• No results found

Een sociaal - economisch onderzoek, in de Vlagtwedder Essen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een sociaal - economisch onderzoek, in de Vlagtwedder Essen"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V L A G T W I D D E R E S S E S

W # %

ff « w *" 1

1 5' •'"'-' <fi«sn

Rapport 352

Landbouw-Economisch Instituut

Afdeling Streekonderzoek

1

s-Gravenhage

s

mei

^^60

M e t voor publikatie

Nadruk verboden

Lp^ld&b

(2)

i

- 1 -INHOUD

B l z ,

WOORD VOORAF

I. INLEIDING 3 II. IETS OVER DE INFRASTRUCTUUR EN DE ECONOMISCHE 4

STRUCTUUR

a. Historische ontwikkeling 4 t>. De verkeersontsluiting 5 c. Samenstelling "beroepsbevolking 5

d. Ontwikkeling van de werkgelegenheid 9 III. ASPECTEN VAN DE AGRARISCH-ECONOMISCHE STRUCTUUR 13

a. De bedrijfsgroottestructuur en de veranderingen 13 daarin b. Cultuurtechnische toestand 17 c. Pacht/eigendomsverhoudingen 19 IV. DE LANDBOUWBEDRIJVEN 21 a. Produktieplan 21 b. Het bouwland 23 c. Grasland en rundvee 23 d. Varkens en kippen 26 e. Mechanisatie 26 f. Bedrijfsvoering 27 g. Bedrijfsinrichting 28 h. Bedrijfsgebouwen en woning 29 i. Arbeid 30 V. DE LANDBOUWERS 35 a. De grondgebruikers 35 b. De kinderen van grondgebruikers 38

c. Bedrijfsopvolging en bedrijfswisseling 41 VI. SCHETS VAN DE SOCIALE PROBLEMATIEK 44

a. Sociale structuur en groepsverhoudingen 44 b. De participatie aan de agrarisch maatschappelijke 51

ontwikkeling

c. De houding tegenover agrarische reconstructieplannen 57

VII. SAMENVATTING 60 LIJST VAN BIJLAGEN 64

(3)

WOOED VOORAF

Het sociaal-economische onderzoek in het sxreekverbeterings-en ruilverkavelingsgebied "de Vlagtwedder Esssxreekverbeterings-en" is uitgevoerd op verzoek van de Landbouwvoorlichtingsdienst en de Cultuurtech-nische Dienst.

In 1957? toen het verzoek aan het L.E.Ï. werd gedaan,, waren de plannen voor streekverbetering en ruilverkaveling in voorbe-reiding. Het in te stellen onderzoek had tot doel de hij deze

voorbereiding betrokkenen gegevens en inzichten te verschaffen betreffende de sociaal-economische structuur van de landbouw in het gebied,,

In de eerste plaats is een algemene beschouwing gewijd aan de economische ^situatie in het gebied van onderzoek, gelegen in het Landschap Westerwolde. Vervolgens wordt in bijzonderheden in-gegaan op de agrarisch-economische structuur. De gedetailleerde beschrijving van de landbouwers en de landbouwbedrijven is mogelijk geworden door het houden van een enquête. Tenslotte is het onder-zoek afgerond met een schets van do sociale problematiek in het bied; hiertoe zijn enigo vrije interviews met streekbewoners ge-houden.

Het rapport kan uiteraard geen "recept" voor de voorberei-ding van ruilverkaveling en streekverbetering geven, doch moet gezien worden als een bijdrage tot de algemeen noodzakelijk ge-achte discussies over de toekomstige ontwikkeling van de streek.

Het onderzoek is uitgevoerd op de afdeling Streekonderzoek. Het werd opgezet door K.E. Krolis, cc.drs., destijds gestatio-neerde van de afdeling Streekonderzoek in de provincie Groningen. Na diens vertrek werd het rapport samengesteld door ir. J.M. Veld-huis.

Het onderzoek naar de sociale problematiek werd ingesteld door M.A.J. van de Sandt, soc.drs«, die ook het desbetreffende hoofdstuk in het rapport heeft geschreven.

In verschillende stadia van het onderzoek, bij de opzet, de enquête en de rapportering, werd de zeer gewaardeerde medewer-king ondervonden van het Rijkslandbouwconsulent schap te Veendam

en de Provinciale Directie van de Cultuurtechnische Dienst te

Groningen, f

! 1

DE DIRECTEUR,

(Prof. Dr. A. Kraal)

(4)
(5)

I. INLEIDING

liet onderzoek in het in voorbereiding zijnde ruilverkave-lingsblok "Vlagtwedder Essen" is uitgevoerd op verzoek van de Landbouwvoorlichtingsdienst en de Cultuurtechnische Dienst. Bij deze diensten bestond in 1957 het voornemen in het betrok-ken gebied een streekverbeterings- annex ruilverkavelingspro-ject tot uitvoering te brengen. Er bleek behoefte te bestaan aan een meer gedetailleerde kennis van de feitelijke situatie met betrekking tot de agrarische structuur van de streek. Daar-toe werd in februari 1958 e e n enquête gehouden onder alle

grond-gebruikers met meer dan 1 ha cultuurgrond, die in het blok woon-den. Deze enquête leverde het grondmateriaal voor de in dit rap-port uitgevoerde structuuranalyse.

In augustus 1959 werden enige vrije interviews met een aan-tal bewoners van de streek gehouden. Do structuuranalyse was toen in grote lijnen reeds gereed. De interviews dienden een inzicht te geven in de sociale problematiek van het gebied. Aldus werd een verdieping van de uitgevoerde analyse bereikt.

Door een betreurenswaardige, maar onvermijdelijke samen-loop van omstandigheden heeft de publikatie van dit rapport pas plaats geruime tijd na het tijdstip waarin het meeste veldwerk werd verricht. Hierdoor heeft het rapport op sommige plaatsen zijn actualiteit verloren en is een deel van de eijferdocumen-tatie verouderd. Dit geldt echter niet voor de grote lijn, die getracht is in dit rapport te leggen.

De "Vlagtwedder Essen", gelegen in de kern van het oude Landschap Westerwolde, is een agrarisch gebied waar de produk-tie-omstandigheden ongunstig zijn, de bedrijfsvoering een rede-lijke mate van aanpassing aan die omstandigheden te zien geeft, doch waar de bevolking in het algemeen, door verschillende oor-zaken, een zekere terughoudendheid betoont ten aanzien van van buitenaf komende plannen zoals ruilverkaveling en streekverbe- .

tering.

Hoewel in deze streek onmiskenbaar een ontwikkeling gaande is, die ook hierin veranderingen zal aanbrengen, is het in het rapport geschetste beeld nog niet als verouderd te beschouwen.

(6)

4

-II. IETS OVER DE INFRASTRUCTUUR EN DE ECONOMISCHE STRUCTUUR

a. Historische ontwikkeling

De ruilvorkaveling-in-voorbereiding "Vlagtweddor Essen" "beslaat een groot deel van de oude kern van hst Landschap

Wos-terwolde. Van die oude kern zijn Onstwedde, Sellingen en Wedde buiten het blok gebleven. Het grootste dorp in het blok is

Vlagtwedde^ bovendien zijn verscheidene kleine buurtschappen rondom Vlagtwedde in het blok opgenomen. De jongere delen van Westerwolde (de ontginningsgebieden, zoals Veendervold en Jipsinghuizorvold) vallen buiten het blok. Het iets oudere Ellersinghuizerveld is wol binnen het blok gelegen, evenals de Vledderkampen, de Vennen en het Barlagor Veld aan de oostzijde van het ruilverkavelingsgebied.

Deze onderscheiding tussen oudere en jongere delen van Westerwolde is wel van belang. De historische ontwikkeling van de agrarische structuur in deze streken wordt namelijk in hoge mate beheerst door de ontginningen. Wat hierover in het navol-gende wordt meegedeeld geldt voor Westerwolde als geheel, doch het ruilverkavelingsgobied stemt zeker in dit opzicht overeen met het gehele Landschap Westerwolde. Met cijfers over Wester-wolde, doorgaans omvattende de gemeentelijke cijfers van Onst-wodde en Vlagtwedde, dient men in dit verband echter voorzich-tig te zijn. Vooral in Onstwedde en in mindere mate ook in Vlagt-wedde zijn gebieden opgenomen die qua agrarische structuur tot de veenkoloniën moeten worden gerekend (Stadskanaal en Mussel-kanaal). Helaas zal het gebruik van deze, voor ons doel enigs-zins gebrekkige, cijfers niet kunnen worden vermeden. Doorgaans zal alleen de gemeente Vlagtwedde worden.vermeld, hoewel in het ruilverkavelingsblok een klein deel van de gemeente Onstwedde is gelegen (Smeerling)„

Over he.t eigenlijke Westerwolde bestaat oen uitvoerige stu-die van dr.ir. J.E. Muntinga 1 ) , waaraan in het navolgende het een en ander is ontleend.

Zoals gezegd, is de ontginningsactiviteit in Westerwolde van zeer grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de landbouw. Deze activiteit is echter in deze gebieden pas betrek-kelijk laat op gang gekomen. Westerwolde was namelijk tot aan de eeuwwisseling een vrijwel onontsloten gebied. Pas in 1906

1) Dr.ir. J.E. Muntingas "Het landschap Westerwolde", Groningen, 1946 .

(7)

word do oerste verharde weg dóór het gebied voltooid (van Vlagtwedde naar Ter Apel, dus voor een deel in het huidige

ruilvorkavelingsgebied gelegen). Bovendien was do wateraf-voer langs de heide oude heken Mussel A en Ruiten A zeer

on-voldoende, zodat Westerwolde ook door de voortdurende water-overlast zeor geïsoleerd was. De z.g. Kanalisatie, die in 1920 voltooid werd, verbeterde in dit opzicht tenslotte zoveel, dat

in de jaren twintig en dertig de grote uitgestrektheden woeste grond snel konden worden ontgonnen. Gedurende de grote crisis-jaren werd zeor veel in werkverschaffingsverhand ontgonnen.

