• No results found

Verslag van een onderzoek naar de mogelijkheid om een zandterrein vast te leggen tegen winderosie door het infrezen van veen en het aanbrengen van een plantendek daar op

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van een onderzoek naar de mogelijkheid om een zandterrein vast te leggen tegen winderosie door het infrezen van veen en het aanbrengen van een plantendek daar op"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID

VASTLEGGING VAN ZANDTERREIN TEGEN

WIN DEROSIE DOOR INFREZEN VAN VEEN

EN AANBRENGEN VAN PLANTENDEK

RAPPORT 16

1962

der

(2)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID, GRONINGEN

Verslag van een onderzoek naar de mogelijkheid om een sandterrein vast te leggen tegen winderosie door het infrezen van

veen en het aanbrengen van een plantendek daar op door D.J.C. Knottnerus

Inleiding en probleemstelling

Op 17 april 1962 werd door de heren Verlaan en van Aken van de Provinciale Waterstaat-Groningen het volgende voorgelegd aan de afdeling Natuurkunde van de grond van het Instituut voor Bo­ demvruchtbaarheid te Groningen.

Aanwezig bij de bespreking waren de heren Verlaan en van Aken (Prov. Waterstaat-Groningen), Zschuppe (afdeling Chemie Centraal laboratorium I.B.) en Knottnerus (afdeling Natuurkunde van dû grond I.B.).

Voor bouwplannen van de Aku te Delfzijl is een oppervlak van ca. 15 ha met zand, afkomstig uit de Eems, opgespoten^ deze zand­ laag is ongeveer 3 m dik. Het terrein zal in de toekomst gebruikt worden voor industriële doeleinden. Om bij komende werkzaamheden zo min mogelijk last van het grondwater te ondervinden is op het oude maaiveld, vóór het opspuiten van het zand, een drainage ge-legdj het nieuwe maaiveld ligt dus ongeveer 3 m boven de drain-reeksen. De bedoeling is nu deze zandvlakte vast te leggen zodat geen verstuivingen kunnen plaats vinden, die o.a. schade zouden kunnen toebrengen aan het machinepark van de te bouwen fabrieks­ complexen.

Voor het vastleggen van het zand heeft men bij de Prov. Wa­ terstaat gedacht aan het mengen van een hoeveelheid veen door de bovenlaag van het zand. Dit veen kan betrokken worden uit de naaste omgeving, waar een havencompltx zal worden aangelegd^ in de ondergrond ter plaatse is dit veen in voldoende mate aanwezig.

De vraag werd gesteld of dit veen geschikt is voor het hier boven aangegeven doel en welke dikte de veenlaag moet hebben, die door een bepaalde zandlaag gefreesd zal worden.

Tijdens de bespreking is betoogd dat menging van het zand met veen vermoedelijk niet het verwachte resultaat zal geven^ het toplaagje van dit zand-voenmengsel zal uitdrogen bij zonnig weer en bij flinke windsnelheid zullen het zand en de fijnste veen-deeltjes tussen de grovere veondelen wegwaaien. Het eenmaal inge­ droogde veen zal, afhankelijk van de aard ervan, wellicht ook minder gemakkelijk weer vocht kunnen opnemen.

Gewezen is op de mogelijkheid om op een kunstmatig gemaakte zand-veenmenging een grasmat te laten groeien^ hierbij dient een gunstige mengverLouding zand-veen gekozen te worden. Het te maken mengsel moet voldoende vocht kunnen vasthouden om in een drogere periode water beschikbaar te hebben voor het plantendek. De aard van het veen dient te ••.-orden onderzocht i.v.m. mogelijke irrever­ sibele indroging. Gezien de vindplaats van dit materiaal is te verwachten dat het een hoog zoutgehalte heeft, dat funest kan zijn voor de eerste plantengroei.

