Arbowet en sociaal recht
In dit artikel wordt allereerst een begripsomschi en sociaal recht. Vervolgens wordt het verband Het belang daarvan is gelegen in het feit dat op < ter wordt gebracht bij degenen, op wie het betre gen van deze verbanden betere mogelijkheden In dit kader wordt achtereenvolgens aandacht I de sociale akkoorden; de medezeggenschap; het eenkomstenrecht en de collectieve arbeidsovere* Waar mogelijkheden daartoe aanwezig zijn is h arbeidsomstandighedenrecht te laten plaatsvin« Hierdoor zal overheveling moeten plaatsvinden civiele recht en met name van die normen, die e die dientengevolge niet in het strafrecht thuis I Inleiding
Ongetwijfeld zal het 100-jarig bestaan van de Ar beidsinspectie gepaard gaan met een groot aantal feestelijkheden. Aan verhandelingen, waarin de blik op het verleden wordt gericht en tegelijker tijd visies worden uitgesproken voor de toekomst, zal het evenmin ontbreken. Het verleden is een tastbaar begrip, doch de waardeoordelen zullen verschillend zijn en zullen afhangen van de mate waarin men geneigd is het positief of minder posi tief tegemoet te treden.
Geen verschil van mening zal kunnen bestaan over het feit, dat het eerste stuk positieve arbeids wetgeving, de wettelijke arbeidsbescherming in engere zin, volgens de wetenschappelijke grond legger van het arbeidsrecht, Levenbach, op het terrein van de jubilerende Arbeidsinspectie is ge legen (Levenbach, 1929, blz. 18).
Anders gezegd: de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming vormt het oudste deel van het arbeidsrecht. Het prille boompje van 1874 heeft vele vertakkingen gekregen. Vertakkingen,
ijving gegeven van arbeidsomstandighedenrecht tussen beide rechtsgebieden in beeld gebracht, eze wijze het arbeidsomstandighedenrecht dich- kking heeft. Bovendien ontstaan er door het leg- tot zelfwerkzaamheid.
>esteed aan: het overleg op nationaal niveau via werkoverleg; het civiele recht; het arbeidsover- enkomst.
et gewenst zoveel mogelijk de invulling van het ien via zelfwerkzaamheid van betrokkenen, van een aantal strafrechtelijke normen naar het en duidelijk interrelationeel karakter hebben en loren.
waarin men de stam nog duidelijk kan herkennen, doch ook vele andere, die niet tot hun oorsprong zijn te herleiden. Hoeksema en van Drongelen spreken over een evolutie van ‘arbeidsbescher ming’ naar de ‘bevordering van menswaardige ar beid’ (Hoeksema en Van Drongelen, 1988). Een dergelijk groeiproces pleegt doorgaans ge paard te gaan met nieuwe terminologieën, die het groeiproces beter tot uitdrukking brengen. In het vervolg zal daarom gesproken worden over so ciaal recht en arbeidsomstandighedenrecht. Met betrekking tot dit laatste zal ik mij beperken tot het gedeelte van dit rechtsgebied, dat zijn regeling heeft gevonden in de Arbowet.
Voor een goed begrip zal allereerst een omschrij ving worden gegeven van hetgeen onder sociaal recht en arbeidsomstandighedenrecht wordt ver staan. Vervolgens zullen, hoofdzakelijk aan de hand van de ontwikkelingen rond de Arbeidsom standighedenwet, de verbanden in beeld gebracht worden, die er bestaan tussen het arbeidsomstan dighedenrecht en het sociaal recht. Hierbij dient evenwel niet uit het oog te worden verloren, dat het arbeidsomstandighedenrecht ook andere ge bieden bestrijkt dan het sociale recht. Daarop wordt hieronder nader teruggekomen.
Sociaal recht, en zeker als het om de veiligheid en
* Dr. J.A.M. Cornelissens, voormalig hoofd van de afdeling Wetgeving en Juridische Zaken van het Directoraat Gene raal van de Arbeid en als zodanig nauw betrokken bij de invoering van de Arbowet.
de gezondheid van mensen gaat, is in het verleden steeds een terrein geweest, waar de overheid nau welijks verantwoordelijkheden uit handen heeft willen geven. Daarbij vatte de overheid haar taak dermate serieus op, dat de gegeven normen niet alleen groot in getal waren — om het maar eufe mistisch uit te drukken — doch tevens moesten worden voorzien van strafrechtelijke sancties, die later werden bestempeld tot economisch delict. Soms vraagt men zich wel eens af of de veelheid van normen, die in een gecompliceerde samenle ving als de onze in de loop der jaren successieve lijk tot stand zijn gekomen, niet eens aan een grondige doorlichting moeten worden onderwor pen, teneinde ze meer te richten op hun essentie en ze weer dichter te brengen bij diegenen tot wie ze zijn gericht.
