• No results found

Jeroen Goudeau, Agnes van der Linden (eds.), Jan Stuyt (1868-1934). Een begenadigd en dienend architect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeroen Goudeau, Agnes van der Linden (eds.), Jan Stuyt (1868-1934). Een begenadigd en dienend architect"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2012 Royal Netherlands Historical Society | KNHG

Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-109824 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 127-3 (2012) | review 40

Jeroen Goudeau, Agnes van der Linden (eds.), Jan Stuyt (1868-1934). Een begenadigd en

dienend architect (Nijmeegse Kunsthistorische Studies 18; Nijmegen: Stichting Nijmeegse

Kunsthistorische Studies, 2011, 237 p., ISBN 978 94 91226 01 4).

Een bijster omvangrijk bureau had de architect Jan Stuyt niet, toch is het aantal

gebouwen dat hij tot stand wist te brengen enorm groot. Nu is er een bundel over zijn werk verschenen, gebaseerd op verschillende studies van afstudeerders en docenten van het Nijmeegse Kunsthistorisch Instituut. Over hoe het er op het bureau van Stuyt aan toe ging vernemen we niet veel in dit boek, maar over de sociale omgeving waarin het werk tot stand kwam worden we gaandeweg wel iets wijzer. Stuyt leefde van 1868 tot 1934. Hij werkte in zijn jonge jaren onder meer bij vader en zoon (Pierre en Joseph) Cuypers, werd de compagnon van de zoon en begon in 1909 voor zichzelf in Amsterdam, om na 1917 zijn bureau vanuit Den Haag voort te zetten. Zijn werkenlijst bevat tientallen kerken,

waaronder de Cenakelkerk op de Heilige Landstichting en de Sint Jacob en de Sint Catharina in Den Bosch. Ook staan er een heel aantal kloosters en seminaries op,

waaronder het indrukwekkende complex Hageveld in Heemstede. Stuyt had bovendien de hand in tientallen sociale woningbouwcomplexen, met name in de Limburgse

mijnstreek. Hij bouwde meer dan zestig herenhuizen, villa’s en landhuizen door het hele land. Ook zijn er dan nog zorginstellingen, scholen en bedrijfsgebouwen van zijn hand.

Alleen al de kerken waren genoeg geweest om dit tot een substantieel oeuvre te maken, maar met het ‘blije karakter’ dat hem in deze bundel wordt toegedicht was het voor deze architect blijkbaar geen probleem om zich op vele fronten tegelijk te bewegen. Voor iedere categorie van architectuur sprak Stuyt een eigen architectonisch repertoire aan. Zijn kerken staan vooral in het teken van de aanpassing van de typologie van het kerkgebouw aan de liturgische wensen ten tijde van de katholieke ‘herbronning’. Stuyt experimenteerde met het thema van de centraalbouw en in navolging van zijn

leermeester Pierre Cuypers herinterpreteerde hij ook de ruimtelijke dispositie van de basiliek. Het experiment met nieuwe materialen, bijvoorbeeld met koepels van gewapend beton, ging hij niet uit de weg. Stilistisch ging hij juist de andere kant op, die van het verleden. Kees van der Ploeg, die aan deze bundel een belangrijke bijdrage leverde, stelt ter zake ‘dat men bij elke vernieuwingspoging in de kerkelijke architectuur een periode verder in de geschiedenis van het christendom terugging’.

(2)

De gelegenheid maakte kennelijk de architectuur. Voor zijn arbeiderswoningbouw tapte Stuyt uit een heel ander vaatje dan bij zijn kerken. Hier domineerde de pittoreske inspiratie van de tuinstad, overgewaaid uit Engeland, waar Ebenezer Howard furore had gemaakt met zijn ideeën over arbeidershuisvesting in de nieuwe metropolen. Stilistisch vrij moet Stuyt zich ook bij zijn opdrachten voor woningen in de duurdere categorie hebben gevoeld, al oriënteerde hij zich bij deze opgave in nog weer andere richtingen. Het baksteen van zijn villa’s en landhuizen drukte een niet al te fijnzinnig, eerder masculien eclecticisme uit, met name in de latere periode.

