NN31545,0742
NOTA 742 juni 1973
Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen
" .»
BEPALING VAN HET CAPILLAIR GELEIDINGSVERMOGEN
EN EEN DEEL VAN DE PF-CURVE IN EEN
PROEFOPSTELLING VAN HET R.I.D.
ir D. Boels
0000 0334 5978
Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.
Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet is afgesloten.
Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking
I N H O U D
Biz.
1. INLEIDING 1 2. DE PROEFOPSTELLING 2
2.1. Schatting van het capillair geleidingsvermogen 2
2.2. Bepaling vochtspanningsverdeling boven de stijgende
grondwaterspiegel 4
2.3. Correctie op de tensiometer aflezingen 5
2.4. Bepaling'van een deel van de pF-curve 7
3. BEWERKING MEETGEGEVENS 8
3.1. Discussie 15
LITERATUUR 17
1. INLEIDING
In het kader van het onderzoek ten behoeve van de
drinkwaterwin-ning in de Veluwe, heeft het RID te Vogelenzang een proef opgezet om
verschillende aspecten van de infiltratie te bestuderen. Deze proef
omvat een infiltratie vanuit een cirkelvormig bassin in een cylinder
grond. De mogelijke infiltratiesnelheden in afhankelijkheid van de
kwaliteit van het water worden bestudeerd.
Vochtspanningen op verschillende dieptes onder het infiltratiepunt
worden gemeten. Met betrekking tot de vochtspanningsmeting heeft het
ICW het RID van advies gediend. Indien de pF-curve van de grond
be-kend is, is het mogelijk om het luchtgehalte af te leiden uit de
vochtspanningsmetingen. De zuurstofdiffusie hangt samen met het
lucht-gehalte (DASBERG and BAKKER, 1970) zodat de maximale zuurstofdiffusie
kan worden benaderd.
Daaruit wordt de maximaal toelaatbare verontreiniging met
orga-nisch materiaal van het infiltratiewater of de maximale
infiltratie-snelheid bij een bepaalde verontreiniging afgeleid. Voor de
vaststel-ling van die infiltratiesnelheid moet het verband bekend zijn tussen
de vochtspanning en de doorlatendheid en tussen vochtspanning en
luchtgehalte. Getracht is om uit de gegevens, die tijdens het
bevoch-tigen van de grond in de cylinders zijn verzameld, de gewenste
ver-banden af te leiden.
Deze gegevens bestonden uit vochtspanningsmetingen op
verschil-lende hoogten in de cylinders en meting van de hoeveelheid water die
in de cylinders stroomde. Deze metingen waren elke 10 minuten
2. DE PROEFOPSTELLING
Een tweetal cylinders, hoogte +_ 6 m, diameter 2 m, werden gevuld
met zand, dat afkomstig was uit een groeve bij Elspeet.
Vanaf de bovenkant van de grondkolom gerekend, werden
tensiome-ters op dieptes van 0,15; 0,45; 1,00; 1,55; 2,55 en 3,55 m
aange-bracht.
De manometers bestonden uit met water gevulde plexigum buizen met
een inwendige diameter van 0,3 cm.
2.1. Schatting van het capillair geleidingsvermogen
Fig. 1. Schematische weergave van stroming in de onverzadigde zone
Tijdens de bevochtiging van de
grond in de cylinders, vindt er een
vochttransport plaats vanuit de
ver-zadigde grond naar de onverver-zadigde
grond.
De stroomsnelheid neemt in de
onverzadigde zone af, tengevolge
waarvan het vochtgehalte toeneemt.
De stroomsnelheid is:
V = - K ( ^ + 1) (1)
Q Z
Verder is volgens RIJTEMA (1965)
K = K e o
af
(2)
De gemiddelde stroomsnelheid in een traject Z. -> Z wordt
ge-vonden door (1) te integreren voor
{z, H'|(z
i< z < z
i + 1; v. < y < ^
i + ]) }
Voor Z . . 1+1 - Z. = d is: V. = K. - K... 1 1+1 ad , e - 1 K. , ï+l (3)De veranderingssnelheid van de vochtinhoud in de laag ( Z. - Z.)
is:
A6. V. - V. .