Het bovenstaande is zeker geen pleidooi om nor men, die hun waarde in het verleden hebben be wezen, hun rechtskarakter te ontnemen. Maar het is wel een kritische aantekening bij het huidige stelsel van onze wetgeving met betrekking tot de vraag of de aanwezige juridische alsook andere mogelijkheden wel op voldoende wijze worden benut om gestalte te geven aan de zelfverantwoor delijkheid van betrokkenen.
Ik ben mij ervan bewust dat juridische stelsels, die jarenlang verankerd zijn in de samenleving en recentelijk nieuwe vorm hebben gekregen, niet zo maar ineens op een andere leest kunnen worden geschoeid. Anderzijds vormt de overheid, die overstelpt wordt met een te omvangrijk takenpak ket, een gevaar voor zichzelf. Hofstee spreekt van een verzwakking van de sociale infrastructuur, wanneer elk werkelijk of vermeend ongerief tot een nieuwe maatregel of een nieuwe overheidsin stelling oproept (Hofstee, 1980).
Bovenstaande euvelen kunnen naar mijn mening worden ondervangen door in de toekomst op het terrein van het arbeidsomstandighedenrecht meer plaatsruimte toe te kennen aan de zelfwerkzaam heid van betrokkenen. Daartoe biedt het sociaal recht tal van mogelijkheden, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de verantwoordelijkhe den van de overheid. Over de marges kan men van mening verschillen. In het onderstaande wor den enige voorzichtige openingen geschetst. Mo gelijkheden tot bevordering van de zelfwerkzaam heid liggen er m.i. in het arbeidsovereenkomsten recht (de arbeidsreglementen inbegrepen), de col lectieve arbeidsovereenkomsten, de medezeggen- schapsregelingen en de activiteiten van de des kundige diensten. Op centraal niveau kan worden
gedacht aan de centrale akkoorden en op decen traal niveau aan bedrijfstaksgewijze afgesloten cao’s of gemaakte afspraken. Doordat in het verle den de verbanden met het sociaal recht onvoldoen de zijn onderkend, zijn wellicht ook de mogelijk heden onvoldoende benut om langs deze weg tot een verdere uitbouw van het arbeidsomstandig hedenrecht te komen. In dit model past een terug treden van de overheid met betrekking tot straf rechtelijke sanctionering van de normen en het hanteren van civielrechtelijke sancties.
Sociaal recht en arbeidsomstandighedenrecht In de vakliteratuur is over het begrip ‘sociaal recht’ en arbeidsrecht veel te doen geweest, doch algemeen wordt de door Levenbach in 1929 gege ven definitie - hij sprak toen nog over arbeids recht — de meest bruikbare geacht, wil men het niet tot een onoverzichtelijk geheel maken en een oeverloos terrein laten bestrijken.
Hij verstaat dan onder arbeidsrecht: ‘het geheel van regelen, die op persoonlijke onderschikking meebrengende arbeidsverhoudingen en op de daarmee samenhangende levensomstandigheden betrekking hebben’ (Levenbach, 1929, blz. 11). Hij voegt daaraan toe, dat het grootste deel van het arbeidsrecht betrekking heeft op loondienst, doch dat door de omschrijving ‘persoonlijke on derschikking meebrengende arbeidsverhoudin gen’ enkele grensverschijnselen, die ongetwijfeld in het arbeidsrecht thuishoren, doch juridisch niet onder loondienst vallen, mede onder het arbeids recht kunnen worden gebracht. In het verdere be toog zal van deze definitie worden uitgegaan, om dat zij de ruimte biedt onder het sociale recht te brengen het verrichten van arbeid onder gezag, zonder dat er sprake is van een werkgever-werk- nemers verhouding (zie artikel 1, tweede lid van de Arbowet).
Voorts wordt op deze wijze voorkomen, dat het terrein van het sociaal recht te ver uitdijt en daar onder ten onrechte ook worden gebracht zaken als b.v. huurrecht en consumentenrecht.
In de hierboven geschetste opvatting vallen onder sociaal recht regelingen en voorzieningen omtrent de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsverhoudingen (de medezeggenschap), de sociale zekerheid, de arbeidsvoorzieningen en het gebied van de ar beidsbescherming, voorzover dit op een regeling van arbeidsverhoudingen betrekking heeft. Ten aanzien van arbeidsomstandighedenrecht zou ik de door Geers gegeven definitie willen aanhou den. Hij verstaat onder arbeidsomstandigheden
recht het geheel van regels, dat de humanisering van de arbeid normeert (Geers, 1988). Deze rui me omschrijving biedt de mogelijkheid de mede- zeggenschapsaspecten van de Wet op de onderne mingsraden, alsook de voorschriften uit het Bur gerlijk Wetboek en de buitenwettelijke bepalingen uit cao’s onder het arbeidsomstandighedenrecht te brengen.
