• No results found

Vergelijkende voederproef met ingekuild gras en hooi bij melkvee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergelijkende voederproef met ingekuild gras en hooi bij melkvee"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vergelijkende voederproef met ingekuild gras

en hooi bij melkvee

DOOR E. BROUWER. (Ingezonden 31 Maart 1927). HOOFDSTUK I. V E L S C H I L L E N D E M E T H O D E N VAN I N K U I L E N E N H U N E E S U L T A T E N .

I n de eerstvolgende bladzijden zullen zeer kort verschillende m e t h o d e n van inkuiling worden besproken alsmede h u n ontwikkelings-gang in den loop der jaren in binnenland en buitenland, voor zoover dit laatste m e t behulp van de ons t e n dienste staande l i t t e r a t u u r althans doenlijk was. O m t r e n t verschillende onderdeelen is de vroege ont-wikkelingsgang tot nu toe namelijk onvolledig bekend en daar komt nog bij, dat eenige opstellen (o.a. dat van CARRIER in J o u r n . Am. Soc. Agron., 1920), die wat dieper op deze zaken ingaan, in voor ons ontoegankelijke periodieken zijn gepubliceerd.

W a t ons eigen land betreft ware het gewenscht, dat degenen, die den vooruitgang van h e t landbouwbedrijf gedurende de l a a t s t e vijftig jaren hebben k u n n e n volgen, eens de moeite n a m e n o m t r e n t de ont-wikkeling der m e t h o d e n hier te lande een en ander te boek te stellen. Van de gegevens, welke ik zelf gedurende de laatste jaren onder oogen kreeg, zijn de belangrijkste in dit opstel vermeld. Uitgeput is het onderwerp daarmede evenwel niet.

Hoewel het conserveeren in vochtigen ') toestand van gras en andere voederstoffen een bewerking is, welke in ons land eerst sedert het laatst der vorige eeuw meer en meer in zwang is gekomen, is dit procédé zelf van veel ouderen d a t u m .

E e e d s in de 18e eeuw „ k u i l d e " m e n volgens K Ü H N 2) in Zweden en

1) Hierbij zien wij n a t u u r l i j k af v a n b e w a r i n g in levenden t o e s t a n d , zooals dik-wijls bij wortels e n knollen voorkomt.

2) K Ü H N , D a s E i n s ä u e r n der F u t t e r m i t t e l , Berlin, 1885. ( A a n g e h a a l d u i t BÖHMER, E r n t e n u n d Konservieren der landwirtschaftlichen F u t t e r m i t t e l , 1900, bldz. 81.)

(2)

70

in de Bussische Oostzee-provinciën. I n Duitschland vond deze methode in de eerste helft der 19e eeuw toepassing. Misschien is het principe naar Xoord- en Middel-Europa gekomen vanuit Italië, waar, evenals in andere landen rondom de Middellandsche Zee, reeds ge-durende den bloei v a n h e t Bomeinsche rijk werd ingekuild en waar de m e t h o d e , ook na het verval der antieke beschaving,

hoogstwaarschijn-lijk niet geheel weer werd verlaten. 1)

Volgens H A H X 2) is het gebruik nog veel ouder; hij m e e n t , dat m e n

reeds in praehistorische tijden, ook in Middel-Europa, ertoe overging waterrijke voedermiddelen in kuilen t e conserveeren. Ook in andere werelddeelen vindt m e n primitieve volkeren, die de k u n s t van inkuilen

verstaan. 3) .

De methode, die de bewoners van Middel- en Noord-Europa aan-vankelijk toepasten en waarbij een « u u m e k e n d product ontstond, was uiterst eenvoudig. M e n m a a k t e slechts een kuil in den bodem, waarin het voeder werd gestort en aangetrapt, waarna alles m e t een aardlaag werd afgedekt. Ons woord „ i n k u i l e n " is hiervan afkomstig en bleef in gebruik, toen deze m e t h o d e later wijzigingen onderging, zoodat ook wij, het spraakgebruik volgend en de historie eerbiedigend, v a n „ i n k u i l e n " en „ k u i l v o e d e r " zullen spreken, zelfs in die gevallen, waarin in het geheel geen kuil wordt gemaakt. Op plaatsen waar de grondwaterstand hoog was, groef m e n later namelijk geen kuil, m a a r m e n m a a k t e op den

vlakken bodem een eenvoudigen hoop 4) , dikwijls van langwerpigen

vorm 5) , die daarna werd bedekt m e t aarde uit een breeden greppel,

die rondom den hoop werd gegraven.

I n verband met de minder gunstige uitkomsten, die dikwijls werden verkregen, ging men, vooral op plaatsen m e t hoogen w a t e r s t a n d , er al spoedig toe over de kuilen m e t waterdichte w a n d e n te bekleeden, waar-door h e t verlies aan de zijkanten werd beperkt en h e t indringen van en uitloogen door grondwater werd voorkomen. Ook op plaatsen m e t laag grondwater waren deze waterdichte kuilen — m e n zou ze kuilkelders k u n n e n noemen — van n u t , w a n t op deze wijze konden h e t weg-siepelen van vocht (met de daarin aanwezig zijnde waardevolle be-standdeelen) en de rand verliezen grootendeels worden voorkomen.

Ook in ons land vonden dergelijke m e t h o d e n reeds vroeg toepassing, zooals enkele artikeltjes uit de L a n d b o u w c o u r a n t aantoonen. I n 1883 schreef de Bedactie van dit blad nl., dat zij in den jaargang 1858, bldz. 263, v a n de „ B o e r e n G o u d m i j n " toevallig een klein o p s t e l : „ B e w a r i n g van veevoeder" h a d gevonden. Daaruit bleek, dat reeds in 1857 op H o h e n h e i m onder Apeldoorn door Mr. J . P . G. MOOKREES in Augustus versehe klaver en in October half droge spurrie begraven

1) KUCHILER, Die zeitgemässe G r ü n f u t t e r k o n s e r v i e r u n g , München, 1928. 2) H A H N , Zeitschr. für Ethnologie, 1911, bldz. 831,

3) Silos for preserving Britisch fodder crops, L o n d o n , 1883, bldz. 9. 4) REINDERS, H a n d b o e k N e d e r l . l a n d b . , 1893, dl. I I , bldz. 57. 5) ALBERT, Die K o n s e r v i e r u n g der F u t t e r p f l a n z e n , Berlin, 1903.

(3)

waren in langwerpige kuilen van 2 M. breed en 1 M. diep, alles goed vastgetreden en bedekt m e t den grond, die uit de kuilen was gekomen. I n Februari en Maart 1858 werden de kuilen geopend. D e dieren aten

m e t gretigheid van den inhoud 1). I n hetzelfde artikeltje v a n 1858 las

m e n de volgende opmerking, die nog in 1883 volkomen juist was en ook t h a n s nog (1927) alleszins de aandacht v e r d i e n t : „ D e wijze van bewaren laat zich voor klaver t e n allen tijde aanbevelen, o m d a t dit gewas bij het drogen gewoonlijk veel blad verliest, en in n a t t e jaren kan zij van algemeene toepassing zijn, zoo ook in het late najaar, als het gewone hooien veel moeite in heeft, zoo niet onmogelijk wordt. Men zorge slechts de kuilen zoo breed en zoo diep mogelijk te maken, en het ingebrachte gras zoo vast mogelijk ineen t e s t a m p e n , om t e minder lucht mede in te pakken en de kleinst mogelijke oppervlakte te krijgen bij den grootst mogelijken inhoud. W a n t de buitenste laag lijdt veel last. Deze verschimmelt en wordt tot een vasten koek of t o t vilt, die het overige tegen bederf schijnt t e beveiligen." „ W e l v r e e m d " voegde de Eedactie van de Landbouwcourant eraan toe, „ d a t eerst 25 jaren later, in hoofdzaak precies hetzelfde is gedaan, naar beweerd wordt, in navolging van een v r e e m d e l i n g . "

Enkele andere artikeltjes wijzen erop, dat reeds vóór MOORREES in

ons land werd ingekuild. G. KRUITBOSCII 2) deelt mede, dat hij voor

Dr. -J. WTTEWAAL gemetselde kuilen m a a k t e , die waterdicht waren. I n 1852 werd daarin kapperkool ingemaakt, die m e t den knolraapmolen gesneden was, en ook n a g r a s ; verscheidene duizende p o n d e n ; op 100 pd. 1 pd. zout. De lagen waren van 500 p d „ waarop dus 5 pd. zout gestrooid werd. Vervolgens werd h e t materiaal v a s t g e s t a m p t m e t een stamper, en 's avonds werden p l a t t e ribben m e t zwaar gewicht van steenen erop gelegd. B r werd zooveel water bij gedaan, dat het voeder onder de pekel stond. L a t e r zijn ook knolrapen, die grof gesneden waren, m e t het loof ingekuild op dezelfde wijze. D e koeien a t e n het kuilvoer gretig en waren er gezond bij.

Xog ouder zouden de pogingen zijn van den H e e r W. E . J . BARON

VAX WASSENAER 3) , eigenaar van H o e k e l u m onder B e n n e k o m . I n een

bijeenkomst van de Geldersche Maatschappij van L a n d b o u w van J u l i 1868 te Wageningen werd medegedeeld, dat baron VAN WASSENAER reeds sedert méér dan 20 jaar (dus vóór 1846) groenvoeder, afval, kool, spurrie, koolraap, mangelwortelenbladen m e t lagen klipzout vermengd inkuilde en daarna m e t „ b e z w a a r d e p l a n k e n " bedekte. L a t e r werd alleen spurrie gebezigd. BARON VAN WASSENAER, die niet ter vergade-ring aanwezig was, meldde n a d e r h a n d , dat hij om spurrie als zuur-voeder te bewaren een waterdichten put had l a t e n bouwen van plus minus 3 Ned. el in doorsnede en 4 Ned. el diepte, bedekt m e t een strooien dak, waarin een d e u r r a a m gemaakt was en v e r d e r : „Zoodra de spurrie in het najaar zaad begint te z e t t e n en het droog weder is, laat ik haar m a a i e n en zeer voorzichtig bij elkander harken, om zoo

1) L a n d b o u w c o u r a n t , J a a r g . 37, 1883, bldz. 30.

2) KKUITBOSCH, L a n d b o u w c o u r a n t , Jaarg;. 36, 1882, bldz. 305. 3) L a n d b o u w c o u r a n t , J a a r g . 35, 1881, bldz. 70.

