• No results found

Vrouwen en bemiddeling; mag het ietsje meer zijn? - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwen en bemiddeling; mag het ietsje meer zijn? - Downloaden Download PDF"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M arian van Beek en A n k ie van Heertum

Vrouwen en bemiddeling; mag het ietsje meer zijn?

In dit artikel laten wij zien wat de realisatie van de kwantitatieve doelstellingen van de Arbeidsvoorzie­ ningsorganisatie betekent voor de achterstandspositie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Realisatie van de doelstelling betekent dat vrouwen werk aangeboden krijgen in (kleine) deeltijdbanen en in een beperkt aantal sectoren, waardoor hun achterstand wordt bevestigd. Dit is het gevolg van het beleid van arbeids­ voorziening waarin het realiseren van plaatsingen belangrijker lijkt dan het realiseren van kwalitatieve doelstellingen. Het wetsvoorstel voor de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet gaat uit van een (sekse)neutrale benadering, waarbij het bemiddelen van moeilijk plaatsbare werkzoekenden prioriteit heeft. Maar de ge­ hanteerde criteria en de nog onduidelijke interpretatie lijken juist die groepen, waaronder vrouwen, van de noodzakelijke intensieve dienstverlening en scholing uit te sluiten. Onze conclusie is dat ook in de toekomst vrouwen niet gebaat zullen zijn bij een neutrale benadering.

Inleiding

Tegenwoordig bestaat bijna de helft van het cliëntenbestand van arbeidsbureaus uit vrou­ wen. Het aandeel van vrouwen in de bestanden van arbeidsbureaus zal in de toekomst nog gro­ ter worden. De positie van vrouwen op de ar­ beidsmarkt blijkt nog veel te wensen over te la­ ten. Zij hebben dus veel belang bij een arbeids­ bureau dat recht doet aan hun specifieke (ach- terstandsjpositie.

Dit is voor ons reden om na te gaan wat vrou­ wen op dit moment aan arbeidsvoorziening heb­ ben. Aanleiding hiervoor is onder meer het feit, dat verschillende Regionale Bureaus Arbeids­ voorziening (in het vervolg afgekort als RBA's) aannemen dat zij zich niet langer inspanningen hoeven te getroosten voor werkzoekende vrou­ wen. De kwantitatieve doelstelling die Arbeids­ voorziening zich stelt om een beleid voor vrou­ wen te voeren, de zogenaamde taakstelling, wordt immers door de meeste rba'sgehaald. De

vraag die bij ons leefde was of de realisatie van de taakstellingen door Arbeidsvoorziening ook betekent dat er iets ten goede verandert voor de werkzoekende vrouw en de arbeidsmarktpositie van vrouwen in het algemeen.

In 1994 hebben wij daartoe een verkennend onderzoek verricht naar de bemiddelingsresul- taten voor vrouwen in drie rba's. Centraal in deze studie staan gegevens uit de cliënten- en vacatureregistratie van de arbeidsbureaus. De gegevens van de rba's komen in grote mate

overeen. Om die reden veronderstellen wij dat de feitelijke bemiddelingen in de overige rba's

een overeenkomstig beeld geven. Dit inzicht willen wij u niet onthouden nu minister Mel- kert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorstellen voor de Arbeidsvoorzieningswet 1996 aan de Tweede Kamer heeft voorgelegd. Het geeft ons redenen om vraagtekens te zetten bij de wetsvoorstellen. In dit artikel bespreken wij onze onderzoeksresultaten in het licht van de volgende vraagstelling: draagt

Arbeidsvoor-* Marian van Beek was tijdens het onderzoek werkzaam als beleidsmedewerker bij het FNV-Vrouwensecretariaat. Ankie van Heertum was destijds werkzaam als onderzoeker bij de FNV en is nu onderzoeker bij het Hugo Sinzheimer Instituut voor onderzoek naar arbeid en recht van de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is door hun op persoonlijke titel geschreven.

(2)

Vrouw en en bem iddeling; m ag het ietsje meer zijn? ziening bij aan een gelijkwaardige verdeling van het beschikbare werk over mannen en vrou­ wen? Wat zegt het halen van de taakstelling over de doeltreffendheid van het emancipatiebe­ leid van arbeidsvoorziening? En wat staat vrou­ wen te wachten bij de invoering van de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet ?

De opbouw van dit artikel is als volgt. In de volgende paragraaf gaan wij kort in op de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Vervolgens bespreken wij de geleverde inspanningen van Arbeidsvoorziening voor vrouwelijke werkzoe­ kenden. In de volgende paragraaf presenteren wij de onderzoeksresultaten. De belangrijkste wijzigingen in het arbeidsvoorzieningsbeleid voor vrouwen, zoals geformuleerd in het wets­ voorstel voor de Arbeidsvoorzieningswet 1996 worden hierna behandeld en in het Landelijk Beleidskader 1996. Ten slotte worden de con­ clusies geformuleerd in slotparagraaf.

Vrouwen vooruit?