(3)

2 -Onderzoek

1. Analyse van de granulometrische samenstelling van de beide zanden^

2. Onderzoek naar de hoeveelheid water, welke "beschikbaar is voor de plant "bij enkele mensverhoudingen zand-veen (oplopende pF-waarden)• 1 en 2t onderzoek Centraal laboratorium)

3. Onderzoek van het veen op zijn geschiktheid voor het betreffen­ de doel, o.a. waterberging, irreversibiliteitsgraad en zoutge­ halte. Onderzoek afdeling Bodembiologie, drs. van Dijk.

Bespreking van de resultaten

1. In de granulometrische samenstelling (zie bijlage A) van beide zandmonsters komt duidelijk het grovere - en het fijnere type tot uitingj het zijn een middelgrof- en een matig fijn zandj het percentage fijne delen < l6ii is zeer laag en organische stof ontbreekt geheel. Het zana heeft daardoor in droge toe­ stand geen binding. Koolzure kalk is niet aanwezig. In verband met de sterk zure eigenschappen van het veen - zie punt 3 - is een bekalking van het zand-veen mengsel noodzakelijk.

2. Uit de pF-curven (figuren 1 en 2, bijlage E) is af te lezen, dat in het grovere- en fijnere type zand het capillair water respectievelijk reikt tot ongeveer 5^ en 80 cm boven het grond­ waterniveau (corresponderend met resp. pF 1,7 en 1,9)? daar boven, dus van ruim 2 m - m.v. tot het zandoppervlak, is te weinig vocht aanwezig om van enige betekenis voor de planten te zijn. Verder zal uit het verdere betoog blijken dat het zich in de capillaire zone bevindend water niet bereikbaar ge­ acht moet worden voor de plantenwortels.

Uit figuur 1 volgt eveneens, dat het bijna horizontaal verlo­ pende deel van de pF-curve ligt tussen pF 1 en 2, bij figuur 2 is dit tussen pF 1-§ en 2. Dit wil zeggen dat respectievelijk in het grovere- en fijnore zand, de poriën hoofdzakelijk liggen tussen 0 300 en 30/ü, resp. tussen 0 100 en 30 j(x diameter. Bij een dichte pakking met weinig mogelijkheid tot samendruk­ king - dus goede inslemping - zal in het fijnere zand weinig kans op doorworteling bestaan, terwijl in het grovere type waarschijnlijk nog wel enige doorwortelingsmogelijkheid is daar hier de doorwortelbare pori'én (> 150 ji, corresponderend met pF 1,3) een volume van ongeveer 19 vol.^ innemen. Het is echter twijfelachtig of het de wortels gelukt om van de humeuzere en lossere menglaag uit in de humusloze dichtere onderlaag door te dringen.

Uit de tabel van bijlage B blijkt, dat de hoeveelheid water, die in deze zandondergrond beschikbaar is voor de plant, erg klein is (de voor de plant beschikbare hoeveelheid vocht wordt

aangegeven door het verschil tussen de vochtgehalten bij de pF-waarden 2,0 en 4»2)5 respectievelijk zijn in het fijnere­ en het grovere zand 3,3 en 3*0 vol.^o water beschikbaar, of, in mm vocht uitgedrukt per grondlaag van 10 cm, 3j3 en 350 mm. De totaal beschikbare hoeveelheid water die het veen kan leveren is 46,8 vol.^ (zie eveneens bijlage E , fig 3). Neemt men als basis voor verdere bespreking aan dat de hoeveelheid water, die door een grasgewas op een zonnige dag wordt verdampt, ge­ middeld ongeveer 3 mm bedraagt, dan is het duidelijk, dat de vochtreserve in deze twee zanden veel te klein is.

Hoe deze "beschikbare" hoeveelheid water kan toenemen door veen in het zandprofiel te mengen, blijkt uit de bijlagen F en C. Zand en veen zijn in de betreffende monsters intensief ge­ mengd. Het veen is van tevoren niet gedroogd geweest. Het vocht­

(4)

3 -gehalte van het veen bij het mengen bedroeg 433 gewBeide typen zand zijn afzonderlijk gemengd met het veen in een drietal meng-verhoudingen (volumedelen), nl.

