeerden dat zelfmoordgedrag onder jeugddelinquenten vaker lijkt voor te
komen dan onder de algemene populatie jeugdigen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat
de prevalentie van psychische stoornissen vele malen hoger ligt bij jeugddelinquenten dan bij
jongeren die geen delinquent gedrag vertonen (Cauffman, 2004). In het kader van zowel
preventie van zelfmoord alsmede de behandeling van delinquente jongeren met
zelfmoordneigingen, is het van belang om onderzoek te doen naar risicofactoren voor
zelfmoord. Het huidige onderzoek richt zich specifiek op sekse- en etnische verschillen in
prevalentie en impact van risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder jeugddelinquenten. Dit
is van wetenschappelijk belang omdat hier nog niet eerder onderzoek naar is gedaan.
Daarnaast is dergelijk onderzoek ook van klinisch belang omdat dit kan leiden tot een
verbetering van zowel instrumenten voor risicotaxatie als de behandeling van
zelfmoordgedrag onder jeugddelinquenten.
In onderzoek naar risicofactoren voor zelfmoord is het van belang om het construct
zelfmoord eerst goed te definiëren, omdat uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat zelfmoord
uit meerdere facetten bestaat. In het huidige onderzoek wordt zelfmoord gedefinieerd zoals
beschreven door Sluyter (2010) die stelt dat zelfmoord uit drie componenten bestaat. Het
eerste component heeft betrekking op zelfmoordgedachten die vage tot concrete plannen
inhouden voor het plegen van zelfmoord. Het tweede component bestaat uit mislukte
zelfmoordpogingen die kunnen variëren in ernst, en ten slotte heeft het derde component
6 naar aanleiding van de zelfmoordpoging. Deze componenten van zelfmoord komen niet in
gelijke mate voor. Zo geeft Sluyter (2010) aan dat er meer mensen zijn die aan zelfmoord
denken dan personen die daadwerkelijk een zelfmoordpoging ondernemen. Bovendien vinden
meer zelfmoordpogingen plaats dan voltooide zelfmoorden. Wanneer in het huidige
onderzoek gesproken wordt over zelfmoordgedrag dan heeft dit betrekking op zowel
zelfmoordgedachten als zelfmoordpogingen.
Uit diverse onderzoeken blijkt dat zelfmoordgedrag onder delinquenten geen
zeldzaam verschijnsel is. Zo bleek uit de eerste nationale studie naar zelfmoordgedrag onder
gedetineerde jongeren in de Verenigde Staten dat 110 jeugddelinquenten overleden zijn naar
aanleiding van zelfmoord in de periode tussen 1995 en 1999 (Hayes, 2005). Penn, Esposito,
Schaeffer, Fritz, en Spirito (2003) toonden aan dat gedetineerde jongeren vaker een
zelfmoordpoging ondernemen dan jongeren in de algemene populatie en daar bovendien meer
gewelddadige methoden voor gebruiken. Daarnaast heeft Memory (1989) aangetoond dat het
aantal voltooide zelfmoorden 4.6 keer zo hoog is bij jongeren in gevangenissen dan bij de
normale populatie. Ook Morris et al. (1995) onderzochten de prevalentie van zelfmoord onder
adolescenten in een jeugdgevangenis en zij vonden dat 22% van de gevangenen over
zelfmoord had nagedacht. Tevens vonden zij dat zelfmoord door 20% van de gevangenen was
gepland en dat 16% daadwerkelijk een poging had gedaan tot zelfmoord. Putnins (2005) vond
soortgelijke resultaten en stelde dat een kwart van de onderzochte jeugddelinquenten
recentelijk een zelfmoordpoging had ondernomen.
Uit de hierboven besproken onderzoeken blijkt dat jeugddelinquenten een verhoogd
risico hebben op zelfmoordgedrag in vergelijking tot de algemene populatie. Er is nog weinig
bekend over sekse- en etnische verschillen in risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder
specifiek jeugddelinquenten. Wel zijn er studies verricht naar risicofactoren voor
7 verschillende niveaus: mentale gezondheid, middelenmisbruik, eerdere stressvolle
gebeurtenissen en sekse/etniciteit.
Eén van de risicofactoren die in de literatuur vaak wordt genoemd, is het lijden aan
mentale stoornissen. Ruchkin, Schwab-Stone, Koposov, Vermeiren, en King (2003) stellen
dat vroege psychopathologie een belangrijke risicofactor is. Daarnaast is gebleken dat
zelfmoordpogingen over het algemeen gerelateerd zijn aan internaliserende stoornissen
(Sanislaw, Grilo, Fehon, Axelrod, & McGlashan, 2003). Zo heeft Hayes (2005) gevonden dat
bij 74.3% van de jeugddelinquenten die een voltooide zelfmoord gepleegd hadden sprake was
van een mentale stoornis. Tevens toonden King et al. (2001) aan dat de aanwezigheid van
psychiatrische ziektebeelden, zoals depressie en angst, belangrijke risicofactoren zijn voor
pogingen tot en voltooiing van zelfmoord onder kinderen en adolescenten. Verder bleek uit
onderzoek van Penn et al. (2003) dat suïcidale jongeren en jongeren die automutilatie
pleegden een hogere mate van depressie, angst en boosheid hadden dan jongeren die niet
suïcidaal waren en/of geen automutilatie pleegden.
Een andere interessante bevinding van Ruchkin et al. (2003) is de hoge prevalentie van
angststoornissen onder jeugddelinquenten met zelfmoordgedachten, hetgeen dan ook een
belangrijke risicofactor is voor zelfmoord. Kempton en Forehand (1992) hebben onderzocht
of er een verschil is in depressiviteit, hopeloosheid, gedragsproblemen en middelenmisbruik
tussen jeugdige delinquenten die een zelfmoordpoging hadden begaan en jeugdige
delinquenten die geen zelfmoordpoging hadden begaan. Zij vonden dat depressie als een
voorspeller geldt bij blanke jeugdigen voor het plegen van een zelfmoordpoging. Daarnaast
hebben Ruchkin et al. (2003) in hun onderzoek aangegeven dat het merendeel van de
jongeren die zelfmoord plegen in de normale populatie, symptomen van antisociaal gedrag
lieten zien waarvan ongeveer de helft gediagnosticeerd was met een gedragsstoornis. Tevens
8 Een ander resultaat uit het onderzoek van Putnins (2005) is dat zelfmoordpogingen in
het verleden een belangrijke voorspeller voor toekomstige zelfmoordpogingen is. Rohde,
Seeley, en Mace (1997) bekrachtigden dit met hun studie waaruit bleek dat er een relatie
bestaat tussen eerdere zelfmoordpogingen en het hebben van zelfmoordgedachten. Daarnaast
vond Hayes (2005) dat 69.6% van de delinquenten die zelfmoord hadden gepleegd in het
verleden al zelfmoordgedrag liet zien. Zelfmoordpogingen kwamen het vaakst voor gevolgd
door zelfmoordgedachten en automutilatie.