Steeds meer vrouwen hebben werk. Maar de werkloosheid onder vrouwen is nog altijd hoger dan die onder mannen. Naar schatting zal in 1996 één op de zes vrouwen ingeschreven staan als werkzoekende zonder werk2 (de in 1996 sol- licitatieplichtige bijstandsvrouwen meegere­ kend). In het werkzoekendenbestand zijn niet alleen de werkloze vrouwen vertegenwoordigd. Ook werkende vrouwen schrijven zich in als werkzoekend. Vrouwen werken vaker in deel­ tijd en twee keer zo vaak als mannen op basis van een flexibel arbeidscontract. Zij werken in het algemeen in een beperkt aantal sectoren en op lagere functieniveaus. En dat leidt ook tot een lagere beloning, namelijk een gemiddeld uurloon dat 27 procent lager ligt dan dat voor mannen in 19893. Ondanks de vele beleidsin­ strumenten die zijn ingezet om de vraagzijde te beïnvloeden, staat de toename van de participa­ tie van vrouwen tot 47 procent in 19934 niet los van de groei van het aantal deeltijdbanen in de sectoren waar de economische groei tot werkge- legenheidstoename heeft geleid. Het huidige be­ leid om de vraagzijde zodanig te beïnvloeden dat vrouwen op hogere niveaus en in meer man­ nelijke sectoren kunnen werken, sorteert nog weinig effect5.

Beleid van Arbeidsvoorziening voor vrouwen

Uitgangspunt in het beleid van arbeidsvoorzie­ ning is vrouwen gelijke kansen te bieden op de arbeidsmarkt. Net als langdurig werklozen en allochtonen kennen vrouwen een achterstand op de arbeidsmarkt. Daarom behoeven deze groepen extra aandacht. Voor vrouwen is het be­ leid gebaseerd op twee basisprincipes om tot een rechtvaardige verdeling van de beschikbare vacatures te komen. In de eerste plaats gaat het om een evenredig aandeel in de bemiddelingen. Hiertoe wordt jaarlijks een taakstelling vastge­ steld die gerealiseerd moet worden. Dit is een kwantitatieve doelstelling en houdt in dat een evenredig aantal werkzoekende vrouwen moet worden bemiddeld in relatie tot hun aandeel in het totaal aantal niet-werkende werkzoeken­ den. Ook de tweede invalshoek kenmerkt zich door het besef dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen weinig rooskleurig is. Zij werken im ­ mers vaak in (kleine) deeltijdbanen en in min­ der kansrijke sectoren. Dit besef vindt uitdruk­ king in specifiek beleid waarbij kwalitatieve doelstellingen leidraad zijn, zoals het streven naar meer vrouwen in technische beroepen en op hogere functieniveaus. Het blijkt echter dat maar een gering aantal rba'sin hun beleidsplan­

nen aangeeft deze doelstellingen na te streven6. Arbeidsvoorziening beweert in haar opdracht te slagen omdat zij jaarlijks haar taakstelling voor vrouwen realiseert. Zij kijkt dan met name naar het eerste uitgangspunt van het beleid. In 1993 stonden ongeveer 350.000 werkloze vrou­ wen ingeschreven, waarvan in totaal ongeveer 54.500 zijn geplaatst. Het aantal geplaatste vrouwen (47 procent) is hoger dan hun aandeel in het niet-werkende werkzoekendenbestand (43 procent: dat zijn bijna 353.000 vrouwen.) Ook in de meeste vormen van scholing (behalve bij het Centrum Vakopleiding technisch) blij­ ken vrouwen evenredig aan hun aandeel verte­ genwoordigd te zijn7.

Op basis van ons onderzoek maken wij hier enkele kanttekeningen bij. Zo bleek uit het 'Jaarverslag Arbeidsvoorziening over 1993' dat één op de drie rba's de taakstelling voor vrou­

wen niet realiseerde, waaronder twee van de drie door ons onderzochte rba's. Overigens be­ tekent het halen van die taakstelling nog niet dat vrouwen evenredig naar verschillende secto­ ren worden bemiddeld. Van de drie onderzochte

(3)

Midden-Vrouw en en bemiddeling; m ag het ietsje meer zijn? Limburg zich zorgen maakt over het feit dat de

meeste vrouwen in kleine (deeltijd-)banen op lage functieniveaus werk vonden.

Uit de beleidsvoornemens van de door ons on­ derzochte rba's blijkt dat voor werkzoekende

vrouwen extra ondersteuning beschikbaar was gesteld, namelijk in de vorm van dienstverle­ ning van de Vrouw en Werkwinkels8 en scho­ ling bij de Vrouwenvakschool9. Ook in het ka­ der van het sectorbeleid10 zouden zij extra aan­ dacht krijgen. Maar alleen rbaWest-Utrecht ex­

pliciteerde haar voornemens aan de hand van taakstellingen voor vrouwen per sector. Minder aandacht is er voor de voorwaarden waaronder vrouwen kunnen deelnemen aan betaalde arbeid in de vorm van grote deeltijdbanen of kinderop­ vang11. Wat betreft de realisatie van de kwalita­ tieve doelstellingen, het tweede basisprincipe, vallen de inspanningen van Arbeidsvoorziening tegen.

De kwantitatieve taakstelling staat voor het streven naar gelijke kansen in bemiddelingen voor mannen en vrouwen. Voor vrouwen lijkt dat meer van hetzelfde in te houden, namelijk werk in (kleine) deeltijdbanen met geringe belo­ ning en weinig doorstroommogelijkheden. On­ danks goede bedoelingen hier iets aan te willen veranderen, bijvoorbeeld door vrouwen naar technische sectoren te leiden, worden deze maatregelen nauwelijks geconcretiseerd. Het lijkt in eerste instantie vreemd dat een instel­ ling die zich inspant om de achterstand van vrouwen te verminderen, een beleid voert waar­ bij kwalitatieve doelstellingen op de achter­ grond raken. Feitelijk is het niet opzienbarend omdat dit beleid in het verlengde ligt van het (algemene) emancipatiebeleid van de overheid. Ook dit beleid lijkt te kort te schieten als het erom gaat kwalitatieve verbeteringen voor vrou­ wen te realiseren. In 1991 kwam Huisman in het Tijdschrift voor Vrouwenstudies tot de con­ clusie dat het emancipatiebeleid van de over­ heid weinig zoden aan de dijk zet12. Zij wijst er op dat bij de uitvoering van dit beleid vanaf 1984 het accent ligt op doelmatigheid en sociale integratie in aansluiting op heersende opvattin­ gen over kosten en baten van het overheidsbe­ leid. Het emancipatiebeleid blijkt opnieuw on­ dergeschikt, bijvoorbeeld in vergelijking met het sociaal economisch beleid; het specifieke beleid voor vrouwen betreft vooral tijdelijke maatregelen die onvoldoende hard zijn om blij­ vend effect te sorteren. Een voorbeeld daarvan is

