Mulo-examen 1956 Opgave I De formule
.
2
ca b
R
h
geeft op grond van de gegevens26 30
24
32,5
ch
. Pythagoras levert nu onmiddellijk op dat BE = 18 en AE = 10.De hoogtelijnstelling geeft vervolgens
AD
30 28 24
waaruitAD h
a
22,4
De cosinusregel ten slotte levert nu op28
2
30
2
26
2
2 26 30 cos C
waaruit volgt dat
C
59,5
0Uiteraard kan een en ander ook gedaan worden m.b.v. de uitgebreide sinusregel, maar dan zal men met benaderingen tevreden moeten zijn.
Opgave II
A
B
C
D
Omdat AB een middellijn is, is driehoek ABD rechthoekig in D. Als we nu in driehoek ABD
ABD
aanduiden met
, dan is
BAD
90
0
.Op grond van de stelling van de omtrekshoek is dan ook
CDB
90
o
, zodatCDE
.Vierhoek BDEC is een koordenvierhoek (twee overstaande hoeken van elk 900), zodat
CBE
CDE
ABD
, waarmee het gevraagde is aangetoond.Opgave III
De punten I en IC liggen op een binnen- resp. buitenbissectrice van
A
en
B
. AB
C
E D
Daardoor geldt
IAI
C
IBI
C
90
0Op grond van de gegevens en de rechthoekigheid is driehoek IAIC construeerbaar.
Het middelpunt van de omgeschreven cirkel van de koordenvierhoek IAICB is het
midden M van lijnstuk IIC.
Hiermee is punt B construeerbaar. Het ligt namelijk op een afstand van 6,4 vanaf A en op een afstand van 4,1 vanaf M.
Verdubbeling van de hoeken IAIC en IBIC levert vervolgens hoekpunt punt C op.
I I C B A C