Uit diverse studies blijkt dat middelenmisbruik eveneens een sterke voorspeller is van
zelfmoordgedrag. Sluyter (2010) heeft aangegeven dat alcohol- en drugsverslaving een
belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van zelfmoordgedachten en -gedrag. Ook uit de
resultaten van andere onderzoeken blijkt dat middelenmisbruik samenhangt met
zelfmoordgedrag (zie bijvoorbeeld Morris et al., 1995; Payne, Swami, & Stanistreet, 2008;
Hayes, 2005). Putnins (2005) rapporteerde dat er een verband is tussen middelenmisbruik en
zelfmoordgedrag zelfs wanneer gecontroleerd werd voor eerdere zelfmoordpogingen.
In de literatuur worden stressvolle traumatische ervaringen (zoals kindermishandeling)
ook genoemd als belangrijke risicofactoren voor zelfmoord. Uit onderzoek van Briere en
Runtz (1986) blijkt namelijk dat seksueel misbruik een voorspeller is van zelfmoordgedrag.
Daarnaast laat onderzoek naar zelfmoordgedachten onder leden van jeugdbendes zien dat
wanneer sprake was van seksueel misbruik ook meer sprake was van zelfmoordgedachten en
zelfmoordpogingen (Evans, Albers, Macari, & Mason, 1996).
Het laatste niveau waarop risicofactoren zijn bestudeerd, is het niveau van sekse- en
etniciteit. Wanneer verschillen in sekse in acht worden genomen blijkt dat zelfmoordgedrag
bij zowel delinquente jongens als meisjes vaker voorkomt dan bij jongens en meisjes uit de
normale populatie (Thompson et al., 2006). Delinquente meisjes hebben een vijf keer zo grote
9 jongens. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat bij meisjes veel risicofactoren voor
delinquentie tevens risicofactoren zijn voor zelfmoordgedrag. Denk hierbij aan de
risicofactoren psychopathologie, kindermisbruik, traumatische ervaringen en
gezinsproblematiek (Thompson et al., 2006). Zelfmoordgedrag bij delinquente jongens hangt
over het algemeen samen met depressieve en verminderde sociale connecties, terwijl
zelfmoordgedrag bij delinquente meisjes meer samenhangt met impulsiviteit en instabiliteit
(Rohde et al., 1997).
Tevens is bestudeerd of etniciteit van invloed is op het risico van zelfmoordgedrag. Zo
hebben Borowsky, Ireland, en Resnick (2001) getracht de risicofactoren te identificeren voor
zelfmoordpogingen onder Afro-Amerikaanse, Latijns- Amerikaanse en blanke adolescenten.
De onderzochte risicofactoren eerdere zelfmoordpogingen, slachtoffer zijn van geweld,
geweldplegers, alcohol gebruik, marihuana gebruik en schoolproblemen bleken voor alle
groepen voorspellers te zijn van zelfmoordgedrag. In ander onderzoek bleek dat er drie keer
zoveel zelfmoordpogingen gepleegd werden onder blanke participanten dan onder
Afro-Amerikaanse participanten (Kempton & Forehand, 1992).
Inzicht in bovengenoemde risicofactoren voor zelfmoordgedrag specifiek bij
delinquente jongeren ontbreekt nog, terwijl inzicht hierin juist van belang is om risicotaxatie
en interventie zo optimaal mogelijk in te richten. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren
volgens het Risk-Need-Responsitivity (RNR) model (Andrews & Bonta, 2010). Dit
theoretische model geeft richting aan het proces van risicotaxatie en interventie en is van
oorsprong gericht op recidive. Uit onderzoek van Andrews en Bonta (2010) is gebleken dat
het toepassen van het RNR model samenhangt met 35% minder recidive. Toepassing van dit
model gericht op zelfmoordgedrag zou mogelijk de prevalentie van zelfmoord onder
delinquente jongeren kunnen reduceren. Het RNR model bestaat uit een aantal principes. Ten
10 risico van zelfmoordgedrag. Vervolgens wordt er gekeken naar het behoefte-principe. Dit
houdt in dat de dynamische risicofactoren voor zelfmoordgedrag in kaart worden gebracht
zodat een interventie hierop gericht kan worden (Andrews & Bonta, 2010). Risicofactoren
vervullen dus een belangrijke plaats binnen het RNR model. Om vast te stellen welke factoren
samenhangen met zelfmoordgedrag en ten grondslag liggen aan een (hoog) risico op
zelfmoordgedrag, is onderzoek naar risicofactoren van groot belang.
Het doel van deze studie is om aan te tonen of er sekse- en/of etnische verschillen in
risicofactoren voor zelfmoordgedrag bestaan onder jeugddelinquenten. Deze studie kan een
bijdrage leveren aan het verbeteren van risicotaxatie en interventies. Als namelijk blijkt dat er
bij mannelijke delinquenten andere risicofactoren samenhangen met zelfmoord dan bij
vrouwelijke delinquenten, dienen verschillende variabelen gemeten te worden bij deze
groepen voor een juiste risicotaxatie. Dit kan inhouden dat aparte instrumenten ontwikkeld en
ingezet dienen te worden voor zowel jongens als voor meisjes. Ten tweede dient de intensiteit
van een behandeling te worden afgestemd op het risico van zelfmoordgedrag. Daarnaast is het
van belang dat een behandeling zich richt op de aanwezige dynamische risicofactoren.
Wanneer bij jongens andere dynamische factoren samenhangen met zelfmoord dan bij
meisjes, dan dient een interventie die wordt ingezet bij jongens zich op andere factoren te
richten dan een interventie die ingezet wordt bij meisjes. Hetzelfde geldt voor verschillen in
etniciteit. Er is nog geen eerder onderzoek gedaan naar verschillen in risicofactoren tussen
verschillende groepen jeugddelinquenten. Vandaar dat deze studie van groot belang is
aangezien een optimale risicotaxatie nodig is, gevolgd door een optimale interventie om
11
Methode
Participanten
In dit onderzoek werd de Amerikaanse dataset gebruikt die is gebruikt voor het validatie
onderzoek van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA). Deze dataset
bestond uit 13.613 Amerikaanse delinquente jongeren die door een Amerikaanse
jeugdrechtbank werden veroordeeld en bij wie de WSJCA werd afgenomen. De leeftijd van
de respondenten varieerde tussen 12 en 18 jaar (M = 15.4, SD = 1.4). Een meerderheid in de
steekproef is man (74%). Daarnaast bestond de dataset uit blanke jongeren (69%),
Latijns-Amerikaanse jongeren (12%), Afrikaans-Latijns-Amerikaanse jongeren (11%) en jongeren met een
overige etnische achtergrond (8%).