—i -
, *
2^1 (4)At Z. , - Z. ^;
Het capillair geleidingsvermogen kan worden gevonden door uit 2,
3 en 4 de waarde van a op te lossen.
(z
i
+i - V
Nu is At = , zodat:
V. = V. , - A6. V. (5) ï ï-l ï t
Voor V._. = V , geldt: (invullen van 2 en 3 in 5) ,
, V V af, V V
o o o o
De waarde van a kan uit 6 worden opgelost. Wel moet het verschil
in vochtgehalte bij verzadiging en vochtspanning V bekend zijn,
evenals V , V en K .
o t o
a. V is de infiltratiesnelheid en wordt afgeleid uit de per
tijds-eenheid toegevoerde hoeveelheid water, Q l.min en het oppervlak
TT 2
van de doorsnede van de cylinder A = -r D
° 7TD2
b. V is de stijgsnelheid van de waterspiegel. Deze wordt bepaald uit
de verticale afstand tussen twee tensiometers en de tijdsduur
tus-sen de momenten waarop de gemeten vochtspanningen juist gaan
ver-anderen:
v
t-
r - l r
(8)
c. A9 wordt uit de pF-curve bepaald. Daar geen pF-curve van de grond
in de cylinders bekend was is voor de bepaling van A0 , de
pF-curve van ongeroerde monsters uit de zandgroeve bij Elspeet
ge-bruikt.
d. K wordt gelijk geacht aan de verzadigde doorlatendheid.
Deze wordt in het verzadigd traject bepaald uit V en de gradiënt
van de vochtspanning:
K
o - zr
2— <
9>
(
dF
+°
De vochtspanningen boven de waterspiegel worden tijdens de
op-stijging van de waterspiegel gemeten.
De waarde van a wordt gevonden door voor een aantal waarden de
linkerterm in verg. 6 te berekenen en deze grafisch tegen a uit te
zetten.
De beste waarde van a is die, die behoort bij de berekende waarde
van de rechterterm in verg. 6.
2.2. Bepaling vocht spanningsverdeling boven de stijgende
grondwaterspiegel
De vochtspanning op een bepaalde diepte wordt met een tensiome-ter geregistreerd. Dit is een registratie in een tijdschaal.
De hoogteligging van de waterspiegel ten opzichte van de
vocht-spanning hoogte waterspiegel (nieuw referentieniveau) 0 (willekeurig referen-tieniveau)
Fig. 2. Schematisch verloop van de vochtspanning in de tijd en de
stijging van de grondwaterspiegel
Daartoe wordt de gemeten vochtspanning tegen de tijd uitgezet.
Voorts wordt de plaatshoogte van de grondwaterspiegel ten opzichte
van een willekeurig gekozen referentieniveau tegen de tijd uitgezet
(de stijgsnelheid van de waterspiegel is bekend).
Dit referentieniveau wordt nu zodanig verschoven, dat de lijn Z
de lijn ¥ snijdt, op het tijdstip waarop de vochtspanning juist 0 is.
De plaatshoogte van de grondwaterspiegel op tijdstip t stellen we 0.
Vervolgens wordt de vochtspanning tegen de plaatshoogte van de
grondwaterspiegel uitgezet. Hiermee is de vochtspanningsverdeling
boven de waterspiegel (maar ook daar beneden) bekend.
2.3. Correctie op de tensiometer aflezingen
De vochtspanningen werden gemeten met een tensiometer, voorzien
van een met water gevulde manometer. Zodra de vochtspanning in de
grond verandert, stroomt er water uit of naar de tensiometer om in
de tensiometer eenzelfde vochtspanning te krijgen als er buiten
heerst. Stel de vochtspanning buiten de tensiometer is ¥ cm, die in
de tensiometer is h. Indien de diameter van de manometer d is, geldt
Trd dh
4 ' d t
w
( ¥-
h ) (10)De v o c h t s p a n n i n g i n d e g r o n d i s d u s :
y = h +J [ d m w m dh
4 d t ( 1 1 )
Elke tensiometer aflezing dient dus gecorrigeerd te worden.