Het algemene beeld, oude landbouwbedrijven in de dorpen met gronden op de es en langs de beken, werd door de

ontgin-ningen sterk gewijzigd. De nabijheid van de veenkoloniën speel-de een grote rol. Van daaruit en vanuit het Oldambt werspeel-den speel-de nieuwe cultuurgronden gekoloniseerd» De bedrijven kregen een veenkoloniaal karakter, d.w.z. een sterk accent op het bouw-land. Dit bleef niet zonder invloed op de oud-Westerwoldse bedrijven. Ook hier verschoof het zwaartepunt van de bedrijfs-voering naar de akkerbouw. Hierop zal in hoofdstuk IV a nog verder worden ingegaar»

b. De verkeorsontsluiting

Reeds werd erop gewezen, dat de gebrekkige ontsluiting eeuwenlang een ernstige handicap voor Westerwolde is geweest om een integrerend deel van do provincie Groningen te worden. Het gebied werd lange tijd letterlijk verwaarloosd. De gevol-gen van de late ontsluiting zijn nog niet geheel verdwenen. Do noord-zuidverbinding door Westerwolde is redelijk goed, al is het te betreuren, dat de historische ontwikkeling ertoe heeft geleid, dat tussen Vlagtwedde en Sellingen twee grote wegen op enkele honderdon meters afstand naast elkaar liggen. Een knel-punt vormen de oost-wostverbindingenj hieraan wordt thans ge-werkt (o.a. de weg Stadskanaal-Vledderveen). Goede verbindingen tussen Westerwolde en do geïndustrialiseerde Kanaalstreek zijn o.m. voor de oplossing van het werkgelegenheidsvraagstuk van grote betekenis.

c. Samenstelling beroepsbevolking

De totale bevolking van de gemeente Vlagtwedde is van 1880 tot 1950 toegenomen van 9987 tot 16,522 inwoners. In de jaren 1910-192O groeide de bevolking zeer sterk. De invloed van de ont-ginningen is ook hier merkbaar. Ha de oorlog is de bevolkings-groei tot staan gekomen en de laatste jaren is zelfs van een teruglopend aantal inwoners sprake,

(8)

6

-Andere gemeenten met een vrij sterke bevolkingsgroei in Oost-Groningen zijn Winschoten (industrieel en verzorgingscen-trum) en Onstwedde (industrialisatie in de Kanaalstreek). De overige gemeenten in dit Ontwikkelingsgebied kenmerken zich door belangrijke vertrekoverschotten en een geringe bevolkings-groei. Tabel 1 BEVOLKINGSCIJFERS Vlagtwedde aantal indexcijfer (1880=100) Provincie Groningen aantal indexcijfer (1880=100) ' 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1947 1950 1955 1958 4 . 4 8 7 5 . 3 6 0 6 . 3 4 0 8.491 1 2 . 1 8 8 1 3 . 7 9 8 1 5 . 3 7 4 16.231 1 6 . 5 2 2 1 6 . 4 0 5 1 6 . 3 2 0 100 119 141 I89 272 308 343 362 368 366 364 2 5 5 . 6 8 6 2 7 5 . 3 5 6 3 0 2 . 7 8 6 3 3 1 . 2 4 8 365.58O 3 9 2 . 4 3 6 4 2 7 . 2 6 0 4 4 9 . 8 6 2 4 6 1 . 8 0 2 4 6 5 . 6 9 4 4 7 1 . 7 4 5 100 108 118 130 143 153 167 176 181 182 185 Brons C.B.S.

De economische structuur van de gemeente Vlagtwedde laat zich het duidelijkst beschrijven aan de hand van de gegevens over de beroepsbevolking. Dank zij de wijkindeling van het C.B.S. kan een beeld van de beroepsbevolking van dat deel van de gemeente worden gegeven, dat ten naaste bij het ruilverka-velingsblok omvat.

Tabel 2 BEROEPSBEVOLKING IN 1947

Percentage werkende mannen naar bedrijfstak in de gemeente Vlagtwedde (geheel) het noorde-lijke deel v.h. blok het zuide-lijke deel v.h. blok 1) Nijverheid Landbouw Diensten en overigen Brons C.B.S.

1) + enige buiten het blok liggende dorpen.

28 51 a 21 23 52 25 17 60 23 2256

(9)

Het ruilverkavelingsblok "behoort dus wel tot het meest agrarische deel van de gemeente. Er is slechts weinig statis-tisch materiaal "beschikbaar over de veranderingen in de samen-stelling van de "beroepsbevolking sedert 1947» Een indruk van de daling van het aantal in de landbouw werkenden geeft tabel 3.

Tabel 3 VERANDERING IN DE SAMENSTELLING BEROEPSBEVOLKING

Beroepsbev o 1 king __n_ i 1947

aantal [in °Jo

1956 aantaT^in fo Landbouw Nijverheid Diensten en overigen 3203 1459 1740

49

24 ) 27 ) 1982 5081

56

Brons C.B.S.

De cijfers van beide tellingen zijn overigens niet geheel ver-gelijkbaar. De economische structuur verandert» De betekenis van de landbouw neemt geleidelijk af, die van de

niet-agrari-sche bedrijfstakken neemt toe. Het aantal pendelaars is sedert 1947 afgenomen, nl. van 8 op 5^«

Blijkens de 6e Industrialisatienota werden van 1950 "tot en met oktober 1957 in oostelijk Groningen 22 industriële be-drijven gesticht met meer dan 10 werknemers» De totale neelbezetting van deze bedrijven bedroeg in 1957 1642 perso-nen. Drie dezer bedrijven werden in Ter Apel gesticht. De

to-tale toeneming van de industriële werkgelegenheid in oostelijk Groningen, in de periode 1950 - 1957 bedroeg 1256 arbeidsplaat-sen.

Deze gegevens laten zien, dat de rol van Vlagtwedde in het industrialisatieprocos in oostelijk Groningen gering is, althans wat de vestiging van industriële bedrijven betreft. Ter Apel is thans aangewezen als secundaire industrialisatie-kern. De geschetste ontwikkeling zet zich dus wel doors, het eigenlijke Vesterwolde blijft voor do industrievestiging van zeer ondergeschikte betekenis. De jndustrialisatie concentreert zich in de Kanaalstreek en in Winschoten. Overigens., verloopt

de industrialisatie in dit Ontwikkelingsgebied slechts lang-zaam (zie verder blz. 9 )•

Over de aantallen agrarische beroepspersonen staan nog enige gegevens ter beschikking, die echter onderling niet goed vergelijkbaar zijn. Op dit punt wordt in de hoofdstukken IV en V verder ingegaan.

Voor de gehele gemeente is hot overzicht in tabel 45

ont-leend aan de woningtelling, beschikbaar.

(10)

Tabel 4 MANNELIJKE AGRARISCHE BEROEPSBEVOLKING IN VLAGTWEDDE

Zelfstandigen

Meewerkend in ouderlijk bedrijf In loondienst

Totaalaantal agrarische mannen

Aantal mannen 872 249 1026 2147 Brons C.B«S.-woningtelling 1956.

Vergelijkt men deze tabel met tabel 5> clan blijkt, dat het aantal feitelijk in loondienst werkenden groter is dan de woningtelling aangeeft* Lang niet alle in loondienst werken-den volgens de woningtelling werken echter 9 maanwerken-den of langer in do landbouw. Vele van de 1168 "geregistreerde" landarbei-ders werken gedeeltelijk in loondienst in de landbouw en oefe-nen daarnaast nog andere beroepen uit of zijn werkloos. Een juist beeld van de economische structuur aan de hand van de gegevens over de beroepsbevolking is dus pas te krijgen wan-neer de werkgelegenheidsontwikkeling nader wordt beschouwd»

Tabel 5 LANDARBEIDERS IN 1 957

Aantal arbeiders, dat in 1957 in de gemeente Vlagtwedde)

landbouw heeft gewerkt (wonend in de

< ö weken 9-13 weken Ï4-26 weken 27-39 weken ^ 40 weken totaal < 20 jaar 20 - 29 jaar 30 - 39 jaar 40 - 49 jaar 50 - 59 jaar 60 - 64 jaar 11 33 21 16 28

6

5

23 22

8

11

2

21 41 34 30 35 10 22 34 50 53 42 28 21 132 131 128 121 49 80 263 258 235 237 95 Alle leeftijden 115 71 171 229 582 111 Brons B.P.L, 2256

(11)

d. Ontwikkeling van de werkgelegenheid

Het werkgelegenheidsprobleem in oostelijk Groningen wordt geheel beheerst door het grote aantal oudere agrari-sche seizoenwerklozen,

Oost-Groningen behoort tot de z.g. Ontwikkelingsgebie-den. De laatste Industrialisatienota bevat ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling in dit gebied een aantal zeer sombere gegevens. De geregistreerde mannelijke arbeidsreser-ve was er sedert 1953 op één gebied na relatief het hoogst

van alle Ontwikkelingsgebieden. Alleen in het aan oostelijk Groningen grenzende gebied Zuidoost-Drente. waren de cijfers nog ongunstiger. De problematiek in deze twee gebieden ver-toont overigens een zeer grote overeenkomst.

In grafiek 1 is het verloop van de totale geregistreer-de arbeidsreserve in het rayon Stadskanaal (omvattend geregistreer-de ge-meenten Vlagtwedde en Onstwedde) weergegeven. In deze grafiek valt op, dat de seizoenfluctuaties zeer sterk zijn, waarbij de periode gedurende welke de werkloosheid klein is, zeer kort is, nl. slechts een paar maanden in het najaar (campagnes van

o.a. de aardappelmeelfabrieken en aardappel- en bietenoogsten). De agrarische werkloosheid is bovendien, zoals uit de

grafiek blijkt, de voornaamste veroorzaker van de grote schom-melingen. De schommelingen in de niet-agrarisehe arbeidsreser-ve zijn oarbeidsreser-verigens ook nog groot. Het een en ander hangt samen

met de grote aantallen z.g„ losse arbeiders in deze groep, die ook op ongeregelde tijden in de landbouw werken. De verschil-len tussen de in de voorgaande paragraaf genoemde aantalverschil-len agrarische werknemers worden hierdoor tevens verklaard.

De grote agrarische werkloosheid wordt door een aantal factoren bepaald. De voornaamste hiervan zijn de volgendes 1. de vroegere werkgelegenheid in de vervening heeft grote

aantallen mensen in dit gebied gebonden en werkloosheid tot gevolg gehad s

2. de mechanisatie in de landbouw heeft de werkgelegenheid doen verminderen?.