Instrumenten
De WSJCA is een in Washington ontwikkeld instrument voor risicotaxatie van
strafrechtelijke recidive (Barnoski 2004a). Uitgebreide informatie over de ontwikkeling en
validering van de WSJCA kan gevonden worden in de studies van Barnoski (2004a, 2004b).
De WSJCA meet de meest belangrijke risico- en protectieve factoren voor recidive binnen
verschillende domeinen. De domeinen waarbinnen factoren gemeten worden zijn:
strafrechtelijk (i.e., delictverleden), demografische gegevens, school, vrijetijdsbesteding,
werksituatie, relaties, thuissituatie, alcohol en drugs, mentale gezondheid, houdingen en
gedragingen, agressie en tot slot vaardigheden. In deze domeinen is onderscheid gemaakt in
factoren die in het heden belangrijk zijn en factoren die in het verleden van de jongere
aanwezig waren.
De onafhankelijke variabelen (zie Bijlage 1) in dit onderzoek zijn gebaseerd op de
items van de WSJCA die mogelijk samenhangen met zelfmoordgedrag onder
jeugddelinquenten. Deels komen deze variabelen overeen met voorspellers zoals omschreven
12 zelfmoordgedrag. De onderzochte items van de WSJCA uit het strafrechtelijke domein
betreffen ‘tenminste één dag gedetineerd zijn’ en ‘poging tot of daadwerkelijke ontsnapping’. Items uit het domein relaties betreffen problemen op het gebied van ‘vrienden’ en ‘antisociale vrienden’. Items uit het domein thuissituatie betreffen ‘weggelopen van huis’, ‘uit huis gezet’ en ‘gedetineerde vader of moeder’. Items uit het domein alcohol en drugs betreffen
‘geschiedenis van alcohol en/of drugsgebruik’. Ten slotte betreffen items uit het domein mentale gezondheid ‘geschiedenis van fysiek misbruik door gezin en/of omgeving’, ‘geschiedenis van seksueel misbruik door gezin en/of omgeving’, ‘geschiedenis van AD(H)D’, ‘zelfmoordgedrag in het verleden’ en ‘geschiedenis van verwaarlozing’. De afhankelijke variabele zelfmoordgedrag is gebaseerd op één WSJCA-item waarin wordt
gemeten of iemand de laatste zes maanden serieuze gedachten over zelfmoord heeft gehad,
recentelijk een plan heeft gemaakt om zelfmoord te plegen en/of recentelijk een poging heeft
ondernomen tot zelfmoord.
Procedure
Amerikaanse reclasseringsmedewerkers namen de WSJCA af bij elke jongere die werd
veroordeeld door een jeugdrechtbank in de Verenigde Staten. De WSJCA werd ingevuld door
reclasseringsmedewerkers tijdens een gestructureerd interview met een jongere en zijn gezin.
De reclasseringsmedewerkers werden vooraf getraind in het juist invullen van de WSJCA.
Analyse
Ten eerste werden verschillende risicofactoren hergecodeerd in dichotome variabelen (1 als
de risicofactor aanwezig was en 0 als er geen sprake was van de risicofactor). Vervolgens
werden prevalenties van zowel zelfmoordgedrag als de risicofactoren binnen de verschillende
subgroepen gemeten. Om de impact van de risicofactoren op zelfmoordgedrag te onderzoeken
13 chikwadraattoetsen werd onderzocht of correlaties tussen jongens en meisjes en tussen
verschillende etnische groepen van elkaar verschilden. Ten slotte werden multivariate
logistische regressie-analyses uitgevoerd voor jongens, meisjes en de vier etnische groepen
om te onderzoeken wat de unieke bijdrage is van elke risicofactor voor zelfmoordgedrag
indien wordt gecontroleerd voor de overige risicofactoren.
Resultaten
In Tabel 1 wordt de prevalentie van zelfmoordgedrag voor jongens, meisjes en vier
etniciteiten (i.e., blank, Latijns-Amerikaans, Afrikaans-Amerikaans en overig) weergegeven.
De prevalentiecijfers van zelfmoordgedrag verschilden significant tussen jongens en meisjes,
waarbij zelfmoordgedrag bij meisjes ruim twee keer zo vaak voorkwam (χ2(1) = 160,79; p <
.001). Tevens is een verschil gebleken in prevalenties van zelfmoordgedrag tussen verschillende etnische groepen (χ2
(3) = 83,38; p < .001), waarbij zelfmoordgedrag het vaakst
voorkwam onder blanke jongeren en het minst vaak onder Latijns-Amerikaanse jongeren.
Tabel 1
Prevalenties van Zelfmoordgedrag onder Delinquente Jongeren voor verschillende Subgroepen
Zelfmoord- gedrag n % χ2(df) Geslacht 160.79(1)*** Man (n=10111) 541 5,1 Vrouw (n=3502) 410 11,7 Etniciteit 83.38(3)*** Blank (n=7956) 685 8,6 Lat.-Am. (n=1369) 31 2,3 Afr.-Am. (n=1234) 61 4,9 Overig (n=970) 61 6,3 Totaal (n=13613) 951 7,0
Noot. Lat.Am.= Latijns-Amerikaans; Afr.-Am.=
Afrikaans-Amerikaans.
14 In Tabel 2 wordt de prevalentie en de impact weergegeven van alle onderzochte
risicofactoren, uitgesplitst naar de variabelen geslacht en etniciteit. Risicofactoren die bij alle
subgroepen relatief vaak voorkwamen waren de risicofactoren detentie, antisociale vrienden,
drugsgebruik, weglopen van huis en problemen met vrienden. De risicofactoren ontsnapping,
seksueel misbruik (zowel binnen als buiten het gezin) en fysieke mishandeling (buiten het
gezin) kwamen relatief het minst voor bij alle subgroepen. Daarnaast viel op dat de
prevalentie van veel risicofactoren significant hoger was bij meisjes dan bij jongens. Alleen
de prevalentie van de risicofactoren ADD en ADHD was juist significant hoger bij jongens
dan bij meisjes. Ten aanzien van de risicofactoren detentie, ontsnapping en problemen met
vrienden werden geen significante verschillen gevonden in prevalentie tussen jongens en
meisjes.
Tussen de verschillende etnische groepen werden significante verschillen gevonden in
prevalenties van alle risicofactoren, behalve voor de risicofactor poging tot of daadwerkelijke
ontsnapping. De risicofactoren ADD, ADHD, zelfmoordgedrag in het verleden, seksueel
misbruik (binnen en buiten het gezin), fysieke mishandeling (binnen gezin), mentale
gezondheidsproblemen en gedetineerde vader kwamen het vaakst voor bij blanke jongeren.