Daar-toe is een verband nodig tussen - — en —r— . W.
dt 4
In fig. 3 is deze relatie voor tensiometers in de twee cylinders
weergegeven. Die voor cylinder IV is op het laboratorium van het
ICW bepaald, die voor cylinder 2 is uit de meetgegevens afgeleid.
Voor de bepaling van deze relaties zij verwezen naar KASTANEK (1971). korrektie tensiometer (cm)
o cilinder H
p cilinder IE
0.4 0.8 1.2 1.6 2.0 AlL cm/min.
2.4. B e p a l i n g van een d e e l van de p F - c u r v e
vochtspanning cj)
vochtgehalte-e-Fig. 4. Verband vochtspanning en vochtgehalte
Een verband tussen de vochtspanning en vochtgehalte kan door een
lijnstukkencurve ( f i g . ) worden benaderd. Elke l i j n s t u k heeft een
bepaalde h e l l i n g . Er b e s t a a t dan een l i n e a i r verband tussen
vocht-spanning en vochtgehalte:
). - e . . = e . ( v . - *._,,)
of: e . - e . ,3
=_J 1+1
J J + ï (12)De verg. 4 kan nu worden geschreven als
de dt df _ dV dt dz (13) Waarin ß = f(Y) en _dV,dV dz'dt (14)
stroomsnelheid te berekenen uit: 5. De verandering van de snelheid in dat traject kan worden benaderd met:
AV. V. , - V.
— L . - I Z J i. ( 1 5 )
AZ AZ v '
De veranderingssnelheid van de vochtspanning in het traject
z. -*• z. , kan worden benaderd door:
ï ï+l
V. - ¥.
Af i i+1 „ f.,s
„ _
m V t ( 1 6 )De richtingscoëfficiënt van de rechte, die voor het traject
¥. - ¥•., het verband tussen vochtspanning en vochtgehalte weergeeft
is dus:
V. - V. ,
1 1 _ 1 (17)
(*. - *.+ 1) . Vt
De vorm van de lijnstukkencurve in fig. is hiermee wel te
be-rekenen, het beginpunt van de curve (Y = 0, 6 = 6 ) echter niet. Het
luchtgehalte tussen f = 0 en f = f, is echter wel te bepalen
(= ï A9..,)
3. BEWERKING MEETGEGEVENS
Voor de schatting van a en een deel van de pF-curve zijn de meet-gegevens gebruikt van tensiometers die op een diepte van 100; 155;
2,55 en 3,55 m onder het oppervlak waren aangebracht. Het verloop van
de gemeten zuigspanningen is gemiddeld. Dit gemiddeld verloop is ge-corrigeerd op de veranderingssnelheid, zodat een gemiddeld verloop
van de zuigspanningen in de grond wordt verkregen (tabel 1 en 2). De afstand S, tussen de tensiometers, de stijgsnelheid V van de
water-spiegel en de filtersnelheid in de verzadigde zone V zijn berekend
u • <u •o Pi •I-I r - l >> O 1 —• o •H U Cfl 0) G 4J 01 0) H g 01 •8 H N 0> • O T3 O I r-o • H f-l (0 O) Ö 4J 01 (U H e I o\ O • H M UI 01 C -u <U 0) H e I — O • H Jj 01 0) C -P 01 O) H e <u 4J 00 o o ja m > O • •u i t-i O) 4J « S 0) 60 01 • H a ca &< O
g
u Ol u u o CO ja 4J c • H e o 0 0 c •1-1 e o CM c •r-l S o VO o o co »a- oo u i oo — m CM cr> vo I i « t f f - ^ 0 0 — m 0 0 <T> -tf CO CO vO «tf CM - N ( « 1 < î i n \ O N 0 t ) I I I + + + + + + + + O v ß v ß v O - v f — • * > ï N O I O + + + + + + + + + + • - t n - j i f l v û i f i v o v o v O No o o o o o o o o o