Wel wil ik hierbij aantekenen, dat deze definitie bepaling wat abstract overkomt. Daarom wil ik de gangbare definitie niet onvermeld laten. Zij ver staat onder arbeidsomstandighedenrecht het ge heel van normen, dat gericht is op de bescher ming van het lichaam en geestelijk welbevinden van de werknemer tegen met het werk samenhan gende invloeden, die dit welbevinden bedreigen. Ook de wisselwerking met andere onderdelen van sociaal recht mag daarbij niet over het hoofd ge zien worden.
Vanwege de sterke verbanden, die het arbeidsom standighedenrecht moet hebben met de technolo gische ontwikkelingen, zoals de veiligheid van machines, werktuigen, kernenergie en de proces industrie, zal de betrokken wetgeving een aantal vrij gedetailleerde voorschriften moeten bevatten, die een strikt zakelijk karakter hebben en alleen mensgericht zijn voor zover zij betrekking hebben op arbeidsverhoudingen. Op zichzelf regelen zij geen verhoudingen tussen mensen onderling en hebben ze weinig te maken met de beleving van de mens met zijn arbeid.
Inhoudelijk zullen zij veelal weinig verschil ver tonen met de voorschriften, die er bestaan met be trekking tot voorwerpen, die men dagelijks voor heel andere doeleinden gebruikt dan voor het ver richten van arbeid.
Dit strikt verzakelijkte karakter kenmerkt de vei- ligheidswetgeving in haar oorspronkelijke opzet, totdat in 1959 de wetgeving met betrekking tot de bedrijfsgezondheidszorg kwam.
Over het mensgericht zijn van de arbeid zijn zo wel in het verleden als op dit moment vele be schouwingen gehouden. Daarbij dient men zich te realiseren, dat iedere uitlating over toekomstige ontwikkelingen veelal het gekleurde beeld heeft van het moment van uitspraak, soms in optimisti sche, soms in pessimistische zin.
In dit opzicht had Van der Ven in 1951 een visio naire blik in zijn ‘Schaduwen van modernisme’, toen hij neerschreef, dat de voortschrijdende me chanisatie in het fabriekswezen een collective- ring, een massificatie van de arbeidende mens te weeg brengt, een geestelijke ontlediging van zijn
arbeid, waardoor de mens wordt verlaagd tot on dergeschikte hulpmiddel, dat zijn bestaansreden slechts ontleent aan de functie, die hij in het krachtenveld vervult (Van der Ven, 1951). Verbanden van de arbeidsomstandighedenwet met het sociaal recht
De volgende onderdelen zijn van belang voor het sociaal recht:
- het toepassingsgebied; - de welzij nsbepalingen;
— de beleidsvoering en het jaarplan; — de medezeggenschap en het werkoverleg. Voor een goed begrip van de ontwikkelingen met betrekking tot het toepassingsgebied, zoals gede finieerd in artikel 1 van de Arbeidsomstandighe denwet, valt aan een duik in de juridische vijver van het Burgerlijk Wetboek niet te ontkomen. Er doen zich geen moeilijkheden voor, wanneer gewerkt wordt bij arbeidsovereenkomst, het wer ken onder gezagsverhouding en bij de in- en uit- leenverhouding. Wel doen zich deze voor bij flexibele arbeidsrelaties, waaronder - volgens Rood — o.a. dienen te worden begrepen de uit- zendverhouding, de thuiswerkverhouding, de free-lanceverhouding en de oproepverhouding (Rood, 1988). Het komt steeds meer voor, dat de hierboven gesignaleerde verbanden met een ar beidsovereenkomst, een gezagsverhouding en een in- en uitleenverhouding, niet zijn te leggen. Er is dan doorgaans sprake van aanneming van werk of een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten.
Men kan dan twee wegen bewandelen: öf de defi nitiebepalingen van de wet uitbreiden, waardoor verruiming plaats vindt van de begripsomschrij ving van de werkgever/werknemersverhouding, of dit soort arbeid beschouwen als arbeid van zelfstandige in de zin van artikel 27 van de Ar beidsomstandighedenwet.
De scope van dit artikel zal dan wel moeten wor den uitgebreid en zal zich dan niet langer mogen beperken tot regelgeving in gevallen, waarin zich ernstig gevaar voor de veiligheid en de gezond heid van de werknemers voordoet. Het spreekt vanzelf, dat met betrekking tot de verlening van diensten de vrije beroepen dienen te worden uit gezonderd en dat het bij aanneming van werk fei telijk alleen zal gaan om de thuisarbeid. Ik zou de tweede methode, n.1. die van een sim pele wijziging van artikel 27 van de Arbowet, de voorkeur willen geven. Evenmin als de artikelen 11, 28, 29, 30 en 34, die respectievelijk handelen
over de veiligheid van andere personen dan werk nemers (b.v. bezoekers); de verplichtingen van derden (b.v. eigenaars van kaden); het werken aan een gezamenlijk project door privé personen (b.v. burenhulp); samenwerkingsverbanden tussen werkgevers en de ongeldigheidverklaring van be wijsstukken, zou ik artikel 27 onder het sociaal recht willen brengen.