het streven naar een hogere arbeidsmarktparti­ cipatie van vrouwen als belangrijke doelstelling van het arbeidsmarktbeleid voor vrouwen. HaT sema vat haar kritiek hierop13, in de bespreking van de WRR-nota 'Een werkend perspectief', als volgt samen: 'Door uit te gaan van seksegelijk­ heid en te streven naar een verhoging van de ar­ beidsparticipatie van vrouwen, wordt de sekse­ ongelijkheid op de arbeidsmarkt bevestigd en bestendigd.' Weliswaar wordt erkend dat arbeid een belangrijk verdelingsmechanisme van macht is, maar in de WRR-nota wordt niet aan­ gegeven dat de machtsverdeling onder meer langs genderlijnen plaatsvindt. Dat brengt haar tot de conclusie: 'Het is zeer onwaarschijnlijk dat een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen zal leiden tot sekseneutralisering van de rollen van werknemer en verzorgster, en tot het ophef­ fen van de sekse-ongelijkheid in de arbeid'14.

Het beleid van arbeidsvoorziening voor werk­ zoekende vrouwen illustreert aldus de manco's van het algemene emancipatiebeleid. Kwanti­ teit (arbeidsparticipatie) gaat boven kwaliteit. Kwalitatieve doelstellingen, gericht op het doorbreken van verhoudingen, worden niet ver­ taald in duidelijk beleid, laat staan geconcreti­ seerd. Het hiervoor omschreven beleid doet ver­ moeden dat arbeidsvoorziening niets toevoegt aan de positie van werkzoekende vrouwen op de arbeidsmarkt. Reden te meer de bemidde- lingsresultaten van enkele arbeidsbureaus nader te onderzoeken.

Het FNV-onderzoek 'Vrouwen en bemiddeling'

In 1994 hebben wij een verkennend onderzoek verricht naar de bemiddelingen door arbeidsbu­ reaus. Voor dit onderzoek hebben wij gebruik kunnen maken van cijfers uit het cliënt- en va- catureregistratiesysteem van rba West-Utrecht, rbaZeeland en rbaNoord en Midden Limburg. De drie rba'shebben ons de cijfers geleverd van

alle op 1 april bij hun arbeidsbureaus ingeschre­ ven werkzoekenden. Daarnaast ontvingen wij de cijfers van alle in 1993 bemiddelde vrouwen. Eerst is onderzocht in welke sectoren vrouwen werken willen en hoe goed bemiddelbaar zij zijn. Vervolgens is een analyse gemaakt van de typen arbeidsrelaties en sectoren waarin vrou­ wen in onze rba'svia het arbeidsbureau terecht

gekomen zijn. Door de gegevens over de bemid­ delingen naast die over de inschrijvingen te

(4)

leg-V rouw en en bem iddeling; m ag het ietsje meer zijn? gen, kunnen we enkele voorzichtige uitspraken doen over de bemiddelingsresultaten in het licht van de emancipatorische doelstelling van arbeidsvoorziening.

Omdat dit onderzoek een eenmalige verken­ ning betreft, moeten de uitkomsten met enige voorzichtigheid worden gehanteerd. De kans dat de tabellen over de kenmerken van werkzoe­ kenden op een andere datum een ander beeld opleveren, is aanwezig.

Ingeschreven werkzoekende vrouwen

Een belangrijk gegeven bij de analyse van gege­ vens over ingeschreven werkzoekenden is dat de consulenten van het arbeidsbureau iedereen inschrijven ongeacht het aantal uren dat men werk zoekt en het al of niet hebben van enige vorm van uitkering. In de drie rba'sstaan meer

mannen ingeschreven dan vrouwen (plusminus 55 procent versus 45 procent). En, dat zal nie­ mand verbazen, er staan meer niet-werkenden ingeschreven dan werkenden (plusminus 75 pro­ cent versus 25 procent). Onder de werkzoeken­ den met werk zijn relatief meer vrouwen te vin­ den. In RBA NM-Limburg en Zeeland zijn man­ nen en vrouwen in meerderheid voor een korte periode ingeschreven als werkzoekend. Daaren­ tegen zijn mannen en vrouwen in RBA West- Utrecht vooral gedurende een lange periode in­ geschreven. In alle drie rba'szijn vrouwen rela­

tief gezien iets vaker langer dan één jaar werk­ zoekend dan mannen. Maar de verschillen zijn

niet erg groot. (NM-Limburg 47 procent versus 45 procent, Zeeland 39 procent versus 37 pro­ cent en West-Utrecht 69 procent versus 68 pro­ cent.)

Vrouwen schrijven zich vooral in voor werk in de zakelijke dienstverlening en in de handel. Ze zoeken minder vaak werk in de horeca, de zorg, onderwijs en 'hoger opgeleid werk'. Er is minder interesse voor het werk in de industrie, bouw en metaal. Mannen schrijven zich in voor andere sectoren en werktijden dan vrouwen. Mannen zoeken naast werk in de zakelijke dienstverlening (kantoor) en de handel ook vaak werk in de metaal, de bouw en de industrie.