— u - i o m c s i c N r ^ v t o o — m • ^ • < N O > < r o N c o v o O f o r o o - < f < r r o r o c M c M — •— — — -vf VO — I I I I I I I I ( O - J i O ^ f l u i O O N O O N O m i o r o o v o — v o — u o o v o r o C O C O C O C O C M C M — •— — I I I l l I l l u - i o m m m r ^ . i r i o c s i o o — — r > . c o o o c \ i v £ > o c o c o o < f - ï H M N M - — — I I I I I I u i u - i u - i m O C N O — — C N 0 O o r - ~ r o r - » c N u - i o o c N v O — oo m - * - * co co CM — —o
co CM LT) m «—i •—• v ß • k <^ m t — •« o < } • oo o v O CM m o o •— c^ v ß r». «* <r r^ *— # t o OV CO v O CM CM A I I I I I I I I N O m u i o o i o - ï v c m N i o O O v O — v O O > C O v O O O O r ~ - v O - ï s t > j m ( s M - — I I I I I I I l l o o o o o o o o o o o o o — C M C O s t u O v D r - 0 0 CTv o —• CM O o S CJ 0 0 m CM v O o c •i-i^e
"s
o -Ä i » U i < 1 il 4 J > m CO •— o c • H S "B CJ o > 0) 01 0) l-l 4J î - l • H e • H 01 • H oo vO 10 u 01 4-1 •1-1 1-1 •r-l ai tDja i - i 01 cd 4 J 0 H • - t 01 01 > ai o • C 4-1 C :o) •i-i u •i-i i*-i M-l : a > o u to OO c •1-1 00 l-t ai « v O •—• CM O 1 O 4J > |> II 3LM Ol c •H r-l CN 0) .£> cd H T3 0) T 3 • H e 0 ) o I oo o • H U (0 Ci) G -u ai ai H S I a . o •>-i M m ai C 4J ai ai H g O 1 — O • H Jj co ai C -u ai ai H B ^^ I — o • H ^l C0 0) C 4J ai a) H g .C o 00 en u 4-1 O oo CN II 4-1 O CN •—« II 4-1 O II 4-1 ai 4J ou o o EC • > O • 4 J 1 u ai 4J cd & i-H 0 ) t>0 ai • H a co •vf oo CN — — CN co oo — <* r~ r>. <r — n M C\ M M » A v O O C O v O O v O O O O CN CN — — CN + + + + I I I « * oo M v O CN 1 e u e ai u u o u .fi N-> < < <r cri cj< o er« r~- m <fr CN - > CN + + + I I I I I I I r - . r ~ o o < r m o r - . — • ( O v O C ^ O N ï v O -< t -< • CO 0O CN — I I I I I I CN CO o c N m v o r ~ . r - . i - ~ >o — CN CN CN CN CN CM + + + + + + + oo oo r~- — CM o i n CN r- r- oo oo oo r--o r--o r--o r--o r--o r--o r--o o o o o o r - . o c r v r . f ~ oo o o c o ~ ~ c o v i o r - . c y * ~ - i n <* <r -tf oo CM — ~-r— v O v O r -— CN VO CN i n i n r - . t r > r - - i n c o c o O O 0 > - * 0 0 0 0 v O O < * - * CO CO CM CM — —. I I I I I I I I O O O O O - v T C M O O O O 0 0 C O C N - * v O r - . 0 0 — CM < • - * - * CO CN — oo •*eoo n •* «t co cn o v O • k O o u-l m m m •* o m m »—» •* o CM 0 0 CN * O I I I I I I m * CO ^^ v O ^^ m * CT. O 00 O O —• O O l - ~ m CM v O « t o co co oo * o o v O •—• ** o i n t — i CM 9t O vO m CM 00 m CN O O C T N — ' O O C M o o i n r~ < f - ï N i r i v o r s N n co - * ~ » -tf CO CM — — I I I I I I I o o o o o o o o i n o o o — c N o o - d - i n v o r - . r - . o o c T i O — e CU •o u <u 01 u 1 1-1 t - l 01 01 » > -o 01 - H O 01 H a co • r J B B u i 00 4-1
l<
f II 4 J e • I - I H y o O 4J J= J3 4-1 c :a> :ai o u co oo fi o •H > 00 u 01 m 3-u 10Het verloop van de vochtspanning onder en boven de waterspiegel
is bepaald en weergegeven in grafiek 5.
a. Schatting a
De gegevens, nodig voor de bepaling van a zijn in tabel 3
weer-gegeven.
