G.H.J. Rijkhoff*
Column
Allochtonen en de arbeidsmarkt
Eind jaren tachtig
De positie van allochtonen op de Nederlandse arbeidsmarkt was in het midden van de jaren tachtig dusdanig verslechterd dat partijen zich in de SER hebben beraden over beleidsvoorstel len om hierop gericht actie te ontwikkelen. Dit resulteerde in het SER-advies ‘Werkgelegenheid etnische minderheden’ (1987). Naast een helde re analyse van de desbetreffende arbeidsmarkt problematiek bevatte dit advies eerste belangrij ke aanzetten tot intensivering van het beleid. Partijen waren zich toen al bewust dat centrale ‘Haagse’ maatregelen niet de oplossing vormden voor het allochtonenprobleem. Daarentegen werd voorgesteld om aansluiting te zoeken bij het beleid op bedrijfstak- en ondernemingsni veau. In de praktijk bleken er nogal wat omstan digheden te zijn die ertoe bijdroegen dat de werkloosheid onder allochtonen in de jaren daarna niet substantieel daalde. Genoemd wer den onder andere: de blijvende instroom van allochtonen, het tekort schietende kwalificatie niveau van allochtonen, taal- en cultuurbarrières en het onvoldoende functioneren van de ar beidsbureaus.
WRR
Media 1989 leidde de WRR de noodklok over het allochtonenbeleid. De geringe arbeidsparti cipatie van allochtonen werd door de WRR als uiterst zorgwekkend omschreven. De oplossing zou te vinden zijn in invoering van een in Canada functionerende ‘Employment Equity Act’ (voor een toelichting op deze wet zij kortheidshalve verwezen naar de desbetreffende
* Drs. G.H.J. Rijkhoff is secretaris arbeidsmarktzaken van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen
VNO.
WRR achtergrondstudie ‘Employment Equity’ 1990). Een door het kabinet aangekondigde adviesaanvrage inzake de Canadese wet aan de SER werd aangehouden in afwachting van nader beraad tussen werkgevers en vakbeweging in de Stichting van de Arbeid (STAR). Alhoewel me nigeen in dit land het Canadese model direct beschouwde als panacee voor het allochtonenbe leid, plaatste het VNO vanaf het begin kritische kanttekeningen bij de gevonden oplossing. De Canadese wet heeft slechts betrekking op be paalde typen van ondernemingen (10% beroeps bevolking). Bovendien worden al te gemakkelijk Nederlandse en Canadese arbeidsmarkt en sys teem van arbeidsverhoudingen als identiek ver ondersteld. Ook op het terrein van het kwalifi catieniveau van de doelgroep zijn er verschillen tussen Nederland en Canada.
STAR/Arbeidsvoorziening
Tijdens het overleg in de STAR waren er voor het VNO en de andere werkgeversorganisaties twee uitgangspunten. Ten eerste vereist de aanpak van het allochtonenprobleem een inte grale aanpak, dat wil zeggen door overheid, on dernemingen, vakbeweging, minderhedenorga nisaties, de arbeidsvoorzieningenorganisatie en zeker niet op de laatste plaats de betrokkene zelf. Op de tweede plaats zijn oplossingen niet mogelijk via wettelijke verplichtingen. Gelet op de specifieke problemen (onder andere concen tratie in randstad, verschillen tussen bedrijfstak ken, laag kwalificatieniveau) moet aansluiting gezocht worden bij de regionale mogelijkheden. In het uiteindelijke STAR-accoord ‘Meer werk voor minderheden’ (november 1990) staan on der andere concrete aanbevelingen richting on dernemingen (opstellen van specifieke werk plannen om allochtonen te laten instromen), richting de ondernemingsraden (betrekken bij
Column
tot stand komen en vaststellen van werkplannen) en richting de nieuwe tripartite arbeidsvoorzie ningenorganisaties (aanstellen van extra mede werkers om ondernemingen behulpzaam te zijn bij activiteiten voor allochtonen c.q. als interme diair functioneren tussen arbeidsbureau en on derneming).
Uit de begin 1992 verschenen interim-evaluatie bleek dat er op het punt van informatie over het ST AR-accoord en het formuleren van werkplan nen nog veel werk is te verrichten. Wel zijn er directe vorderingen gemaakt op het terrein van de informatie en registratie, het voorbereiden van een voorlichtingscampagne van de arbeids bureaus en het aantrekken van de extra mede werkers voor minderheden. Uit cijfers van de arbeidsbureaus blijkt dat het met de plaatsing van allochtonen naar vacatures heel behoorlijk loopt. De resultaten waren achtereenvolgens 1990: 9500, 1991: 11.500 en in 1992 wordt gehoopt op bijna 13.500 bemiddelingen naar vacatures.
SER
Naar aanleiding van het positieve oordeel van het kabinet over het STAR-accoord wijzigde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de adviesaanvrage aan de SER. Advisering over een Nederlandse variant van de Canadese ‘Em- ployment Equity Act’ werd niet langer oppor tuun geacht. De vraag die de minister - precies twee maanden na het STAR-accoord - aan de SER stelde was of en zo ja in hoeverre onder steunende wetgeving in het licht van het STAR- accoord gewenst zou zijn. De SER zou met na me moeten ingaan op de informatie- en registra tiemethodiek en op de door ondernemingen te maken werkplannen. Bij de beantwoording van de vragen werd de SER gehandicapt door de nog slechts beperkte ervaring met het STAR-ac coord.
Ook van VNO-zijde is gepoogd om een reële in schatting te maken op welke punten het
STAR-accoord nog een extra impuls nodig zou (kun nen) hebben. Op de achtergrond speelde tevens het belang van unanieme advisering door partij en. Een sterk verdeeld SER-advies zou onge twijfeld ook zijn terugslag hebben op de uitvoe ring van het STAR-accoord. De SER stond uit eindelijk unaniem afwijzend tegenover een nieuwe afzonderlijke wet van de minderheden. Wat betreft de registratiemethodiek kon de SER volstaan met te verwijzen naar recente advise ring door de STAR en het Centraal Bestuur A r beidsvoorziening. Het wijzigen van de Wet op de ondernemingsraden zodat de ondernemings raad directer betrokken is bij het inschakelen van allochtonen vormde het eerste hoofdelement van de SER. Het tweede hoofdelement was een aanvulling van de Arbeidsvoorzieningenwet met de bevoegdheid voor RBA’s om in bepaalde ge vallen informatie op te vragen bij onderne mingen over uitvoering van het STAR-accoord.
Conclusie
Het VNO gaat ervan uit dat het kabinet de SER-voorstellen integraal zal gaan overnemen. Mocht de politiek besluiten om verdergaande wetgeving in te voeren, dan gaat dit in tegen eerder uitgesproken verwachtingen. (Minister de Vries drong nog in februari j.1. bij de sociale partners aan op een unaniem advies). Boven dien wordt dan onvoldoende ruimte en tijd voor inspanningen gegeven die partijen recent op zich hebben genomen, terwijl in het verleden de politiek zichzelf wel royaal de tijd gunde. Overi gens wat dit laatste betreft zonder veel resultaat. In die zin staat de politiek nu voor een belang rijke keuze: vertrouwt men op een gezamenlijk gedragen aanpak langs de üjnen van het STAR- accoord en het daarmee samenhangende SER- advies of vertrouwt men toch alleen op zichzelf, zonodig onder opoffering van het sinds 1990 gegroeide brede maatschappelijk draagvlak? Het VNO wacht het antwoord in spanning af.