Ik trek deze conclusie, omdat hun inhoud te wei nig verband houdt met de regeling van arbeids verhoudingen als zodanig. Daarom ook heeft het geen zin ten aanzien van deze solitaire werkenden bepalingen uit de Arbowet met betrekking tot spe cifieke sociale onderwerpen als medezeggen schap, het welzijn en het werkoverleg van toepas sing te laten verklaren.
De welzijnsbepalingen van artikel 3 vormen wel één van de belangrijkste hoofdbestanddelen wat betreft de vormgeving van nieuw sociaal recht. Heel summier weergegeven handelt het, wat het welzijn betreft, over ergonomische voorschriften, de samenstelling en de toewijzing van taken aan de werknemers overeenkomstig hun persoonlijke eigenschappen, aanpassing van de arbeid, zodat deze een bijdrage levert aan vakbekwaamheid, ongevarieerde kortcyclische arbeid.
Op dit moment is zeker niet de vrees ongegrond, dat de in het artikel neergelegde voorschriften moeilijk van de grond zullen komen. Via een uit voeringsnota, waarover door de Arboraad is geadviseerd, wordt getracht de abstracte begrip pen van de wetgeving in te kleuren. Als het tot een afdwinging komt, zal dit slechts kunnen ge schieden via een aanwijzing van het Districts hoofd van de Arbeidsinspectie, dat echter een te rughoudend beleid in deze dient te voeren. Ik vraag mij af, of dit wel de geëigende weg is om het welzijnsbeleid echt handen en voeten te geven.
Het is tot nu toe ongebruikelijk,dat de sociale partners bij de afsluiting van centrale akkoorden zaken als het arbeidsomstandighedenbeleid tot onderwerp van gesprek maken. Ik zie niet in, dat deze traditie tot in lengte van jaren moet worden voortgezet.
Waarom zijn alleen lonen en arbeidsvoorwaar den, sociale zekerheid en de arbeidsmarktaange- legenheden relevante zaken voor de sociale part ners bij de onderhandelingen over dit soort ak koorden?
Wellicht zouden nadere afspraken kunnen worden gemaakt omtrent de invoering van artikel 3, met name denk ik dan aan de wegen waarlangs in de
toekomst tot de optimaliseringsgedachte met be trekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zou kunnen worden gekomen‘én hoe met de welzijnsbepalingen dient te worden om gegaan.
Een onderwerp dat zich hiertoe leent, is mijns in ziens het werkoverleg. Doch het is eveneens zeer wel denkbaar, dat een bepaald thema specifiek nader wordt belicht, b.v. geluid, toxische stoffen, enz. Eerlijk gezegd is het arbeidsomstandighe denbeleid bij het overleg op centraal niveau in het verleden steeds stiefmoederlijk behandeld als men een vergelijking maakt met zaken als lonen, sociale zekerheid en de arbeidsmarktaangele- genheden.
Men zal dit soort belangrijke zaken toch niet kun nen blijven beschouwen als politiek minder re levant.
Misschien ligt hier wel een van de oorzaken, waarom het arbeidsomstandighedenbeleid niet naar wens van de grond komt, meer misschien dan in de omvang van de Arbeidsinspectie, op zich vanzelfsprekend ook geen onbelangrijke zaak.
Bovengeschetste trend zou zich voor specifieke bedrijfstakaangelegenheden kunnen voortzetten naar de bedrijfstak.
Tot slot wat dit onderdeel betreft de verwezenlij king van de medezeggenschapsgedachte.
Ik wil dan niet ingaan op de technisch-juridische aspecten van de medezeggenschap, doch enkel op haar mogelijkheden de aangelegenheden met be trekking tot de arbeidsomstandigheden dichter bij de werkgemeenschap te brengen.
Een belangrijke rol kan de ondernemingsraad in deze vervullen met betrekking tot de integratie van het beleid inzake de veiligheid, de gezond heid en het welzijn van de werknemers in het al gemeen ondernemingsbeleid. Er liggen hier dui delijk verbanden met het adviesrecht van- de on dernemingsraad met betrekking tot door de on dernemer op financieel-economisch en technisch organisatorisch gebied te nemen besluiten. Een college als de ondernemingsraad, dat gedurende een reeks van jaren inzicht heeft weten op te bou wen in de financieel-economische aangelegenhe den van de onderneming moet mijns inziens met wat praktische bijscholing deze taak aan kunnen. Terreinen, waarop voor de medezeggenschap van de ondernemingsraad belangrijke perspectieven liggen, zijn voorts de inspraak met betrekking tot het jaarplan, het arbeidsveiligheidsrapport, de sa menwerking tussen ondernemingsraden en de be
drijfsgezondheidsdiensten, c.q. veiligheidsdien sten.