De prevalentie van de risicofactoren alcoholgebruik, verwaarlozing en uithuisplaatsing was
het hoogst bij de overige jongeren. Bij de Afrikaans-Amerikaanse jongeren was de
prevalentie van de risicofactoren detentie en weglopen het hoogst. Tenslotte kwam de factor
antisociale vrienden het vaakst voor bij Latijns-Amerikaanse jongeren.
Naast verschillen in prevalentie van risicofactoren zijn tevens verschillen in de impact
van risicofactoren op zelfmoordgedrag gevonden (zie Tabel 2). Bij jongens bleken 15
factoren significant samen te hangen met zelfmoordgedrag, terwijl dit er 13 waren bij
meisjes. De factoren detentie en ontsnapping bleken alleen een risico te zijn voor
15 met zelfmoordgedrag, en dus geen risico vormden voor zelfmoordgedrag, waren
alcoholgebruik, drugsgebruik, gedetineerde vader en gedetineerde moeder. Daarnaast was er
een significant verschil tussen jongens en meisjes in impact van de risicofactoren ADD,
ontsnapping, fysieke mishandeling (binnen het gezin), mentale gezondheidsproblemen,
uithuisplaatsing en seksueel misbruik (buiten het gezin). De impact van de risicofactoren
ontsnapping en mentale gezondheidsproblemen was groter bij jongens dan bij meisjes, terwijl
de impact van de overige risicofactoren juist groter was bij meisjes dan bij jongens.
Tussen de verschillende etnische groepen werden eveneens verschillen in impact van
risicofactoren gevonden (zie Tabel 2). Bij blanke jongeren bleken de meeste risicofactoren
(15) significant samen te hangen met zelfmoordgedrag, gevolgd door Afrikaans-Amerikaanse
en de overige jongeren (13 risicofactoren) en tenslotte de Latijns-Amerikaanse jongeren (11
risicofactoren). Opvallend is dat ook hier, net als bij jongens en meisjes, geen impact
gevonden werd van de factoren alcoholgebruik, drugsgebruik, gedetineerde vader en
gedetineerde moeder. Met betrekking tot de risicofactor antisociale vrienden werd een
significant verschil gevonden in impact tussen blanke en Latijns-Amerikaanse jongeren en
tussen Latijns-Amerikaanse en de overige jongeren. Opvallend was dat er geen significante
impact was van deze factor onder specifiek Latijns-Amerikaanse jongeren en dat de impact
van deze factor onder de overige etnische groepen negatief was, wat betekent dat het risico
op zelfmoordgedrag afneemt als een jongere in het verleden antisociale vrienden had.
Daarnaast werd bij de risicofactor gedetineerde moeder, een significant verschil gevonden in
impact tussen Latijns-Amerikaanse en overige jongeren en tussen Afrikaans-Amerikaanse en
overige jongeren. Deze verschillen zijn echter niet relevant, aangezien binnen alle etnische
groepen nergens een significante samenhang tussen deze specifieke risicofactor en
zelfmoordgedrag werd gevonden.
16 multivariate samenhang onderzocht (zie Tabel 3 en 4) om te onderzoeken welke
risicofactoren per subgroep een unieke bijdrage hadden in de voorspelling van
zelfmoordgedrag. Als input voor deze analyses zijn per subgroep de risicofactoren met een
significante impact in de bivariate analyse meegenomen. In de eerste plaats werden
multivariate analyses uitgevoerd voor zowel jongens als meisjes en de resultaten hiervan
lieten zien dat er verschillen zijn in de unieke bijdrage van risicofactoren aan de voorspelling
van zelfmoordgedrag tussen jongens en meisjes (zie Tabel 3). Bij jongens waren de
variabelen ADD (odds ratio [OR] = 0.228, p < .05), ADHD (OR = 4.737, p < .05),
zelfmoordgedrag in het verleden (OR = 95.43, p <.001), seksueel misbruik door een gezinslid
(OR = 1.475, p < .05), mentale gezondheidsproblemen (OR = 5.977, p < .001), antisociale
vrienden (OR = 0.590, p < .001), problemen met vrienden (OR = 0.806, p < .10) en fysieke
mishandeling buiten (OR = 1.431, p < .10) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag. Bij
meisjes waren de variabelen zelfmoordgedrag in het verleden (OR = 123.4, p < .001), fysieke
mishandeling door een gezinslid (OR = 1.363, p < .05), verwaarlozing (OR = 0.612, p < .01),
mentale gezondheidsproblemen (OR = 5.712, p < .001), antisociale vrienden (OR = 0.506, p
< .01) en uithuisplaatsing (OR = 1.378, p < .05) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag. De
variabelen met een odds ratio groter dan 1 vergroten de kans op zelfmoordgedrag en kunnen
risicofactoren genoemd worden. Variabelen met een odds ratio kleiner dan 1 verkleinen de
kans op zelfmoordgedrag en zijn dus in dit geval geen risicofactoren maar beschermende
factoren.
Tussen de verschillende etnische groepen werden eveneens verschillen gevonden in de
risicofactoren die een unieke bijdrage hadden in de voorspelling van zelfmoordgedrag. Bij
blanke jongeren waren de variabelen ontsnapping (OR = 2.113, p < .10), zelfmoordgedrag in
het verleden (OR = 85.82, p < .001), seksueel misbruik door een gezinslid (OR = 1.618, p <
17 < .001), antisociale vrienden (OR = 0.569, p < .001) en fysieke mishandeling door omgeving
(OR = 1.332, p < .10) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag. Bij Latijns-Amerikaanse
jongeren waren de variabelen ADHD (OR = 71.069, p < .10), zelfmoordgedrag in het
verleden (OR = 69.03, p < .001), mentale gezondheidsproblemen (OR = 2.314, p < .10) en
problemen met vrienden (OR = .440, p < .10) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag.
Bij Afrikaans-Amerikaanse jongeren waren alleen de risicofactoren mentale
gezondheidsproblemen (OR = 4.553, p < .001) en seksueel misbruik door de omgeving (OR =
2.336, p < .10) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag. Ten slotte waren bij de overige groep
de variabelen zelfmoordgedrag in het verleden (OR = 266.17, p < .001), fysieke mishandeling
(OR = 2.037, p < .10), mentale gezondheidsproblemen (OR = 6.067, p < .001) en antisociale
vrienden (OR = .402, p < .05) uniek gerelateerd aan zelfmoordgedrag.