Een belangrijk resultaat is dat de bemiddel­ baarheid per sector van mannen en vrouwen niet veel uiteenloopt. In alle drie de rba's zijn

vrouwen zelfs gemiddeld iets vaker 'goed' be­ middelbaar dan de mannen. Ter illustratie hier­ van wordt in Tabel 1 een overzicht van de be­ middelbaarheid per zoekrichting (beroepswens) van de ingeschreven werkzoekenden in West- Utrecht gepresenteerd. De bemiddelbaarheid wordt ingeschat door de consulent die de werk­ zoekende voor zijn of haar balie krijgt. Deze in­ schatting gaat op basis van richtlijnen. Een cliënt kan scholing nodig hebben en is om die reden matig bemiddelbaar. Een goed bemiddelbare cliënt heeft voldoende ervaring en scholing om meteen aan de slag te kunnen.

Uit Tabel 1 blijkt dat de vrouwen in het alge­ meen goed bemiddelbaar zijn voor de sectoren Tabel 1 Gewenste richting van werkzoekenden gesplitst naar percentage goed bemiddelbaarheid, in rba

West-Utrecht, op 1 april 1994

sector vrouw

aantal % goed bemiddelbaar

man

aantal % goed bemiddelbaar

bouw, landbouw 189 46% 2065 57% metaal 65 35% 1590 53% industrie 1035 37% 3006 33% horeca 2066 45% 1658 44% zakelijke dienstverlening 5324 64% 2858 64% handel 1986 60% 4527 60% gezondheidszorg 1008 51% 202 38% maatschappelijke diensten 1132 69% 624 68% onderwijs 1065 68% 627 68% artiesten 94 50% 180 49% hoger opgeleiden 1688 72% 1917 68% onbekend 569 25% 733 29% totaal 16221 58% 19987 54%

(5)

V rouw en en bem iddeling; m ag het ietsje m eer zijn?

Tabel 2 Bemiddelde vrouwelijke werkzoekenden naar sector en 'beroepswensen', in rbaWest-Utrecht in 1993

sector aantal bemiddeld % bemiddeld % gewenst

bouw, landbouw 48 1,3% 1,2% metaal 13 0,03% 0,4% industrie 143 3,7% 6.6% horeca 285 7,5% 13,2% zakelijke dienstverlening 1477 38,7% 34,0% groothandel/detail handel 652 17,1% 12,7% gezondheidszorg 317 8,3% 6,4% maatschappelijke diensten 225 5,9% 7,2% onderwijs 258 6,7% 6,8% artiesten 9 0,2% 0,6% hoger opgeleiden 393 10,3% 10,8% totaal 3820 100,0% 100,0%

waarvoor zij zich inschrijven (circa 60 procent). Zij zijn iets minder goed bemiddelbaar voor de industrie en de bouw (circa 40 procent). Overi­ gens zijn de vrouwen in de rba's Limburg en

Zeeland wel goed bemiddelbaar voor de indus­ trie en metaal.

De bemiddelbaarheid van vrouwen gesplitst naar leeftijd blijkt niet bijzonder af te wijken van die van mannen. In Noord- en Midden-Lim- burg en Zeeland blijken ouderen voor 50 tot 60 procent ingeschat te worden als 'slecht bemid­ delbaar' of 'nog niet bemiddelbaar'. 40 tot 50 procent van de veertigjarigen en ouder is goed bemiddelbaar. Van de leeftijdscategorie 27 tot 40 jaar is ongeveer de helft tot 60 procent goed bemiddelbaar. Van de jongeren is 60 tot 70 pro­ cent goed bemiddelbaar. De gegevens van West- Utrecht wijken af van het voorgaande omdat dit

rba meer jeugdige werklozen kent in alle

categorieën bemiddelbaarheid.

Ook wat betreft de bemiddelbaarheid gesplitst naar opleidingsniveau hebben wij nauwelijks verschillen aangetroffen tussen mannen en vrouwen in de rba's. Werkzoekende mannen en vrouwen met een basisopleiding zijn matig be­ middelbaar. Naarmate het opleidingsniveau ho­ ger is, worden zij beter bemiddelbaar. Ongeveer 60 procent onder hen blijkt goed bemiddelbaar. In Zeeland blijken de lager opgeleide mannen en vrouwen meer dan evenredig goed bemiddelbaar te zijn. Dit verschil met de andere twee rba's

wordt mogelijk veroorzaakt door de overheve­ ling van een deel van het bestand met moeilijk bemiddelbare werklozen naar de Sociale Dien­ sten. Een andere oorzaak kan gelegen zijn in het

grote vacature-aanbod op laag geschoold niveau in deze RBA-regio.

Bemiddelingsresultaten

In het jaar 1993 zijn in alle drie rba'sde vrou­

wen vooral bemiddeld naar de handel, zakelijke dienstverlening en de gezondheidszorg. Zij ko­ men veel minder terecht in functies in de in­ dustrie, de metaal, de bouw, verkeer en de pro­ ductie. Tabel 2 toont de sectoren waar de vrou­ wen naar bemiddeld zijn door de arbeidsbureaus in rba West-Utrecht. In rbaWest-Utrecht wor­

den nogal wat vrouwen bemiddeld naar hoger opgeleide functies, in tegenstelling tot de ande­ re rba's.