Wat dit laatste betreft staan wij pas aan het begin van de ontwikkelingen. De ervaringen rond de in voering van de Arbowet hebben geleerd, dat de ‘breekijzer’-aanpak, dat iets wat in de wet staat, maar direct moet worden uitgevoerd, een ver keerd middel is. Wanneer dit ergens geldt, dan is dit wel ten aanzien van onderhavige materie. Een dialoog tussen werkgever en werknemers is er in het verleden nagenoeg niet geweest, voor de één niet vanwege een beroep op eigen deskundig heid, voor de ander niet, omdat men meer waarde hechtte aan andere zaken dan de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
Maar nogmaals: de basis voor de samenwerking is gelegd en er kan een groeiproces op gang ko men, maar echter wel van tot dialoog geroepenen, die een heel eigen verleden achter de rug hebben. Inherent daaraan is dat men het verleden met zich meeneemt als men ineens tot een geheel ander groeiproces wordt opgeroepen.
Een feit blijft, dat hier een belangrijke uitdaging voor beide kanten ligt.
Het Burgerlijk Wetboek en het Arbeidsom standighedenrecht
Terecht wijst Geers erop, dat de arbeidsomstan digheden in de onderneming niet alleen genor meerd worden door publiekrechtelijke regels, doch ook door civielrechtelijke.
In een voortreffelijke analyse geeft hij aan, wat met een wat ruimere uitleg van artikel 1638x van het Burgerlijk Wetboek kan worden bereikt. Het artikel legt de werkgever een zorgplicht op tegen dreigende gevaren als gevolg van de inrichting van lokalen, het onderhouden van werktuigen en gereedschappen, echter met opneming van een clausule, dat de verplichting slechts geldt voor zo ver als dit redelijkerwijs in verband met de arbeid kan worden gevorderd.
Ook met de algemene verplichting van de werk gever, op welke wijze een goed ondernemer be hoort te handelen tegenover zijn werknemers (ar tikel 1638z) kan volgens Geers met een wat ruime uitleg van dit artikel wel wat worden gedaan (Geers, 1988, blz. 163 e.v.). Wat de werknemer betreft vindt men in artikel 1539b van het Burger lijk Wetboek de regeling, dat hij zich dient te hou den aan de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid, welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming.
Men kan zeggen een schamel geheel van voor
schriften, wanneer men deze legt naast de pu bliekrechtelijke van de Arbeidsomstandigheden wet. Al met al een niet zo evenwichtige op bouw. Dit wordt een verontrustend verschijnsel, wanneer men, in navolging van hetgeen in de af gelopen eeuw is geschied, in hetzelfde tempo blijft doorgaan met verdere gedetailleerde norm- geving, waarop dan modelmatig een strafrechte lijk etiket wordt geplaatst.
Het arbeidsomstandighedenrecht zal daardoor in steeds sterkere mate een zaak van de overheid worden, die zal moeten toezien op de naleving van al die gedetailleerde strafrechtelijk gesanctio neerde normen. Het voordeel van een civielrech telijke constructie is, dat het initiatief met betrek king tot de naleving van een norm bij partijen ligt. Het spreekt vanzelf, dat aan publiekrechtelijke voorschriften niet valt te ontkomen, wanneer de overheid uit hoofde van haar verantwoordelijk heid m.b.t. het algemeen belang dient in te grij pen, zeker als het om de veiligheid en de gezond heid van de werknemers gaat.
Bij de invulling van de op haar rustende taken, zal de overheid mijns inziens wel moeten vermijden, dat domeinen van het sociaal recht, waarbij het algemeen belang als zodanig minder naar voren treedt en het accent scherper is gelegen op de in- terrelationele betrekkingen van de individuen, in de sfeer van het strafrecht worden gebracht. In het laatste geval zal met civielrechtelijke normen kunnen worden volstaan.
Een grondige analyse van de betrokken voorschrif ten zal nodig zijn en het is niet zo dat uit dit betoog mag worden geconcludeerd, dat alle welzijnsvoor- schriften uit de Arbowet hun strafrechtelijke sanc tionering dient te worden ontnomen.
Wel zou kunnen worden gedacht aan die welzij ns- bepalingen, waarbij ook bij een terughoudend be leid met betrekking tot het geven van een aanwij zing ingrijpen van de overheid als een te ver gaan de inmenging in het sociaal beleid van de onder neming wordt gezien.
Ik denk dan aan bepaalde onderdelen van artikel 3 g en h van de Arbeidsomstandighedenwet. Ik vrees, dat de ernst van de overtreding in straf rechtelijke zin voor de strafrechter heel moeilijk aannemelijk zal zijn te maken, wanneer b.v. aan een aanwijzing geen gevolg wordt gegeven die be trekking heeft op het onderhouden van contacten tussen de werknemers onderling of op de toewij zing van taken aan de werknemer overeenkomstig zijn vakmanschap. Moet de strafrechter zo iemand beboeten of geeft het civiele recht in
deze meer marge bij een gerezen conflict aan te duiden hetgeen moet geschieden? Ik neig sterk naar het laatste alternatief.