Tabel 3
Multivariate Samenhang tussen Risicofactoren en Zelfmoord per Geslacht
Man B SE Wald Exp (B) Vrouw B SE Wald Exp (B) ADD -1.478 .564 6.881** .228 1.262 1.121 1.269 3.534 ADHD 1.555 .565 7.580** 4.737 -1.127 1.117 1.018 .324 Alcoholgebruik - - - - Detentie -.096 .141 .469 .908 - - - - Ontsnapping .607 .381 2.536 1.834 - - - - Zelfmoordgedrag verleden 4.558 .234 377.949*** 95.431 4.809 .455 111.637*** 122.659
Fysieke mishandeling fam. -.009 .124 .006 .991 .299 .140 4.589* 1.348
Seksueel misbruik fam. .389 .194 4.011* 1.475 .160 .162 .974 1.174
Verwaarlozing -.214 .143 2.243 .807 -.490 .158 9.609** .613 Gezondheidsproblemen 1.788 .133 180.799*** 5.977 1.738 .157 123.127*** 5.683 Antisociale vrienden -.527 .136 15.073*** .590 -.679 .197 11.865** .507 Drugsgebruik - - - - Gedetineerde vader - - - - Gedetineerde moeder - - - - Uithuisplaatsing -.082 .142 .333 .921 .312 .157 3.932* 1.366 Weglopen -.016 .118 .019 .984 .016 .174 .008 .984
Problemen met vrienden -.215 .124 3.026+ .806 -.033 .144 .052 .968
Fysieke mishandeling buiten .359 .190 3.567+ 1.431 -.055 .192 .082 .946
Seksueel misbruik buiten -.297 .182 2.673 .743 .040 .143 .079 1.041
Noten. Met fysiek en seksueel misbruik buiten wordt alles wat zich buiten het gezin om afspeelt bedoeld. Fam. =
gezin.
18
Tabel 2
Prevalenties van Risicofactoren en Correlaties met Zelfmoordgedrag, Uitgesplitst naar Geslacht en Etniciteit
Risicofactor Prevalentie Man n = 10111 Vrouw n = 3502 χ2 Blank n = 7956 Lat-Am. n = 1369 Afr-Am. n = 1234 Overig n = 970 χ2 Impact Man n = 10111 Vrouw n = 3502 Blank n = 7956 Lat-Am. n = 1369 Afr-Am. n = 1234 Overig n = 970 ADD 30% 16% 269.6** 31% 11% 22% 13% 359.4** .123**a .142**b .100**c .100**c .094**c .075**c
ADHD 30% 16% 268.8** 32% 12% 23% 14% 355.9** .131**a .140**a .102**c .114**c .107**c .093**c
Alcoholgebruik 33% 37% 15.9** 35% 37% 27% 38% 42.3** -.014a .010a -.007c .020c .053c .042c
Detentie 76% 76% .431 73% 77% 78% 74% 24.9** .023*a .023a .037**c -.023c .020c .017c
Ontsnapping 1% 1% .513 1% 1% 1% 1% 1.3 .031**a -.002b .038**c .033c .015c .009c
Zelfmoord gedrag verleden 18% 36% 482.4** 26% 13% 15% 19% 175.7** .483**a .475**a .496**c .367**c .538**c .521**c
Fysieke mishandeling familie 21% 31% 137.9** 25% 16% 21% 24% 57.8** .105**a .137**b .122**c .133**c .133**c .142**c
Seksueel misbruik familie 4% 14% 459.5** 7% 4% 6% 5% 19.0** .101**a .118**a .136**c .089**c .107**c .095**c
Verwaarlozing 21% 30% 108.8** 23% 15% 25% 28% 65.3** .063*a .036*a .048**c .087**c .066*c .086**c
Mentale gezondheidsproblemen 24% 33% 106.2** 31% 11% 20% 19% 300.0** .329**a .395**b .366**c .210**c .307**c .382**c
Antisociale vrienden 81% 88% 93.8** 80% 87% 85% 86% 58.2** -.084**a -.072**a -.068**c .000d -.063**c,d,f -.100**c,e,f
Drugsgebruik 74% 81% 59.3** 74% 77% 71% 77% 16.7** -.017a .011a -.009c .048c .030c .019c
Gedetineerde vader 35% 40% 28.9** 38% 33% 35% 34% 18.6** .004a .013a .006c .029c -.011c .028c
Gedetineerde moeder 23% 32% 118.6** 25% 19% 30% 30% 54.2** .006a -.038a -.017c .027c,d .000c,d,f .117c,e
Uithuisplaatsing 18% 26% 108.8** 20% 12% 24% 27% 88.4** .085**a .103**b .097**c .136**c .083**c .084**c
Weglopen 44% 72% 819.9** 50% 45% 55% 54% 27.8** .057**a .077**a .085**c .108**c .109**c .079*c
Problemen met vrienden 73% 72% 1.5 75% 72% 75% 73% 6.8* -.080**a -.055**a -.074**c -.059*c -.069*c -.080*c
Fysieke mishandeling buiten † 5% 10% 111.9** 6% 4% 5% 6% 14.3** .080**a .071**a .086**c .047c .080**c .085**c
Seksueel misbruik buiten † 5% 24% 1021.9** 11% 6% 8% 9% 40.8** .072**a .112**b .108**c .149**c .174**c .113**c
Noten. Alle risicofactoren hebben betrekking op het verleden van de jongeren bij wie de WSJCA is afgenomen. De superscripts a, b, c en d geven aan welke waarden significant van elkaar
verschillen, waarbij de waarden met hetzelfde superscript niet significant van elkaar verschillen. Fam. = gezin. Afr.Am = Afrikaans-Amerikaans; Lat-Am. = Latijns-Amerikaans; ADD = Attention Deficit Disorder en ADHD = Attention Deficit Hyperactivity Disorder. †Deze vormen van mishandeling vonden plaats buiten het gezin.