(4)

72

min mogelijk zand of aarde er onder te krijgen, laat ze vervolgens in bovengenoemden p u t werken, m e t lagen van ongeveer 1 Ned. palm spurrie en ongeveer 5 Ned. ponden kortgeslagen klipzout, onder de vulling steeds zorg dragende, dat de personen, die er aan werken, de spurrie goed v a s t t r a p p e n . I s de p u t goed vol, ' d a n wordt hij m e t planken bedekt, waarop zware keisteenen gelegd, terwijl dagelijks 20 à 30 e m m e r s water opgegoten worden, t o t d a t de pekel er op blijft staan.

„ T e g e n J a n u a r i of Februari, als de beesten gekalfd hebben of even vóór het kalven, voeder ik dit groenvoeder in vereeniging m e t kort-gesneden stroo en ik heb bij ondervinding, dat het vee het niet alleen gaarne vreet (niettegenstaande de zure lucht, die het heeft), m a a r ook, dat het er veel melk en goede kleurige boter van geeft."

Uit al deze uitlatingen volgt, dat in ons land omstreeks 1850 hier 2n daar pogingen in het werk werden gesteld om kuilvoeder te bereiden, zij het niet steeds volgens de tegenwoordig gebruikelijke m e t h o d e . Vermoedelijk is dit wel naar Duitsch voorbeeld geweest. H e t LJU misschien belangwekkend zijn om onze landbouwlitteratuur uit dien tijd eens door te zoeken.

Men heeft op allerlei wijzen getracht deze oude kuilmethoden meer t e volmaken. I n Frankrijk werd het vraagstuk door tal van

land-bouwers aangevat, waarvan GOFFART 1) , landbouwer en industrieel,

terecht groote vermaardheid verkreeg en door zijn regeering werd gedecoreerd m e t het Legioen v a n eer. Reeds sinds 1852 n a m hij, aan-vankelijk op bescheiden schaal, te . B u r t i n in Sologne proeven m e t waterdichte kuilen, waarin groene maïs werd geconserveerd en na talrijke mislukkingen slaagde hij er in 1873 voor het eerst in een goed en d u u r z a a m „ k u i l v o e d e r " te bereiden. Hij liet hierop drie groote, langwerpige, overdekte k a m e r s (kuilkamers) m e t afgeronde uiteinden metselen, w a a r m e d e hij u i t n e m e n d e r e s u l t a t e n verkreeg. D e lengte der kuilkamers bedroeg 12 M., de breedte 5 M. en de hoogte, g e m e t e n van den bodem, eveneens 5 M., m e t dien verstande, dat deze bodem zich meer dan 2 M. beneden het aardoppervlak bevond. Hij legde er bijzonderen nadruk op, dat de groene maïs m e t een hakselmachine in stukjes van + 1 c.M. moest worden gesneden en, n a d a t de „ s i l o " '-) ermee was gevuld, de massa flink moest worden aangetrapt. D a a r n a werd er een laag dennenaalden op gebracht, waarna alles m e t balken

of planken werd afgedekt, die per M2. m e t 400 à 500 K . G . steenen of

houtblokken werden beladen om de lucht zoo volledig als m a a r moge-lijk was, uit te drijven. Door zijn enthousiaste geschriften, die in

andere talen (ook in het Nederlandsch 3)) werden vertaald, is GOFFART

1) GOFFART, Manuel d e la c u l t u r e e t de 1'ensilage du maïs, 1877.

2) I n d e n r u i m s t e n zin o p g e v a t m a g h e t woord silo bij e l k e m e t h o d e v a n inkuilen worden g e b r u i k t ; ook een onbekleede kuil is dus een „ s i l o " ; zelfs a a n een eenvoudigen hoop op d e n vlakken g r o n d m e t o n b e d e k t e zijkanten geeft men soms dezen n a a m .

3) ROMEIN, V e r b o u w e n en inkuilen v a n m a ï s e n a n d e r e voedergewassen m e t be-t r e k k i n g be-t o be-t h e be-t o n be-t g i n n e n van h e i d e g r o n d e n , Broese, U be-t r e c h be-t , 1884.

(5)

een der baanbrekers der moderne kuilmethoden geworden en gold in Amerika gedurende langen tijd zelfs als de vader der kuilmethode. De redacties van sommige Amerikaansche landbouwbladen gingen in h u n vereering voor GOFFART zelfs zoover, dat ze zijn portret aan het hoofd van h u n blad plaatsten. Blijkens het voorgaande m a g hij, hoe verdienstelijk hij zich overigens ook moge hebben gemaakt, op den n a a m van vader der kuilmethode echter geen aanspraak m a k e n . Hij is evenmin de eerste geweest, die erin slaagde van groene maïs een goed kuilvoeder t e m a k e n ; hierin schijnt B E I H L E X ' ) , in Duitsehland, eveneens landbouwer en industrieel, h e m in 1862 al vóór te zijn geweest.

Al moge enkele bladzijden hiervóór zijn gebleken, dat in ons land het inkuilen reeds vrij vroeg werd toegepast, de methode vond toen-tertijd blijkbaar slechts weinig ingang en was in 1880 bijkans geheel in het vergeetboek geraakt.

Vooral het werk van GOFFART m a a k t e , dat het kuilvraagstuk

omstreeks 1880 2) in ons land opnieuw werd aangevat door

vooraan-staande personen op landbouwgebied, zooals VAX DER BREGGEX, (YVaddinxveen), VAX H A S S E L T ( K a m p e n ) , BOELE (Jacobahoeve, te W a p e n -velde bij H e e r d e ) , BAUDUIX (Javahoeve in den IJ-polder), LÖHXIS (Maatschappij v. Weldadigheid, Frederiksoord), SMIDS (Tietjerk), HEIDEMA (Westernieland) en vele anderen. Zij hebben de m e t h o d e in ons land voorgoed ingang doen vinden.

VAX DER BREGGEX schijnt (voor zoover wij hebben k u n n e n nagaan) in S e p t e m b e r 1880 wel de eerste t e zijn geweest, die de beginselen van GOFFART t e n onzent in praktijk b r a c h t ; het eerste jaar kuilde hij 1 H.A. gras in, het tweede jaar (1881) + 4 H . A . en daarna deed hij het op uitgebreider schaal. Hij m a a k t e m e t behulp van schuttingen den hooi-berg tot een silo en bedekte het gras m e t planken en zand.

BOELE had een dubbele schuur, 24 M. lang en 14 M. breed. Hierin liet hij 10 kuilen m a k e n , elk 4 x 4 M. m e t ronde hoeken en ter diepte van 2-Jr M., waarvan ongeveer 2 M. in den grond en h M. boven den grond. D e m u r e n der kuilen waren één steen dik en met portland-cement bepleisterd. I n deze kuilen werd vooral groene maïs, m a a r ook rogge en gras voor een groot beslag vee ingekuild.

BAUDUIN begaf zich n a a r GOFFART in B u r t i n en k w a m vol enthou-siasme terug. Op grond van de kolossale opbrengsten van groene maïs op schrale gronden, gelijk ook door BOELE waren verkregen en waar-omtrent BAUDUIX ook zelf proeven n a m , dacht hij, dat het een ware uitkomst voor de hei- en zandgronden zou zijn, indien m e n zich aldaar op het inkuilen van maïs en andere voedergewassen wilde toeleggen.

1) CARRIES, J o u r n . Am. Soc. Agron., Bd. 12, 1920, bldz. 175 ( a a n g e h a a l d u i t : KUCHLER (I.e.) en LÖHNIS, Z e n t r a l b l . B a k t . , I I Abt., B d . 54, 1921, bldz. 273).

2) Zie h i e r o m t r e n t de L a n d b o u w o o u r a n t en h e t M a a n d b l a d v a n de Hollandsche Maatschappij van L a n d b o u w u i t d e e e r s t e j a r e n na 1880, alsook de verslagen van het L a n d h u i s h o u d k u n d i g congres u i t dezelfde j a r e n .

(6)

74

Hij was er van overtuigd, dat m e n weldra bij elke hoeve één of meer goede silo's even onmisbaar zou achten als schuur, stal of woning'.

VAX H A S S E L T zag vooral in den verbouw van rogge en maïs (twee voedergewassen in één jaar) de toekomst van onze zandgemeenten. I n denzelfden geest liet ook BOELE zich uit. Deze verwachtingen zijn tot nu toe niet bewaarheid. Men achte deze m a n n e n daarom niet minder hoog; er zijn andere landen, waar dergelijke voorspellingen wèl zijn uitgekomen.

Tntusschen was de algemeene belangstelling gaande gemaakt. I n bijna elk n u m m e r van de 's winters uitkomende landbouwbladen werd het onderwerp bekeken en het m a a k t e een belangrijk p u n t uit in de besprekingen op het jaarlijksche Landhuishoudkundige Congres en andere bijeenkomsten. Typeerend is ook, dat een afdeeling van het 26ste Nijverheidscongres van 11 en 12 J u l i 1883 voorstelde een gouden medaille uit te loven voor „diegene die op de in 1884 t e A m s t e r d a m te houden I n t e r n a t i o n a l e Tentoonstelling van L a n d b o u w zou inzen-den, bij een hoeveelheid van minstens 50 K.G., het best ingemaakte groenvoer, m e t de nauwkeurigste beschrijving van de wijze, waarop zulks had plaats gehad en m e t vermelding van de resultaten, die het voederen daarvan had gehad, zoowel op de zuivelproducten als op den gezondheidstoestand van het vee, dat d a a r m e d e gevoederd w a s . " Spoedig daarna rezen evenwel moeilijkheden, omdat de tentoon-stelling midden in den zomer zou worden gehouden. D a a r o m (en bovendien om andere redenen) is er van het plan niets gekomen. Toch verscheen er volgens de Landbouwcourant kuilvoer op de tentoon-stelling. BOELE uit Wapenvelde zond n.1. onder N°. 1203 een 900 K . G . wegenden, 3-jarigen os in, bont bles, op de Jacoba Hoeve gefokt. Deze os had vanaf Augustus 1882, dus twee jaar lang, geen hooi of gras m a a r ingekuilde maïs m e t krachtvoer gegeten en werd gedurende de tentoonstelling m e t ingekuilde maïs, die een jaar in den kuil bewaard was, gevoerd. E i k e n dag werd daarvoor een kist vol uit den kuil naar A m s t e r d a m geëxpedieerd.

Xiet allen, hier al dan niet m e t n a m e genoemd, deelden het opti-misme van sommige voorstanders der kuilmethode. Velen getuigden

van mislukkingen en de proeven van MAYEB en BROEKEMA op Duiven-daal, zoowel als die v a n buitenlandsche onderzoekers, toonden aan, dat er belangrijke verliezen aan voedende bestanddeelen door het inkuilen o n t s t a a n .