De bemiddelingsresultaten worden bepaald door een groot aantal factoren. Zo spelen de per­ soneelsbehoefte, het imago van het arbeidsbu­ reau en de bemiddelbaarheid van de ingeschre­ ven werkzoekenden een rol. Verder zijn de moeite die consulenten willen of kunnen doen voor een bemiddeling, de contacten tussen con­ sulenten en bedrijven en de contacten tussen consulenten en de werkzoekenden, van belang voor het uiteindelijke resultaat. Wij hebben niet onderzocht in hoeverre de bovenstaande plaat­ singen bepaald worden door iedere afzonderlijke factor. Er is alleen een analyse gemaakt van de verschillen tussen de beroepswensen (zoekrich­ ting) en de feitelijke gerealiseerde bemiddeling van de uitgeschreven vrouwen, in het licht van enkele kenmerken van werkzoekende vrouwen.

(6)

V rou w en en bem iddeling; m ag het ietsje meer zijn? bel 1 in percentages gepresenteerd. Alhoewel het hier om verschillende tijdvakken gaat, de beroepswensen gelden immers voor alle inge­ schreven vrouwen op 1 april 1994 en de gereali­ seerde functies gelden voor alle vrouwen in 1993, is uit de bovenstaande tabel toch een dis­ crepantie tussen wens en realisatie waarneem­ baar. Vrouwen zijn vaker bemiddeld naar de handel en de gezondheidszorg in West-Utrecht, dan op grond van hun beroepswensen verwacht had kunnen worden15. In NM-Limburg blijkt dit het geval te zijn in de handel en de verzorging. Ook in Zeeland komt het voor dat vrouwen meer dan evenredig aan hun inschrijving naar dc 'vrij traditionele' sectoren worden bemid­ deld. Concreet betekent dit dat op 1 april zo'n 6 procent van de vrouwen in de industrie wil wer­ ken, maar dat die wens voor slechts 3 procent in het voorafgaande jaar gerealiseerd is. Door mid­ del van extrapolatie is te berekenen hoe de sec­ torale verdeling eruit zal zien als rekening wordt gehouden met de beroepswensen. In dat geval hadden niet 143 maar 253 vrouwen een baan in de industrie moeten vinden. De discre­ panties tussen de derde en de vierde kolom in Tabel 2 lijken absoluut gezien niet groot omdat ze in de orde zijn van 0 tot 5 procentpunten. Maar in verhouding tot de percentages beroeps­ wensen krijgen de verschillen toch een andere zwaarte. In het geval van de industrie gaat het hier om zo'n 40 procent minder bemiddelingen.

Een beroepswens die in 7,0 procent van de ge­ vallen uitgaat naar industriële functies, getuigt niet van een grote hang naar 'mannelijke' func­ ties. Maar ook al wil een klein percentage vrou­ wen 'mannelijke' banen, de kans dat zij daarop terecht komt is nog kleiner. Zoals al gezegd is hiervoor een aantal oorzaken aan te wijzen, zo­ als het vacature-aanbod en de kwaliteit van het bemiddelingsbestand. Maar ons inziens kan dit resultaat ook veroorzaakt worden door de oriën­ tatie van het uitvoerende arbeidsvoorzienings- beleid op de realisatie van de kwantitatieve taakstelling, waardoor weinig aandacht over blijft voor de kwalitatieve doelstellingen.

De Koning komt in zijn artikel 'De resultaten van arbeidsvoorziening' tot interessante conclu­ sies in het licht van onze resultaten. Zo stelt hij dat arbeidsvoorziening bijdraagt aan een 'recht­ vaardige' werking van de arbeidsmarkt voor vrouwen,- het percentage werkloosheid onder vrouwen blijft immers gelijk bij een toename van het algemene werkloosheidspercentage16.

Uiteraard heeft 'rechtvaardigheid' hier betrek­ king op het vinden van werk, niet op werkze­ kerheid of op de kwaliteit van het aangeboden werk. Maar op basis van andere conclusies van De Koning vermoeden wij dat de bijdrage van arbeidsvoorziening aan de naar verhouding ge­ lijkblijvende werkloosheid onder vrouwen on­ gewis is. Zo stelt hij dat arbeidsvoorziening geen effect heeft op de positie van vrouwen in het algemeen,- alleen voor bepaalde groepen vrouwen blijken scholing en arbeidservaring ef­ fectief te zijn. Juist deze laatste inspanningen worden door Arbeidsvoorziening verwaarloosd, zo stelt de onderzoeker. Het accent ligt op het vergroten van het aantal plaatsingen en het marktaandeel, waarbij de aandacht van de con­ sulenten verschuift naar makkelijk plaatsbare werkzoekenden. Bovendien stelt hij dat de plaatsingsresultaten van Arbeidsvoorziening sterk door de conjunctuur zijn bepaald.

Ook wij concluderen dat het realiseren van de taakstelling voor vrouwen vooral bepaald wordt door het feit dat arbeidsbureaus hun marktaan­ deel realiseren in sectoren waarin veel vrouwen werk vinden17. Door deze uitvoeringspraktijk worden de emancipatorische doelstellingen naar de zijlijn verwezen en de arbeidsmarktpo­ sitie van vrouwen bevestigd en bestendigd. Daarmee lijkt de conclusie van Halsema dat het streven naar hogere participatie voor vrouwen de situatie op de arbeidsmarkt ongewijzigd laat, ook hier op te gaan.

Uit de eerder besproken voortgangsrapportage blijkt dat specifiek op vrouwen gerichte instru­ menten als scholing en intensieve bemiddeling hun meerwaarde hebben bewezen18. Een derge­ lijk gegeven zou aanleiding moeten zijn om de dienstverlening van Arbeidsvoorziening aan vrouwen in de toekomst te verbeteren. Maar mogen wij dit ook verwachten, nu de arbeids­ voorzieningsorganisatie haar werkwijze zal ver­ anderen als gevolg van de nieuwe Arbeidsvoor­ zieningswet 1996?