19
Tabel 4
Multivariate Samenhang tussen Risicofactoren en Zelfmoordgedrag per Etniciteit
Blank B SE Wald Exp (B) Latijns B SE Wald Exp (B) Afr. Am. B SE Wald Exp (B) Overig B SE Wald Exp (B) ADD -.141 .660 .046 .869 -3.304 2.261 2.134 .037 -.409 1.297 .100 .664 -.337 1.136 .088 .7 ADHD .188 .660 .081 1.207 3.986 2.241 3.165+ 53.864 .859 1.284 .448 2.361 -.089 1.089 .007 .90 Alcoholgebruik - - - - Detentie -.120 .120 .934 .887 - - - 1.22 Ontsnapping .748 .418 3.211+ 2.113 - - - .88 Zelfmoordgedrag verleden 4.452 .238 348.838*** 85.815 4.186 .765 29.977*** 65.773 - - - - 5.574 1.033 29.093*** 266.17
Fysieke mishandeling fam. .114 .112 1.037 1.121 .779 .466 2.802+ 2.180 .160 .375 .181 1.173 .708 .410 2.979+ 2.04
Seksueel misbruik fam. .481 .146 10.916** 1.618 -.350 .684 .262 .705 .363 .540 .450 1.437 -.625 .575 1.181 .54
Verwaarlozing -.501 .131 14.533*** .606 -.474 .556 .727 .623 .000 .398 .000 1.000 -.226 .440 .265 .76 Mentale gezondheidsproblemen 1.891 .127 223.439*** 6.628 .904 .467 3.744+ 2.469 1.512 .376 16.182*** 4.535 1.799 .388 21.445*** 6.07 Antisociale vrienden -.564 .130 18.761*** .569 - - - - -.384 .468 .672 .681 -.917 .451 4.132* .402 Drugsgebruik - - - - Gedetineerde vader - - - - Gedetineerde moeder - - - - Uithuisplaatsing .091 .128 .501 1.095 .727 .536 1.837 2.068 -.220 .399 .304 .802 .000 .470 .000 1.03 Weglopen .037 .112 .109 1.038 .669 .527 1.610 1.952 .340 .440 .596 1.404 -.505 .402 1.581 .59
Problemen met vrienden -.084 .116 .526 .919 -.781 .441 3.136+ .458 -.073 .392 .035 .929 .070 .376 .034 1.09
Fysieke mishandeling buiten † .287 .166 2.969+ 1.332 - - - - -.296 .557 .283 .744 -.032 .571 .003 1.02
Seksueel misbruik buiten † -.092 .132 .491 .912 .329 .515 .409 1.390 .842 .444 3.593+ 2.322 -.050 .447 .012 .93
Noten. Alle risicofactoren hebben betrekking op het verleden van de jongeren bij wie de WSJCA is afgenomen. Fam. = gezin. †Deze vormen van mishandeling vonden plaats buiten het
gezin.
20
Discussie
In deze studie werd onderzocht of er sekse- en etnische verschillen zijn in
risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder jeugddelinquenten. Indien er verschillen zijn dan
is dat niet alleen van belang voor het juist inschatten van de kans op zelfmoordgedrag in
verschillende groepen jongeren (i.e., jongens, meisjes en jongeren met verschillende etnische
achtergronden), maar ook voor de preventie en behandeling van zelfmoordgedrag, omdat
interventies zich dienen te richten op de dynamische risicofactoren die per groep kunnen
verschillen. In deze studie zijn de items van de WSJCA gebruikt als mogelijke voorspellers
van zelfmoordgedrag.
Ten eerste is gekeken naar de prevalentie van zelfmoordgedrag onder jongens, meisjes
en vier verschillende etnische groepen (i.e., blank, Afrikaans-Amerikaans,
Latijns-Amerikaans en overig). Uit de resultaten bleek dat zelfmoordgedrag twee keer zo vaak
voorkwam bij meisjes dan bij jongens. Dit resultaat is in lijn met de studie van Thompson et
al. (2006) waaruit bleek dat delinquente meisjes een vijf keer zo grote kans hadden op het
plegen van zelfmoord en het bedenken van een zelfmoordplan dan delinquente jongens.
Daarnaast bleken er etnische verschillen te zijn in de prevalentie van zelfmoordgedrag,
waarbij zelfmoordgedrag onder blanke jongeren het vaakst voorkwam gevolgd door
Afrikaans-Amerikaanse, overige en Latijns-Amerikaanse jongeren. Vergelijkbare resultaten
zien we in onderzoek van Kempton en Forehand (1992), waaruit bleek dat drie keer zoveel
zelfmoord gepleegd werd onder blanke participanten dan onder Afro-Amerikaanse
participanten.
Vervolgens werd onderzocht in welke mate risicofactoren voorkwamen bij alle
subgroepen. De volgende risicofactoren werden relatief vaak gevonden bij alle onderzochte
21 en het hebben van problemen met vrienden. Risicofactoren die het minst voorkwamen waren:
een poging tot ontsnapping of daadwerkelijk ontsnapt zijn, seksueel misbruikt zijn door
iemand uit de omgeving of door een gezinslid en fysiek mishandeld zijn door iemand uit de
omgeving. De prevalentie van veel risicofactoren was significant hoger bij meisjes dan bij
jongens. Daarentegen kwamen de risicofactoren ADD en ADHD juist vaker voor bij jongens.
Naast verschillen in prevalentie tussen jongens en meisjes bleek dat er tevens een verschil was
in prevalentie van alle onderzochte risicofactoren tussen de verschillende etnische groepen.
De prevalentie van veel risicofactoren was significant het hoogst bij blanke jongeren gevolgd
door de overige jongeren, Afrikaans-Amerikaanse jongeren en tenslotte de
Latijns-Amerikaanse jongeren.
Bij de bestudering van de unieke bijdrage van de risicofactoren in de voorspelling van
zelfmoordgedrag bleek eveneens dat er verschillen tussen groepen jongeren zijn. Bij jongens
leverden de meeste variabelen op het niveau van mentale gezondheid een unieke bijdrage aan
de voorspelling van zelfmoordgedrag. Daarnaast leverden ook de variabelen seksueel
misbruik door een gezinslid, het hebben van problemen met vrienden en fysieke mishandeling
door iemand buiten het gezin een unieke bijdrage. Bij meisjes leverden de variabelen fysieke
mishandeling door een gezinslid, verwaarlozing en uithuisplaatsing een unieke bijdrage aan
de voorspelling van zelfmoordgedrag. Bovendien bleken de variabelen zelfmoordgedrag in
het verleden, mentale gezondheidsproblemen en antisociale vrienden bij zowel jongens als
meisjes een unieke bijdrage te leveren aan zelfmoordgedrag. Vanwege de gevonden
verschillen tussen jongens en meisjes is het mogelijk dat zelfmoordgedrag op een andere
manier ontstaat bij meisjes dan bij jongens. Op basis hiervan mag geconcludeerd worden dat
het van belang is om een genderspecifieke risicotaxatie af te nemen en tevens genderspecifiek
te interveniëren.
22 gevonden van kleiner dan 1, waarmee het dus feitelijk beschermende factoren zouden zijn.
Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat deze vermeende risicofactoren een lage
prevalentie hebben in de onderzoekspopulatie. Hierdoor is mogelijk de power te laag geweest
voor een betrouwbare vaststelling van de odds ratio. Voor sommige variabelen lijken er ook
andere verklaringen mogelijk te zijn. Zo valt te beredeneren dat het hebben van antisociale
vrienden en/of problemen met vrienden werkelijk een beschermende factor kan zijn voor
zelfmoordgedrag omdat het niet hebben van vrienden juist wijst op sociale isolatie. Sociale
isolatie blijkt namelijk samen met het gevoel nergens bij te horen een belangrijke risicofactor
te zijn voor zelfmoordgedrag (Joiner, 2005).