3. de accentverschuiving naar het bedrijfstype met méér bouw-land vergrootte de seizoenfluctuaties in de bouw-landbouwf

4. de betrekkelijk geringe expansiekracht van niet-agrarische bedrijfstakken in de streek zelf (vooral de industrie).

In dit gecompliceerde vraagstuk spelen uiteraard nog ve-le andere factoren een rol (men denke b.v. aan de weerstanden tegen emigratie die onder de bevolking bestaan).

Van de bovengenoemde factoren is in feite alleen de vier-de zodanig te beïnvloevier-den, dat een enigszins betekenenvier-de ver-betering van de werkgelegenheidssituatie kan worden bereikt.

In een studie van de Viardi Beekman Stichting wordt er-voor gepleit, ook de derde bovengenoemde factor te beïnvloeden.

(12)

10 -M CD • H cd U Ü f , & s

g

w N ] O

Ö

P3

ë

CÖ CÖ ß 4d M • T3 m CÔ • - p <tj CO • Ü o >> 05 U - P d cti , / ^ ^ / ' • • — - ^ ~' ___^S^~^=r " ^ —- —' >•"" -— • ^ ^

/^~ C

^^ ' _ __ ~~————________________________^^^ ~~~~~ ——* -,,_ ' " — ^ Z ^ ^ ^ ^5* ^^—" / ^ ^ ^ / ^ ~ _ _ - ^ _ _ ' _^-~- ^> ___ """ ^ " "" -^ **"" —***—' "" """* ^>~~~ \ ^ S ^ \ ""— ___ ' "—" —— __^ ~~~~-— J > ^ " " ' ^ y * * " ^ "^ ^---***—*" ^ —-^_ / ~~ " ~~ ^ ~ ~ ~ J _ _ _ _ . ' i—•—•—• 2_- _—- "-"* V " /"""*

^___3 ^ '

-c==:^m[ZL -^r ^

~ ~ ^ \ :

~~l

_ _ -—^ ___, -" . , • — ' " . •— ____—. — ' ~" —' ~"L- -«C ' " 1 ^ = ^ ^ ~""~ "> ___—- .—~ ^ / — ^^^ / ^——-""—^^ ^

-==^m_ ^--__

—-______— — _ ^ ^ - - — — " " / ^ ^ ^ ^ ^ s ^ — / ^^"^ / '—"—î ~ ~~v ^ _ _ _ _ ^ ^ ' ~—~~—'— " ""*" — — - " • — " " * " " ' * " ^ -^*** ••—^"^ *—— —•— - — - — ^ ^ ^ ^ _ _ " " " • " * * " * * - • ' ' ' ^ - - ^ ^ ^ / / ^—-~""" > ^__-____———~~^ ^i ^——-— ^ ^ ~ ~ —•. " ~\~~ \

^^3

)

^^___^^^ ^ / — — — " " " * " * * " * " * " " " - * • ' * ' 1— 1 1 1 1 1 H 1 1 1 s 1 -— -— -~ -O N ^ !£> 0\ ^ f r^co ' Lf> O N CM i -,_ "=t r— ^ LfN O N CM T -T" • x ^ „ MD ^ LTN O N C\J 1 -^— ^J-LTN r O LfN O N (NJ T -%— ^1-^ • * ^ LTN O N (M T -^_ ^ LTN O N CM ^ -v— •=3" CM ^ LTN O N CM v -• ^ 'sl-r 'sl-r' LfN ON CM ^ -^— ^t" ^ ' LTN ON CM T -^~ ^t-ro'SJ O N CM T -T— ^d-^ço C M ^ -— o o CM CM O O O CM O O OD O O O O O O VO "si- CM O O o o o CO o o o o •3-o o CM ö 0) P) a> o u m & CD f — 1 r-\ < u :<D • H U crt U (51) CÖ - P CÜ • H fe 2256

(13)

Door oen wijziging van het "bouwplan in de richting van méér grasland, "bieten en eventueel handelsgewassen zou een gelijk-matiger en grotere arbeidsbehoefte ontstaan, waardoor de werk-gelegenheid gunstig zou worden "beïnvloed* In de praktijk doet zich deze ontwikkeling thans al enigszins voor, zodat vooral een gelijkmatiger vraag naar arbeid optreedt.

Een "bijzondere moeilijkheid vormen de grote aantallen oudere werklozen. Zo een uitbreiding van het aantal niet-agra-risohe arbeidsplaatsen al op een eenvoudige wijze mogelijk was, dan nog zouden deze oudere werklozen daarmede niet aan werk ge-holpen kunnen worden. De industrie vraagt in het algemeen jon-ge en vooral jon-geschoolde arbeidskrachten.

De enige mogelijkheid om de ernstigste vorm van werkloos-heid te bestrijden is een programma van "aanvullende werkgele-genheid" uit te voeren. Op dit gebied is o.a. de Cultuurtech-nische Dienst met een z.g, A.W.-programma werkzaam, In 1958 werd in Groningen voor 10 miljoen gulden aan werken in het ka-der van dit programma uitgevoerd^ ongeveer 75/^ v a n deze werken

was in oostelijk Groningen gelegen.

Het ligt voor de hand zich af te vragen welk effect de

aldus uitgevoerde werken (vooral wegenaanleg, waterconserve-ringswerken, rioleringsplannen, enz.) voor de blijvende werk-gelegenheidsverruiming hebben. De feitelijke werkgelegenheid wordt na uitvoering van b.v. een ontsluitingsplan juist minder doordat het verkeer nu efficiënter kan verlopen. Het belangrijk-ste effect van deze werken is echter de verbetering van het z.g, ontwikkelingsklimaat., Door uitvoering van deze werken worden vooral de mogelijkheden voor het uitbreiden van industriële

ac-tiviteit vergroot. Het is daarbij min of meer als een voordeel te beschouwen, dat de werken van het "aanvullende werkgelegen-heidsprogramma" door oudere personen worden uitgevoerd. Het af-lopen van het programma valt dan samen met de natuurlijke ver-mindering van deae greep.

Intussen moot het beleid er natuurlijk voortdurend opgericht zijn, dat voor de jongere beroepsbevolking direct in de niet-agrarische bedrijfstakken werkgelegenheid wordt ontwikkeld. De industriële ontwikkeling zal zich voornamelijk in Winschoten en de Kanaalstreek moeten concentreren. Voor Westerwolde bete-kent dit, dat de daar aanwezige arbeidskrachten zullen moeten

(e)migreron of wel blijvend moeten gaan pendelen. Het belang van een verbetering van de verkeersontsluiting wordt hiermede

nogmaals beklemtoond. Coördinatie tussen het aanvullende werk-gelegenheidsprogramma en het beleid ter stimulering van industri-alisatie en (e)migratie is dan ook geboden. Dit wordt overigens door alle betrokkenen onderkend en erkend.

De perspectieven voor do vestiging en uitbreiding van in-dustrie in dit gebied zijn niet groot (zie o.a, de Induatriali-satienota). Het actieve acquisitiewerk van het Industrieschap "De Kanaalstreek" geeft echter hoop, dat aanwezige

(14)

12

-kansen worden "benut. Een ernstige handicap waarmede de industri-alisatie te worstelen heeft is het afvalwaterprobleem. De ge-decentraliseerde ligging van de streek blijft ook een moeilijk punt«,

Het gebied waarover het onderzoek in dit rapport zich uit-strekt is zozeer een onderdeel van een grotere econornisch-geo-grafische eenheid, dat het niet mogelijk is naast bovenstaande kwalitatieve beschouwingen een verantwoorde kwantificering te geven van de ontwikkeling in het ruilverkavelingsgebied. Boven-dien is het zo, dat de talrijke politieke en beleidsbeslissin-gen die deze ontwikkelinbeleidsbeslissin-gen beheersen niet voor prognoses toe-gankelijk zijn. Met andere woorden? de ontwikkeling van vol-doende werkgelegenheid zowel in de landbouw als daarbuiten staat of valt naarmate do beleidsorganen er in slagen het ontwikke-lingskliniaat te verbeteren, industrieën tot vestiging te bewe-gen, de emigratie uit de streek te bevorderen op sociaal ver-antwoorde wijze en de goed gerichte scholing van jongeren op te voeren. Het succes van het zeer gecompliceerde stel

maatrege-len dat hiervoor nodig is laat zich niet voorspelmaatrege-len. Belang-rijk is vooral dat een juist evenwicht tussen de diverse fac-toren gehandhaafd wordt, daar anders ongewenste eenzijdige ontwikkelingen kunnen ontstaan. Uitbreiding van de werkgele-genheid zal ongetwijfeld alleen buiten de landbouw mogelijk zijn. Be ontwikkeling van de landbouw wijst er, ook in Wester-wolde, op dat in deze bedrijfstak eerder een afneming dan een toeneming van de werkgelegenheid zal optreden. Do voornaamste oorzaken van deze vermindering zullen zijns

1. voortgaande mechanisatie;

2. verdere rationalisatie en terugdringen van de z,g. verbor-gen werkloosheid;

3. verbetering van de externe produktie-omstandigheden gericht op verlaging van arbeidskosten, o.m. door aansluiting op het elektrisch net waar daarin nog niet is voorzien.

Deze afneming zou enigszins kunnen worden afgeremd indien het produktieplan op de landbouwbedrijven zou evolueren naar meer arbeid vragende teelten. Een dergelijke ontwikkeling lijkt ons vooralsnog in Westerwolde niet voor de hand te liggen.

(15)

III. ASPECTEN VAN DE AGRARISCH-ECONOMISCHE STRUCTUUR

a. De "bedrijfsgroottostructuur en de veranderingen daarin

De ontwikkeling van de bedrijfsgroottestructuur in Wester-wolde heeft in de afgelopen 50 jaar sterk onder invloed gestaan van de ontginningen. De oppervlakte cultuurgrond is sedert

1910 mot _+ T0% toegenomen (zie grafiek 2 ) . Do ontginningen hadden plaats na de totstandkoming van de Westerwoldse kanalen, terwijl in de jaren dertig grote oppervlakten werden ontgonnen in hot kader van de werkverschaffing. In de naoorlogse jaren is de ontginningsactiviteit sterk teruggelopen. De omvang van de nog resterende complexen woeste grond is niet groot meer» Blijkens de Bcdemstatistiek van het C.B.S. was eind 1958 in de gemeente Vlagtwedde nog 482 ha hos en 116 ha woeste grond aanwezig (zie tabel 6 ) , De ontginbare oppervlakten zijn dus nu wel uitgeput. De toenemende behoefte aan recreatieterreinen ook in deze streek maakt het ongewenst diis restant bos en woes-te grond verder aan woes-te taswoes-ten.

