• No results found

Individual differences in maternal care as a predictor for phenotypic variation later in life - Nederlandse samenvatting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Individual differences in maternal care as a predictor for phenotypic variation later in life - Nederlandse samenvatting"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

Individual differences in maternal care as a predictor for phenotypic variation

later in life

van Hasselt, F.N.

Publication date

2011

Link to publication

Citation for published version (APA):

van Hasselt, F. N. (2011). Individual differences in maternal care as a predictor for phenotypic

variation later in life. Uitgeverij BOXPress.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting

De genetische achtergrond waarmee we worden geboren (‘nature’) bepaalt in belangrijke mate het fenotype van een organisme later in zijn leven. Daarnaast hebben ook vroege levenservaringen en de omgeving waarin we opgroeien (‘nurture’), een grote invloed op de manier waarop we op latere leeftijd functioneren. Er zijn sterke aanwijzingen dat verstoringen van de leefomgeving in de jeugd de kans op het ontwikkelen van allerlei ziektes, onder andere stressgerelateerde psychiatrische aandoeningen zoals depressie, in volwassenheid vergroten. Daarom wordt er veel onderzoek gedaan naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan dit effect van ‘nurture’. Hierbij worden vaak diermodellen gebruikt, zoals het “moederzorg-model” in ratten dat we hebben gebruikt voor het in dit proefschrift beschreven onderzoek. In dit model wordt uitgegaan van natuurlijke variatie in moederzorg die optreedt in een normale populatie ratten. Het volwassen fenotype van dieren die in de eerste week na de geboorte een grote hoeveelheid ‘licking and grooming’ (LG) en ‘arched-back nursing’ (ABN; een actieve manier van zogen) hebben gekregen van hun moeder (High LG/ABN ratten) wordt vergeleken met dat van dieren die zijn grootgebracht door moeders die een kleine hoeveelheid zorg gaven (Low LG/ABN ratten). Tot nu toe beperkten de studies met dit model zich voornamelijk tot het limbisch systeem, en dan voornamelijk tot de hippocampus, een hersengebied dat belangrijk is voor leren en geheugen en dat erg gevoelig is voor stress. Het is inmiddels bekend dat natuurlijke variatie in moederzorg gedurende de periode na de geboorte verregaande gevolgen heeft voor de stressgevoeligheid, hersenstructuur en –functie en cognitieve prestaties van volwassen dieren.

Het doel van dit proefschrift was het verder onderzoeken van de effecten van moederzorg in het vroege leven op verschillende parameters, zowel in de hippocampus als in andere hersengebieden. Hiervoor hebben we niet alleen het bestaande moederzorg-model gebruikt, maar ook geprobeerd een nieuw, verfijnder moederzorg-moederzorg-model te ontwikkelen en te valideren.

In hoofdstuk 2 hebben we de zorg per moeder ten opzichte van haar hele nest bepaald en pups uit High en Low LG/ABN nesten in volwassenheid vergeleken wat betreft neuronale plasticiteit en morfologie in de gyrus dentatus (DG), een subgebied van de hippocampus. We vonden in de DG dat de granule cellen van dieren die door High LG/ABN moeders waren opgevoed complexere dendrietbomen en meer dendritische spines hadden in vergelijking met nakomelingen van Low LG/ABN moeders. Dit komt overeen met een recente studie die hetzelfde rapporteert voor cellen in een ander subgebied van de hippocampus (het CA1 gebied). Ook onze bevindingen wat betreft de neuronale plasticiteit komen overeen met deze eerdere studie: In vergelijking met Low LG/ABN dieren vertonen High LG/ABN dieren meer synaptische plasticiteit (LTP) in de DG na

(3)

omgekeerd fenotype lieten zien wanneer LTP gemeten werd onder invloed van stresshormonen (corticosteron of een ß-adrenerge agonist). Deze toegenomen plasticiteit van de DG in stresscondities in Low LG/ABN nakomelingen komt overeen met betere prestaties in een hippocampus-afhankelijke leertaak onder stressvolle omstandigheden in vergelijking met High LG/ABN nakomelingen. Dit alles wijst erop dat vroege levenservaringen een dier mogelijk voorbereiden op de omstandigheden die het later in zijn leven waarschijnlijk tegen zal komen. Als de situatie in het vroege leven overeenkomt met die in volwassenheid, is dit mechanisme dus adaptief.