Tussen de verschillende etnische groepen werden eveneens verschillen gevonden in de
risicofactoren die een unieke bijdrage leverden in de voorspelling van zelfmoordgedrag. Bij
de blanke jongeren hadden de meeste onderzochte variabelen een unieke bijdrage in de
voorspelling van zelfmoordgedrag. Bij de andere drie etniciteitsgroepen waren aanzienlijk
minder variabelen een voorspeller. Onder Afrikaans-Amerikaanse jongeren bleek alleen de
risicofactor mentale gezondheidsproblemen een unieke bijdrage te leveren in de voorspelling
van zelfmoordgedrag. Ook in deze groepen viel op dat voor een aantal vermeende
risicofactoren een odds ratio van kleiner dan 1 gevonden werd.
Een ander opvallend verschil was dat zelfmoordgedrag in het verleden bij alle
etniciteiten een unieke bijdrage leverde in de voorspelling van zelfmoordgedrag, behalve bij
Afrikaans-Amerikaanse jongeren. Een mogelijke verklaring voor het relatief lage aantal
risicofactoren dat gevonden is bij niet-blanke jongeren, is dat de vragen uit de WSJCA niet
voldoende cultuursensitief zijn en met name een rol spelen in het voorspellen van zelfmoord
onder blanke jongeren. Daarnaast is het mogelijk dat Afrikaans-Amerikaanse,
Latijns-Amerikaanse en jongeren met een andere etnische achtergrond in het algemeen meer stress
23 samenleving die gedomineerd wordt door een Westerse cultuur. Deze factoren hangen samen
met een verhoogd risico op zelfmoordgedrag (Kaslow et al., 2002), maar worden niet gemeten
in de WSJCA, omdat dit instrument risicofactoren voor herhaaldelijk delinquent gedrag meet.
Het is daarom aannemelijk dat niet alle risicofactoren die van belang zijn bij met name
niet-blanke jongeren gemeten zijn in het huidige onderzoek. Vervolgonderzoek dient zich daarom
te richten op het achterhalen van risicofactoren voor zelfmoordgedrag die een rol spelen bij
jongeren met een niet-Westerse etnische achtergrond.
Een aantal beperkingen van dit onderzoek dient te worden genoemd. Ten eerste bestaat
de afhankelijke variabele uit een integratie van verschillende aspecten van zelfmoord, omdat
in de WSJCA geen onderscheid wordt gemaakt in al deze aspecten. Dit kan problematisch
zijn omdat verschillende risicofactoren van belang kunnen zijn voor verschillende aspecten
van zelfmoordgedrag. Daarnaast kan de WSJCA niet worden afgenomen bij iemand die een
voltooide zelfmoord heeft gepleegd en is het dus onbekend welke risicofactoren aan de
zelfmoord ten grondslag lagen. Overigens is deze bevinding in elk onderzoek naar
zelfmoordgedrag een beperking. Aangezien geslaagde zelfmoord moeilijk te onderzoeken is,
is de beschikbaarheid van psychologische autopsie, die bestaat uit interviews met vrienden en
familie van belang om inzicht in de redenen van zelfmoord te verkrijgen (Sluyter, 2010).
Een andere beperking is dat de selectie van de onderzochte risicofactoren slechts
bestaat uit factoren die in de WSJCA worden gemeten. In dit onderzoek zijn alleen die
WSJCA-items onderzocht waarvan er logisch een dichotome variabele gemaakt kon worden.
Een aantal WSJCA-items met meerdere antwoordcategorieën konden niet worden onderzocht.
De niet onderzochte WSJCA-items gaan over het heden terwijl de onderzochte items gaan
over het verleden. Mogelijk zijn er dus WSJCA-items die een rol zouden kunnen spelen bij
zelfmoordgedrag op het gebied van school, vrijetijdsbesteding, werksituatie, houdingen en
24 daarom aan te raden om ook andere factoren te onderzoeken, zodat eventuele sekse- en
etnische verschillen in risicofactoren beter kunnen worden vastgesteld. Een derde beperking
is dat in de subgroepen Latijns-Amerikaans, overig en Afrikaans-Amerikaans weinig tot geen
jongeren zijn die geen geschiedenis hebben van zelfmoordgedrag, maar wel in het heden
zelfmoordgedrag vertonen. Hierdoor kan in alle subgroepen de unieke bijdrage van deze
specifieke risicofactor niet goed worden vastgesteld. Een keuze om de risicofactor zelfmoord
in het verleden toch mee te nemen, is vanwege het feit dat er een hoge correlatie met
zelfmoordgedrag bij elke subgroep gevonden is. Tot slot is de generaliseerbaarheid van de resultaten naar etnische groepen die niet
onderzocht zijn in de huidige studie lastig, omdat bij jongeren met een andere etniciteit ook
andere risicofactoren van belang kunnen zijn. Bovendien spelen de cultuur en omgeving
waarin jongeren opgroeien een rol. Bij Latijns-Amerikaanse jongeren die opgroeien in de VS
kunnen andere factoren een rol spelen dan bij Latijns-Amerikaanse jongeren die opgroeien in
Zuid-Amerika. Daarnaast bestaat de subgroep “overig” uit jongeren met verschillende
etnische achtergronden, waardoor de resultaten van deze subgroep niet generaliseerbaar zijn
naar jongeren met een specifieke etniciteit.
Ondanks een aantal beperkingen hebben de hier beschreven onderzoeksresultaten een
aantal belangrijke implicaties voor de praktijk. Deze studie is een eerste aanzet geweest om
sekse- en etnische verschillen te onderzoeken in risicofactoren voor zelfmoordgedrag onder
specifiek delinquente jongeren. Uit de resultaten bleek dat er inderdaad verschillen in
risicofactoren zijn tussen zowel jongens en meisjes als tussen etnische groepen. Voor de
praktijk betekent dit dat de instrumenten voor risicotaxatie afgestemd dienen te worden op
verschillende doelgroepen om een zo optimaal mogelijke inschatting te kunnen maken van de
kans op zelfmoordgedrag. Daarnaast dienen interventies die als doel hebben om
25 doelgroep het meest belangrijk zijn. In het huidige onderzoek zijn alleen statische factoren
gemeten aangezien de meeste WSJCA-items betrekking hadden op het verleden van een
jongere. Verwacht mag worden dat er ook sekse- en etnische verschillen zijn in dynamische
risicofactoren voor zelfmoordgedrag. Toekomstig onderzoek is nodig om een meer volledig
beeld te geven over verschillen in risicofactoren voor zelfmoordgedrag tussen verschillende
26
Literatuurlijst
Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.
Psychology, Public Policy, and Law, 16(1), 39-55. doi: 10.1037/a0018362
Barnoski, R. (2004a). Assessing risk for re-offense: Validating the Washington state juvenile
court assessment. Olympia: Washington State Institute for Public Policy.
Barnoski, R. (2004b). Washington State Juvenile Court Assessment Manual, Version 2.1. Olympia: Washington State Institute for Public Policy.