2 middel grof zand + 1 veen 2 matig fijn zand + 1 veen 1 " " " + 1 veen 1 " " " + 1 veen 1 " " " + 2 veen 1 " " " + 2 veen De "beide zanden ziijn apart onderzocht omdat in de praktijk ook

grote lenzen van fijner- en grover zand apart voorkomen na het opspuiten. Indien grote verschillen in de resultaten zouden optre­ den dan kan hiermee in de praktijk rekening worden gehouden. Het blijkt nu, dat de verschillen in pori'éngehalte bij de verge­ lijkbare mengbehandelingen klein zijn. De verschillen in vochtge­ halte bij de voor dit doel van het onderzoek belangrijke pF-waar-den 2,0 en 4,2 zijn wat sprekender, eveneens de verschillen tussen de genoemde waarden (de "beschikbare" hoeveelheid water).

In de figuur op bijlage G is de voor de plant beschikbare hoeveel­ heid vocht uitgezet tegen de zand-veen samenstelling. Gezegd kan worden dat de menging van matig fijn zand met veen over het alge­ meen wat gunstiger vochtwaardering heeft dan de menging van grover zand met veen.

In de praktijk echter zullen naast de uit middel grof- en matig fijn zand opgebouwde lenzen ook grote gedeelten voorkomen waarin deze zanden gemengd zijn. Het (kleine) verschil in "beschikbaar" vocht ten gunste van de menging van matig fijn zand met veen zal in de praktijk dan ook niet veel te betekenen hebben. Praktisch gesproken is het beter om in het verdere betoog uit te gaan van gemiddelde waarden. In bijlage D zijn deze gemiddelde getallen gegeven, in de grafiek op bijlage G is een gemiddelde lijn ge­ trokken, waarvan zo nodig gebruik kan worden gemaakt om voor tus­ senliggende mengverhoudingen zand-veen de beschikbare vochthoe-veelheden te interpoleren.

De in de bovenlaag aanwezige buffervoorraad vocht hangt ech­ ter ook van de dikte van die laag af. In tabel 1 zijn voor enkele mengverhoudingen van zand e-' veen en enkele laagdikten deze buf­ fervoorraden vermeld. Om hieruit een advies voor een geschikte Tabel 1

Object laag­ hoeveelh. |laag-5hoeveelh.

f

|laag- hoeveelh. (volume delen) dikte i water be- jdiktejwater be- ! dikte water be­

(cm) schikbaar l(cm) I schikbaar I (cm) schikbaar

Ivoor de | Ivoor de voor de

plant (mm) jplant (mm) plant (mm)

2 zand + 1 veen 10 14,0 20 | 28,0 30 42,0 1 zand + 1 veen 10 23 s 6 20 ; 47,2 i 30 70,2 1 zand + 2 veen 10 ... 31,3 20 j 62,6 < i 30 93,9

combinatie van rnengverhouding en laagdikte af te leiden moet een veronderstelling worden gemaakt omtrent de verdamping gedurende droge perioden, waarin het gewas op de hoeveelheid in de menglaag aanwezig beschikbaar vocht is aangewezen. Het lijkt aanvaardbaar om uit te gaan van een droogteperiode van 14 dagen met een gemid­ delde dagelijkse verdamping van 3 mm. Uit tabel 1 volgt dan dat een menglaag van 20 cm, gelijke volumedelen zand en veen bevattend, zo­ wel als een menglaag van 1 deel veen op 2 delen zand en totaal 30 cm dik aan de gestelde eis van 42 mm beschikbaar vocht voldoen.