Tabel 3. Basisgegevens voor de berekening van a
V V K <F. d A9
o t o 1 o Cylinder 2 0,154 0,671 0,160 - 7,0 2,5 0,028
Cylinder 4 0,176 0,671 0,704 - 3,5 2,5 0,017
ad Vo Vt e4,l
De waarde van A = e {— A6 -rr- + e } voor verschillende waarden
LK o K ' o o van a is : Cylinder 2 Cylinder 4 a = 0,1 1,725 1,202 0,2 1,803 1,201 0,3 2,052 1,232 0,4 2,468 1,301
In fig. 6a en 6b is A tegen a uitgezet.
Vo Vt
Bij de waarde (- A8 -rr- + 1) hoort een a <• 0,22 voor cylinder
J K o K J
2 en een a = 0,3 voor cylinder 4.
Het verband tussen doorlatendheid en vochtspanning is in fig.
7a en 7b weergegeven. De doorlatendheid is weergegeven als m/etm
b. Bepaling luchtgehalte bij verschillende vochtspanningen
De zone boven de waterspiegel wordt ingedeeld in laagjes van
2,5 cm. In elk laagje wordt de gemiddelde stroomsnelheid berekend met
formule 2 en 3. Vervolgens wordt de richtingscoëfficiënt van de
ver-schillende lijnstukken van de pF-curve berekend met formule 17.
Daar-na wordt het verschil in vochtgehalte bij de opeenvolgende
vochtspan-ningen berekend met formule 17. Het luchtgehalte bij een bepaalde
vochtspanning is gelijk aan het verschil in vochtgehalte bij
verzadi-ging en het vochtgehalte bij die vochtspanning.
cm hoogte t.o.v. waterspiegel 3 0T
20 -30 - 4 0 - 5 0 vocht spanning cm w.K.
- 3 0
Fig. 5a. Verloop vochtspanning onder en boven de waterspiegel cylinder 2
I h
B
cm hoogte t.o.v. waterspiegel 3 0 - 20-- 10--40 30 20 10 -10 - 2 0 - 3 0 - 4 0 - 5 0 vochtspanning cm w.k. -10 - - - 2 0 -•--30
Fig. 5b. Verdeling van de vochtspanning onder en boven de waterspiegel
cylinder h
i . 3 0 r ^k # k' ? 1.2e 1.26 1.24 1.22 2.5|-2.4 2.3 h 2.2 2.1 h 2.0 1 . 9 -1.8 1.7
®
J Ü L 0.1 0.2 0.3 0.4 « cm doorl.h. m etm F i g . 6 . V e r b a n d t u s s e n A en a 11.O1-a - c y l i n d e r 4 b - c y l i n d e r 2 .-1door latend h eid K m etm"
Ü.4 1 2.0 1.6 12 0.8 0.4 n -\ - \ 1 0.22 Y K :2,3 e m etm'
V
1 r-»-. 1 1 10 20 30 40 vochtspanning cm w.k. l l . U 10.0 9 . 0 Ö.O 7.0 6.0 5.0 4.0 3.0 2.0 1 1.0 n -• • K» 10.14e a 3 V m etm"1 • I \ \ • \ •i N.-_; i i i
•10 - 2 0 - 3 0 - 4 0 - 3 0 vochtspanning cm w.k. F i g . 7 a . V e r b a n d d o o r l a t e n d - F i g . 7 b . V e r b a n d d o o r l a t e n d h e i d h e i d v o c h t s p a n n i n g v o c h t s p a n n i n g c y l i n d e r 2 k e t e l IV 13In tabel 4 en 5 zijn de berekeningen voor de twee cylinders
weergegeven.