Het bovenstaande betekent zeker niet, dat de Ar beidsinspectie het betrokken terrein vaarwel zal moeten zeggen. Wel zal zij naar mijn mening in een voorlichtende, adviserende of een anderzijds stimulerende rol veel waarachtiger overkomen. Voorts ontgaat het mij, dat in ons rechtsstelsel het niet instellen van een bedrijfsgezondheidsdienst en een veiligheidsdienst van een strafsanctie is voorzien en het niet instellen van een onderne mingsraad, overigens een even zo belangrijke zaak, van een civielrechtelijke sanctie.
Een punt, waarvoor ik tenslotte de aandacht zou willen vragen is artikel 12, sub d en e, respectie velijk handelende over het zich niet onderwerpen door de werknemer aan het voor hem georgani seerde onderricht en het signaleren van door hem opgemerkte gevaren bij zijn werkgever. Ook hier gaat het mijns inziens om zaken, die in eerste in stantie de werkgever en zijn werknemer aangaan. In een cultuur, waarbij de voorschriften met be trekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemers slechts een bescheiden plaats inne men in het civiele recht, valt weinig te verwachten van regeling bij een arbeidsreglement. Dit kwam in oude reglementen meer voor dan thans. Toch wil ik deze bron van zelfwerkzaamheid in een onderneming niet onvermeld laten, omdat juist op deze wijze - evenals via een regeling van de ondernemingsraad met betrekking tot de vei ligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemers - het arbeidsomstandighedenrecht dichter bij de werkplaats kan worden gebracht. De collectieve arbeidsovereenkomst en het ar beidsomstandighedenrecht
Wanneer in dit onderdeel de cao aan de orde komt, is het nuttig in de eerste plaats haar beteke nis te schetsen op het gebied van het sociaal recht. Ruppert spreekt over de ‘Grondwet van de arbeid’ (Ruppert, 1953, blz. 26). Vos (1982, blz. 192) ziet de cao als het instrument bij uitstek om te komen tot een nagenoeg integrale regeling van de positie van de werknemer. Ik gaf in 1959 een beeld van de rol die de cao heeft gespeeld met betrekking tot privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden tussen werkgevers en werknemers op institutione le basis (Cornelissens, 1959, blz. 67 e.v.). Bij lezing van het speciaal nummer van het So ciaal Maandblad Arbeid, dat in 1987 is versche nen ter gelegenheid van het jubileumcongres
‘Zestig jaar cao’, valt het op, dat aan het arbeids omstandighedenrecht - ondanks de ontwikkelin gen, die hebben plaats gevonden — slechts op één plaats, en dan nog wel heel summier, aandacht wordt besteed. In dit verband spreekt Stekelen- burg de wens uit, dat het werkterrein van de cao wordt uitgebreid tot de kwaliteit van de arbeid en zaken als positieve actie ten behoeve van verschil lende doelgroepen, zoals vrouwen en etnische minderheden, ongewenste intimiteiten op het werk enz. (Stekelenburg, 1987, blz. 704). In dit verband is ook het in 1987 verschenen rapport van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele genheid van belang. Uit dit rapport valt af te lei den, dat er niet onbelangrijke ontwikkelingen op gang zijn gekomen, hoewel men vaak een groot aantal van de bij cao geregelde onderwerpen reeds in de wet aantreft (DCA, 1987).
Vos wees in 1982 op de uitbreiding van het werk terrein van de cao tot arbeidsplaatsenovereen komsten (de zgn. A.RO.’s), waarbij naast de aspecten van de kwantiteit van de arbeidsplaatsen de kwaliteit daarvan niet uit het oog mag worden verloren. Hij pleitte in dit verband voor regelin gen met betrekking tot onaantrekkelijke arbeid, waarbij de compensatie niet alleen is gelegen in de sfeer van loonsverhoging. (Vos, 1982, blz. 186 e.v.).
Briiggemann wijst op de zgn. Participatie Over eenkomsten Technologie, waarin wordt aangege ven, aan welke voorwaarden moet zijn voldaan al vorens nieuwe technologie in een bedrijf wordt ingevoerd. Hij vermeldt dan het instemmings recht van de ondernemingsraad, het tijdstip van melding aan de ondernemingsraad, de vakbonden en de betrokken werknemers, de aanpassing van de beloningssystematiek en de functiewaardering, het voorkomen van gedwongen ontslagen (Brüg- gemann, 1989, blz. 48). Als belangrijkste initia tieven het arbeidsomstandighedenrecht via-de cao gestalte te geven, zou ik willen wijzen op de in de cao voor het grafisch bedrijf opgenomen richtlij nen voor het veilig werken met beeldschermen, waarvoor nog geen wetgeving bestaat. Wellicht kan de juridische basis in de toekomst worden verstevigd.In diverse cao’s treft men regelingen aan omtrent niet onbelangrijke zaken als het ge neeskundig onderzoek, rook- en alcoholverbod en last but not least de in de cao voor het bouwbe drijf en het schilders- en afwerkingsbedrijf opge nomen bepalingen omtrent het opstellen van een Arbo-beleidsplan. Het plan heeft tot doel het be vorderen van de veiligheid en het beschermen van
de werknemers in verband met de arbeid als inte graal onderdeel van het bedrijfsbeleid.