(5)

4 -Verder zou ook een menglaag van 2 delen veen op 1 deel zand en een dikte van 15 om aan deze eis voldoen. In alle drie gevallen zal echter begonnen moeten worden om een laag van tenminste 10 cm veen op het opgespoten terrein te brengen. Deze laag zal dan door

frezen gemengd moeten worden met 5 20 cm van het onderliggen­

de zand, waardoor een "bouwvoor van ca. 15 tot 30 cm dikte wordt verkregen.

3« De resultaten van het onderzoek naar de gedragingen van het veen zijn weergegeven in tabel 2„

Tabel 2

' ^

watercapaciteit in grammen

j

Cl fo

water per 100 g. droog mat.|

pH

vers veen ! luchtdroog | veen in nat veen in droog veen HgO 1 KCl 655 ! 276 i 0,28 1,56 j 2,4 2,3

Bij de sub 2 gedane onderzoekingen is geen rekening gehouden met irreversibel waterverlius en krimp van het veen bij indrogen. Uit de in tabel 2 (1e en 2e kolom) gegeven cijfers voor de water­ capaciteit blijkt, dat het veen inderdaad gedeeltelijk irreversibel indroogt. Hiormeo gaat oen irreversibele krimp gepaard. Deze ei­ genschap vertonen vrijwel alle venen in meerdere of mindere mate.

Een watercapaciteit (in gr. water per 100 gr. droog mat.) van luchtdroog vern van 276 is in vergelijking met een waarde van ca. 100 (sterk irreversibel indrogend veen) niet eens slecht te noemen.

In een uiterste geval zou de gehele zand-veen menglaag tot luchtdroog kunnen indrogen, waarbij de waarde voor de watercapa­ citeit tot minder dan de helft terugloopt. Dit zal liefst voor­ komen moeten worden en zich hoogstens moeten beperken tot een dun

toplaagje.

Uit het oogpunt van beworteling en mogelijke indroging van het veen door rechtstreekse verdamping (niet via het gewas) zal een grotere dikte van de menglaag te prefereren zijn boven een dunnere laag met wat hoger gehalte aan organisch materiaal.

Uit onderzoekingen is verder gebleken, dat bij een homogeen mengsel van zand en veen, waarbij het percentage organische stof in het droge materiaal kleiner is dan 10^, de irreversibele krimp van het mengsel vrijwel nihil is.

Uit tabel 3 blijkt, dat de gebruikte mensverhoudingen zand-veen bij eventueel indrogen van het zand-veen geen krimp van het meng­ sel zullen geven en de dikte van de menglaag door variaties in het vochtgehalte dus maar v/einig of niet zal worden beïnvloed. Tabel 3

benaming (getallen zijn volumedelen) io gloeiverlies

veen 72,2

matig fijn zand 0,0

middel grof zand 0,0

2 zand + 1 ve^n 3,2

1 zand + 1 veen 5,4

1 ? and + 2 veen

(6)

5 -Het zoutgehalte van het te gebruiken veen is te hoog voor het "beoogde doel. Uitspoeling van dit zout door regen kan hierin gemakkelijk verandering brengen.

Door het (natte) veen daarna te laten doorvriezen zou het vermogen tot herbevochtiging nog verbeterd kunnen worden.

Zoals te verwachten was is de zuurgraad laag;; door bekalking kan hierin verbetering worden gebracht.

Samenvatting

Er werd op verzoek van de Provinciale Waterstaat van Gronin­ gen een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid om bij bagger­ werken in de nabijheid beschikbaar komend veen te gebruiken om verstuiving van een met zeezand opgespoten industrieterrein bij Delfzijl te verhinderen. Het moet niet waarschijnlijk worden ge­ acht, dat dit doel door uitsluitend menging van veen door de bo­ venlaag van het zand, dus zonder begroeiing, is te bereiken. Deze begroeiing zal voor het opnemen van vocht uitsluitend aangewezen zijn op het water, dat in de uit een zand-veenmengsel bestaande bovenlaag beschikbaar is, daar de beworteling tot deze laag be­ perkt zal blijven en watertransport van de op ruim 2 m diepte lig­ gende bovenkant van de capillaire zone naar de menglaag van geen betekenis zal zijn.