De veranderingen, welke in het voedsel bij gebruik v a n bovenge-noemde ongemetselde en gemetselde kuilen plaats vinden, werden n.1. 40 à 50 jaren geleden ijverig bestudeerd. D e uitkomsten waren door de omvangrijke verliezen (20 à 50 % der droge stof) evenwel zóó weinig bemoedigend, ook wanneer de n a d e r h a n d te noemen, door FRY aangeraden maatregelen werden toegepast, dat het voor de

prak-tijk r a a d z a a m scheen slechts dàn tot inkuilen over te gaan, wanneer andere m e t h o d e n van conservatie zeer groote moeilijkheden meebrach-ten. Toch is m e n in sommige deelen van ons land op ruime schaal

(7)

evenwel te vermelden, hoe sinds 1880 in het buitenland m i n of meer gecompliceerde m e t h o d e n van inkuilen zijn ontstaan om daarna tot ons land terug t e keeren.

I n Amerika, waar m e n bij het drogen van groene maïs m e t groote verliezen h a d te k a m p e n en daarom aan het inkuilen zijn volle aan-dacht schonk, voldeden de kuilkamers v a n GOFFAKT niet wegens de hooge bouwkosten en ook wegens den velen arbeid, die m e t het

inkuilen en vervoederen v a n het materiaal gemoeid was x). Na jaren

van praktische en theoretische proefnemingen en ervaringen, vooral tusschen de jaren 1880 en 1890, en na onnoemelijk veel leergeld te hebben betaald, heeft m e n den silo aldaar t o t een zeer hoogen graad van volmaaktheid gebracht door den bij h e t inkuilen noodzakelijken handenarbeid t o t een m i n i m u m t e beperken. E n m e n heeft de bacte-riëele en enzymatische processen in h e t vulmateriaal (meestal groene maïs) zóó goed leeren beherrschen, dat de silo's in de praktijk snel ingang vonden. D e aanwezigheid v a n een kuilinrichting op den Ameri-kaanschen farm wordt t h a n s in groote deelen v a n h e t land als een noodzakelijkheid voor den melkveehouder beschouwd. H e t a a n t a l silo's

bedraagt aldaar reeds méér dan een half millioen 2) ; d.i. gemiddeld

één silo op 133 koeien; in sommige s t a t e n (Connecticut, Michigan, Wisconsin) één silo op 30 koeien. D a a r n a a s t zijn ook nog wel eenvoudige m e t h o d e n v a n kuilvoederbereiding (vrijstaande hoopen, i n b e -kleede kuilen) in gebruik.

De Amerikaansche silo 3) is gekenmerkt door een cilindrischen

vorm en hooge (10 M. en meer), gladde, stevige, luchtdichte w a n d e n ; m e n zou h e m „ A m e r i k a a n s c h e n k u i l t o r e n " k u n n e n noemen. I n Duitschland gebruikt m e n het woord : „ F u t t e r t u r m " . H e t vulmateriaal

(meestal gehakselde groene maïs) wordt langs mechanischen weg in den silo gebracht; een persende laag wordt meestal, niet aangebracht. Door de groote hoogte van de voedermassa wordt voldoende druk

opge-wekt, behalve natuurlijk in de bovenste laag, waar de verliezen dan ook niet onaanzienlijk zijn. D e t e m p e r a t u u r in den kuiltoren stijgt

zelden boven 37° C. I n de silo's v a n E C K L B S , O S H E L en MAGRUDBR 4)

(vulmateriaal : maïs) bedroeg de stijging slechts 2 à 9° C. Hierbij bleek, dat bij t e m p e r a t u r e n , wisselende tusschen 10° en 37° C , steeds een goed product werd verkregen. Hieronder verstaat m e n een kuil-voeder m e t tamelijk veel vluchtig en niet-vluchtig zuur (verhouding melkzuur : azijnzuur ongeveer 4 : 3 ; weinig boterzuur).

Vooral het inkuilen v a n groene maïs heeft in de Vereenigde S t a t e n

1) MATENAERS, Moderne F u t t e r s i l o s , Berlin, 1910.

2) TCRNER, H o a r d s D a i r y m a n , Bd. '70, 1925, bldz. 56, 112, 164. 3) H E N R Y a n d MORRISON, F e e d s a n d feeding, 1922.

SHEDD a n d FOSTER, Iowa Bull. N ° . 189, 1919. ECKLES, Missouri Bull. N ° . 133, 1915. WILSON, Minnesota spec. Bull. N ° . 13, 1019.

(8)

een hooge vlucht genomen. ])e maïsplant is trouwens van alle be-kende inkuilbare voedermiddelen het allermeest voor deze bewerking geschikt, terwijl het drogen zeer moeilijk en m e t groote verliezen ge-paard gaat en het vee van de onsmakelijke grove gedroogde stengels (in tegenstelling m e t het ingekuilde materiaal) een groot deel ongebruikt laat. Aan deze omstandigheden, in verband m e t den grooten o m v a n g van den maïsverbouw in de Yereenigde S t a t e n , moet dan ook wel voor een groot deel worden toegeschreven, dat de silobouw aldaar een zoo grooten omvang heeft gekregen. Indien m e n inkuilt wanneer de korrels beginnen hard t e worden ( „ g l a z e d " ) kan m e n op geringe verliezen (minder d a n 15 % der droge stof) rekenen. 15 K . G . kuilvoer per dag, aangevuld m e t hooi en (of) stroo en krachtvoeder, wordt voor een koe van 500 K . G . als een goede hoeveelheid beschouwd; dus 3 % van h e t levend gewicht.

Door maïsvariëteiten t e kweeken, die minder gevoelig voor kou zijn, kan m e n de m e t h o d e ook in de Noordelijker gelegen s t a t e n toe-passen. Toch schijnt de zekerheid, waarmede het juiste rijpings-staclium wordt bereikt, hier nog te wenschen over t e laten. Voor deze streken en het nog Noordelijker gelegen Canada is d a n ook om deze reden en bovendien m e t het oog op droogte en beschadiging van de maïs door insecten, m e e r m a l e n m e t hetzelfde doel de verbouw van zonnebloemen aangeraden, welke moeten worden geoogst,

wan-neer ongeveer 25 °/{) der planten in bloei staan. Toch kan deze culture

in h a a r practische uitkomsten nog niet geheel en al m e t die van den maïsverbouw wedijveren ' ) . H e t product wordt door het vee namelijk

minder gaarne gegeten dan ingekuilde m a ï s . Mengsels van legumi-nosen en gramineeën (erwten of (en) wikken en haver en (of) gerst, eventueel ook rogge) bleken hier goed te voldoen. H e t resultaat van leguminosen (vooral luzerne) zonder méér moest veelal minder gunstig worden genoemd, soms zelfs ook dan, wanneer m e t het oog op een betere zuurvorming aan deze eiwitrijke voedermiddelen stroo, melasse, maïsmeel of andere koolhydraatrijke stoffen werden toe-gevoegd. -)

E v e n a l s bij de maïs s t u u r t m e n het ook bij deze laatstgenoemde voedermiddelen daarheen, dat ze m e t een vochtgehalte van 60 à 70 % worden ingekuild, hetgeen m e n ook hier bereikt door het gewas in een bepaald stadium v a n rijpheid t e m a a i e n . Maait m e n om één of andere reden vroeger, dan laat m e n het materiaal eerst iets verwelken ; maait m e n later, dan voegt m e n onder het inkuilen water toe. Alleen bij zorgvuldige behandeling k a n m e n ook v a n de leguminosen aldus een goed kuilvoeder verkrijgen. Evenwel, ook in Amerika oogst m e n deze gewassen liever in den vorm van hooi.

NEVENS, Illinois, Buil. N ° . 253, 1924.

GAINES e n NEVENS, Illinois, Buil. N ° . 268, 1925. N E I D I G , J o u r n . Agr. Res., Bd. 14, 1918, bldz. 395. H U N T E R , J o u r n . Agr. Res., Bd. 15, 1918, bldz. 571.

(9)

gebracht, heeft m e n ook in de oude wereld, vooral gedurende en na den oorlog, toen zoo mogelijk elk verlies op de boerderij moest worden voorkomen, a a n deze kuilmethode meer aandacht geschonken, waartoe het boek v a n MATENAERS *) niet weinig heeft bijgedragen. I n Duitsch-land zijn vooral op initiatief v a n de D e u t s c h e Landwirtsehafts-Gesellschaft reeds tal v a n proeven genomen m e t Amerikaansche

kuil-torens 2) ; m a a r ook m e t eenvoudiger vormen, b.v. den zoog. Duitsche

voedertoren, een tusschenvorm tusschen den ouderwetschen kuilkelder

en den Amerikaanschen toren. E r g gelukkig zijn deze proeven tot nu toe niet verloopen, o m d a t de verliezen als regel 20 % (der droge stof)

overschreden en niet zelden 30 0/o en meer (soms zelfs 40 % à 50 °/0)

bereikten, evenals bij de oudere m e t h o d e n van inkuiling. GERLACH 3)

is evenwel van meening, dat m e n in de praktijk meestal op kleinere verliezen m a g rekenen. H o e h e t ook zij, het aantal moderne kuil-inrichtlngen (naderhand te n o e m e n systemen meegeteld) bedroeg in Duitschland in 1923 reeds 2300 (ongemetselde en gemetselde kuilen niet medegerekend) en is sindsdien nog aanzienlijk grooter geworden.

Ook in Scandinavië is h e t vraagstuk bestudeerd 4) . De verliezen

waren aldaar bij de eerste proefnemingen (met koolrapenloof) niet

onaanzienlijk, namelijk 39 °/0 der organische stof; bij een tweede proef

m e t nagras was het verliescijfer evenwel veel kleiner, nl. 18 °L. I n E n g e l a n d wordt h e t vraagstuk eveneens krachtig aangevat. I n 1913 begon GEORGE JAQUES propaganda te m a k e n voor h e t ensileeren van een mengsel v a n haver en vogelwikken, waardoor de moderne kuiltorens ook hier snel aanhangers wonnen en tal van exacte en voor deze kuilmethode gunstig afloopende proefnemingen werden genomen. De verliezen in maïs en in een mengsel van haver en voederwikken,

m e t of zonder boonen, bedroegen slechts weinig m e e r d a n 10 °/0 der

droge stof. E v e n a l s in Amerika hecht m e n hier veel waarde aan het

groeistadium, waarin het voedsel wordt ingekuild 5) . I n een

onbe-kleeden kuil bedroeg het verlies aan droge stof + 20 °/0, ongerekend

den kantafval.

I n ons land zijn de eerste hooge Amerikaansche kuiltorens gebouwd op de Johanna-hoeve bij Oosterbeek. De allereerste werd gebouwd in den winter 1914—1915. Naderhand (1916) werden er nog twee bij

gebouwd, nog grooter en beter v a n constructie. BURGERS 6) n a m hier

1) MATENAERS, Moderne F u t t e r s i l o s , Berlin, 1910.