Borowsky, W., Ireland, M., & Resnick, M. D. (2001). Adolescent Suicide Attempts: Risks and Protectors. Pediatrics, 107(3), 485-493. doi: 10.1542/peds.107.3.485
Briere, J., & Runtz, M. (1986). Suicidal thoughts and behaviors in former sexual abuse victims. Canadian Journal of Behavioural Science/Revue canadienne des sciences du
comportement, 18(4), 413-423. doi: 10.1037/h0079962
Cauffman, E. (2004). A statewide screening of mental health symptoms among juvenile offenders in detention. Journal of the American Academy of Child & Adolescent
Psychiatry, 43(4), 430-439. doi: 10.1097/00004583-200404000-00009
Evans, W., Albers, E., Macari, D., & Mason, A. (1996). Suicide ideation, attempts and abuse among incarcerated gang and nongang delinquents. Child and Adolescent Social Work
Journal, 13(2), 115-126. doi: 10.1007/BF01876641
Hayes, L. M. (2005). Juvenile suicide in confinement in the United States: results from a national survey. The Journal of Crisis Intervention and Suicide Prevention, 26(3), 146-148. doi: 10.1027/0227-5910.26.3.146
Joiner, T. E., Brown, J. S., & Wingate, L. R. (2005). The psychology and neurobiology of suicidal behavior. Annual Reviews of Psychology, 56, 287-314.
27 Kaslow, N. J., Thompson, M. P., Okun, A., Price, A., Young, S., Bender, M., & Parker, R.
(2002). Risk and protective factors for suicidal behavior in abused African American women. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(2), 311-319.
doi: 10.1037/0022-006X.70.2.311
Kempton, T., & Forehand, R. (1992). Suicide attempts among juvenile delinquents; the
contribution of mental health factors. Behavior Research and Therapy, 30(5), 537-541. doi: 10.1016/0005-7967(92)90038-I
King, R. A., Schwab-Stone, M., Flisher, A. J., Greenwald, S., Kramer, R. A., Goodman, S. H., & Gould, M. S. (2001). Psychosocial and risk behavior correlates of youth suicide attempts and suicidal ideation. Journal of the American Academy of Child &
Adolescent Psychiatry, 40(7), 837-846. doi: 10.1097/00004583-200107000-00019
Memory, J. M. (1989). Juvenile suicides in secure detention facilities: Correction of published rates. Death Studies, 13(5), 455-463. doi: 10.1080/07481188908252324
Morris, R. E., Harrison, E. A., Knox, G. W., Tromanhauser, E., Marquis, D. K., & Watts, L. L. (1995). Health risk behavioral survey from 39 juvenile correctional facilities in the United States. Journal of Adolescent Health, 17(6), 334-344. doi: 10.1016/1054 -139X(95)00098-D
Payne, S., Swami, V., & Stanistreet, D. L. (2008). The social construction of gender and its influence on suicide: a review of the literature. Journal of Men’s Health, 5(1), 23-35. doi: 10.1016/j.jomh.2007.11.002
Penn, J. V., Esposito, C. L., Schaeffer, L. E., Fritz, G. K., & Spirito, A. (2003). Suicide attempts and self-mutilative behavior in a juvenile correctional facility. Journal of
the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42(7), 762-769.
doi: 10.1097/01.CHI.0000046869.56865.46
Putnins, A. L. (2005). Correlates and predictors of self-reported suicide attempts among incarcerated youths. International Journal of Offender Therapy and Comparative
28 Rohde, P., Seeley, J. R., & Mace, D. E. (1997). Correlates of suicidal behavior in a juvenile
detention population. Suicide and Life-Threatening Behavior, 20(2), 164-175. doi: 10.1111/j.1943-278X.1997.tb00288.x
Ruchkin, V. V., Schwab-Stone, M., Koposov, R. A., Vermeiren, R., & King, R. A. (2003). Suicide ideations and attempts in juvenile delinquents. Journal of Child Psychology
and Psychiatry, 44(7), 1058-1066. doi: 10.1111/1469-7610.00190
Sanislaw, C. A., Grilo, C. M., Fehon, D. C., Axelrod, S. R., & McGlashan, T. H. (2003). Correlates of suicide risk in juvenile detainees and adolescent inpatients. Journal of
the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42(2), 234-240.
doi: 10.1097/01.CHI.0000037007.34553.9B
Sluyter, F. (2010). Zelfmoord. Neuropraxis, 14(2), 46-51. doi: 10.1007/s12474-010-0009-y
Thompson, M. P., Kingree, J. B., & Ching-Hua H. (2006). Associations between delinquency and suicidal behaviors in a nationally representative sample of adolescents. Suicide
and Life-Threatening Behavior, 36(1), 57-64. doi:10.1521/suli.2006.36.1.57
29
Bijlage
Bijlage 1
Lijst van Onderzochte Risicofactoren
Risicofactor Betekenis
ADD Gediagnosticeerd zijn met Attention Deficit Disorder.
ADHD Gediagnosticeerd zijn met Attention Deficit Hyperactivity Disorder.
Alcoholgebruik Een geschiedenis hebben van alcoholgebruik waarin gebruik tot problemen heeft geleidt.
Detentie Tenminste één dag gedetineerd zijn.
Ontsnapping Totaal aantal pogingen tot of daadwerkelijke ontsnappingen die hebben geleidt tot een veroordeling.
Zelfmoordgedrag verleden Een geschiedenis van zelfmoordgedrag hebben.
Fysieke mishandeling familie In het verleden fysiek mishandeld zijn door een gezinslid. Seksueel misbruik familie In het verleden seksueel misbruikt zijn door een gezinslid. Verwaarlozing In het verleden slachtoffer zijn geweest van verwaarlozing.
Gezondheidsproblemen In het verleden mentale gezondheidsproblemen hebben gehad zoals schizofrenie, bipolaire stoornis, persoonlijkheidsstoornissen en stemmingsstoornissen. Antisociale vrienden In het verleden deviante vrienden hebben gehad, zoals vrienden met
politiecontacten.
Drugsgebruik Een geschiedenis hebben van drugsgebruik waarin gebruik tot problemen heeft geleidt.
Gedetineerde vader Een vader die in het verleden heeft vast gezeten. Gedetineerde moeder Een moeder die in het verleden heeft vastgezeten. Uithuisplaatsing In het verleden uit huis zijn geplaatst door de rechtbank.
Weglopen In het verleden zijn weggelopen van huis.
Problemen met vrienden In het verleden problemen hebben gehad met vrienden.
Fysieke mishandeling buiten In het verleden fysiek mishandeld zijn door iemand uit de omgeving. Seksueel misbruik buiten In het verleden seksueel misbruikt zijn door iemand uit de omgeving.