Uit het onderzoek blijkt, dat tenminste 10 cm veen op het zandoppervlak moet worden gebracht en dat deze met 5 "tot 20 cm van het onderliggende zand en wel bij voorkeur met ongeveer 20 cm, zo goed mogelijk vermengd moet worden om een vochtreserve voor de begroeiing te kunnen bergen, die een 1.4 daagse droogte periode met een gemiddelde dagelijkse evapotranspiratie van 3 mm kan over­ bruggen.

Het veen dat beschikbaar is heeft een hoog zoutgehalte en een lage pE. Het zout zal door uitspoeling tengevolge van herfst- en winterregens kunnen verdwijnen, terwijl doorvriezen van het natte veen tijdens de winter de ev. irreversibele indroging kan tegen­ gaan. Het verdient daarom aanbeveling de veenlaag gedurende een winter op het zand te laten liggen.

Bij het latere doorfrezen zal tevens bekalkt moeten worden om de pH te verhogen.

Daarna zou een droogteresistente grassoort ingezaaid kunnen v/o?den.

(7)

"bijlage A •r~D •H N <+H rH CD P I

I

Ö •rH 0 PH Ê-4 0 -P Tj £ CÖ « £ 0

-P

O ft 10 0 to ft O 0 to 'H

-P

CQ

S O M

ch

ctf CQ S 0 0

-p

0 M

§

to ö •H rH rH 0

"P

CQ Ö 0 § CQ 0 .d O CQ •H U

•P

0 a 0 rH

1

U C5 CQ 0 •H +3 O Cd fH <H 0 Ö •H Ö 0 rH 0 CÖ m 0 Ö •H a Ö <3 l> s

G>

60 ~5-~ O O O

CM

a-1 O LTN O O CM ON cv ITN v- O ro CO T~ «fk i O LTN O CO I O O C\l MD "3- <3-I O (M O *3-r<~I ! S-O S-O r- m C\J 1

d>-

co

CM

«s

o

LPl C\J

m

<~0

LPi

I

S--ti"N ltn

O T-I O m v-c— I lï^ O r— LP» I s-VO LTN fH 0) £3 «H o id C O fH fciD CO 60 O

© «H

e<0 O O -p m PL

,£>

vît-•H T-rH W V rn O O O • 'H 60 O fH -P o m tj xi ü s «5 N N fH «H 0) Ö O •¥> •o fH m •ri 60 ö «H o S 60 4) •rl •d +> rd •rl a S i-o O O »>

ON

CM

p\ LfN ON O rO LTN 9\ LT\ T*" ro ON co m es vo T~* rn V\ vo rO IN CM rn ON o ON m o vo

«V

o LTN <N O O 9n O T— LTN VO

CO

ON O os O t—

CM

CM

e>

ON

ON

CO ON O O

0S

O O rs o O •> O O

»S

O

(8)

bijlage B CM c CD O CM G CD M eô cô Ä Pi (D Ti Ö Q) W ra pf -p CD -P rH CÔ £3 0) ÖD -P O O > ö •H A O w u CD vö^ O s> 0) -p cö iä

ä

â

•rl rCJ O w © ,a •p

9

iH Pt O nd O £ u T 1 & M 1 •ri • 1—1 1 O o m

£

1 a> fû CM O ro 00 ß CÎ •s CD (D <N «v 1 es ro rO 1 \o -p to G IQ H rO 1 >=d- >=d-CÖ (1) 1 rH -P ft O 1 •P «V U C\J 1 O Ü P O pq 1 !> > ft •M—ïtjzsc—r- (M (M ,i •P ^ •s t ^ O -P 0> rO •N ON r> 1 3 CÔ fo O O 1 C— rH ^ ft O 1 O l " * «K ON f~! t~ CM T* OJ • OJ *\ es r» o\ 1 1 1 O fe ir\ rn ro CO •«d- CO rO 1 CvJ vo