Tabel 6 BESTEMMING VAN DE BODEM (GEMEENTE VLAGTWEDDE)

Oppervlakte in ha

1950

1958

Cultuurgrond Bos Woeste grond Wegen en spoorwegen Wateren (breder dan 5 na) Bebouwing, parken enz.

12.780

327

1.276

299

105

730

13.465

482

116

571

105

777

Totale oppervlakte van de gemeente 13«317 15.516

_ _ _ _ _ _ _ _ _ .

De ontgonnen gronden werden deels gevoegd bij de "bestaan-de bedrijven, voor het grootste "bestaan-deel wer"bestaan-den echter nieuwe be-drijven gesticht. Deze nieuwe bebe-drijven waren doorgaans gro-ter dan 10 ha. In grafiek 3 blijkt daardoor de grootteklasse 10 - 20 ha in de gemeente Vlagtwedde sedert 1921 regelmatig in betekenis toe te nemen. De kleinste bedrijven van 1 - 5 ha nemen daarentegen in aantal en ook in relatieve betekenis sterk af. De ontwikkeling in Vlagtwedde is volkomen identiek aan die in het landbouwgebied Westerwolde. De provincie Gro-ningen laat een ander beeld zien, Westerwolde is dan ook bin-nen de provincie een sterk afwijkende streek. De gemiddelde bedrijfsgrootte in de gemeente'Vlagtwedde is sedert 1910 van

(16)

14 -LaJ C D \ v ( \ '\ \ \ \ ''•• \ \ :- \ \ • \ \ • \ \ ''•• \ \ \ \ \ ; / I / / I I I I I I I I -I

i &

CD CD L O 1 CD 1 L O C D CvJ 1 C J CD co l CD CD co A\ CD cn TD c: 03 N i CD -js: CT c: c: o CD CD =D ca CO CD CD or C D CO en L U A ! CD CT) H S CD CD C O G O _4 LO \\ \ \ \ \ \ \ \ \ ) ^x / N / \ / S i_ \ ^^~-~^ \ 1 1 1 1 1 1 I . I . . . ! \ \ \ \ -> "_~l "C CDCO o -TD i CO , H -1 C N J a — C3 *^c 191 C C O 1 U_J Sc Ü: I — C D 1 U J CD l_U / C O / > \ 1 1 / ^ •./ \ A / / \ I / \ / '•• / / -/ '•• / / \ ' / \ / V \ : V 1 1

ƒ :

i ; '\ : "

\ I

\ ': \ \ ~ \\

ii~

L.

s

r— CD CD

(17)

9,3 ha tot 12,5 ha toegenomen (zie grafiek 4 ) . Deze cijfers doen al vermoeden dat Westerwolde ook van het beeld van de noordelijke zandgronden afwijkt (zie bijlage 1 ) .

Binnen de grenzen van het ruilverkavelingsblok zijn 318 grondgebruikers met meer dan 1 ha cultuurgrond geregistreerd (zie tabel rj).

Tabel 7 BEDRIJFSGROOTTESTRUCTUUR VAN DE GEREGISTREERDE BEDRIJVEN

1 - 5

5 - 1 0

10 - 15

1 5 - 2 0

20 - 30 > 3 0 Totaal ha ha ' ha ha ha ha totaal 99 63 61 42 36 17 318 Aant in

A

25

47

55

40 35 17 219 al bedrijven 1) de beroepsgroep

B

3

8

4

2

1

-18

C

57

7

2

-66

D

14

1

-15 1) Van 4 geregistreerde grondgebruikers is de

bedrijfs-grootte onbekend.

De grondgebruikers zijn in tabel 7 ingedeeld in 4 be-roepsgroepen. In groep A zijn de zuivere landbouwers gerang-schikt; groep B omvat de landbouwers met een ondergeschikt niet-agrarisch ncvenberoep^ groep C bestaat uit de grondge-bruikers wier hoofdberoep niet-zelfstandig landbouwer is 5 in groep D tenslotte zijn de restbedrijven van rustende boeren en niot-agrariërs opgenomen.

De grondgebruikers uit de beroepsgroepen C en D hebben bijna allen minder dan 5 ha in gebruik. Ook uit deze tabel

blijkt, dat onder de zuivere landbouwbedrijven de zeer kleine bedrijven weinig betekenis hebben.

Per 1000 ha cultuurgrond komen in het ruilverkavelingsge-bied 24 bedrijven (A en B) van 1 - 10 ha voor. Dit is voor

een zandgebied opmerkelijk weinig (zie tabel 8 ) .

(18)

16 ^ Tahol 8 GEËNQUÊTEERDE BEDRIJVEN 1 - 10 ha 10 - 20 ha A on B 20 - 30 ha ^ 30 ha totaal C D Alle "bedrijven Aantal ge-ënquêteerden 67 78 33 13 191 50 14 255 Opperv grond in in ha 442 1 .106 785 488 2.821 124 35 2.980 Lakte gohruik in io 15 37 27 16 95 ' 4 1 100

De hedrijfsgroottestructuur is geen statisch gegeven zoals hiervoor reeds hleok. De veranderingen in de grootte van de afzonderlijke "bedrijven in de loop der jaren zijn

doorgaans moeilijk te registreren.

Uit de enquêtegegevons is hekend welke oppervlakte-veranderingen de thans "bestaande "bedrijven in het verleden

(sedert het huidige hedrijfshoofd het hedrijf "bewerkt) heh-hen ondergaan. Tahel 9 BEDRIJFSGROOTTEVERANDERINGEN Beroeps-groep Huidige hedrijf£ grootte Aantal hedrijven zowel vergroot als ver-kleind vergroot verkleind niet van grootte veranderd A o n B C D 1-5 ha 5-10 ha IO-I5 ha 15-20 ha ^ 20 ha

4

3

1

1'"'

2

3

16 15 13 18

1

7

6

1

1

11 22 24 17 25 9 1 2 5 39 3 2256

(19)

DG moeste bedrijven "blijken niet in grootte te zijn ver-anderd. De "bedrijven die wel veranderingen ondergingen zijn voornamelijk vergroot, In het algemeen "bestond de vergroting uit het "bijpachten van land. Merkwaardig is, dat vooral in de jaren na 1942 (invoering Pachtbesluit) deze "bodrijfsgroot-tevorandering als gevolg van een wijziging in de pachtverhou-ding veelvuldig voorkwam, ook bij de boeren die al voor die tijd zelfstandig waren (zie bijlage 2 ) .

Uit de bijlage 3 blijkt bovendien, wat ook voor de hand ligt, dat bij de bedrijven waar 2 of meer v.a.k. door do ge-zinsleden worden geleverd5 het aantal in de loop der jaren

vergrote bedrijven relatief het grootst is. Deze bedrijven zijn dus geslaagd in een zekere aanpassing van de bedrijfsop-pervlakto aan het arbeidsaanbod.

Splitsing van bedrijven zal in hot verleden niet veel zijn voorgekomen doordat ten gevolge van de ontginningen

nieuwe cultuurgrond ruimschoots voorhanden was (zie s Muntinga, blz. 32). De hiervoor beschreven ontwikkeling van de bedrijfs-groottestructuur ondersteunt deze opvatting. Nu de mogelijk-heden voor verdere uitbreiding van cultuurgrond gering zijn, is een kentering in deze ontwikkeling waarschijnlijk^ het vraagstuk van de splitsing zal vermoedelijk een wat grotere

rol gaan spelen (zie verder hoofdstuk Vc over de bedrijfsop-volging) .

b. Cultuurtechnische toestand

Daar over de cultuurtechnische toestand in het landschap Westerwolde en in de ruilverkaveling Vlagtwedder Essen reeds veel documentatiemateriaal verzameld is, volstaan wij hier met een bespreking van een der belangrijkste aspecten, de ver-kavelingstoestand.

Over de historische ontwikkeling van de agrarische neder-zettingen en de verkavelingspatronen verschaft Muntinga (blz. 47 e«"v,5 blz. 89, blz. 247) ons een interessant beeld.

Aan de enquête is het navolgende overzicht van de huidi-ge verkavelingstoestand ontleend. Tijdens de enquête is voorts van elk bedrijf een kaart aangelegd waarop de ligging, vorm, grootte, gebruiksbestemming en eigendomstoestand van alle in gebruik zijnde percelen is aangegeven. Deze bedrijfskartering biedt een volledig overzicht van de bedrij fsverkaveling in het ruilverkavelingsgebied, Aan dit cartografisch materiaal zijn de volgende tabellen ontleend (zie ook bijlage 4).

Het gemiddelde aantal kavels per bedrijf bedraagt 6,3 met een gemiddelde grootte van 2,42 ha (A- en B-bedrijven). Sr is dus een betrekkelijk grote versnippering van de gebruikskavels te constateren, In een dergelijk essenlandschap is dit echter niet abnormaal. Interessant is het verschil tussen de gepachte bedrijven en de bedrijven van eigenaren-gebruikers.

(20)

18 -Tabel 10 VERKAVELINGSTOESTAND _Aantal bedrijven totaal met 1 of 2 kavels met 3 of 4 kavels met

5-8.

kavels met 9 of meer kavels Gemidd. kavel-grootte in ha A en B

G

D

1-5 ba 5-10 ha 10-15 ha 15-20 ha ^ 20 ha 18 47 42 30 43 49 13

8

11

8

8

2

28 10

5

15

9

7

11 14

3

5

16 12 10 10

7

-4

13

5

20 -Tabel 1,13 1,62 1,97 3,40 2,94 1,05 1 ,22 11 VERKAVELINGSTOESTAND VAN EIGENAARS- EN

VAN PACHTBEDRIJVEN (A- en B-bedrijven)

Eigendom-pacht-verhouding Aantal bedrij-ven Gemidd. aantal kavels per be-drijf Gemiddelde kavelgroot-te in ha 100/ eigendom 50 j,, 50^-100^ eigendom 51 > 50/o-IOOfo pacht 30 100/ pacht 49 4,5 7,3 6,5 6,9 1,96 2,52 2,66 De pachtbedrijven blijken gemiddeld groter te zijn en meer kavels te hebben. De gemiddelde kavelgrootte is geringer dan die van de eigenaarsbedrijven. Deze grotere pachtbedrijven ver-tonen dus een sterkere versnippering.