2) HANSEN, ZIELSTORF, e.a., A r b . Deutsch. L a n d w . Gesellsch., H . 323, 1923. 3) LIEH'R en GERLACH, D i e G r ü n f u t t e r k o n s e r v i e r u n g ( a f d r u k u i t : B e r i c h t e ü b e r

L a n d w i r t s c h . , 1924).

4) EDIN en SANDBERG, M e d d e l a n d e N ° . 221 fran C e n t r a l a n s t a l t e n för försök-v ä s e n d e t p a j o r d b r u k s o m r a d e t , 1922. N I L S HANSSON, I d . , N ° . 234, 1922. 5) WOODMAN, J o u r n . Agr. S c , Bd. 12, 1922, bldz. 144, B d . 15, 1925, bldz. 327. AMOS en WILLIAMS, J o u r n . A g r . S c , Bd. 12, 1922, bldz. 323. AMOS en WOODMAN, J o u r n . A g r . S c , B d . 12, 1922, bldz. 337, B d . 14, 1924, bldz. 99, 461, Bd. 15, 1925, bldz. 444. 6) BURGERS, C u l t u r a , B d . 28, 1916, bldz. 8 5 ; Bd. 29, 1917, bldz. 170. R a p p o r t 76e L a n d h u i s h o u d k u n d i g congres, M a a s t r i c h t , 1924.

(10)

78

uitgebreide praktische proeven; maïs werd als vulmateriaal gebruikt. T a n dit systeem van voederproductie had hij hooge verwachtingen, vooral voor zandbedrijven van eenigen omvang, m a a r ook voor het intensiveeren van onze veebedrijven. L a t e r bleek, dat ook spurrie, Serradella en blad van koolrapen en suikerbieten bij inkuilen in deze torens een goed eetbaar, m a a r onaangenaam riekend voeder oplever-den. De silo's werden gebouwd in overleg m e t den

Rijkslandbouw-ingenieur KUYSTEN 1) , die de bijzonderheden v a n den bouw uitvoerig

heeft beschreven.

E e n lager model kuiltoren, vrijwel m e t het Duitsche type overeen-komend, is in 1925 door den H e e r K. V I S S E R te Twisk (N.-H.) gebouwd van baksteen, van binnen bestreken m e t Portland-cement. De hoogte bedraagt 5 M., w a a r v a n '2 M. in den grond, de doorsnee is ruim 5 M. H e t vulmateriaal bestaat uit gras.

Weer een andere silo, welke in uiterlijk m e e r m e t de kuilkamers van GOFFART dan m e t de moderne kuiltorens overeenkomt, wordt in ons land sinds 1925 beproefd door den H e e r WASSENAAR te Pingjum. Deze silo, gebouwd van gewapend beton, n e e m t het oppervlak van een der „ v i e r k a n t e n " der schuur geheel in. D e vorm is dan ook vierkant (met afgesneden hoeken), zes x zes M. De hoogte bedraagt 3J M., w a a r v a n IJ- M. in den grond. H e t vulmateriaal (zeer vroeg gemaa'd g r a s ; ruime stikstofbemesting!) wordt door middel van een electrische hijschinrichting in en uit den silo gebracht.

Zooals gezegd vindt de bereiding van zuur kuilvoeder in Amerikaan-sche kuiltorens in den jongsten tijd veel aanhangers in Engeland. J a r e n geleden is het inkuilvraagstuk in dit land eveneens in een acuut stadium geweest, waaruit de m e t h o d e van het bereiden v a n zoet

kuil-voeder is voortgekomen. Tot 1878 m a a k t e m e n in dit land gebruik van

eenvoudige kuilen, waarbij de uitkomsten echter niet zoodanig waren, dat de m e t h o d e algemeen ingang vond. Naast andere oorzaken (moei-lijke jaren) gaven vooral de n a t t e zomer en herfst van 1880 en het voor-beeld van GOFFAKT er den stoot toe t e t r a c h t e n de ouderwetsche wijze van conserveeren te verbeteren. Op talrijke boerderijen werden gemet-selde kuilen gemaakt, waarin klaver, groene maïs, wikken, raaigras en weidegras tot conservatie werden gebracht. Ook t h a n s waren de uit-k o m s t e n niet geheel en al bevredigend m a a r toch van dien aard, dat ze tot A-erdere studie prikkelden. Vooruitstrevende landeigenaars en de Royal Agricultural Society moedigden door eigen voorbeeld en door

het uitloven van prijzen voor „ k u i l w e d s t r i j d e n " 2) de verbetering van

de kuilvoederbereiding aan.

I n tal van brochures over „ E n s i l a g e " werden de u i t k o m s t e n alge-m e e n bekend gealge-maakt ; kuilvoederbereiding was niet alleen het hoofd-onderwerp van de Engelsche vakpers dier dagen, m a a r werd ook in de

1) KUYSTEN, C u l t u r a , Bd. 28, 1916, bldz. 285.

2) V e r s l a g e n van dergelijke kuilwedstrijden vindt m e n in J o u r n . Roy. A g r . S o c , 2e Serie, Bd. 22, 1886, bldz. 259 e n in : Silos for britisch fodder crops, d e r d e d r u k , 1885.

(11)

toonaangevende politieke bladen (de „ T i m e s " in de eerste plaats) grondig behandeld. Zelfs werd een „Royal-Ensilage-Commission" inge-steld, die de ervaringen verzamelde (ook Nederlandsche waren erbij) en op grond daarvan een lijvig rapport van 277 folio-bladzijden

samen-stelde, dat op last van h e t Lagerhuis werd gedrukt. 1) H e t bleek, dat

kuilen niet onvermijdelijk w a r e n ; voortreffelijk „ k u i l v o e d e r " kon volgens vele praktische landbouwers goedkooper worden verkregen in mijten, oude schuren, ijskelders en schapenstallen.

Als voornaamste der verbeteringen, welke het resultaat waren van al deze onderzoekingen, beschouwde m e n wel de verhindering van het zuur worden der opgetaste p l a n t e n m a s s a ; dus de bereiding van het

bekende ,,zoete kuilvoeder". FRY 2) m e r k t e namelijk in 1883 op, dat

het kuilvoeder slechts dan „ z o e t " werd, wanneer de t e m p e r a t u u r in h e t materiaal boven 50° G. steeg en dat het al of niet bereiken van dezen t e m p e r a t u u r g r a a d in de eerste plaats van de hoeveelheid der aanwezige zuurstof en van het vochtgehalte der opgetaste planten-m a s s a ' s afhankelijk w a s ; reeds hij planten-meende, dat de benoodigde w a r planten-m t e door de verbrandingsprocessen in de levende plantencellen zelf werd geproduceerd. D e wenken, die hij voor h e t bouwen en vullen van een silo gaf, baseerden op de volgende beginselen :

1°. E e n volmaakte silo moet luchtdicht, waterdicht en w a r m t e -dicht zijn.

2°. I n elk deel van den silo moet de t e m p e r a t u u r boven 50° C. stijgen.

3°. De toetreding der lucht moet worden verhinderd, zoodra deze t e m p e r a t u u r is bereikt.

E v e n a l s GOFFAKT ried FRY het gebruik aan van gemetselde silo's onder dak m e t gladde binnenwanden, gedeeltelijk boven, gedeeltelijk onder het aardoppervlak. A^oor het persen werden planken op het voeder gelegd, die m e t zand of aarde werden belast. H e t vochtgehalte van het vulmateriaal mocht niet meer dan 75 % zijn. I n silo's werd een beter resultaat verkregen dan in vrij-staande hoopen, hoewel FRY toch m e e n d e , dat de laatste onder bepaalde omstandigheden een zeer waardevol hulpmiddel k u n n e n zijn, evenals eenvoudige onbekleede kuilen.

E n t h o u s i a s t e n hadden van P R Y ' S m e t h o d e hooge verwachtingen 3) ;

m e n meende, dat zij de hooibereiding geheel zou verdringen. Derge-lijke verwachtingen had m e n trouwens veel vroeger in Duitschland

1) Zie voor h e t v e r s l a g : M a a n d b l a d Holl. Mij. v. L a n d b . , J a a r g . 8, 188G, N ° . 9. A n d e r e werken, die van de e r n o r m e belangstelling der Engelschen u i t die dagen getuigen, zijn: Silos for preserving B r i t i s h fodder crops, d e r d e d r u k , 1885 en Replies to questions r e l a t i n g to silos a n d ensilage p u t by t h e A g r i c u l t u r a l D e p a r t m e n t , 1885. Beide w e r k e n bevinden zich in de bibliotheek der Landbouwhoogeschool.

2) Silos for B r i t i s h fodder crops, 1885, bldz. 349.

P R Y , T h e t h e o r y and p r a c t i c e of sweet ensilage, London, 1885. 3) POSTELT, B e r e i t u n g von süszer Silage, Wien, 1889.

(12)

80

ook al v a n het zure kuilvoeder gehad; wat het laatste betreft, werd zelfs gezegd, dat het wel niet lang meer zou duren, dat hooi alleen in de apotheek verkrijgbaar zou zijn. Terloops zij opgemerkt, dat ook vóór het bekend worden v a n F R Y ' S onderzoek ongetwijfeld wel typisch zoet

kuilvoeder was bereid. Volgens BÖHMER X) bereidden WAGNER en de

gebroeders E E I H L E N nl. reeds tusschen 1850 en 1860 zoet persvoer in kuilen.

De conservatie in mijten vond in Engeland wegens h e t wegvallen van bouwkosten voor silo's al spoedig n a 1880 uitgebreide toepassing. De benoodigde druk werd verkregen door een aardlaag op tiet Doven-vlak aan te brengen of ook, wat veel arbeid bespaarde, door mecha-nische middelen toe te passen. Hiervoor werden de (volgens sommige schrijvers) reeds vroeger in gebruik zijnde gröenvoederpersen benut, terwijl nieuwe, gepatenteerde a p p a r a t e n in groot aantal op de m a r k t verschenen en in verschillende landen werden gebruikt. (Persen van

•JOHNSON, B L U N T , DOLBERG, LINDENHÖFER, E E Y N O L D S , A H R E N S , enz.)

Proeven van ALBERT 2) , alsook v a n W O L F F en E I S E N L O H R 3) leverden

echter dusdanige verliezen op ( + 50 °/0 droge stof), dat m e n in

Duitsehland tegenover deze m e t h o d e , nog meer dan tegenover de zuurkuilvoedermethode, een gereserveerde houding a a n n a m . K E L L

-NER 4) m e e n d e , d a t persvoederbereiding slechts dàn is aangewezen,

wanneer elke andere m e t h o d e een volledig verlies van het voedsel doet vreezen; onder alle omstandigheden moet volgens h e m aan ".ure inkuiling boven zoete de voorkeur worden gegeven. H e t moet evenwel worden gezegd, dat de genoemde onderzoekers m e t materiaal werkten, dat door het lage vochtgehalte, dat het bezat, reeds bij voorbaat groofce verliezen moest doen vreezen.