>

ft *—^ ^ > vo .fcMsrsrSîr'ï ..»8- ^.-,-r-r— -~—J~—v.-- 1 r, 1 -_—T- i i _ L i -~s» ^CcT" 1— "~c— £ • «S n 1 «N O rS O C— c— H ° vo U> 1 to > vo U> 1 ö KD ^ OJ ON l rO •H • ^ iH 9\ »X r\ On CM 1 OJ O o rO *3-1 o\ Qi t> rO *3- 1 o\ (M rO rO ro rO ONONON ON l LfN r— 1-Os c\ r» 9\ »\ 0\ h o\ A 9\ O O O o O O O O 1 t— r- c— t— r- T- t— V* .J 1 c— MD VO C— ~\ vo C—CO LT\ — — —— -t" t- *tCM O ON • • «S •v »\ »V es r« »N r. •V 1 VS 9\ », P4 OJ OJ OJ OJ OJ rO rO ro rO O C— V- OJ P4 i ITN LfN LfN Lf> *o •H *o o G\ r^i o m O m OJ CM 1 O Ovo OJ •H rO OJ Pv «\ 9« C\ ON »> ON fv n ^ •v OJ ro OJ rO «Çf *3" <?• ^ 1 »d-vo CM •P i VÛVOVD \o Ä O m rO OJ C— T— <N »s «S LOvCO T™ m v£) m T-— —l-«\ rv «s r. p« i Ä n "v <TN O > V- T- OJ OJ • OJ O o o o C— O VD 00 O > T- *- V rO rO ro m 1 c—co c~ c— c— •*— ON vo rOVO rO r~ 1 O CO ^ T— • •% «\ «V •s I— O T— co o\ c— CO CM CM 1- CM 1 O O O c— £> OJ OJ CM OJ rO c~) ro rO 00 ON ON CO — —f—

LTWO CM CD ITIT- CO LPi CM T- ON p* tr% r> »v •s 9S «> *N *1 t «v ex «s V\ o T- r* r* T— LP\VO '-T\ UN CM rr> ro CM ro rO ro rO rOrOrO f-) 1 OS ON ON ON T* » • I lL" " • S S a) tJ Q e Ö © i Ü)

«

ho CÖ Csî «50 1 to -P O <H O 1 a> •nj *o rO £*0 •H «H 1 bo •H -P cd a O ïH 0> tj t5 •H B «H bo •H -P cd a 1 1 1 1 G CD œ

>

(9)

Bijlage C •p XI O O f-«s. • fH rH (tl O cd t> XI *H CM Xl •* O w 0) G x> 0) ö O 0) •s -p CXI ö ti( (Ö p< I—1 Pt G ü> m O m O fi > -p •p

•4

o

3

M

fl) -p rö • rH

O

> CM

Pt

O

r*

CM

% ft

ö •

O r-H

fH O

hQ

f>

a •H o

Ph M

O O

Pt ï>

&4

PI

•n

•H

X> •P

Xi

ü

O

ï>

CU

£

CM A

-vt"

1 vo Os 1

CM

VS

CM

V— 1

CM

0\

1 1 ^ ^ vo LTN *\ I tr­os VO ON Os 1 «V CM

o

ON CM t— rn CM 1 Cvi

PO

1 CM 1 1 '

ON •V

VO

«ifr

O

a\ co

ON

PO

UA

OS os CO

C—

PO

•*— ^ VO

Os O* 0> co co 00

PO

CM

MO

*3"