Van betekenis voor de ruilverkavelingsuitvoering is de vraag in hoeverre binnen de blokgrens gevestigde boerderijen kavels in gebruik hebben die buiten het blok liggen. Het is

gebleken, dat van de 180 A- en B-bedrijven er 45 kavels bui-ten het blok hebben. Het betreft 70 kavels met een totale oppervlakte van 309 ha. Bij deze 180 bedrijven zijn 1130 ka-vels in gebruik met een gezamenlijke oppervlakte van 2771 ha. Bij nader onderzoek is gebleken dat alleen in de omgeving van Smeerling enig grondgebruik van buiten hot blok wonenden ligt«

(21)

De kavels die uitsluitend als "bouwland in gebruik zijn, zijn in het algemeen groter dan de graslandkavels. Uiteraard zijn kavels die zowel "bouw- als grasland omvatten het grootst.

Tabel 12 GEMIDDELDE KAVELGROOTTE Bouwland 2,28 ha Grasland 1,06 ha Gemengd gebruik 4»01 ha Cultuurgrond 2,42 ha Overige gronden (woest, enz.) 0,28 ha De kleine "bedrijven hebben (doordat het aantal kavels ook kleiner is dan op de grotere bedrijven) relatief meer gemengde kavels in gebruik dan de grotere bedrijven.

Het aspect kavelafstand is in deze beschrijving buiten beschouwing gebleven 5 aan de bedrijfskartering, die is vervaar-digd, kan omtrent de kavelafstanden pas na een omvangrijke ver-werkingsarbeid enig cijfermateriaal worden ontleend. Bovendien zou voor een realistisch beeld ook de kwaliteit van het wegen-net in rekening moeten worden gebracht. Hierover stonden ons geen gegevens ter beschikking.

Bij de bedrijven behoort 56 ha woeste en andere grond, verdeeld over 17 aparte kavels en 180 aan cultuurgrond liggende stukken. Deze grond is dus qua oppervlakte van ondergeschikte be-tekenis. Hij vormt overigens een der karakteristieke elementen van het Westerwoldse landschap.

De ontsluiting van de landbouwkavels laat nog veel te wen-sen over. In het bijzonder bestaat er behoefte aan een systema-tisch opgezet ontsluitingsplan. Tot dusver is het verbeteren van landbouwwegen te veel op incidentele wijze gebeurd, waar-bij bestaande zandwegtracés verhard zijn.

De waterconservering moet aan de nieuwe inzichten op dit gebied worden aangepast. Het ontwateringssysteem van de Wester-woldse kanalen blijft uiteraard gehandhaafd, doch de zijleidin-gen en de beken behoeven voorzieninzijleidin-gen. Het Mussel A-project kwam onlangs gereed, terwijl het Ruiten A-plan thans in uit-voering is.

c. Pacht/eigendomsverhoudingen

In de ruilverkaveling Vlagtwedder Essen is de omvang van de pacht van ongeveer even grote betekenis als die van het eigendom-gebruik. Onder de zuivere boerenbedrijven zijn 50 eigenaren-gebruikers geënquêteerd en 49 volledige pachters. Bij de kleinere bedrijven (< 10 ha) overweegt de

eigendom-iets boven de pachtoppervlakte. De bedrijven van C- en D-grond-gebruikers zijn overwegend eigendom. Een overzicht van de ver—

(22)

20

-houding tussen de oppervlakte grond in eigen ge"bruik en in pacht geeft "bijlage 5« ^c gepachte bedrijven zijn op enkele

uitzonderingen na in eigendom bij particulieren. Instellingen e.d. verpachten slechts weinig grond in dit gebied. De parti-culiere grond-eigendom gaat terug tot de tijd van de marke-verdelingen, toen allo grond in Westerwolde in boerenhand kwam

(zie Muntinga blz. 47 e.v.)5 De huidige eigenaren-verpachters

zijn bijna allen nog door familierelaties met het Landschap Westerwolde verbonden. Dit zal wel mede een oorzaak zijn van het feit dat van alle aangetroffen pachtovereenkomsten er

slechts 5&f° schriftelijk is vastgelegd. Het aantal overeenkom-sten voor onbepaalde tijd is ook nog zeer groot, nl„ 53^.

(23)

IV. DE LANDBOUWBEDRIJVEN

Over het produktieplan en de "bedrijfsvoering zijn "bij de enquête een groot aantal gegevens verzameld. In bijlage 6 zijn deze gegevens bijeenge"bracht

a. Produktieplan

De akkerbouw is het belangrijkste onderdeel van het pro-duktieplan, zoals uit grafiek 5 blijkt. Op de A- en B-bedrij-ven is j6fo van de oppervlakte cultuurgrond bouwland. Op de bedrijven beneden 10 ha is dit percentage iets lager. De C-en D-bedrijvC-en hebbC-en in verhouding meer grasland dan de A-en B-bedrijvA-en. In deze groepA-en is het percA-entage bouwland resp. 59 en 55/^

Het gebied wijkt, wat het grondgebruik betreft, sterk af van het landbouwgebied de noordelijke zandgronden. Het

bedrijfs-type is veenkoloniaal. Dat het grondgebruik in de gemeente Vlagtwedde veel overeenkomst vertoont met dat in de Groninger Veenkoloniën blijkt uit tabel 13.

Tabel 13 GRONDGEBRUIK Vlagtwedde Veenkoloniën In fo van de cultuurgrond? bouwland 81 85 blijvend grasland 9 10 kunstweide 10 4 In io van het bouwland?

granen 58 59 hakvruchten 41 40 aardappelen 33 33 Brons C.B.S., mei 1955.

Het bouwplan vertoont in zoverre verschillen, dat in Vlagt-wedde meer rogge en minder tarwe wordt verbouwd dan in de veen-koloniën. Ook is de varkenshouderij in Vlagtwedde van iets meer belang.

Het oud-Westerwoldse landbouwbedrijf is van het gemengde type geweest. Door de ontginningen is de oppervlakte bouwland echter sterk uitgebreid, waardoor het zwaartepunt steeds moer

(24)

22

-Grafiek 5

G R O N D G E B R U I K IN % VAN DE CULTUUR-GROND 100 90 70 60 — 50 40 30 20 10

i

m

1-10 10-20 20-30 ^30 A + B

i

I

I

i

A + B C GROOTTEKLASSE D BEROEPSGROEP BOUWLAND

2256

1

BLIJVEND GRASLAND KUIJSTWEIDE

(25)

op de akkerbouw is komen te liggen, hoewel nog wel iets van

het gemengde karakter is bewaard. De nieuwgevormde bedrijven op de ontginningsgronden zijn vaak eenzijdige akkerbouwbedrij-ven«

b„ Het bouwland

Zoals reeds is vastgesteld is de akkerbouw verreweg de belangrijkste produktierichting in dit gebied.

Gemiddeld omvat het bouwplan 61% granen. Op de bedrijven boven 30 ha is dit percentage het hoogst, nl. 66fo. Rogge en haver zijn hier de meest verbouwde granen. Ook tarwe wordt verbouwd (11^o van de oppervlakte bouwland) en verder nog een kleine oppervlakte gerst en maïs. Na het in werking treden van de wet op de aardappelmceheid is de maïsteelt nogal ge-propageerd (goedkoop voeder voor varkens en kippen). Deze po-ging moet als mislukt worden beschouwd.

Van de hakvruchten die 38/& van het bouwland in beslag ne-men, moeten in de eerste plaats de fabrieksaardappelen worden genoemd (31^ van het bouwland). Consumptie-aardappelen worden praktisch uitsluitend voor eigen gebruik geteelt. Ook aan po-terteelt wordt zeer weinig gedaan. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog is de aardappelteelt nog belangrijker ge-weest. De aardappelmoeheids\tfet leidde tot inkrimping tot een derde van de oppervlakte bouwland. Deze inkrimping heeft een uitbreiding van de graanteelt met zich gebracht, terwijl ook de oppervlakte kunstweide vergroot is. Men ging hier gemakke-lijker dan in de veenkoloniën over tot het aanleggen van kunst-weiden, omdat op de Westerwoldse bedrijven vanouds vee werd ge-houden. De teelt van suikerbieten is de laatste jaren iets be-langrijker geworden. Zij nemen nu 5^ van het bouwland in beslag.

Andere gewassen, zoals peulvruchten, voedergewassen e.d. worden maar zeer weinig verbouwd. Dit is niet zo verwonderlijk, daar men voor de betrekkelijk kleine rundveestapel niet veel ruwvoeder nodig heeft. Als stoppelgewassen worden bijna uit-sluitend stoppelknollen en klavers verbouwd, de laatste ge-deeltelijk voor groonbemesting, 13/£ van do oppervlakte stoppel-gewassen wordt ingekuild. Een ander belangrijk voedermiddel voor de winter is bietonloof. Hiervan wordt bijna driekwart

geconserveerd.

Resumerende kan men dus stellen, dat de akkerbouw in dit gebied drijft op de vanouds verbouwde gewassen rogge, haver en fabrieksaardappelen, tegenwoordig aangevuld met tarwe en sui-kerbieten, In de oorlogsjaren zijn wel meer of minder grote op-pervlakten andere gewassen verbouwd, zoals erwten, bonen en koolzaad, doch deze teelten hebben meestal niet langer dan enke-le jaren stand gehouden.

(26)

24

-Betrouwbare produktiegegevens van hat bouwland zijn niet beschikbaar.

o. Grasland en rundvee

Gemiddeld is op de A- en B-bedrijven 16% van de opper-vlakte cultuurgrond blijvend grasland en 8$ kunstweide. De blijvende graslanden liggen hoofdzakelijk langs de riviertjes

(de meeën), vaak zijn dit slechtere ijzerhoudende gronden. De kwaliteit van dit grasland is niet best, verzorging en ont-watering laten te wensen over. De gemiddelde veebezetting per

100 ha grasland + kunstwoide is echter redelijk hoog. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het bouwland een groot deel van de

win-tervooders kan leveren zoals granen, stro, bieten met loof en stoppelgewassen. De kwaliteit van de kunstweiden is in het al-gemeen beter dan die van hot blijvende grasland. Van de opper-vlakte grasland wordt 47$ gemaaid voor hooien en 11$ voor in-kuilen. Op de bedrijven boven 30 ha wordt meer ingekuild, nl. 30$ .