Tabel 4. Berekening verband vochtspanning luchtgehalte in cylinder 4
voor a = 0,3 Z. ï V. 1 Afi. 0,176 0,163 0,058 0,034 0,018 0,003 0,00002 0,0000006 -> 0 Lucht-gehalte 0 1 2 3 4 5 6 7 8 0 2,5 5,0 7,5 10,0 12,5 15,0 17,5 20,0 0 3 , 5 7,0 11,5 18,0 26,0 34,0 4 0 , 5 4 4 , 0 0,0055 0,0447 0,0079 0,0037 0,0028 0,0006 0,019 0,156 0,036 0,024 0,022 0,004 -• 0 0 0,019 0,175 0,211 0,235 0,257 0,261 In g r a f i e k 8a i s h e t verband t u s s e n l u c h t g e h a l t e en v o c h t s p a n n i n g weergegeven. vochtspanning cm w.k. - 1 0 - 2 0 - 3 0 - 4 0 - 5 0
o berekend uit Infiltratie In cilinder 3L X gemeten aan on geroerd monster uit de
zandgroeve te Elspeet I 10 M X 2 0 3 0 luchtgehalte vol. percentage
Fig. 8a. Verband tussen luchtgehalte en vochtspanning,
cylinder 4
Tabel 5. Berekening verband vochtspanning-luchtgehalte in cylinder 2 voor a = 0,22 Z . 1 ï V . 1 A9. L u c h t -g e h a l t e 1 2 3 4 5 6 7 0 2,5 5,0 7,5 10,0 12,5 15,0 0 - 7,0 - 15,0 - 25,0 - 35,0 - 41,5 - 55 0,154 0,118 0,033 0,007 0,0007 0,00006 -• 0 0,0077 0,0159 0,0039 0,0009 0,00014 0,054 0,127 0,039 0,009 0,0009 0 0,054 0,181 0,220 0,2294 0,231 In g r a f i e k 8b i s h e t verband t u s s e n l u c h t g e h a l t e en v o c h t s p a n n i n g i n c y l i n d e r 2 weergegeven. vochtspanning cm w.k. 0°, 10 20 30
luchtgehalte vol. percentage F i g . 8b. Verband t u s s e n l u c h t g e h a l t e en v o c h t s p a n n i n g , c y l i n d e r 2
3 . 1 . D i s c u s s i e
Het luchtgehalte in de nog niet extra bevochtigde grond kan ook
worden bepaald uit de bergingscoëfficiënt. Dit luchtgehalte was vlak
voor de infiltratie op elke diepte vrijwel gelijk, daar de
ningen vrijwel op elke diepte gelijk waren. De bergingscoëfficiënt
is gelijk aan het luchtgehalte aan het oppervlak (BOELS en WIEBING,
1972), en in dit geval gelijk aan het luchtgehalte op elke diepte.
De bergingscoëfficiënt is gedefinieerd als:
V
y = v£- (18)
t
Deze is in cylinder 2 0,23 en in cylinder 4 0,26. Deze waarden
tonen goede overeenstemming met de berekende luchtgehalte bij
- 44 cm W.K., de heersende vochtspanning voor de infiltratie.
De berekende pF-curve wijkt af van de gemeten pF-curve (zie fig. 8a en b ) . Dit kan twee oorzaken hebben. Zo kan hier sprake zijn van
een hysteresisverschijnsel. Dit verschijnsel houdt in dat het
vocht-gehalte bij een bepaalde vochtspanning bij bevochtiging lager is dan het vochtgehalte bij die vochtspanning tijdens wateronttrekking. De
berekende pF-curve heeft betrekking op een grond die bevochtigd wordt.
De gemeten pF-curve werd verkregen door de monsters eerst te verzadi-gen en er daarna water aan te onttrekken.