OS

CO

CM

CO

CM

VO

"=}•

CO

os

C\J

r

O

ON

CM

VO VO L"N

os os o>

*Cf "3" <3*

vo Os

MD

Os

LfN

O

VS co i 1 X"N

VO

•N vo LT\ »V X" c— «3-0\ 1 OS T- rn vo

m

T— t— rn

CM

l

CM

rn 1

CM

"=± 1 1 ' co Os

*3-

^t-C\)

LfN

LTN

o *s Os o

on

o

CO C—00

co

O

os

1

CM

"ïf

OS

1

PO

C\J 1

'd"

PO

ON

00

PO

\o

»V

VO

(\f O VD

Os OS O

CM CM r-

ON O O T-Os os os

rO PO PO

CM

O

Os

CM

lA^VO

OS OS O

E— C-VO

CO CM

O* ^ O*

O VO VO

PO CM CM

vo

c—

CM

ON OJ VO

0* •* »\

LfN ON r o m r n

vo

vo

m

ON CO (M

00 ON ON

m

ON

w*

[—CO O

O ON CO

PO C\J CM

Os os * LfN

ON

CM

co O r—

<=±- «=J- -=J-

O O *3-

OS Os Os O T— Os os O.

O T- O

CM CM CM

LfN ON

O

OJ

t— C—

*3-OS *3-OS ON

PO CM

T-p

O

PO po

VO

CM

r

O

cm

O» OS Os roco

CM CM "0

•=3- ^ "St

CO

m\ CM

«=t

PO *3" PO

CVJ CM CM

VO

PO

CM

00 ONVO

os *\ r ir\-=j- -=±

PO PO PO

PO

LTN PO T- I Os Os c— r— t—

-3- «=t

*cf-ir\ po «5t-•"» OS *v

CO O ON

CM PO CM ON

CM

PO CM CM

«s r> » OJ CM r ^

"vj" ^

ON

Kt

O r n O 0% •* * m

m

LTMTMTN

IT\

PO ^ Os OS O O CO CO c—

CT\

T- CO f— OS OS Os

t—00 c—

*3- »sf

"3-CTOs

n

c—

CO c— vo

po C— PO

OS *s 0\ LfN LfN LfN

C—

LfN vo O v o Os Os r VO vo VO vo vo vo vo VO T- T- LfN Os OS r

T— T~ O

LTN LfN LTN ON Os

O

LfN

•vh

po

Ä Os Os

co vo

«3-LfN «3-LfN, «3-LfN

«3-•t

VO

LfN t— C—VO OS Os ON LfN LfN VO VO VO VO ONCO 1-•S OS O-ONCO O LfN mvo vo ON LfN c— LfN VO OS OS O" CO 00 CO vo vo vo

"3" 0\

O

ö

0)

©

-p XI o

O fl>

Ö

•o 0>

Xi

O O)

o t> LfN VO VO e\ «S »s co O ON "t LfN VO OS ON •si-CM VO T-Os T-Os O O ONCO VO LfN LfN ON LfN POVO •v ^ co r—co vo vo vo co vo T- vo vo Os OS

O-CM O-CM

T-LfN T-LfN T-LfN 00

CM

<M LfN vo vo VO O O T- vo

O

*H Ö

O <D

fH <D

t>0

O Tl +

Tl

•rl T) S

g

CM N

a

CD

t*D

fw Ö

O <D

®

tj +

tl

•H tl

a a

a

a>

t«D <H Ö O (1) u

t»o

a>

t> H M

0)

tj +

8

s

T- «

a

(D

^ fi

Ö ®

•!~5 0)

jr) ^

ttf)"""

•H

+ -P tô •v) 8 § CM N

i

t)0

ö

ü 0>

•o 0>

•H t>

T—

bD •H + (fl

t)

0

S

T~ «

a

©

tas

CO co CM OS Os

O-CTN ON O

VO VO c—

£

Ö 0)

•o fl}

t(0

•H +

Ti e §

T- lâ

(10)

bijlage D w> tô cö rH -d Ö O t>D S O u © p( A •ri *H © +> ca 'd •rH © .£} rH © © O Xt © 03