Het wetsvoorstel voor de

arbeidsvoorzieningswet 1996

De voorstellen voor de nieuwe Arbeidsvoorzie­ ningswet maken niet langer onderscheid naar sekse. In navolging van de conclusies van de Commissie-Van Dijk beperkt de doelstelling zich tot: 'het bevorderen van de aansluiting van

(7)

Vrouw en en bem iddeling; m ag het ietsje m eer zijn? het aanbod van arbeidskrachten op de vraag

naar arbeidskrachten, in het bijzonder door dienstverlening aan moeilijk plaatsbare werk­ zoekenden'19. Scholing en intensieve arbeidsbe­ middeling zijn voorbehouden aan en kosteloos voor deze werkzoekenden die dat het hardste nodig hebben20. In het wetsvoorstel staat dat vooral langdurig werklozen, herintredende vrou­ wen en jongeren zonder arbeidservaring of een gebrekkige opleiding moeilijk plaatsbaar zullen worden bevonden21. Het is de vraag hoe in de praktijk werkzoekenden als 'moeilijk plaats­ baar' zullen worden gecategoriseerd. In principe wordt iedere nieuwe werkzoekende 'zelfred- zaam' geacht, totdat tijdens de 'intake' blijkt dat dit niet het geval is. Als vastgesteld wordt dat de werkzoekende niet zelfredzaam is, dan wordt de nieuwe cliënt ingedeeld in een bepaalde cate­ gorie22. Deze indeling wordt gebaseerd op de zo­ genaamde 'afstand tot de arbeidsmarkt'. Criteria hiervoor zijn de genoten opleiding, de arbeidser­ varing van de werkzoekende, de (verwachte) werkloosheidsduur in relatie tot de arbeids- marktsituatie, sociale vaardigheden, motivatie en flexibiliteit. Bij de vaststelling van de werk­ loosheidsduur zijn tevens factoren als leeftijd, geslacht, etniciteit en het aantal voor betaalde arbeid beschikbare uren van belang23.

In het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel blijkt dat de Raad vreest dat de bo­ vengenoemde criteria, die de RBA's verder in sa­ menwerking met de bedrijfsverenigingen nader vaststellen, tot een subjectieve beoordeling lei­ den en daarmee tot rechtsongelijkheid. Boven­ dien bestaat volgens de Raad het gevaar dat vrouwen, als ze zelfwerkzaam worden bevon­ den, zelf voor hun scholing moeten betalen. Juist zij beschikken over geringe middelen24. Samen met de Raad van State vragen wij ons af of in de kosteloze dienstverlening, hetzij aan alle werkzoekenden hetzij aan moeilijk plaats­ baren, rekening gehouden wordt met uitgangs­ posities van verschillende groepen25. Onder hen zijn ook herintredende vrouwen,- die dreigen verder in de verdrukking te raken nu Arbeids­ voorziening verplicht wordt samen te werken met bedrijfsverenigingen en sociale diensten. Deze laatste zullen druk uitoefenen om hun uit­ keringsgerechtigde cliënten voorrang te verle­ nen bij dienstverlening26.

Hoewel het streven is kwaliteit te bieden aan werkzoekenden die dat het hardste nodig heb­ ben, biedt het toekomstige wettelijk kader voor­

alsnog geen garantie. Werkzoekende vrouwen, ook met weinig kansen, kunnen buiten de boot vallen waar het de extra inspanningen van het arbeidsbureau betreft. Onduidelijk is of speci­ fiek voor vrouwen toegeruste instrumenten in­ gezet zullen worden. Wel is al duidelijk dat het voortbestaan van enkele instellingen zoals de Vrouwenvakschool en Vrouw en Werkwinkels door bezuiniging onzeker wordt. Extra inspan­ ningen van Arbeidsvoorziening voor vrouwen liggen niet voor de hand. In het Landelijk Be­ leidskader 1996 wordt het beleid voor vrouwen beperkt tot een achterin weggemoffelde taak­ stelling, die, zoals eerder vastgesteld, weinig zo­ den aan de dijk zet27.

Slot

Steeds meer vrouwen zijn op het arbeidsbureau aangewezen. Tot nog toe lijken beleid en werk­ wijze van Arbeidsvoorziening de achterstands­ positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te be­ vestigen en bestendigen, gelet op onze conclu­ sies in voorgaande paragrafen. Ons inziens draagt het streven naar een kwantitatieve taak­ stelling niet bij aan een gelijkwaardige verde­ ling van het beschikbare werk over mannen en vrouwen. Het op de taakstelling gerichte doel­ groepenbeleid dringt het emancipatorische be­ leid naar de zijlijn. In de toekomst zal Arbeids­ voorziening een neutraal beleid voeren. U it­ gangspunten voor de intensieve dienstverlening zijn weliswaar situaties en omstandigheden waarin vooral leden van specifieke groepen ver­ keren, maar de nieuwe criteria en de onduide­ lijkheid over de interpretatie lijken juist die groepen, waaronder vrouwen, van de noodzake­ lijke intensieve dienstverlening en scholing uit te sluiten. We vrezen dat door die sekse-neutra- liteit er nog minder aandacht zal komen voor de kwalitatieve doelstelling en de voorkeur nog meer uit zal gaan naar het bemiddelen van zo­ veel mogelijk werkzoekenden, ongeacht de sec­ tor, het aantal uren of het type functie.