Voor hoeveel bouwvolume Stuyt ook verantwoordelijk is, een centraal figuur in de architectuurgeschiedenis van de twintigste eeuw was hij niet en zal hij ook niet worden, ook niet na verschijning van deze bundel. Daarvoor ontbreekt het in dit oeuvre eenvoudig aan een culturele positie die met een afstand van jaren blijft aanspreken, zoals de blijvend relevante positie van Berlage of Oud, Granpré Molière of Hans van der Laan, Aldo van Eyck of Rem Koolhaas. Voor Stuyt is zoiets niet weggelegd, ondanks de poging tot

rehabilitatie die in deze bundel ondernomen wordt. Dat zijn benadering van het vak soms lijkt op die van Berlage, zoals door Kees van der Ploeg wordt beweerd, mag zo zijn. Het is echter een gelijkenis in afhankelijkheid, die eerder het historisch belang van Berlage als spil in de architectuur van omstreeks de vorige eeuwwisseling dan het belang van Stuyt onderstreept. Dat Stuyt aan het eind van zijn leven nog een theoretisch werk

boekstaafde, gepubliceerd als ‘Bouwkundige Compositie’ (1933), is interessant, maar het werd helaas niet een theorie waar een ander iets mee aan kon vatten, reden waarom het terecht in de vergetelheid is geraakt.

Afgezien van de sporadische kwaliteit van afzonderlijke gebouwen, is er eigenlijk maar een enkele reden om dit reusachtige oeuvre nog te bestuderen: dat is vanwege de wisselwerking tussen de architectuur en haar sociale omgeving. Doordat hij regelmatig opdrachten kreeg door de bemiddeling van invloedrijke priesters, maakte Stuyt zich tot een werktuig ten dienste van de katholieke emancipatie. Het Hageveld-seminarie lijkt deze inhoud perfect te illustreren. De monumentaal neobarokke buitenkant toont het katholicisme zelfbewust en werelds; binnen wordt de seminarist gedisciplineerd door een spartaanse en inderdaad ongenaakbare architectuur.

Het is toepasselijk dat dit door en door verzuild werk nu aan de orde wordt gesteld in een kunsthistorische bundel uit Nijmegen. De wat kwezelige ondertitel – ‘een

begenadigd en dienend architect’ – lijkt, evenals het priesterlijke voorwoord, aan te geven dat men zich nogal met zijn onderwerp heeft vereenzelvigd. Deze bundel betekent een bescheiden toevoeging, als bruikbare voetnoot, in de architectuurgeschiedenis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rugby players and other individuals with the changes of degenerative disease of the cervical spine are at risk of spinal cord trauma after hyperextension injury.. In an aUempt to

Thematische verbreding van het sociaal overleg De resultaten met betrekking tot de thema’s die al dan niet onderwerp zijn binnen het sociaal overleg, stemmen ook voorzichtig

Jan Rinke, Hier heb je 't leven en bedrijf, van Jan de Wasscher en zijn wijf... [Hier heb je 't leven en bedrijf, van Jan de Wasscher en

Jeroen Goudeau en Agnes van der Linden starten met een overzicht van het leven en werk van Stuyt, met aandacht voor onder meer zijn levensloop, gebouwde werken, stedenbouwkundige

De hoop is, zoals geschetst in het theoretisch kader, dat de hyperlocals dit opvullen door andere onderwerpen, genres en bronnen te gebruiken, maar de hyperlocals in Utrecht

This study explored the IS based on RCA in the context of a concrete waste supply chain in the Twente region of the Netherlands. It tackled with CE transition challenges by

Indien in het door het Haagse hof gehanteerde stramien vaststaat dat het handelen van de verdachte in een causaal verband staat met diens stoornis ten tijde van het delict, kan

randomised trial of radiotherapy. Noninvasive Imaging Predicts Failure Load of the Spine with Simulated Osteolytic Defects*†. Predicting fracture through benign skeletal lesions