De tweede oorzaak kan hierin gelegen zijn dat aangenomen is dat de formule K = K e geldig is in het vochtspanningstraject 0 < Y
< - 45 cm. Deze aanname is niet geheel juist. Volgens RIJTEMA (1969)
geldt dit verband voor grove zandgronden in het vochtspanningstraject
- 10 < Y < - 80 cm.
Het gevolg van deze aanname is dat er in het traject 0 < ¥ < - 10
te lage stroomsnelheden berekend zijn. Dat resulteert derhalve in een te groot vochtverschil bij f = 0 en ï = - 10 cm.
De berekende verzadigde doorlatendheid: 10,14 m etm , in
cylin-der 4 is in overeenstemming met de door Rijtema gevonden waarde voor
grof zand (11,2 m etm ). De voor cylinder 4 berekende waarde van a = 0,3 cm is aan de hoge kant (Rijtema: 0,22 cm ) . De voor
cylinder 2 berekende waarde van a : 0,22 cm is met de gemeten
waar-de door Rijtema in overeenstemming. De berekenwaar-de verzadigwaar-de doorla-tendheid: 2,3 m etm in cylinder 2 lijkt aan de te lage kant.
Waar-schijnlijk is de uit de meetgegevens afgeleid correctiecurve voor de
» »
gemeten vochtspanningen in cylinder 2 niet geheel juist. Een
minder steilverlopende correctiecurve (zie fig. 3) leidt tot geringere
correcties. Daardoor zou dan het vochtspanningsverloop onder de
water-spiegel (fig. 5) minder steil zijn, waardoor de berekende verzadigde
doorlatendheid groter uitvalt.
Samengevat kan worden gesteld dat de voor cylinder 4 berekende
verbanden tussen doorlatendheid en vochtspanning en tussen
luchtgehal-te en vochtspanning bruikbaar zijn. Te meer nog omdat het hier gaat
om geroerde grond, waardoor a groter kan zijn dan voor deze gronden door Rijtema wordt genoemd.
De voor cylinder 2 berekende verbanden dienen met enige reserve
te worden bekeken. Een nader onderzoek aan deze cylinder is
noodzake-lijk.
LITERATUUR
BOELS, D. en R. WIEBING, 1972. Het diepe drainage proefveld te
Hornhuizen. Nota 703. ICW Wageningen.
DASBERG, S. and J.W. BAKKER, 1970. Characterizing soil aeration under
changing soil moisture conditions for bean growth. Agronomy
Journal 62,6.
KASTANEK, F., 1971. Numerical simulation technique for vertical
drainage from a soil column. J. of Hydrology 14, 213-232.
RIJTEMA, P.E., 1965. An analysis of actual évapotranspiration. Agr.
Res. Report No. 659. Pudoc, Wageningen.
1969. Soil moisture forecasting. Nota 513, ICW Wageningen.
LIJST VAN GEBRUIKTE SYMBOLEN
a Konstante in formule van Rijtema
3 Richtingscoëfficiënt van pF-curve
d Binnendiameter van manometer
D Binnendiameter van cylinder
e Natuurlijk grondtal
h Vochtspanning in de tensiometer
K Doorlatendheid
5 Verticale afstand tussen twee tensiometers
u Bergingscoëfficiënt
f Vochtspanning in de grond
Q Infiltratiedebiet
t_ Tijdstip waarop een tensiometer juist een verandering in vochtspanning aangeeft
6 Volume vochtgehalte
A6. Verschil in vochtgehalte bij vochtspanning 1 f. en Y. ,
ï ï+l V Stroomsnelheid
V Stroomsnelheid in verzadigde grond
V Stijgsnelheid waterspiegel
V. Gemiddelde stroomsnelheid tussen Z. en Z. ,
ï ï ï+l W Stromingsweerstand in tensiometer en manometer Z Hoogte boven referentievlak
cm cm cm cm -1 . -1 cm m m cm cm 1 min min 3 -3 cm .cm . -1 cm min . -1 cm m m . -1 cm m m . -1 cm min min cm cm -2 18