Studies zoals hierboven beschreven waren gericht op de effecten van verschillen in moederzorg tussen nesten. Inmiddels is bekend dat er ook behoorlijke variatie aanwezig is in de hoeveelheid zorg (LG) die gegeven wordt aan de individuele pups binnen een nest. Wij wilden dit verschijnsel verder bestuderen en hebben allereerst bekeken (in hoofdstuk

3 en 4) of deze individuele verschillen in LG een vergelijkbare invloed hadden op de

structuur en functie van de volwassen hippocampus als in het originele moederzorg-model. We vonden zowel in de DG als in het CA1 gebied subtiele effecten van individuele LG op dendritische complexiteit, waarbij de correlatie tussen LG en de mate van complexiteit positief was in mannelijke en negatief in vrouwelijke nakomelingen. In de mannetjes suggereert dit dat meer LG gerelateerd is aan een meer volwassen populatie neuronen. Dit komt overeen met de negatieve correlatie die we vonden tussen LG score en het aantal jonge neuronen in deze dieren.

In het CA1 gebied komt dit verschil tussen de seksen ook naar boven op het functionele vlak. De richting van de correlatie tussen individuele LG en synaptische plasticiteit, gemeten als de hoeveelheid LTP, was ook positief in mannetjes en negatief in vrouwtjes. Aan de andere kant vertoonden de mannelijke en de vrouwelijke dieren beide een positieve correlatie tussen de hoeveelheid individueel ontvangen LG en de mate van LTP in de DG. Ook de mRNA expressie in de volwassen hippocampus van de glucocorticoid receptor (GR; in beide seksen) en de neuronale groeifactor BDNF (alleen in mannetjes) correleerde positief met de hoeveelheid LG.

Voor BDNF hebben we onderzocht we of het effect van maternale zorg op mRNA expressie gemedieerd wordt door verschillen in methyleringsgraad van de exon IV promoter. De in hoofdstuk 5 beschreven positieve correlatie tussen individuele LG en de mate van methylering van het DNA lijkt tegenstrijdig te zijn met onze bevindingen over de totale BDNF mRNA expressie. DNA methylering is echter niet de enige epigenetische modificatie die de mate van gentranscriptie kan beïnvloeden. Daar komt bij dat we alleen gekeken hebben naar de methyleringsgraad van de exon IV promoter, die maar een van de verschillende BDNF transcripten vertegenwoordigt. Het zou kunnen dat de andere splice varianten op een andere manier gereguleerd worden door LG, wat kan resulteren in het netto effect op de totale BDNF mRNA expressie dat we hebben gevonden.

(4)

Nederlandse Samenvatting

Daarna hebben we de invloed onderzocht van de individuele hoeveelheid ontvangen LG op hippocampus-afhankelijk spatieel leervermogen (onder niet-stressvolle omstandigheden) en emotioneel contextueel leervermogen (gemeten in een contextuele conditioneringstaak). Het prestatievermogen in deze beide leertaken werd niet beïnvloed door de LG achtergrond van de dieren, hoewel de vrouwtjes met een lagere LG score in het geconditioneerde angst experiment sneller leken te reageren op de geconditioneerde context dan vrouwtjes die een grotere hoeveelheid LG ontvingen in de eerste week na de geboorte. Het gebrek aan correlaties tussen individuele LG en hippocampus-afhankelijk leergedrag kan het gevolg zijn van de subtiliteit van het model of het zou kunnen betekenen dat het volwassen fenotype in dit geval niet alleen afhankelijk is van de effecten van moederzorg.

