Uitwerkingen Meetkunde MULO-B 1910 (
1 2 1uur)
Opgave 1.
Omdat 1 1 1 2 2 2 O(ADE) O(ABC) AB BC 1 1 2 2 8 6 12geldt 12 AD DE 12 AD DE 24(1).Verder geldt vanwege
hh o (gemeenschappelijk) (90 ) DAE BAC ADE ABC ADE ABC AD DE: AB BC: : 8 : 6 4 : 3 4 3 AD DE DE AD(2) Uit (1) en (2) volgt: 24 4 96 3 96 4 3 4 3 AD DE AD DE AD AD DE AD DE AD 2 2 3AD 96AD 32AD4 24DE12 2DE3 2. 2 2 2 4 2 3 2 AD DE AE AD DE
2 2 2 4 2 3 2 32 18 50 5 2 AE AE De omtrek van ADEis dus gelijk aan 3 2 4 2 5 2 12 2 .Opgave 2.
Gegeven zijn de lijnstukken a en b. We moeten construeren het lijnstuk 2 2
2
a b x . In de linkse driehoek geldt a2b2 c2, dus hebben we het lijnstuk c op ware grootte
geconstrueerd. Nu geldt dus 2
2 c x . Hieruit volgt 2 2 2 1 2 1 2 : :2 2 c x x c c x x c. Het gevraagde lijnstuk x is dus middelevenredig tussen de lijnstukken c en 1
2c.
In de rechtse afbeelding is x geconstrueerd door het lijnstuk c te verlengen met het lijnstuk 1 2c
, het lijnstuk met lengte 1 2
te richten bij Q. Doordat PQS SQRgeldt 1 2 : : : : PQ SQ SQ QR c x x c 2 1 2 2 x c .
Opgave 3.
De omtrek van de driehoek is gelijk aan 63. De halve omtrek s is dus gelijk aan 1
2
31 . Voor de
oppervlakte van ABCgeldt: Oppervlakte
(ABC) s s a s b s c( )( ) ) 1 1 1 1 2 2 2 2 63 21 21 21 31 10 10 10 16 4 1 441 4 3 21 4 3.
De oppervlakte van een sector van de cirkel binnen de driehoek is gelijk aan 1
1
26 102 .
De oppervlakte van het vlakdeel tussen de drie cirkels is dus gelijk aan 441 441