Het plan wordt opgesteld op basis van een analyse van binnen het bedrijf voorkomende risico’s in verband met de arbeid, alsmede een analyse van op ziekte en ongevallen betrekking hebbende ver zuimgegevens binnen het bedrijf.
Doch naast dit alles liggen er nog een aantal ande re belangrijke perspectieven voor de cao om haar rol als bron van nieuwe rechtsvorming te ver vullen.
In de bedrijfstakken, waar de ruimte daarvoor aanwezig is, zou op deze wijze de optimalise- ringsgedachte, zoals neergelegd in een aantal on derdelen van artikel 3 van de Arbowet, op snelle re wijze kunnen worden verwezenlijkt. Ik doel dan hierbij niet op die onderdelen van artikel 3, die op de individuele werknemer zijn gericht, zo als de ontwikkeling tot zijn vakbekwaamheid en aanpassing van de werkzaamheden van de werk nemer aan de persoonlijke eigenschappen, omdat dit soort voorschriften mijns inziens veel meer thuishoort in het arbeidsomstandighedenrecht. Ook de invulling van artikel 4 over de beleidsvoe ring en het jaarplan zou deel kunnen uitmaken van een bedrijfstak-cao. Verder liggen er moge lijkheden, waar het tot nog toe niet tot wetgeving is gekomen, doch wel knelpunten aanwezig zijn. Hierboven werd reeds een aantal voorbeelden vermeld, welke nog zouden kunnen worden aan gevuld met in de cao’s te treffen regelingen ter voorkoming van de schadelijke gevolgen van tril lingen en het tillen en verwerken van zware en on hanteerbare materialen.
Voorts zou ik willen vermelden de mogelijkhe den, die er zijn gelegen op de gebieden, waar in de wetgeving op grond van economische overwe gingen nog niet kon worden gekomen tot de nor men, die uit gezondheidskundig oogpunt gezien, de voorkeur zouden moeten hebben.
Zo zouden in een cao de huidige wettelijke bepa lingen met betrekking tot het geluid en ten aan zien van de risico’s van het werken met lood kun nen worden aangescherpt. Uiteraard kunnen bo venstaande voorbeelden met vele andere worden aangevuld, wanneer men bedrijfstakgewijs de knelpunten gaat opsporen.
Tenslotte zou ik nog willen vermelden het be schikbaar stellen van gelden voor het betrokken beleidsterrein uit een op te richten solidariteits fonds, zoals in het vooruitzicht is gesteld in het sociaal akkoord voor de volgende jaren.
Slotbeschouwing
In het bovenstaande is getracht de verbanden tus sen het arbeidsomstandighedenrecht en het so ciaal recht in beeld te brengen. Het belang is hier in gelegen, dat op deze wijze de mogelijkheden, die het sociaal recht biedt, beter kunnen worden benut om het arbeidsomstandighedenrecht dichter te brengen bij degenen, tot wie het is gericht. Normering en straffechtelijke sanctionering zijn in vele gevallen strikte noodzaak, doch anderzijds roepen zij distantie op. Dit is onnodig, wanneer dit door zelfwerkzaamheid kan worden onder vangen.
In het sociaal recht is in de afgelopen jaren steeds meer de tendens naar voren gekomen de zelf werkzaamheid van de betrokkenen zoveel moge lijk gestalte te geven.De toekomstige wetgeving inzake de arbeids- en rusttijden is op deze leest geschoeid. Bij de verdere ontwikkelingen met be trekking tot de invulling van de Arbeidsomstan dighedenwet zullen de hierboven gesignaleerde ontwikkelingen steeds duidelijker als realiteit naar voren treden.
Een groot aantal normen zullen, zowel door de justitiabelen als door de rechter, in toenemende mate worden gezien als aangelegenheden, die tus sen partijen spelen en nauwelijks nog te herleiden zijn tot zaken van algemeen belang of openbare orde.
Deze herijking van normen kan hen de juiste plaats geven in ons rechtsstelsel en zal dientenge volge hun juridische waarde ten goede komen. Literatuur
- Arbeidsomstandigheden in cao’s, Ministerie van Sociale Zaken, Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden, 1987. — Brüggemann, J.D. (1989), Humanisering van de Arbeid.
Bijdrage tot de ontwikkeling van een'humaniseringspro- fiel. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam.
- Comelissens, J.A.M. (1959), Van individualistische naar
institutionele vorming van arbeidsvoorwaarden, Kluwer,
Deventer.