â

•H .d O ra © rC •v) rH O nrf tJ •H e 0) tjO p» © u O !> W) •p trt ,3 ^ cö O • r-H O H Ti t> O Ö ï> O f-l f-l trt ö w rt! •H ,Q ff >S CM O •H •* O O *— M ö © © u ,Q © O pf © CM •P © q (Xi +3 ro Pt aJ rH •s P< Ö © U co ç=J O m O S II t>

!h

© -P CÔ is • rH O t> CM Pt O CM fe P

j

ä • O rH fH O tiO J> ö „ *» ^ •H • f-l rH O O ft i> 11 © Ti © Xi -P ö O © © © •o 1 © O O ï> O •s MD <K rO M «d- rO T-T~ CM rO O CM cc #N cv !T\ 00 O rn T— T~ ö © © t> +

S

« CM O 00 r— <h •% CM rO in CM rO co O ft V-•V LT\ oo O rO no CM O CTN •«* •t CM CT\ 1TN vo VO Ö © i> + •t) © © ï> CM Ti

9

N

(11)

B i j l a g e E

pF

f ï g .1 m i d d e l g r o f z a n d

J

I

10 20 3 O 40 SO 60 70

v o l . %

v o c h t

f i g . 2 m a t i g f i j n z a n d

X

10 20 30 40 SO 60 70 v o l . % v o c h t

voJ.% vocht

Prfe 6 200I

(12)

B i j l a g e F

4

pF

f i g . 4

1 v e e n +

2 m i d d e l

grof zand

10 20 30 40 50 60 70

vol.°/o vocht

7 6 5 4 3 2 I O

p F

10

f i g . 5

1 veen +

2 matig f ijn zand

J

I

L

20 30 40 SO 60 70

volP/o vocht

pF

f i g . 6

7

r—

p F

1 v e e n +

I middei grof zand

J » t '0 2 O 30 40 SO 60l 70

v o l . %

vocht

O

f i g . 7

I v e e n

4-I matig fijn zand

i L

J IO 20 30 40 SO 601 70

v o I . % v a c h t :

f ig. 8

2 ve-un "+•

1 middel grof

z a n d

f i g . 9

2 veen 4*

matig fijn zand

10 20 30 40 5 ; 60 701

vocht

IO 20 30 40 SO .60 70

vol,% vocht

(13)

B i j l a g e G

voor de plant

beschikbare hoeveelheid

vocht (vol. °/o)

(=mm water per

lOcm grond laag)

3 O

2 O I O O

_I zand

O v e e n

IOO%

I

m i d d e l g r o f

zand

4- v e e n

m a t i g

f i j n

z a n d + v e e n

g e m i d d e l d

2 zand

I

zand

Izand

I v e e n I v e e n 2 v e e n

1

11

2

/ 3 I / 3 I 1 -1

Ozand

1 v e e n

O

zand

(t.o

-.v. veen)

SO

°/o

( v o l u m e e e n h e d e n )

O '/3

I

2/3

IOO°/o veen

t . o . v . z a n d

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vermoedelijk zullen de aaltjes in normale, wat vochtiger grond, welke in 't voorjaar niet zo snel verwarmd wordt, nog wel enkele maanden langer in leven

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Daarbij kijkt zij zowel naar de belangen van de patiënten die in aanmerking komen voor vergoeding van een bepaalde interventie, als naar de belangen van patiënten met

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

Voor isolatie van de wanden worden de vlasscheven in een spouw opgesloten ; op het plafond worden de vlasscheven eenvoudig als een losgestorte laag aangebracht.. Vlasscheven

A 8.6 Totale nitraatuitspoeling naar het grondwater vanuit alle gronden in het landelijk gebied in 106 kg N a; gemiddelde nitraatuitspoeling vanuit alle gronden in kg N ha-1 jr-1

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006