Ook in Zwitserland was m e n op verbetering bedacht. H i e r is de Engelsche m e t h o d e v a n zoet-kuilvoederbereiding (in silo's) verder uit-gewerkt. Tal v a n proeven werden genomen en voortdurend vorde-ringen gemaakt, t o t d a t SONDEREGGER en MESSMER tot een vierkante kuilkamer kwamen, welke door de „ H e r b a - G e s e l l s c h a f t " in den oor-logstijd en daarna werd verbreid. H e t voeder wordt in de Zwitsersche kuilkamer in verwelkten toestand (65 à 70 % vocht) in lagen los opeengestapeld, waarbij telkens wordt gewacht, t o t d a t de voorge-schreven t e m p e r a t u u r in de voorafgaande laag is bereikt (onderste hiag 50 à 60° C ; latere lagen 45 à 50° C ) . Op de bovenste laag wordt een pers gezet. I n Nederland zijn beschrijvingen van deze methode

ge-geven door KUYSTEN 5) en v. DAALEN 6) .

N a d e r h a n d is dit systeem ook in Duitsehland door de Zwitsersche firma of ook door Duitsche firma's veelvuldig toegepast en het heeft

1) BÖHMER, E r n t e n u n d Konservieren d e r lwsch. F u t t e r m i t t e l , Berlin, 1900. bldz. 81.

2) ALBERT, J a h r b . deutsch. L w . Ges., B d . 6, 1891, bldz. 230. 3) W O L F F en EISENLOHR, L W . J a h r b ü c h e r , Bd. 21, 1892, bldz. 4ö. 4) KELLNER, E r n ä h r u n g landw. N u t z t i e r e , Berlin, 1905, bldz. 243. 5) KUYSTEN, C u l t u i a , B d . 31, 1919, bldz. 190.

(13)

tal v a n meer of minder diepgaande wijzigingen ondergaan. (Herba-,

Reform-, Duplex-, Ifla-silo, e n z . ; ook deze zullen wij hier

Zwit-sersche silo's blijven noemen). Al deze vormen k u n n e n ook voor h e t bereiden v a n zuur kuilvoeder worden gebruikt. Uitvoerige

proef-nemingen te Zürich en B e r n toonden aan 1) , d a t d e oorspronkelijke

Zwitsersche methode, goed uitgevoerd, m e t hooiwinning k a n wed-ijveren. De boterzuurbaeillen, die m e n steeds in dit voedsel vindt, zijn echter een zeer groot gevaar voor de E m m e n t h a l e r kaas, zoodat slechts een 'klein percentage der Zwitsersche landbouwers v a n deze kuilmethode gebruik k a n m a k e n . -) Toch zijn er in Zwitserland een

groot aantal v a n deze silo's gebouwd.

E e n Ifla-toren is door bemoeiing v a n de Friesche Mij v.

Land-bouw 3) gebouwd t e Hardegarijp, op het landgoed v a n d e n reeds

vroeger genoemden SMIDS, een veteraan op h e t gebiad v a n inkuilen. De silo is opgebouwd uit in elkaar grijpende platen v a n gewapend b e t o n ; de voegen zijn m e t specie dichtgesmeerd. H i j heeft een totale hoogte van 5 M. en wel 1 M. in en 4 M. boven den grond. Deze ronde

toren (middellijn 5 M.) heeft een inhoud v a n + 98 M3. E e n putje,

dat door een buis m e t h e t onderste deel v a n den silo in verband s t a a t , dient voor opneming v a n h e t uitgeperste vocht. D e uitkomsten schijnen nog niet geheel bevredigend t e zijn, hetgeen n a m e e r ervaring

' natuurlijk wel anders k a n worden. 4)

H e t spreekt vanzelf, d a t de w a r m t e in deze silo's wordt geleverd door de organische bestanddeelen v a n h e t vulmateriaal, zoodat een vrij groot percentage der voedende bestanddeelen daaraan wordt opge-offerd. Veel belangstelling ondervinden daarom gedurende de laatste jaren enkele m e t h o d e n , welke t e n doel hebben de verwarming

kunst-matig t e bewerkstelligen 5), b.v. door een electrischen stroom door het

materiaal te leiden; de uitkomsten, hiermede verkregen, zijn echter niet onverdeeld gunstig.

I n ons land werd een proef genomen met zoog. „ F u t t e r k o c h e r s " bij den H e e r WASSENAAR t e Pingjum ( F r . ) . F u t t e r k o c h e r s hebben den vorm v a n kurketrekkers, m a a r zijn veel grooter ( + 2 M . ) . Zij worden in h e t voeder gedraaid en door aansluiting a a n een stop-contact electrisch verwarmd, welke w a r m t e door geleiding op het voeder overgaat. I n tegenstelling m e t de zooeven genoemde methode

1) D e belangrijkste publicatiën zijn d e v o l g e n d e :

W I E G N E R , CRASEMANN e n MAGASANIK, L a n d w i r t s e h . V e r s u c h s s t a t . , B d . 100, 1923,

bldz. 143.

CRASEMANN, L a n d w i r t s e h . V e r s u c h s s t a t . , B d . 102, 1824, bldz. 123.

W I E G N E R , CRASEMANN en KLEIBER, L a n d w . J a h r b u c h d e r Schweiz, B d . 37, 1923, bldz. 435.

2) KÜRSTEINER, Schweiz. L w . Monatsh., 1926, n ° . 1—4 ( s a m e n v a t t e n d overzicht). 3) J a a r v e r s l a g Friesche Mij. v. L a n d b o u w , 1924, bldz. 16; 1925, bldz. 20.

4) A a n t e e k e n i n g bij d e correctie : I n d e r d a a d werd in 1926—'27 een zeer bevredigende u i t k o m s t v e r k r e g e n (Friesch L a n d b o u w b l a d , J g . 28, 1927, n ° . 23 v a n 11 J u n i 1927).

5) SCHWEIZER, D i e F u t t e r k o n s e r v i e r u n g , 1921.

VIETZE, Die elektrische F u t t e r k o n s e r v i e r u n g , Berlin, 1925. W I E G N E R , A r b . Deutsch. L w . Gesellschaft, H . 331, 1925, bldz. 73.

(14)

82

gaat de stroom zelf dus niet door h e t voeder. D e H e e r WASSENAAR verkreeg aldus weliswaar u i t n e m e n d zoet kuilvoeder, m a a r niettegen-staande de verliezen geringer schenen te zijn ') dan bij de gewone

manier van inkuilen, heeft hij de methode weer verlaten, omdat hij haar te omslachtig vindt.

Xiet alleen in de Zwitsersche kuilkamers, m a a r ook in den Amerikaanschen kuiltoren wordt de w a r m t e door oxydatie v a n waardevolle bestanddeelen geleverd. Tracht m e n dus aan den eenen kant deze bestanddeelen voor ontleding te behoeden door k u n s t m a t i g

w a r m t e toe t e voeren, aan den anderen k a n t zijn het VÖLTZ 2) en zijn

leerlingen, die meenen, dat stijging van de t e m p e r a t u u r onnoodig is en vrijwel geheel kan worden voorkomen. Ook van overmatige vorming van azijnzuur en boterzuur zou geen sprake zijn, indien vooral drie p u n t e n in acht worden genomen, waarop reeds door K Ü H N , zooals VÖLTZ zelf aangeeft, in 1885 (en bovendien door t a l van anderen) de nadruk werd gelegd en die door VÖLTZ consequent worden toegepast.

De bewuste p u n t e n zijn :

1°. Volmaakt voor water ondoorlaatbare kuilen onder dak. 2°. Vast intrappen van de voedermassa.

3°. De voedermassa moet luchtdicht worden afgesloten.

I n sommige gevallen (pulp en dergelijke) ent VÖLTZ bovendien m e t op lage t e m p e r a t u u r ingestelde melkzuurbaeillen. VÖLTZ is een over-tuigd tegenstander v a n inkuilen bij hooge t e m p e r a t u u r , zooals vanaf de tijden van FRY in talrijke modificaties is gedaan en w a a r n a a r lok bij de in ons land gevolgde m e t h o d e veelal doelbewust wordt gestreefd.

I n d e r d a a d heeft VÖLTZ door consequente toepassing v a n zijn

be-ginselen zeer geringe \-erliezen te boeken (+ 5 °/0 der droge stof). H i e r

zij evenwel tevens vermeld, dat niet al zijn volgelingen tot een zoo gunstig resultaat hebben k u n n e n komen. Dit l a a t s t e n e e m t niet weg, dat zijn m e t h o d e ook door anderen w a r m wordt aanbevolen, vooral voor kleinere bedrijven, waar m e t de noodige zorgvuldigheid k a n

wor-den gewerkt. I n Zeeland heeft ZWAGERMAN 3) de a a n d a c h t op deze

m e t h o d e gevestigd voor het inkuilen v a n suikerbietenkoppen en -bladeren.

Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat in Italië gedurende de laatste jaren veelvuldig een eigenaardige luchtdichte silo (Cremasco-silo) wordt gebruikt, waarin de voederstoffen in vrij sterk gedroogden toestand ( + 50 % vocht) worden opgetast en door het zich ontwikke-lende koolzuur bij lage t e m p e r a t u u r m a a n d e n lang k u n n e n worden

1) J a a r v e r s l a g Friesche Mij. v. L a n d b o u w , 1925, bldz. 17. 2) Belangrijkste geschriften : VÖLTZ, BATJDREXEL en DEUTSCHLAND, L a n d w . J a h r b . , B d . 46, 1914, bldz. 105. VÖLTZ u n d JANTZON, L a n d w . J a h r b . , Bd. 49, 1916, bldz. 797. VÖLTZ, M i t t . Deutsch, lw. Ges., Bd. 33, 1918, bldz. 384. VÖLTZ U. D I E T R I C H , A r b . D . lw. G e s . , H . 323, 1923, b l d z . 75. 3) ZWAGERMAN, Zeeuwsch L a n d b o u w b l a d , J g . 17, 1925, N ° . 926 en 928.

(15)

geconserveerd. Ook in de Zuidelijker gelegen s t a t e n van N.-Amerika zijn deze Italiaansche kuiltorens reeds in gebruik. Voor de koelere / o n e ' s heeft het beginsel evenwel nog niets opgeleverd, waarom wij het verder onvermeld zullen laten.