Bijlage 6 geeft een overzicht van do veebezetting per grootteklasse op de A- on B-bedrijven. Do cijfers govon weer het aantal stuks vee dat tijdens de enquête in februari on maart 1958 op de bedrijven aanwezig was.

Bovendien waren nog cijfers van de meitelling 1957 beschik-baar, Door vergelijking van deze cijfers met de enquêtegegevens bleek dat de rundveobezetting in do winter dichter is dan in de zomer. In het voorjaar moet een deel van de veestapel worden af-gestoten, omdat er niet genoeg weidegras beschikbaar is. Volgens de enquête worden 127 melkkoeien per 100 ha grasland + kunstwei-de gehoukunstwei-den, in mei bedroeg dit aantal 118. Vooral op kunstwei-de bedrij-ven beneden 10 ha is de melkveebezetting dicht, terwijl op de

grote bedrijven deze zeer dun is, Op de grote bedrijven wordt veel jongvee gehouden« Gemiddeld waren er tijdens de enquête 60 pinken en 26 kalveren per 100 melkkoeien, op de bedrijven boven 30 ha bedroegen deze aantallen resp. 75 e n 44, Vanzelfsprekend

was in mei het aantal kalveren veel hoger dan in februari. Uit het lagere aantal pinken en vaarzen in mei blijkt ook, dat in het voorjaar veel jongvee wordt afgezet.

Op de C-bedrijven wordt relatief veel melkvee gehouden (143 stuks per 100 ha grasland + kunstweide). In deze groep en ook op de D-bedrijven wordt echter minder jongvee aangehouden dan op de A- en B-bedrijven.

Het aantal stamboekveehouders is niet groot. Op slechts negen bedrijven bleek de hele rundveestapel in het stamboek te zijn opgenomen, terwijl 28 landbouwers een of enkele stamtgek-koeien hadden.

(27)

Aantal

MELKC05TTR0LE GEGEVENS Gecontroleerde koeien 700 600 -500 400 300 200 h 100 / / J L J L Kg melk 460Ö r 45OO -4400 4300 h 4200 4100

1950 '51 '52 '53 '54 '55 '56 '57

Kg melk per koe

i

J L J L

i

Vet

4,0 3,9 3,8 3?7 3/6 l -1950 '51 '52 '53 '54 '55 '56 '57 Gemiddeld vetgehalte .

3,5

J L

1950 '51 '52 '53 '54 '55 '56 '57

Bron; Jaarverslagen Centrale

Melkcontrôle Dienst

Contr.ver.Vlagtwedde Contr.ver.Sellingen provincie Groningen

(28)

26

-Voor een "beoordeling van de kwaliteit van het melkvee kan gebruik worden gemaakt van melkcontrolegegevens. De in grafiek 6 opgenomen gegevens zijn geput uit de jaarverslagen van de

Centrale Melkcontrole Dienst en betreffen opgaven van de contro-leverenigingen Sellingen en Vlagtwedde. Ter vergelijking is het gemiddelde van de gehele provincie erbij gevoegd, 53^ van de A-en B-bedrijvA-en in het ruilverkavelingsblok is bij de melkcontro-le aangesloten. Uit de grafiek blijkt, dat het aantal gecontro-leerde koeien in Vlagtwedde na 1954 niet veel is toegenomen, dit in tegenstelling tot de vereniging te Sellingen, De melkop-brengst van de gecontroleerde koeien is tussen 1950 en 1957 ge-stegen van _+ 4200 kg tot + 4500 kg. Zowel de gemiddelde melk-gift als het vetgehalte ligt in beide verenigingen boven het provinciale cijfer voor Groningen, Hoewel het uiteraard niet de slechtste koeien zullen zijn die gecontroleerd worden, mag toch wel worden geconstateerd, dat de kwaliteit van het melkvee in Vlagtwedde on omgeving goed is.

d. Varkens en kippen

De varkens en kippen zijn niet van veel belang in het pro-duktieplan. Noch de varkensfokkerij, noch de -mesterij is erg uitgebreid. Wel bleken 132 van de 191 geënquêteerde landbouwers varkens te houden, maar doorgaans heeft men maar een paar var-kens.

Het valt op, dat op de grote boerderijen meer aan fokken wordt gedaan dan op de kleine„ De varkensfokkers houden gemid-deld twee fokzeugen aan. Op de boerderijen boven 30 ha is dit aantal echter vier. Mot de mesterij is het juist omgekeerd. Mestvarkens komen het meest op de kleine boerderijen voor. Het

feit, dat de aardappelen hier gemakkelijk afgezet kunnen worden (aardappelmeelfabrieken) zal wel een van de oorzaken zijn dat in deze streek, vergeleken mot verschillende andere zandgebie-den, zo weinig aan varkenshouderij wordt gedaan. Toch zouden vele kleine bedrijven door uitbreiding van de varkensstapel vooral in de richting van de fokkerij de aanwezige arbeid

nut-tig kunnen besteden en daardoor een hoger arbeidseffect berei-ken.

Hetzelfde geldt voor de kippenhouderij. Hoewel op de klei-ne bedrijven wel wat meer kippen worden gehouden dan op de gro-te is ook op deze bedrijven de kippenstapel niet groot.

e. Mechanisatie

Ook uit het op de boerderijen aanwezige machinepark blijkt het belang van de akkerbouw in dit gebied. Machines en werktui-gen voor het grasland komen niet veel voor. Zo bleken slechts

(29)

een paar landbouwers zelf een harkkeorder te het oen, terwijl enkele andere dit werktuig in combinatie gebruiken. Een weide-sleep komt iets meer voor, nl. op 29% van de A- en

B-bedrij-ven. Daar de veestapel niet groot is, is een melkmachine niet spoedig rendabel te makenj toch is in de laatste jaren ook in deze streek het aantal melkmachines toegenomen (van 4 in 1957 tot 18 in 196O!). Uit het vorenstaande blijkt wel, dat de ver-zorging van het grasland en de winning van graslandprodukten meest in handwerk gebeuren. Het maaien vormt hierop een

uit-zondering, ruim de helft van de bedrijven heeft een naaima-chine, terwijl ook voel gras door loonworkers wordt gemaaid.

Met de akkerbouwwerktuigen is de situatie anders, Vooral de grote bedrijven zijn behoorlijk gemechaniseerd. Dit geldt niet voor de aardappel- en bietenoogst. De oppervlakte sui-kerbieten is te klein om er dure machines voor aan te schaf-fen en het aardappelrooien wordt veel door loonwerkers in ak-koordwerk gedaan. Praktisch alle bedrijven beschikken voor het transport over luchtbandenwagens en wipkarren.

Werktuigcombinaties komen niet veel voor, evenmin als het lenen van machines van anderen. Het moest komt dit nog

voor bij de zaaimachine, de zelfbinder en de aardappeltranspor-teur« Vooral op de kleinere bedrijven wordt dan ook veel door loonwerkers gedaan. Als belangrijkste werkzaamheden door loon-werkers kunnen genoemd worden? spuiten, rooien van aardappelen en bieten en dorsen. Maar ook voor ploegen, mest verspreiden, grasmaaien en graanmaaion wordt vrij voel een beroep op hen ge-daan.

Samenwerking in do vorm van burenhulp vindt men op bijna de helft van alle bedrijven. Dit betreft in het algemeen over en weer helpen bij oogstwerkzaamheden, dorsen en vooral bij het verladen van•aardappels«

f. Bedrijfsvoering

Enkele aspecten van de bedrijfsvoering zijn al in het voorgaande ter sprake gekomen» Deze paragraaf geeft nog een

aantal details betreffende de bedrijfsvoering.

Van de geënquêteerde bedrijven bleken 25 over oen silo te beschikken met opzetstuk. Daar bijna alle boeren wei inkuilen, hetzij gras of bietenloof of stoppolknollen, betekent dit;, dat vele kuilhopeh gewoon op het land staan. Op 35?° v a n de A- en

B-bedrijven wordt gras ingekuild, bijna overal gaat dit volgens de warme methode. Hot gebruik van een inkuilmiddel, zoals zuur of melasse, komt bijna niet voor. Omdat veel bietenloof wordt ingekuild, nl, op 6èfo van de bedrijven, heeft men in hot alge-meen niet veel kuilgras nodig. Deze cijfers kunnen vrij sterk door de toevallige omstandigheden van hot jaar 1957 zijn bo-invloed. Men zij dus voorzichtig met het beoordelen van dit materiaal.

(30)

28

-83% van de A- en B-bedrijven "beschikt over een elektri-sche wside-afrastering, waarvan ruim de helft met notaanslui-ting. Het is de vraag of deze toestellen allemaal worden ge-hruikt. In ieder geval niet om dagrantsoenbeweiding toe te passen, want daaraan wordt weinig (meer) gedaan. De normale manier van "beweiding is hier het omweidingssysteem, al komt ook de ouderwetse standbeweiding nog wel sporadisch voor. 16% van de bedrijven schaart jongvee bij anderen in; dit be-treft hoofdzakelijk bedrijven beneden de 20 ha. Deze dieren gaan meestal naar de kleistreken, Inscharing van vee van an-deren komt bijna niet voor onder de geënquêteerden.

Zoals reeds is opgemerkt is de verbouw van pootaardappe-len niet groot. Ongeveer 20% van de bedrijven verbouwt poters voor eigen gebruik en slechts enkele boeren hebben een eigen bewaarplaats voor pootgoed of een aandeel in een coöperatieve bewaarplaats. Ook het poten van voorgekiemde aardappelen is nog lang niet algemeen.

g. Bedrijfsinrichting

Er waren in 1957 nog niet veel bedrijven op het waterldingnet aangesloten. 14% van de A- en B-bedrijven had een ei-gen waterleidinginstallatie, maar in de moeste gevallen bleek het drinkwater uit pomp of put te moeten komen. Dat onder de-ze omstandigheden in lang niet alle stallen een automatische drinkwatervoorziening is, spreekt vanzelf. In de stallen zon-der drinkbakjes moet in de meeste gevallen het water met de

emmer aangevoerd worden; slechts enkele stallen zijn van een drinkgoot voorzien. Nu men met de aanleg van waterleiding ook in deze streken overal bezig is, zal ook de veedrenking wel verbeteren.