— Geers, A.J.C.M. (1988), Recht en harmonisering van de
arbeid, Kluwer.
— Hoeksema, H. en J. van Drongelen (1988), ‘Beschouwin gen over het advies van de stichting van de arbeid inzake een nieuwe wettelijke werk- en rusttijdenregeling’, Sociaal
Maandblad Arbeid, januari.
- Hofstee, E.W. (1980), Afscheidscollege Wageningen, 'Vrij
heid, gelijkheid en eenzaamheid’, oktober.
- Levenbach, M.G. (1929), ‘Het nieuwe arbeidsrecht', inlei ding gehouden op 8-2-1929 op N.V.V.-congres, in: Bundel
arbeidsrechtelijke opstellen, Samson, Alphen a/d Rijn.
— Rood, M.G. (1988), Over flexibele arbeidsrelaties, pread
— Ruppert, M. (1988), De Nederlandse vakbeweging, deel
II, Haarlem.
— Stekelenburg, J. (1987), ‘Nieuwe uitdagingen in het cao- en avv-beleid’, Sociaal Maandblad Arbeid, november. — Ven, F.J.H.M. van der (1951), Schaduwen van
moder-Aankondiging
Sociaal-wetenschappelijke studiedagen 1990: Mannen/vrouwen, veranderingen
in maatschappelijke verhoudingen (19-20 april 1990, Amsterdam)
Onderdeel Werken en belonen
Donderdag 19 april 1990 (Vrije Universiteit) Tientallen onderzoekers bespreken aan de hand van papers de resultaten van hun recente on derzoek.
Hoofdthema’s zijn:
* arbeidsmarkt: participatie, loopbanen, interne markten;
* sekse-stereotypering, segregatie en pogingen tot doorbreking daarvan;
* kwaliteit van de werkgelegenheid en arbeidsverhou dingen;
* de betekenis van betaalde arbeid voor vrouwen. Vrijdag 20 april 1990 (Universiteit van Am sterdam)
Deze dag is gewijd aan de confrontatie van weten schap, bedrijfsleven en politiek. In twee debatten worden situatie en perspectieven in Nederland en Vlaanderen ter discussie gesteld.
Debat 1: Arbeidsmarktbeleid en de positie van vrouwen Met medewerking van F.H.A.M. Kruse, oud-Direc- teur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening, I. Bostyn, Chef van het Kabinet van de Gemeenschapsminister voor Tewerkstelling, en M. Triest, PIVA Antwerpen. Debat 2: Personeelsbeleid en de man/vrouw-verschil- len in bedrijven
Met medewerking van L. Lameire (Siemens NV Brus sel), L.J. Wijngaarden (NMB Bank) en N. Schoemaker (PTT Nederland).
De prijs van inschrijving bedraagt ƒ 190,— ( f 130,— voor studenten en haanlozen).
Informatie: SISWO, Postbus 19079, 1000 GB Amsterdam, tel. 020-240075.
nisme, Paul Brand N.V., Bussum.
— Vos, C.J. (1982), Arbeidsbeleid en arbeidsverhoudingen,
Centralisering en fragmentering in het arbeidsbeleid, Van
Loghum Slaterus.
Aankondiging
Technologie-onderzoek Vlaanderen
Een Vlaams/Nederlands symposiumVrijdag 7 september 1990, Vrije Universiteit Brussel
Op vrijdag 7 september 1990 organiseren het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken en de Stich ting Technologie Vlaanderen (STV) een sympo sium over recent onderzoek naar de sociale aspecten van technologische vernieuwing. Het programma luidt als volgt:
Opening
door R. de Feyter, voorzitter van de Sociaal-Economi- sche Raad Vlaanderen.
Ochtendsessie:
Technology Assessment-onderzoek
Inleiding door P. Berckmans/L. Goorden (STV). Reactie door J. van Boxsel (NOTA).
Discussie o.l.v. J.J. van Hoof (SISWO, Open Univer siteit).
Middagsessie 1:
Complexe automatiseringsprojecten in de industrie: C(H)IM
Inleiding door E. Eysackers/P. Roelandt (STV). Reactie door H. Bolk (Intervisie).
Discussie o.l.v. F. Janssen (ABVV). Middagsessie 2:
Innovatie en interne bedrijfsopleiding Inleiding door G. Verdonck (STV) Reactie door B. Hövels (ITS).
Discussie o.l.v. Van Gheluwe (Bekaert). Afsluiting
door R. Petrella (directeur FAST).
De kosten van deelname bedragen ƒ 110,—/ Bfr. 20 0 0 ,-.
Inlichtingen en inschrijving bij:
SISWO, Postbus 19079, 1000 GB Amsterdam, tel. 020-240075.
STV, Jozef Il-straat 12-16, 1040 Brussel, tel. 02-2170745 (Claudine Huyghe/Lieve Callaert).