Maken dus in verschillende l a n d e n näeuwe kuilmethoden veel opgang, in ons land wordt, m e t enkele uitzonderingen, van simpele ronde of rechthoekige mijten gebruik gemaakt, welke óf op den beganen grond worden geplaatst of tot ongeveer h u n halve hoogte in een ondiepen, onbekleeden kuil staan. I n het laatste geval worden zoowel bovenvlak als zijvlakken m e t aarde toegedekt, in het eerste geval laat m e n de zijkanten ook wel onbedekt. Vooral wanneer het gras en dergelijke betreft, streeft m e n er dikwijls n a a r zoet kuilvoeder, in den zin van FKY, te verkrijgen, zoowel wanneer een ondiepe kuil wordt gemaakt als wanneer dit niet h e t geval is. Voor een uitvoerige be-schrijvingvan deze beide overbekende m e t h o d e n (d.w.z. m e t en zonder ondiepen kuil) en h u n voor- en nadeelen volsta ik m e t t e verwijzen naar

de artikelen van JURKIAAXSE r) en MANSHOLT 2) , alsook n a a r de

rap-porten van de Groninger 3) en Friesche 4) Mij. v. L a n d b o u w en naar

dat van de Veevoeder-commissie uit de Ver. tot Ontwikkeling van den

Landbouw in Holl. Noorderkwartier s) .

Wij hebben in het voorgaande gezien, dat h e t inkuilen op deze wijze of in ouderwetsche silo's volgens de oudere l i t t e r a t u u r m e t enorme verliezen gepaard zou gaan (20 à 50 °L der droge stof). Nederlandsehe onderzoekingen gaven dergelijke uitkomsten. ADOLF MAYER") becijferde bij de proeven, genomen door h e m alleen of in samenwerking met

BEOEKEMA 7), een verlies aan voedende bestanddeelen (eiwitachtige

stof -f- vetachtige stof + zetmeelaehtige stof) van 40 en 37 °/0 voor

groene maïs, en 40 °/0 voor gras, alles bij conservatie in onbekleede

kuilen; voor maïs, ingekuild in een ijskelder, werd het verlies geschat op 18 o/ ( ?) en voor maïs en gras in een gemetselden silo

respectieve-lijk op 36 en 59 °/0 berekend. W I B B E X S S) kwam bij groene maïs,

inge-kuild in denzelfden silo op Duivendaal, tot een verlies van 38 °/0

dei-droge stof, terwijl SJOLLEMA 9) bij gras, in vergelijking m e t hooi, 22 %

becijferde (wijze van inkuilen niet nader aangegeven). Men m a g n e m e n , dat bij de laatstgenoemde proef van de oorspronkelijk aan-

aan-wezige droge stof circa 37 °/Q verloren ging, o m d a t m e n bij hooiwinning

1) JURRIAANSE, C u l t u r a , Bd. 18, 1906, bldz. 98 en bldz. 351 ; Bd. 19, 1907, bldz. 258. 2) MANSHOLT, C u l t u r a , B d . 18, 1906, bldz. 214 en bldz. 643.

3) H a n d e l i n g e n Groninger Mij. v. L a n d b . en Nijv., j a a r 1899/1900 en 1900/1901. 1) N e d e r l a n d s e n L a n d b o u w w e e k b l a d , J g . 1, 1892, n ° . 19.

5) VELDERS, Overzicht van h e t s t a n d p u n t e n d e m e e n i n g e n welke onderscheidene veehouders in N o o r d h o l l a n d i n n e m e n bij h e t m a k e n van k u i l g r a s , 1926. 6) MAYER, M a a n d b l . Holl. Mij. v. L a n d b . , J g . 0, 1884, n ° . 6, 7 en 8; J o u r n . f.

Landwsch., Bd. 32, 1884, bldz. 357.

7) BROEKEMA en MAYER, M a a n d b l . Holl. Mij. v. L a n d b . , J g . 7, 1885, n ° . 7 ; J g . 5, 1883, n ° . 5; Versuchsstationen, Bd. 32, 1886, bldz. 407.

8) W I B B E N S , O r g a a n V e r . Oud-leerlingen Rijkslandbouwschool, Bd. 11, 1899, bldz. 100.

(16)

84

wel op een verlies van 15 °/0 m a g rekenen. Uit de gegevens van de

com-missie, ingesteld door de Zeeuwsche Mij. v. L a n d b o u w x) kan voor

suikerbietenkoppen en -bladeren een verlies aan organische stof van

meer dan 35 °/rj worden berekend. BOEKHOUT 2) vond bij gras een

ver-liescijfer van 22 °/Q (zonder kantafval) en O T T DE V R I E S 3) bij

aard-appelloof 18 % der droge stof (eveneens zonder kantafval). H e t voeder-bureau van de Friesche Maatschappij van Landbouw k w a m bij gras tot een verliescijfer van 27,8 °L der droge stof (ook zonder kantafval).')

HTJIZINGA en COOLMAN 5) kregen bij suikerbietenkoppen en -bladeren,

door het onderzoek van den afgewogen inhoud uit vier in de hoopen

gelegde zakken, verliescijfers v a n respectievelijk 14, 28, 27 en 31 °/0

der droge stof.

Toch ziet men, dat t e n onzent niet alleen m a t e r i a a l wordt ingekuild, dat niet op andere wijze k a n worden bewaard; w a n t ook het in voch-tigen toestand conserveeren van gras vindt uitgebreide toepassing, vooral in den nazomer, hetgeen trouwens m e t de oudere zienswijze niet in strijd behoeft te zijn; m a a r ook in het voorjaar. Zelfs in den eigenlijken hooitijd gaan reeds velen bij minder goed weer t o t inkuilen van een deel van h u n gewas over. Slechts enkelen gingen of gaan zóó ver, dat zij onder alle omstandigheden aan inkuilen den voorkeur geven.

Zeer opvallend is ook, dat m e n er veelal n a a r streeft door het laten oploopen van de t e m p e r a t u u r , „ z o e t " persvoer te bereiden, terwijl toch volgens KELLNER onder alle omstandigheden aan zure inkuiling boven zoete de voorkeur moet worden gegeven, welk s t a n d p u n t ook in den in 1920 verschenen druk v a n zijn leerboek (nu bewerkt door

FIXGERLIXG), wordt gehandhaafd. 6)

Om de in het bovenstaande gelegen tegenstrijdigheid t e verklaren zou m e n k u n n e n denken, dat de praktijk het r e n d e m e n t bij de kuil-methode overschat; een dergelijke overschatting komt dikwijls voor, wanneer nieuwe m e t h o d e n zich beginnen b a a n te breken. H e t inkuilen evenwel is bij ons, gelijk hiervóór is betoogd, heelemaal niet iets nieuws, m a a r heeft zich sedert 1880 méér en m é é r ingeburgerd, zoodat reeds m e e r d a n 40 jaren een groote belangstelling voor deze m e t h o d e bestaat, gelijk t e n overvloede door onderstaande cijfers wordt bevestigd.

Tusschen 1890 en 1900 werd inkuiling vooral in Friesland, m a a r ook in andere provinciën, zooals Groningen en Noord-Holland, veelvuldig toegepast. Hiervoor verwijs ik n a a r de n e v e n s t a a n d e twee tabellen, welke zijn saamgesteld uit de voornaamste gegevens in h e t „Verslag

1 ) V e r s l a g e n en mededeelingen v a n d e Directie v a n d e n L a n d b o u w , 1915, n ° . 4, bldz. 42.

2) BOEKHOUT, Verslag Vereeniging Proef zuivelboerde-rij, 1901, bldz. 54. 3) O T T DE V R I E S , Verslag V e r e e n i g i n g Proefzuivelboerderij, 1918, bldz. 21. 4) J a a r v e r s l a g Friesche Mij. v. L a n d b o u w , 1925, bldz. 19.

5) HUIZINGA en COOLMAN, Tijdschr. Alg. B o n d V e r . oud-leerlingen, J a a r g . 1, 1919, bldz. 59, 91.

(17)

stellenden k u n n e n in deze „ V e r s l a g e n " nog tal van verdere bijzonder-heden vinden.

T A B E L I.

Aantal landbouwers dat inkuiling toepaste.

Groningen Friesland Utrecht Noord-Brabant L i m b u i g Totaal . . . 1893 61 353 16 14 11 4 203 4 11 23 113 813 1895 554 1616 52 38 47 48 569 76 48 40 239 3327 1897 263 1697 47 45 15 24 248 22 43 40 180 2624 1898 366 1777 9 17 8 15 218 11 46 99 110 2676 1899 289 676 1 3 4 7 137 10 46 100 117 1390 1900 589 2623 19 6 3 13 222 20 44 110 127 3776 T A B E L I I .

Gcënsilcerd werd in de verschillende jaren in:

Ongemetselde kuilen Boven den grond

1893 *) 14 72 54 1895 53 703 2604 1897 38 488 2093 1898 36 551 '2080 1899 45 441 908 19002) 37 775 2691

Gedurende de latere jaren, w a a r o m t r e n t wij geen cijfers hebben gevonden, is het gebruik nog gestadig toegenomen, zoodat t h a n s in Friesland welhaast geen landbouwer te vinden is, die de m e t h o d e niet m a c h t i g is.

1) Deze kolom bevat h e t a a n t a l g e m e e n t e n , w a a r i n respectievelijk gemetselde kuilen, ongemetselde kuilen en mijten w e r d e n g e b r u i k t . I n de overige kolommen is opgegeven, hoeveel mijten en kuilen (bekleed en onbekleed) in totaal in ons l a n d w e r d e n g e b r u i k t .

2) De beide tabellen geven voor 19Ö0 getallen, welke m e t elkaar in strijd zijn; h e t a a n t a l l a n d b o u w e r s (3776) (tabel I ) is namelijk aanmerkelijk g r o o t e r d a n h e t a a n t a l k u i l i n r i c h t i n g e n (3503) (tabel I I ) .

(18)

8(>

Uit de tabellen blijkt ook, dat het conserveeren in gemetselde kuilen in die dagen vrij dikwijls voorkwam (vooral in L i m b u r g ) . Reeds m den aanvang werden dus verschillende m e t h o d e n (mijten, ongemetselde en gemetselde kuilen) naast elkander beproefd. Nog vroeger, in de aller-eerste jaren na 1880 was het (door den invloed v a n GOFFART) zelfs naar het schijnt min of meer regel, dat in primitief gebouwde kamers of kelders werd ingekuild. Al spoedig ging m e n meer en meer tot de t h a n s gebruikelijke eenvoudige m e t h o d e n over, dus het m a k e n van onbekleede kuilen en mijten. Omtrent deze mijten zij nog het volgende

vermeld. Reeds in 1884 vertoonde BAUDUIN 1) op de tentoonstelling

te A m s t e r d a m een tableau m e t het opschrift: ,,Inkuiling van gras en klaver op de eenvoudigste en goedkoopste wijze", waaronder volgden de afbeeldingen v a n : 1°. E e n grooten hoop of ,,schelft" gras en klaver, zooals die den 12 J u n i 1884 boven den grond en v a n alle k a n t e n vrij was opgesteld, bedekt m e t planken en zware s t e e n e n ; en 2°. dien-zelfden hoop zooals die 2|- m a a n d later er uitzag, tijdens de tentoon-stelling.