Aan melkkoeling wordt niet veel gedaan. Daar 's zomers de melk toch tweemaal per dag naar de fabriek gaat, zullen de na-delen van het niet koelen v/el meevallen. Op enkele boerderijen wordt de melk gekoeld in een bak water of in oen melkkamer.

Ongeveer de helft van de landbouwers heeft een gierkelder. Waar dit niet het geval is, wordt de gier gemengd met de vaste mest bewaard. DG verliezen door gemengde bewaring van gier en vaste mest kunnen worden beperkt door gebruik te maken van een mestvaalt met betonnen bodem. Deze mestvaalten komen in hot ge-bied echter niet veel voor.

Hoewel de bedrijfsgebouwen in hot algemeen niet direct een kleine indruk maken is er toch vaak geen plaats om het graan

binnenshuis te bewaren. Op 38% van de bodrijven moet al het ko-ren buiten worden bewaard, terwijl 26% minder dan 3/4 deel in boerderij of schuur kan bergen. Het meeste hooi kan wel onder dak worden bewaard.

De afvoer van do aardappelen naar'de fabrieken gaat steeds meer per auto. Wanneer per schip wordt afgevoerd moeten de

(31)

landbouwers zelf de produkten naar de laadplaatsen brengen. Dat hierbij dikwijls door boeren samen wordt gewerkt, is al opgemerkt. Ook de suikerbieten worden tegenwoordig voorname-lijk por auto opgehaald. Het stro, dat meestal via het S«V.B. wordt verkocht, wordt hoofdzakelijk per auto opgehaald. In en vlak bij het ruilverkavelingsblok zijn verschillende laad-plaatsen voor vervoer per schip. Deze laadlaad-plaatsen zijn meestal bij de sluizen. De molk wordt geleverd aan de coöperatieve zui-velfabrieken in Laude en Winschoten, Ongeveer 2/3 deel van de A- en B-bedrijven in het blok levert de melk naar Laude.

h. Bedrijfsgebouwen en woning

De bedrijfsgebouwen zijn een belangrijk onderdeel van het bedrijf, Het vee moet er 's winters onderdak vinden, oen deel van de akkorbouwprodukten en hot hooi worden erin opgeslagen en een groot deel van het wintorwerk speelt zich in of vlak bij de gebouwen af. Daarom is het noodzakelijk aandacht te be-steden aan de gebouwen en de inrichting ervan.

Op de meeste erven staan oen of meer kippenhokken en een

stookhok. Laat men deze gebouwtjes buiten beschouwing,dan blijkt, dat ongeveer do helft van het aantal bedrijven alleen een hoofd-gebouw, do boerderij, heeft. In de overige gevallen komt ook eon aparte schuur voor, oen enkele maal moer dan een. Deze schuur kan verschillende functies hebben, zoals vergroting van de

tas-ruimto;, veeschuur, werktuigenloods of een combinatie van deze mogelijkheden. In enkele gevallen, b.v. waar hot een kapschuur betreft, was het doel van oen dergelijke bijschuur duidelijk? meer tasruimte voor het graan. Ook is oen enkele keer een

apar-te vee- of varkonsschuur gebouwd. Op 'jfo van de A- en B-bedrij-ven was meer dan één bijschuur.

Aan de geënquêteerden is hun oordeel gevraagd betreffende doelmatigheid van de stalinrichting, de stalventilatie, onder-houdstoestand van stallen en hokken en van de dakbedekking. Hier is het subjectieve oordeel van de boer gevraagd, de kwali-teit van de .gebouwen is dus niet volgens objectieve normen be-oordeeld. De gegevens zijn daardoor minder goed vergelijkbaar. Immers wat de óén een goede stal noemt, zal een ander maar heel matig vinden. Dit in aanmerking genomen, lijkt hot niet gewenst, hier al diep op deze vragen in te gaan.

Men vond in het algemeen do onderhoudstoestand van de vee-stallen en varkens- en kippenhokken wol goed. Slechts sporadisch werden ernstige klachten geuit. Hetzelfde geldt voor de dakbe-dekking. Over de stalventilatie waren wat meer klachten. Ook vond het grootste doel van de geënquêteerden do stalindeling op hun bedrijf doelmatig. 28fo was van mening, dat verbetering van de bedrijfsgebouwen wel nodig was en ongeveer een zelfde

aantal dacht, dat uitbreiding noodzakelijk was. Sommige pachters

(32)

30

-wilden zich. over deze onderwerpen maar node uitlaten, omdat zij vonden, dat dit iets was, wat alleen eigenaar en pachter aanging«

Bijlage 7 geeft een overzicht van de aanwezige stalruim-te voor rundvee en varkens. Hieruit "blijkt, dat de stallen 's winters lang niet vol bezet zijn» Gemiddeld wordt 62$ van de

stalruimte voor melkkoeien "benut,, Vooral de grotere bedrijven hebben te grote veestallen voor de thans gebruikelijke omvang van de veestapel. Mocht er zich in de toekomst een uitbreiding van de veestapel voordoen, b.v. door bedrijfsvergroting, dan

zal in het algemeen de stalruimte niet in het gedrang komen. Hetzelfde geldt voor de varkenshokken, die tijdens de enquête gemiddeld voor 55$ waren bezet. Met het groter worden van de bedrijven neemt do hokruimte niet toe. De kleinste be-drijven hebben juist de meeste varkenshokken. Een uitbreiding van de varkensstapel hoeft dus niet door een gebrek aan hok-ruimte te worden belemmerd.

Op ongeveer een kwart van de A- en B-bedrijven is wel eens iets aan de bedrijfsgebouwen verbouwd (zie bijlage 8 ) . De meeste van deze verbouwingen hadden plaats na 1940. Op en-kele uitzonderingen na betreft het verbetering of uitbreiding van de schuurruimte of van de stallen. Ook werd enkele malen

opgegeven, dat het dak of de muren waren vernieuwd. Het groot-ste deel van de verbouwingen had plaats op bedrijven, waar de boer na 1942 zelfstandig is geworden. Jongere landbouwers heb-ben dus meer aan de gebouwen laten doen dan hun oudere collega's. Tenslotte nog enkele opmerkingen over de woningen, In het algemeen zijn woning en bedrijfsgedeelte hier onder één dak ge-bouwd. Op slechts 6$ van de A- en B-bedrijven staan woning en boerderij los van elkaar. Voor het slapen wordt nog veel gebruik gemaakt van bedsteden, nl. op 41$ van de A- en B-bedrijven, ter-wijl in 43$ van de boerderijen nog wel bedsteden aanwezig zijn, doch voor'andere doeleinden worden gebruikt. Meestal zijn deze ingericht als kasten voor kleren e.d. Op slechts vijf geënquê-teerde bedrijven bleek een douche aanwezig te zijn, badkamers ontbraken geheel. In lang niet alle op het waterleidingnet aan-gesloten woningen heeft men dus badgelegenheden ingericht. De w.c. is meestal in de bedrijfsgebouwen ondergebracht, alleen in nieuwgebouwde boerderijen is deze in het woongedeelte. i. Arbeid

Arbeidsbezetting

De factor arbeid is op de landbouwbedrijven van groot be-lang. In het ruilverkavelingsgebied ligt blijkens de uitkomsten van de enquête (zie tabel 14) oen vrij sterk accent op het

aan-deel van de vreemde (d.w.z. niet tot het gezin behorende)

(33)

krachten in de totale arbeidsbezetting. ARBEIDSBEZETTING Tabel 14 1-10 ha A en B 10-20 ha ^ 20 ha totaal

C

D

Aantal bedrij-ven

67

78

46

191

50

14

bedr.-hoofd

67

47

33

47

45

92

Procentuele arbeidsbe echt- geno-te

13

8

3

8

38

6

zoons

14

19

11

15

13

1

verdeling van zetting over doch-ters

3

3

1

2

3

1

andere fam.-leden

2

3

4

3

-vreemde arbeids-krachten

1

20

48

25 1)

1

-1) 2^</o door vaste arbeiders en 4^ door losse arbeiders. Op de grote bedrijven (> 20 ha) wordt bijna de helft van

de totale arbeidsbehoefte gedekt door vreemde arbeidskrachten« Op de bedrijven kleiner dan 10 ha speelt de vreemde arbeid geen rol. Betrekkelijk klein is het aandeel van meewerkende zoons op de bedrijven. In de tabel valt ook op, hoewel dit verschijnsel niet ongewoon is, dat op de bedrijfjes van de C-grondgebruikers het landbouwwerk in belangrijke mate door de vrouw wordt verzet.

In bijlage 9 is e e n enigszins uitgebreide vorm van tabel 14

opgenomen, waaruit geconcludeerd kan worden dat vooral de onge-huwde en kinderloze bedrij fshoofden veel gebruik maken van vreem-de arbeidskrachten. Ook op vreem-de bedrijven, waar vreem-de kinvreem-deren nog jong zijn, moet vanzelfsprekend vrij veel gebruik worden gemaakt van niet tot het gezin behorende arbeidskrachten.

Zoals bekend wordt onder de arbeidsbezetting verstaan de hoeveelheid op een bedrijf of per 100 ha cultuurgrond geleverde arbeid $ deze wordt gemeten in z.g. volwaardige arbeidskrachten. Elke op het bedrijf geleverde arbeid wordt daartoe omgerekend in een percentage van de hoeveelheid arbeid die een volwassen man gedurende een jaar verricht.

Arbeidsbezettingtypen

Het arbeidsbezettingtype duidt aan welke personen op het bedrijf werkzaam zijn (geweest). Voor de verdieping van het in-zicht in het gebruik van de factor arbeid is het van belang na te gaan in welke combinaties van arbeidskrachten de arbeid ge-leverd wordt. Daartoe is tabel 15 gege~von (voor volledige ge-gevens zie bijlage 10). De 191 bij de enquête betrokken

(34)

- 32

ven van A- en B-toeren zijn ingedeeld in gezinsbedrijven en be-drijven met vaste vreemde arbeidskrachten. Vervolgens is nage-gaan hoeveel personen in het bedrijf werken (ongeacht de duur van het meewerken) en in welke relatie deze tot het bedrijfs-hoofd staan.