Wij realiseren ons dat arbeidsvoorziening niet als breekijzer voor vrouwen op de arbeidsmarkt kan fungeren. Arbeidsvoorziening zou zich ech­ ter wel meer moeite moeten getroosten en dus meer instrumenten moeten inzetten om vrou­ wen te bemiddelen naar kansrijke posities. Hiervoor kan in contacten met werkgevers bij de 'intake' van vacatures de nadruk gelegd wor­

(8)

V rouw en en bem iddeling; m ag het ietsje meer zijn? den op de voorwaarden waaronder vrouwen kunnen werken. Wij denken dan aan het realise­ ren van grote deeltijdbanen en kinderopvang. De FNV was betrokken bij een sprekend voor­ beeld in deze. Vakbeweging, georganiseerde werkgevers en Arbeidsvoorziening hebben af­ spraken gemaakt om kleine deeltijdbanen in de schoonmaak samen te voegen tot functies met een groter aantal uren28. Daarnaast kan Ar­ beidsvoorziening de positie van vrouwen verbe­ teren door het bieden van beroepsgerichte scho­ ling, werkervaring en actieve bemiddeling. Noch werkgevers, noch werkzoekende vrouwen zijn ons inziens gebaat bij een neutrale werkwij­ ze van Arbeidsvoorziening.

Noten

1 Bij het ter perse gaan van dit nummer wacht het wetsvoorstel 'arbeidsvoorzieningswet 1996' op plenaire behandeling in de Tweede Kamer, wiens leden merendeels instemmen met de doelstelling. Minister Melkert heeft toegezegd, gezien hun be­ zwaren bij de uitwerking, voor de bemiddeling van herintreders een nader te bepalen budget te reser­ veren. De Minister wil echter niets veranderen aan voorstellen die het criterium 'afstand tot de arbeidsmarkt' betreffen, ondanks door kamerleden geconstateerde risico's voor doelgroepen, zie: 'Vaststelbng van een nieuwe arbeidsvoorzienings­ wet (Arbeidsvoorzieningswet 1996) Nota naar aan­ leiding van het verslag.' Tweede Kamer, vergader­ jaar 1995-1996, 24 450 nr. 6 's-Gravenhage, SDU uitgevers, 1996.

2 Informatie over niet geregistreerde werkloosheid onder vrouwen geeft ondermeer: B.T.J. Hooghiem- stra en M. Niphuis Nell. 'Sociale Atlas voor de Vrouw. (Deel 2) Arbeid, inkomen en de faciliteiten om werken en de zorg voor kinderen te combine­ ren.' Den Haag, VUGA Uitgeverij, 1993. Hierin gaan zij ook in op de verschillende werk- loosheidsdefinities en -cijfers over vrouwen. 3 'Voortgangsrapportage inzake de positie van vrou­

wen in de arbeid.' Den Haag, Ministerie van Socia­ le Zaken en Werkgelegenheid, 1994. (blz. 12, 13). 4 'Sociaal en Cultureel Rapport 1994.' Rijswijk, So­

ciaal en Cultureel Planbureau, 1994 (blz. 111). Het percentage drukt de verhouding uit tussen de vrouwelijke beroepsbevolking en de potentiële vrouwelijke beroepsbevolking tussen de 15-64 jaar (idem, blz. 112). Zie ook: 'Voortgangsrapportage inzake de positie van vrouwen in de arbeid' (1994), blz. 3.

5 Een voorbeeld van de ongewijzigde opstelling van werkgevers biedt het onderzoek: K. van Beek. 'To be hired or not to be hired, the employer decides. Relative chances of unemployed jobseekers.' Am­

sterdam, Universiteit van Amsterdam, 1993. 6 'Voortgangsrapportage inzake de positie van vrou­

wen in de arbeid.' (1994), blz. 19.

7 Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet. 'Arbeidsvoorziening in perspectief. Evaluatie ar­ beidsvoorzieningswet 1991-1994. Rapport van de Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen­ heid over de doeltreffendheid en de effecten van de Arbeidsvoorzieningswet in de praktijk in de pe­ riode 1991-1994.' Den Haag, Ministerie van Socia­ le Zaken en Werkgelegenheid, 1995. (blz. 53-55). 8 Vrouw en Werkwinkels bestaan zo'n negen jaar,

op subsidiebasis. De dienstverlening bestaat ener­ zijds uit de begeleiding van die vrouwen naar werk en anderzijds uit de bewustmaking van vrouwelijk arbeidspotentieel. Een deel van deze instellingen is tegenwoordig geïntegreerd in de dienstverlening van RBA's. Een ander deel is ver­ zelfstandigd maar kampt met financiële proble­ men.

9 Vrouwenvakscholen bestaan nu zo'n tien jaar en zijn ontstaan op initiatief van de Vrouwenbond FNV. Doel van deze instellingen is vrouwen op te leiden voor kansrijke functies op de arbeidsmarkt. Het onderwijsaanbod kenmerkt zich door part­ time onderwijs, kinderopvang en een op vrouwen toegesneden methodiek. Vrouwen vakscholen worden betaald uit de middelen van Arbeidsvoor­ ziening. Op dit moment kampen de vrouwenvak­ scholen met financiële problemen als gevolg van de bezuinigingen bij Arbeidsvoorziening. 'Feiten en cijfers', jaargang 4, nummer 1, 15 februari

1996.

10 Het zogenoemde 'sectorbeleid' is het beleid dat Arbeidsvoorziening realiseert door (cao-) afspraken tussen werkgeversorganisaties en werknemersor­ ganisaties regionaal uit te werken. Dit zijn meest­ al afspraken over werkervaringsplaatsen of scho­ ling in bedrijfstakken voor leden van doelgroepen, zoals langdurig werklozen, vrouwen, minderhe­ den etc..