Kort daarna bracht J h r . Mr. J. C. N. VAN E Y S 2) ,

gezantsch-ips-a t t gezantsch-ips-a c h é te Pgezantsch-ips-arijs, een rgezantsch-ips-apport uit betreffende het bewgezantsch-ips-aren of groen inmaken van voeder in de open lucht, waarin hij de inkuil-methode van den F r a n s c h m a n BOUVIÈRE beschreef, een inkuil-methode, welke vrijwel m e t die van BAUDUIN overeenkomt, m a a r iets eerder in

hetzelfde jaar was gepubliceerd 3) .

Blijkbaar heeft de praktijk deze eenvoudige m e t h o d e n de voordee-ligste bevonden en daarom aan simpele mijten en onbekleede kuilen boven gemetselde k a m e r s of kelders den voorkeur gegeven. Deze l a a t s t e

hebben zich althans tot nu toe geen plaats van eenige beteekenis k u n n e n veroveren. D e meergemelde Commissie uit de Groninger Mij. v. L a n d b . en Nijv. (1901) zeide h i e r o m t r e n t : , , H e t bereiden in gemet-selde silo's levert goede r e s u l t a t e n op, m a a r wordt om de groote kosten, daaraan verbonden, niet a a n b e v o l e n . "

H e t spreekt vanzelf, dat deze conclusies niet zonder meer op de moderne silo's mogen worden overgebracht. Deze zijn bij ons nog te kort in gebruik om h u n waarde voor ons landbouwbedrijf te beoor-deelen.

Niet beter dan de ouderwetsche kuilkelders en kuilkamers hebben de groenvoederpersen zich staande k u n n e n houden. P e r s e n van BLUNT zijn o.a. gebruikt in Wageningen, in Frederiksoord (op de goederen van de Mij. v. Weldadigheid), in Usquert, Boxtel, Wadenoijen en Appinge-d a m ; een pers van AHRENS is t e SchieAppinge-dam beproefAppinge-d. W è l viel het

rapport van een commissie 4) van de Noorderafdeeling van het

Genoot-schap v. Nijverheid in de Provincie Groningen in 1892 na twee jaren van proefnemingen m e t een pers van B L U N T gunstig uit, minder

1) BAUDUIN, M a a n d b l . Holl. Mij. v. L a n d b . , J g . 7, 1885, n ° . 5.

2) V A N E Y S , R a p p o r t , betreffende h e t b e w a r e n of groen i n m a k e n van voeder in de open lucht, (geen j a a r t a l ) .

3) ROUVIERE, Bull, de la Soc. des a g r i c u l t e u r s de la P r a n c e , 1884, 1 Mai (aan-g e h a a l d u i t POTT, d l . I, bldz. 242).

(19)

die een voederpers ( B L U X T ) , eigendom van de af deeling „ A p p i n g e d a m " van het Gen. v. Nijv. in de prov. Groningen, drie jaren achtereen beproefde, m a a r daarna aan eenvoudige, m e t grond bedekte hoopen de voorkeur gaf. Ook LÖHNIS kreeg op de landerijen van de Maat-schappij v. Weldadigheid te Frederiksoord m e t een pers van BLUXT minder goede r e s u l t a t e n (te veel verlies aan de k a n t e n ) .

Vooral BERTELS 2) (landgoed ,,de B i e z e n " bij Barneveld) heeft een

vereenvoudigde persmethode in mijten gepropageerd. Zijn methode, welke vrij nauwkeurig overeenkomt met de t h a n s veelvuldig gebruikte mijtmethode, sluit zich aan bij die van BOUVIÈRE en BAUDUIX, m a a r verschilt daarvan doordat, wat de t e m p e r a t u u r betreft, de principes van F R Y werden toegepast. De belasting werd verkregen door het opbrengen van balken en aarde ; de afgesneden zijkanten werden dichtgesmeerd, naar het schijnt m e t een mengsel van niet te dunne witkalk en stijfsel of zemelen. Voor zoover ons bekend heeft dit laatste evenwel blijvend geen grooten ingang gevonden. Ook déze Veluwe-bewoner ( B E R T E L S ) zag in de vervanging van den graanbouw door voederbouw en daarmee gepaard gaande veehouderij de toekomst der zandgronden. Wij m e r k e n hierbij op, dat het telkens weer de Veluwe is, waar dergelijke gedachten in daden werden omgezet.

In het a l g e m e e n kan dus worden gezegd, dat de Nederlandsche

praktijk, na jarenlange ervaring m e t verschillende systemen, tot nu toe aan de eenvoudigste m e t h o d e n van inkuilen den voorkeur heeft ge-geven en bovendien, dat in de oogen van zeer vele landbouwers deze methoden, wat hun r e n d e m e n t betreft, niet zóó veel bij hooiwinning onder gunstige omstandigheden achterstaan, als m e n op grond van wetenschappelijke onderzoekingen veelal a a n n e e m t . De vroeger ge-noemde „Commissie 1 9 0 1 " van de Groninger Mij. kleedde deze gedachte aldus i n : „ D e in de afdeelingsrapporten vermelde gunstige resultaten, zonder nu juist betrekking t e hebben op nauwkeurige proef-nemingen, wettigen het vermoeden, dat de voederwaarde van het pers-voeder in het algemeen gunstiger s t a a t tegenover goed gewonnen hooi, d a n uit de berekeningen, op scheikundige analyse gebaseerd, blijkt en dat er wellicht factoren in het spel zijn, die tot nog toe aan de waar-n e m i waar-n g zijwaar-n o waar-n t g a a waar-n . "

Y a n verschillende zijden is op h e t Proefstation aandrang uitgeoefend om het kuilvraagstuk wederom t e behandelen. D e physiologische afdeeling van het Proefstation heeft zich daarom tot t a a k gesteld te onderzoeken, welke verliezen aan voedende bestanddeelen bij de

tegen-woordig bij ons als regel toegepaste m e t h o d e n van gras-inkuilen

(methoden dus, welke in den loop der jaren door en in de praktijk tot ontwikkeling zijn gebracht) m o e t e n worden geboekt en welke

uit-1) H a n d e l i n g e n Genootsch. v. Nijv. in de prov. G r o n i n g e n , 1896/1897, bldz. 130. 2) MAYER, L a n d b o u w k . Tijdschr. 1893, bldz. 257.

(20)

komsten met de voedering (gedurende lange perioden) van liet ver-kregen product (alles in vergelijking m e t hooi) bij melkvee k u n n e n worden verkregen. H e t onderhavige onderzoek heeft betrekking op bet laatstgenoemde p u n t .

HOOFDSTUK II.

L I T E R A T U U R O P G A V E N O M T K E N T D E V E K G E L I J K I N G D E R Y O E D E R W A A R D E VAN G E D R O O G D E N I N G E K U I L D

V O E D E R VOOR M E L K V E E .

Praktische waarnemingen en een groot aantal voederproeven heb-ben ongetwijfeld geleerd, dat h e t kuilvoeder, het ingekuilde gras inbegrepen, in niet al te groote hoeveelheden toegediend, in h e t algemeen een uitstekend voedsel voor melkvee is. H e t is niet onze

bedoeling, al de in ons land 1) en in het buitenland uitgevoerde

proeven, welke dit bewijzen, t e vermelden, m a a r wij willen ons be-perken tot de aan het slot van het vorige hoofdstuk gestelde, bij uitstek praktische v r a a g : ,,Hoe verhouden zich de voederwaarden van ingekuild en gedroogd g r o e n v o e d e r ? " Deze vraag betreft zoowel qualitatieve als quantitatieve verhoudingen. Gaat m e n b.v. uit van een zekere hoeveelheid gras, dan is het niet alleen van belang om t e weten, welke gewichtshoeveelheden droge stof en droge-stof-bestand-deelen m e n daaruit in den vorm van hooi of in den vorm van inge-kuild gras kan winnen, m a a r bovendien vraagt m e n zich af of één K . G . droge stof in ingekuild gras en één K . G . droge stof in hooi wel dezelfde voedingswaarde bezitten.

Beide v r a a g p u n t e n worden, voor zoover h e t gras betreft, door h e t Rijkslandbouwproefstation dan ook onder de oogen gezien; m a a r slechts op de laatste vraag kan t h a n s worden ingegaan. H e t is dus slechts een onderdeel van het geheele probleem, waarvan in deze verhandeling melding wordt gemaakt, zoodat een eindoordeel o m t r e n t het rendement bij kuilvoeder- en hooibereiding op grond van deze proeven niet kan worden gegeven.

Wij hebben gemeend' deze vragen het best t e kunnen beantwoorden door het te onderzoeken kuilgras en hooi van hetzelfde materiaal te bereiden, een gedachtengang, die zeer voor de h a n d ligt en door anderen dan ook reeds herhaaldelijk is toegepast en wel op de volgende wijzen. Sommigen hebben de opbrengst aan droge stof vergeleken, anderen hebben de verteringscoëfficienten van de verkregen producten bepaald en weer anderen hebben het materiaal door proeven m e t melkvee n a a r waarde t r a c h t e n t e s c h a t t e n ; in de laatstgenoemde categorie van onderzoekingen kan de onderhavige voederproef worden

1) In N e d e r l a n d zijn t a l van proeven m e t melkvee uitgevoerd door de Groninger Mij. v. L a n d b o u w en Nijverheid, zie C u l t u r a , Bd. 16, 1904, bldz. 6 1 5 ; Bd. 17, 1905, bldz. 511 ; Bd. 19, 1907, bldz. 4 e n 657 ; Bd. 21, 1909, bldz. 590.

(21)

gerangschikt. D e eerste groep van onderzoekers heeft dus de quanti-tatieve verhoudingen bestudeerd, de andere groepen gingen de quali-tatieve na en op de proeven v a n deze laatstgenoemde groepen dienen wij allereerst iets dieper in t e gaan.

V e r g e 1 ij k i n g v a n v e r t e r i n g s c o ë f f i c i e n t e n b ij

g e d r o o g d e n i n g e k u i l d m a t e r i a a l . I n h e t algemeen k a n m e n zeggen, d a t de verteringscoëffieienten van hooi en kuilvoeder, beide zorgvuldig gewonnen, en v a n dezelfde her-komst, niet veel verschillen.