Het blijkt, dat de eenvoudigste combinaties "alléén-bedrijf shoofd" (eventueel met zijn vrouw) verreweg het meest voorkomt. De combinatie "vader en zoon" komt zelfs betrekke-lijk zelden voori meestal xrerkt in dat geval ook de vrouw van de boer mee. Deze opstelling toont bovendien aan, dat een in-zicht in de arbeidsbezetting, uitgedrukt in v.a.k. per bedrijf niet voldoende duidelijk maakt welke personen daadwerkelijk in het bedrijf werkzaam zijn. De spreiding in do cijfers is daar-voor te groot (zie de verschillen tussen de minimum- en maxi-mumkolom). De spreiding wordt mede veroorzaakt door het aandeel van de losse arbeiders. Deze dragen echter in het totale

gemid-delde slechts A°/o bij. Het verdient dan ook aanbeveling bij de bespreking van de arbeidsfactor op individuele bedrijven of be-drijfsmodellen aandacht te schenken aan do combinatie van ar-beidskrachten die op het bedrijf werkzaam is (c.q. moet zijn).

Tabel 15 ARBEIDSBEZETTING

Samenstelling van de arbeidsbezetting

Aantal A- on B- bedrij-ven Arbeidsbezetting in v.a.k. per bedrijf minimum maximum Gezinsbedrijven 1) Bedrijfshoofd alléén

Bedrijfshoofd + vrouw of één dochter Bedrijfshoofd + één zoon

Bedrijfshoofd + één zoon + vrouw of één dochter Bedrijfshoofd + twee zoons

Bedrijfshoofd + twee zoons + vrouw of één

dochter Andere combinaties U 58 13 20 4 9 20 < 0,8 0,8 1,0 1,2 2,0 1,4 0,8 2,2 2,2 2,8 3,0 3,4 3,2 Bedrijven met vaste vreemde arbeidskracht 1)

Bedrijfshoofd + één vaste arbeider

Bedrijfshoofd + één vaste arbeider + vrouw of

één dochter Bedrijfshoofd + één zoon + één vaste arbeider

Andere combinaties 1,6 21 2 21 1,2 2 , 2 2 , 2 2,6 3,2 3,4 3,4 1) Gezinsbedrijven = bedrijven zonder vaste vreemde

arbeids-krachten (evt, wel met losse vreemde arbeidsarbeids-krachten). Bedrijven met vaste vreemde arbeidskrachten = naast gezins-leden en vaste vreemde arbeidskrachten ook eventueel losse vreemde arbeidskrachten aanwezig.

2) In 4-1 van deze gevallen betreft het bedrijfshoofd + vrouw.

(35)

Arbeidseffect

Wanneer de arbeidsbezetting op de bedrijven geconfron-teerd wordt met de door middel van arbeidsnormen omgerekende arbeidsbehoefte is liet duidelijk, dat een maatstaf wordt ver-kregen voor de doelmatigheid van de arbeidsaanwending. Door deling van het aantal standaarduren door de arbeidsbezetting

(uitgedrukt in volv. arbeidskrachten;, wordt het z.g.arbeids-effect verkregen. Dit kengetal geeft dus aan hoeveel productie-middelen op het bedrijf door ê*an nan bediend worden» I-ïen kan

liet als een maat voor de productiviteit van de arbeid be-schouwen. Wanneer hot arbeidseffect laag ligt, dan wil dat zeggen.5 dat een arbeidskracht (v.a.k,) in vergelijking met goed geleide bedrijven een gering aantal productiemiddelen bedient. Het arbeidseffeet is een zeer belangrijk kengetal in de beoordeling van bedrijven,

Alvorens met de analysering van het arbeidseffeet wordt voortgegaan, dient eerst de berekening van het aantal standaard-uren te worden toegelicht. Deze wordt vastgesteld door de

arbeid9 die voor de verschillende gewassen en diersoorten nodig is op te tellen« De arbeidsbehoefte van gewassen en dieren

wordt bepaald met behulp van normen (zie bijlage 11).

Oiada.t de beide grootheden die hot arbeidseffect bepalen zijn vastgesteld met behulp van normen« ligt de betekenis van het begrip arbeidseffect vooral in de mogelijkheid tot het aan-leggen van een vergelijkingsmaatstaf tussen groepen bedrijven. De absolute waarde ve.n het begrip voor individuele bedrijven is van minder betekenis»

Tabel 16 bevat de resultaten van de uitgevoerde berekenin-gen (zie ook bijlage 12), Het het groter v/orden van de opper-vlakte van de bedrijven neemt het arbeidseffect toe, De grotere bedrijven hebben dus kennelijk een doelmatiger arbeidsaanwending weten te bereiken dan de kleinere bedrijven, Nadere beschouwing van deze tabel leert, dat het vooral de te hoge arbeidsbezetting is, die de lage arbeidseffecten op de kleine bedrijven veroor-zaakt. Weliswaar is ook de intensiteit, d.i, het aantal standaard-uren per haJ groter dan op de grote bedrijvens doch deze toeneming

was niet voldoende om de aanwezige arbeidskrachten genoeg produktieve werkgelegenheid te bieden. De arbeidsbezetting kan nl» ook niet veel verder afnemen dan 1 v.a,k,s zijnde de bedrijfsleider. Op de kleine

bedrijven kan het arbeidseffect worden opgevoerd doors 1, verdere afneming van de arbeidsbezetting (door afvloeiing

naar niet-agrarische beroepen),

2, verdere intensivering van het bedrijfsplan (b,v, door aan-trekken van niet aan de grond gebonden produktierichtingen, zoals varkens- en kippenhouderij, of door intensivering van het grondgebruik);

(36)

34

-3. vergroting van de "bedrijfsoppervlakte tij gelijkblijvend bedrijfsplan en arbcidsbezetting. 1 - 3 3 - 5 5 - 7 A en B 7 - 1 0 10 - 12 12 - 15 1 5 - 2 0 20 - 25 25 - 30 & 30 ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha ARBEIDSEFFEC T *" Aantal standaardur | bedrijf 2062 2337 3044 3857 5108 5613 7245 8664 11063 14270 Alle A- en B-bedrijven 6314 Alle C-bedrijven Alle D-bedrijven 1208 1049

T

en per ha 78I 58O 532 464 480 422 426 403 411 380 428 485 421 Tab e 1 16 Arbcidsbezetting in volw.arb.kr. per bedrijf 1,26 1 ,10 1,17 1,46 1,57. 1,70 2,18 2,28 2,57 3,69 1,89 0,47 0,48 ha 0,48 0,27 0,20 0,18 0,15 0,13 0,13 0,11 0,19 0,10 0 , 1 3 0 , 1 9 0 , 1 9 Arbeids-effect in st.u. per v,a.k. 1633 2134 2612 2643 3258 3300 3220 3806 4308 3862 3337 2574 2209

Naar onze mening zal het in dit gebied gewenst zijn deze drie mogelijkheden voor verbetering van het arbeidseffcct ge-lijktijdig en gecoördineerd te stimuleren. De situatie is niet van dien aard dat een dezer maatregelen als de enige werkwijze kan worden aanvaard. De kansen op succes zijn voor de drie maat-regelen alle even gunstig te achten. Wel moet men rekening er-mee houden dat de gevolgen van een beleid gericht op afvloeiing, intensivering en bedrijfsvergroting eerst op langere termijn zichtbaar zullen worden.

(37)

V. DE LANDBOUWERS a. De grondgebruikers

Van de 318 geregistreerde grondgebruikers in het ruilverkave-lingsblok werden er 255 geënquêteerd zoals in de tabellen 7 en 8

in hoofdstuk III a werd aangegeven.

Uit onderstaande tabel 17 blijkt dat 16 grondgebruikers naast het hoofdberoep landbouwer nog een ander beroep uitoefenden (de beroepsgroep B ) . Tabel 17 NEVEN- EN HOOFDBEROEPEN Beroepsgroep

B

C

Melkrijder, melkcontroleur Landarbeider Grondwerker Loonwerker

Direct van de landbouw afhankelijk beroep Verzorgende beroepen Losse arbeider Overigen

3

1

1

5

1

2.

-3

1 X

22

5

8

5

7

2

Aantal geënquêteerden

16

50

De geënquêteerden uit de beroepsgroep C mogen niet als niet-agrariërs worden bestempeld. Het merendeel hunner is als landarbeider of anderszins direct met het werk in de landbouw vertrouwd. Op een na alle "bedrijven" van deze grondgebruikers zijn kleiner dan 7 ha. Die van de D-groep zijn zelfs alle kleiner dan 5

ka-Tabel 18

GEBOORTEGEMEENTE VAN DE GRONDGEBRUIKERS

Aantal mannelijke grondgebruikers geboren in

totaal huidige woonge-meente aangrenzende gemeente in Gronin-gen Drente andere gemeen-te in Gron. elders A en B 1 - 10 ha 10 - 20 ha $. 20 ha

67

77

45

42

48

32

13 •

18

6

5

2

2

4

7

5

3

2

-C

D

50

14

37

11

5

3

2

6

_

2256

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het openen van fysieke winkels door webwinkels op bedrijventerreinen is een slechte zaak Gemeenten doen voldoende om webwinkels te stimuleren om een fysieke winkel te openen Er

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

De behoefte aan economisch onderzoek in land- en tuinbouw ontstond in de jaren dertig. door prijsregelingen — te beïnvloeden, moest men de beschikking hebben

Bij de samenstelling van deze lijsten, worden telkens de Almanach de la cour de Bruxelles sous les dominations autrichienne et française, la monarchie des Pays-Bas et le

namelijk: Indien zich in een inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorge- daan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan,

Keywords—Weight gain of infants, Standard weight curve, Analysis of weight growth from weight curves, Model simulations, Weight velocity

Naam app: MijnAfvalwijzer app gemeente Bergeijk Link naar de verklaring: https://30x.nl/tv/2756. C - Eerste maatregelen