In een volgende set experimenten, beschreven in hoofdstuk 7, hebben we gekeken naar gedrag dat niet specifiek afhankelijk is van de hippocampus. Hier vonden we significante correlaties tussen individuele LG scores en gedrag: paren mannetjes met relatief hoge LG scores lieten een verhoogde hoeveelheid adolescent sociaal speelgedrag zien in vergelijking met paren met lage LG scores. In vrouwtjes vonden we geen effect van LG op speelgedrag. In een keuzetaak die specifiek was voor ratten (de rat Iowa Gambling Task, rIGT) correleerde de hoeveelheid individuele LG positief met de prestatie, zowel in mannetjes als in vrouwtjes. Hersengebieden die (mogelijk LG-afhankelijke) c-fos kleuring vertoonden na de rIGT waren de nucleus accumbens schil en de insulaschors, twee gebieden die betrokken zijn bij het verwerken van beloning.

Over het algemeen kunnen we concluderen dat natuurlijke variaties in de hoeveelheid moederzorg, zowel tussen nesten als binnen nesten, een bruikbare manier lijken te zijn om de effecten van vroege levenservaringen op het volwassen fenotype te onderzoeken. De belangrijkste bevindingen van dit proefschrift worden bediscussieerd in hoofdstuk 8, evenals een aantal kwesties die nader onderzocht moeten worden.

Belangrijkste bevindingen van dit proefschrift

 In een normale populatie ratten bestaan er natuurlijke variaties in de hoeveelheid zorg die een moeder aan haar pups geeft, zowel tussen nesten als binnen nesten.  Verschillen in moederzorg tussen nesten hebben een voorspellende waarde voor de

morfologie en functie van de gyrus dentatus en voor emotioneel leervermogen in volwassen mannetjes (hoofdstuk 2).

 Verschillen in moederzorg binnen nesten correleren positief met synaptische plasticiteit en glucocorticoid receptor expressie in de gyrus dentatus van zowel mannelijke als vrouwelijke volwassen dieren (hoofdstuk 3).

(5)

worden – zowel in mannelijke als vrouwelijke nakomelingen - niet sterk beïnvloed door individuele hoeveelheden moederzorg (hoofdstuk 3).

 Individuele verschillen in moederzorg correleren tot op zekere hoogte met structurele en functionele parameters in het CA1 gebied op volwassen leeftijd. Correlaties in mannetjes en vrouwtjes zijn tegenovergesteld aan elkaar (hoofdstuk 4).

 Vergeleken met dieren met een lage LG achtergrond vertonen mannetjes die meer zorg van hun moeder hebben ontvangen in het vroege leven een verhoogde BDNF expressie op volwassen leeftijd. De methylatiestatus van de BDNF exon IV promoter in de hippocampus van deze dieren is echter ook verhoogd (hoofdstuk 3 en 5).  De prestatie van volwassen dieren in hippocampus-afhankelijk leertaken - zowel in

stressvolle als in niet-stressvolle situaties - laat weinig correlatie zien met individuele verschillen in ontvangen moederzorg (hoofdstuk 6).

 Zowel adolescent sociaal speelgedrag (alleen in mannetjes) als prestatie in de rIGT keuzetaak zijn toegenomen in dieren die een grotere hoeveelheid moederzorg ontvingen in het vroege leven (hoofdstuk 7).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the case of Shinjuku (and possibly Urawa in the future), however, factors that seem to play an important role in the development of the station area fall outside the scope of

The Toyoko line is owned and operated by Tokyu Corporation, one of the major private railway companies operating in the Tokyo metropolitan area with its headquarters located

From the 1960s onwards Japan has introduced several systems into its planning system that allow existing Floor Area Ratio (FAR) -values to be relaxed. These systems have served

Only when the development of a station area affects the functioning of railway infrastructure and/or transfer facilities (e.g. in case a station building is refurbished or

The focused-group interview about Rotterdam Blaak could be considered a continuation of the Stedenbaan focus group, as here the discussion zoomed in on the development process of

When the results of each focus group and focused-group interview are merged, it becomes clear that the participants mainly gained insight into the way the government and

These include the coordination of functional programmes between station areas, regulating densities as a means to create scarcity, a preferential planning treatment for

In the focus groups, focused-group interviews and individual interviews the participants assessed potential aspects of the Tokyo approach that could be used in station area