11 A. van Heertum en M. van Beek. 'Vrouwen en Be­ middeling: een verkennend onderzoek naar de in­ stroom en uitstroom van vrouwen in het werk­ zoekendenbestand van enkele RBA's'. Amsterdam, Stichting FNV-pers, 1995, blz. 13-16.

12 J. Huisman. De 'emancipatie-resistentie' van het regeringsbeleid. Vijftien jaar overheidsemancipa- tiebeleid in Nederland. In: Tijdschrift voor vrou­ wenstudies. Themanummer: Met het oog op ge­ lijkheid. Vrouwenstudies en Emancipatiebeleid, jrg. 12, nummer 1, 1991, (blz. 7-18); blz. 12-16. 13 L. Halsema. Een gender-subtekst van beleid. Een

analyse van 'Een werkend perspectief' van de We­ tenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. In: Tijdschrift voor Vrouwenstudies, jrg. 15, no 2, 1994. (blz. 212-224): blz. 224.

14 Ibid

15 We veronderstellen hier dat de beroepswensen van de op 1 april 1994 ingeschreven groep niet bij­

(9)

Vrouw en en bem iddeling; m ag het ietsje meer zijn? zonder afwijken van de wensen van de in 1993 be­

middelde groep.

16 J. de Koning. 'De resultaten van arbeidsvoorzie­ ning.' In: Economische Statistische Berichten, 15 maart 1995, (blz. 248-253); blz. 248-251.

17 'Vrouwen en Bemiddeling.' (1995), blz. 14-15. 18 'Voortgangsrapportage inzake de positie van vrou­

wen in de arbeid.' (1994), blz. 20.

19 'Nader rapport. Wetsvoorstel houdende de vast­ stelling van een nieuwe Arbeidsvoorzieningswet (Arbeidsvoorzieningswet 1996.)' Den Haag, Minis­ terie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1995 (nr. WBJA/BV/95/1218), blz. 2.

20 Overigens is de categorie 'moeilijk plaatsbare werkzoekenden' minder beperkt dan op het eerste gezicht lijkt. Deze verruiming ten opzichte van het 'Kabinetsstandpunt Evaluatie Arbeidsvoorzie­ ning' is van belang voor mensen met tijdelijk werk en werklozen zonder uitkering. Zonder extra inspanningen van het arbeidsbureau zouden hun kwalificaties verouderen en zou daarmee hun af­ stand tot de arbeidsmarkt vergroten. Werklozen zonder uitkering (herintreders, schoolverlaters of andere nieuwkomers) vereisen actieve bemidde­ ling; zij zijn immers niet zelden moeilijk plaats­ baar. De beloofde actieve bemiddeling is echter niet nader uitgewerkt in beleidsvoornemens, zoals taakstellingen en budgetten. Zie voor de bespre­ king in deze : M. van Beek. 'Melkert moet meer doen voor vrouwen'. In Trouw, 7 juni 1995. 21 Memorie van Toelichting, blz. 12-13.

22 Wetsvoorstel nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996, blz. 23.

23 Memorie van Toelichting, blz. 13.

24 Advies van de Raad van State, no. W12.95.0323, 's-Gravenhage, 1 september 1995.

25 In de aanduiding van werkzoekenden en taakstel­ lingen zijn vrijwel geen verwijzingen naar vrou­ wen meer te vinden. Dit geldt ook voor het jaar­ lijkse landelijk beleidsplan en de regionale be­ leidsplannen. Wat rest is de bevoegdheid van RBA's om commissies van advies op regionaal ni­ veau in te stellen, gericht op de behartiging van belangen van bijzondere groepen door gevraagd of ongevraagd advies uit te brengen ('Arbeidsvoorzie­ ningswet 1996', blz. 10-17).

26 De nadelen van dit wetsvoorstel voor vrouwen resp. minderheden worden nog eens uitgebreid toegelicht in 'Feiten en cijfers', jaargang 4, num­ mer 1, 15 februari 1996. Tevens ook in 'Advies en reactie ten aanzien van het Wetsvoorstel Arbeids­ voorzieningswet', Den Haag, Adviesorgaan Zuid- Europeanen en Adviesorgaan Antillianen en Aru­ banen, 20 november 1995.

27 In het Landelijk Beleidskader wordt alleen opge­ merkt dat steeds meer vrouwen zich aandienen op de arbeidsmarkt. Zie: 'Landelijk Beleidskader 1996'. Rijswijk, Arbeidsvoorziening, 1995. 28 Voor meerdere voorbeelden in deze moet verwe­

zen worden naar de brochure 'FNV-districten, Ar­ beidsvoorziening en deeltijd'. Amsterdam, Stich­ ting FNV pers 1995.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

131 Charles University, Faculty of Mathematics and Physics, Prague, Czech Republic 132 State Research Center Institute for High Energy Physics (Protvino), NRC KI, Russia 133

Numbers of events observed in the signal and control regions used for the vector-like T - quark search, together with the estimated SM backgrounds in the fit to data, under

We will primarily be concerned with a scalar hidden sector dark matter candi- date whose interactions with the Standard Model are mediated by a sub-GeV vector boson. Two versions of

The lack of a dominant traditional religious reference group in Cascadia for the past two hundred years is undoubtedly one of its most distinguishable features, but the deeply

To further examine the contribution of polypropylene fibers to the compressive strength of PFRCC materials, compressive tests were carried out on small cube speci- mens with

Indicator:  Student Outcomes – employment rate  Source:  Outcomes Survey, Budget Letter  Logic Model:  Education  Indicator Type:  Outcome  Policy Value: 

Diane Long Hoeveler’s Gothic Riffs: Secularizing the Uncanny in the European Imaginary, 1780-1820, is one of a very small handful of new literary studies informed by this new model

[r]