Dit volgt uit tabel I I I , waarin de uitkomsten zijn verzameld van onderzoekers, die, enkele uitzonderingen daargelaten, v a n een bepaalde voederstof één deel droogden en een ander deel inkuilden. I n sommige gevallen was h e t uitgangsmateriaal evenwel niet precies gelijk ; dit is telkens uitdrukkelijk in een noot vermeld. Behalve de verterings-coëffieienten v a n de eindproducten werden ook die v a n h e t uitgangs-materiaal in vele gevallen bepaald; de desbetreffende cijfers zijn volledigheidshalve in tabel I I I opgenomen. Bij h e t beoordeelen v a n de cijfers houde m e n in h e t oog, dat h e t drogen meestal m e t de uiterste zorg geschiedde, zoodat de zoo voedzame, broze deelen geheel behouden bleven, in tegenstelling m e t hetgeen in de praktijk geschiedt. Ook heeft h e t gedroogde gras, behoudens enkele uitzonderingen, geen broei-proces doorgemaakt. I n al deze gevallen hebben wij den n a a m „ h o o i " niet gebruikt; in het tegenovergestelde geval wèl. Als proefdieren wer-den zonder uitzondering hamels genomen.

Allereerst vermelden wij enkele, m e t moderne kuilmethoden ver-kregen uitkomsten. V a n h e t meeste belang zijn de cijfers der Zwit-sersche onderzoekers (N°. 4, 5 en 6) ; de omstandigheden kwamen bij hen nog het meest m e t die uit de praktijk overeen. Werd h e t hooigras drie weken na h e t kuilgras gemaaid (N°. 4), d a n was er een klein verschil t e n gunste v a n h e t ingekuilde gras (verteringscoëffieienten voor organische stof in hooi: 68, ingekuild gras 72). Werd tegelijh gemaaid (N°. 5 en 6) d a n waren de cijfers respectievelijk 61 en 59 bij N°. 5 en 67 en 64 bij N°. 6. (Men zal gezien hebben, d a t electrische conservatie h e t bij de ééne proef aflegde, terwijl ze bij de andere proef

niet m e t ongunstige cijfers voor den dag k w a m ) . Ook bij de Duitsche proef (van VÖLTZ, E E I S C H en JANTZON, N°. 8, b en c) m e t klaver was

de verteerbaarheid der organische stof praktisch dezelfde (66 en 67 °/0)

en eveneens bij de Engelsche proef v a n WOODMAN (N°. 9), die echter niet precies hetzelfde uitgangsmateriaal gebruikte. Bij proef X° 7 (van VÖLTZ) was h e t ingekuilde gras in h e t n a d e e l ; h e t werd echter niet m e t hooi, m a a r m e t op zorgvuldige wijze bij 50° C. gedroogd gras vergeleken (cijfers: 72 en 66), evenals in N°. 8 (a en c) (cijfers: 71 en 67)

(22)

90 ^3 Je o o ^5 Eq IS pa s < 'S Ä 5 3 Ö3

u

6 c o tJD E - * J 3 t> • i p s y • j o i s e a i j i p i s •\ddiwiO'z •JO^BIOO 9AVÏl£[ •jo;s oSuqmqo^v ' l i A U Q 3[ftpJl.I9AV •jo;s aSi; - q o ^ i . w i g ; •JO-JS r>qo3um§.ïO •jo^s OSOJQ; 15

>

o o o

re

'^

c/i

^

O

fc

O tC i— UO T*I co • X - * CC n - ' C--L~- •<•* ~rf CS w L -CC O O es CT LO O r-< • # :s es - * ,_• ü; M

-*

T: Sc = ^ o Ô eö rd ö 3 Ï S £ ^ '3 > "2 o Ö c c M N h-3 __.

"

3T H co ts e W Ö r CT i-i X is -Ét S -< Pi" S3 B

«i

° <

» S r a B C « £ ~_ 5M

(23)

I I CO IO CO S CC Î C y5 5i co c5 r - rH T— I 1 I CO GO i.Q c£ O <Ö 5 c î . c O S 1C S]

je

so g S o > S S ab ° Ö e ^* c3 - Ö [s Ö 1 2 p N bh L J

!>

- ^ " o 5f =

-•^ S 0 Ü ce Q N T. G O 2 '5

^

&

^

o o +1 V.

>

N

«

M 5: •5

_:

O

*

H t> "§ O r*4 2

^

fcà

"

• S

>

i

~

^

>

C M

.

•g , £

3

^'

s r ^ O S 2 r ^ t x O Ä O O ? Q I I o ie o ! I — i t - ^ <ß ra o S S"« a =! 0+1 &.

OJ

! « •O S t ? ^ 2 o ^ ce EH Z? a) C M cec. ra a m o ~^ra ^ ~ -* o œ & r a = a ^ ^ =- £ fi 5c oo r SS

o ^ ss'Vfi s e's J2= ^ ?- <D ^ ^ ^ —

«Ulli;

x '5 -, S a 3 5 6 o a ?, '3 Œ £ =» p ° ^ ^ ^ Z 3 < . „ -S M S K w

I as £ a

i.O T3 OJ — i S ffl f> •+J ïï -ra S

J^s

O L- X O

3

CC P- CG < k ö ^ -3 = ^ « c . r < i ^ J S H ^ -r W ,-3 H i i V) g g H <fl CM î .1^ : 3 T-, l p - ^ 2 „ c " ^ K -P ^ N c o ? 3 c ^ s p a = p3te a ! H 3 5 ES : ! B ^ -1

(24)

92

W a t de samenstellende bestanddeeleii der droge stof betreft, mag m e n aan de verschillen der verteringscoëffieienten van werkelijk eiwit en vetaehtige stoffen geen beteekenis toekennen. Bij het ingekuilde gras i m m e r s wordt een deel van het verteerbaar werkelijk eiwit in bouwsteenen ( „ a m i d e n " ) ontleed, die, voor zoover geen ammoniak wordt gevormd, hoogstwaarschijnlijk dezelfde voedingswaarde hebben als het eiwit van voorheen. H e t gevolg is, dat de hoeveelheid verteer-baar werkelijk eiwit kleiner wordt en de hoeveelheid der volkomen verteerbare „ a m i d e n " in nagenoeg dezelfde m a t e grooter. H e t is dus beter om bij hooi en ingekuild gras de som van verteerbaar werkelijk eiwit en amid in het ééne product m e t die in het andere te vergelijken. De grootte van deze som wordt tennaastenbij door het getal voor de verteerbare eiwitachtige stoffen aangegeven (afgezien van a m m o n i a ) .

Bij de vetaehtige stoffen worden de hoogere cijfers voor het inge-kuilde gras voor een groot deel daardoor veroorzaakt, dat niet-vluchtige, organische zuren en chlorophyl, die met , , v e t " weinig of niets te m a k e n hebben, in het aetherextract overgaan. Overigens zijn de vetaehtige stoffen bij de groenvoeders van weinig beteekenis.

Wij k u n n e n ons dus gevoeglijk tot de zetmeelachtige stoffen, de ruwe celstof en de eiwitachtige stoffen beperken. Men ziet, dat de verteerbaarheid der ruwe celstof in het ingekuilde gras nu eens iets hooger, dan weer iets lager is dan die in het hooi. Voor de

zetmeel-achtige bcstanddeelen worden als regel door de Zwitsersche en

Engel-sche waarnemers praktisch even hooge cijfers opgegeven ; slechts YÖLTZ (N°. 8) vond bij het ingekuilde materiaal een getal, dat niet onaanzienlijk lager was dan dat bij het op ruiters gedroogde. Hierbij bedenke men, dat een deel der organische niet-vluchtige zuren bij de vetaehtige stoffen zijn gerekend, terwijl ze naar h u n aard beter bij de zetmeelachtige stoffen k u n n e n worden geteld, waardoor de ver-teerbaarheid der zetmeelachtige stoffen iets grooter zou worden. "Dit laatste moet vooral bij de proeven van VÖLTZ van belang zijn, o m d a t zijn methode tot sterke zuurvorming (d.w.z. melkzuur) aanleiding geeft, t e n gevolge van het feit, dat materiaal m e t relatief weinig droge stof wordt ingekuild. H e t is aan den anderen kant echter niet onwaar-schijnlijk, dat door de zorgvuldige werkwijze van YÖLTZ de koolhydra-ten iets beter voor oxydatie worden behoed, hetgeen compenseerend op den zooeven genoemden factor werkt. Nog grooter verschillen vond YÖLTZ bij de vergelijking van het ingekuilde materiaal m e t het zorg-vuldig gedroogde (Nos. 7 en 8), hetgeen begrijpelijk is.

W a t de verteerbaarheid v a n de eiwitachtige stoffen in het kuilvoecler aangaat, deze is bij de Duitsche proef N°. 8 nog al iets grooter dan de verteerbaarheid der eiwitachtige stoffen in het op ruiters gedroogde materiaal, bij de Zwitsersche proeven vrijwel gelijk, uitgezonderd X". 5. I n het laatste geval speelt het feit, dat bij de Zwitsersche methode tamelijk hooge t e m p e r a t u r e n worden bereikt, ongetwijfeld een rol. Zooals gezegd heeft YÖLTZ bij zijn „koude m e t h o d e " hooge warmtegraden met opzet vermeden. De Engelsehe proef (N°. 9) leverde vrijwel even hooge cijfers op.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A summary of the research study into the specialist preschool music teacher’s pedagogical content knowledge regarding teaching and learning rhythm skills viewed from an

De komende jaren wordt binnen het fietsprogramma extra geïnvesteerd in snelle, veilige en comfortabele fietsverbindingen, in meer en veilige stallingen in de binnenstad,

De stelling dat de verkeerde-wereld-didactiek in de loop van de zeventiende eeuw in de Republiek in de beeldende kunsten verlaten wordt, weet zij overtuigend te onderbouwen:

But also, COVID-19 has helped shine a light on other forms of structural inequality that historians working on epidemics have yet to properly or systematically address: how they

Hij nam eerder al musici en zangers uit zijn eigen loge mee naar Den Haag om daar bij het hoofdbestuur de voortreffelijkheid van door hem voorgestane teksten te demonstreren,

Wanneer de rijksoverheid niet reeds in 1885 zou zijn opgehouden bij te dragen aan de kosten van het middelbaar meisjesonderwijs, had de coëducatie in Nederland wel eens veel

Significantly less cell survival is observed using a fluence rate of 20 mW·cm −2 compared to 150 mW·cm −2 in-vitro and significant less tumors were cured after illumination with

Dit zijn specialistische studies voor neerlandici maar sommige kunnen, zoals uit deze bespreking blijkt, ook van nut zijn voor de historicus met culturele en