• No results found

Fysieke fitheid en lichaamssamenstelling van vier maanden operationele mariniers ten opzichte van de Elementaire Maritieme Vorming.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fysieke fitheid en lichaamssamenstelling van vier maanden operationele mariniers ten opzichte van de Elementaire Maritieme Vorming."

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fysieke fitheid en lichaamssamenstelling van vier maanden

operationele mariniers ten opzichte van de Elementaire

Maritieme Vorming.

Door: Maarten Groot

Studentnummer: 500609227 Minor: research Domein: prestatie Docent: H. Toussaint Datum: 06-05-2013 1e gelegenheid

(2)

Voorwoord

Al vanaf het moment dat ik mijn zwemdiploma A diploma had gehaald mocht ik bij een vereniging om te sporten. Mijn passie voor sport zat er dus al vroeg in. Deze passie is bij mij altijd aanwezig geweest en heeft er toe geleid dat ik op mijn 18e in dienst trad bij het Korps Mariniers.

Tijdens mijn dienst en de vele fysieke trainingen werd ik steeds nieuwsgieriger naar het hoe en waarom van de trainingen. Ik wilde weten hoe ik het beste uit mijn prestatie en die van collega’s kon halen. Daarom heb ik mij na mijn diensttijd aangemeld voor de ALO. Inmiddels in het vierde studie jaar probeer ik deze twee werelden te combineren. Het militaire beroep is voor trainingsleer ontzettend interessant omdat er een groot scala aan bewegingen gemaakt wordt op een vaak hoge intensiteit.

Gezien de grote hoeveelheid investeringen in de fysieke fitheid van mariniers, van zowel de mariniers als begeleidende staf, is het testen op de efficiëntie van de fysieke training aan te bevelen.

Dit verslag had ik niet kunnen schrijven zonder de hulp van Huub Toussaint, Teun Remmers en Olaf Binsch. Ik ben hun zeer dankbaar voor het meedenken en meewerken aan het verslag. Verder wil ik graag Eerste Luitenant Hans van den Broek, Sergeant Majoor Rob Driessen, en Sergeant Arjan Sleutel bedanken voor hun inzet om alle data compleet te krijgen.

(3)

Samenvatting

Doel van dit onderzoek was om uit te zoeken of er veranderingen optreden in de fysieke fitheid van mariniers net nadat deze de Elementaire Maritieme Vorming Mariniers (EMV) hebben afgerond en na vier maanden operationele dienst. 38 mannen in dienst van het Korps Mariniers werden gemeten op het moment dat deze net de EMV hadden afgerond. Na vier maanden zijn de metingen herhaald. De metingen bestonden uit gewicht, lengte, buikomvang, vetpercentage, spronghoogte, medicine bal werp afstand en de afstand op de coopertest. Aan de hand van deze gegevens kon een schatting worden gemaakt van de BMI en vetvrije massa. Er werden significante toenames (P < 0.01) gevonden in gewicht (1.8%), BMI (1.7%),

buikomvang (2.1%) en vetvrije massa (1.5%). Vetpercentage nam toe met 2.2% (P < 0.05). in spronghoogte werd een significante afname (P < 0.05) gevonden van -3.3%. Werp afstand en afstand op de coopertest veranderden niet significant. Tussen lichaamssamenstelling en fysieke fitheid werden middelmatige tot sterke statistische verbanden gevonden (r = -0.37 tot

r =0.6). Vastgesteld werd dat de fysieke fitheid van Nederlandse mariniers, na vier maanden

operationele dienst, verandert. Dat er geen veranderingen werden gevonden in werpafstand en coopertest is waarschijnlijk te wijten aan de effecten van concurrent training.

(4)

Inhoudsopgave VOORWOORD 2 SAMENVATTING 3 INHOUDSOPGAVE 4 INLEIDING 5 METHODE 7 RESULTATEN 12 DISCUSSIE 15 LITERATUUR 19 BIJLAGE 1 22

VRAGENLIJST MET BETREKKING TOT MILITAIRE TRAINING EN UITZENDINGEN

DE AFGELOPEN 3 MAANDEN. 22

BIJLAGE 2 23

SCORE FORMULIER LICHAAMSSAMENSTELLING EN FYSIEKE FITHEID 23

BIJLAGE 3 24

VRAGENLIJST MET BETREKKING TOT BLESSURES 24

BIJLAGE 4 25

(5)

Inleiding

Het Korps Mariniers is een lichte infanterie eenheid gespecialiseerd in amfibische operaties. Mariniers kunnen voor lange duur operaties uitvoeren onder alle klimatologische en

geografische omstandigheden. (Het Korps Mariniers, 2008). Om operationeel te kunnen dienen bij deze Nederlandse elite eenheid moet eerst de Elementaire Maritieme Vorming Mariniers (EMV) worden gevolgd. Tijdens deze 22 weken durende opleiding leren de

deelnemers naast militaire kennis en vaardigheden ook sportieve vaardigheden zoals: militaire zelfverdediging, marsen en het nemen van hindernisbanen. (Marinier, z.j.)

In de Verenigde Staten bestaan eenheden zoals de United States Army Rangers met een soortgelijke doelstelling en opleiding als het Korps Mariniers in Nederland (75th Ranger Regiment, z.j.). Onderzoek tijdens de basis opleiding, de US Army Ranger training course, heeft aangetoond dat de fysieke fitheid en lichaamssamenstelling van de deelnemers

significant verandert na het afronden van deze opleiding (Nindle, Barnes, Alemany, Frykman, Shippee & Friedl, 2007). In het onderzoek van Nindle en medewerkers werd er een daling van zowel de vetvrije massa, als de vetmassa in kg gevonden. Verder was er een afname van spronghoogte en hefvermogen waargenomen. Een mogelijke verklaring van de afname in kracht was de verandering in hormoon concentratie die werd gevonden. Bij de na meting werd er een afname van testosteron en Insulin-like growth factor 1 (IGF-I) gevonden. Testosteron waarden tijdens de nameting waren kleiner dan 10,4 nmol/l, dit is lager dan de normale toestand van circulerend testosteron (Nindle et al., 2007). Verder werd er een toename van cortisol gevonden. In eerdere onderzoeken is deze verschuiving in de

hormoonhuishouding in verband gebracht met een afname van de vetvrije massa en kracht (Kreamer et al., 1995). Deze bevinding werden volgens de onderzoekers veroorzaakt door de lage energie inname en het hoge energie verbruik, welke werden gemeten tijdens deze opleiding.

Gedurende een uitzending is de lichaamssamenstelling van militairen tevens aan veranderingen onderhevig. Zo bleek een negen maanden durende uitzending naar Afghanistan een negatieve invloed te hebben op het uithoudingsvermogen, kracht in het bovenlichaam en lichaamssamenstelling van infanterie soldaten in dienst van het Amerikaanse leger. (Sharp., et al 2008). In spronghoogte en hefvermogen werden geen veranderingen gevonden. Alle

deelnemers aan dit onderzoek gaven aan beschikking te hebben over trainingsfaciliteiten gedurende de uitzending. Toch rapporteerden zij tijdens de uitzending daar niet zo vaak gebruik van te maken als voor de uitzending. Dit werd door de onderzoekers gezien als mogelijke verklaring van de afname in uithoudingvermogen en kracht bovenlichaam. Dat de

(6)

sprong hoogte en het hefvermogen bijna gelijk waren gebleven was volgens de onderzoekers toe te schrijven aan de fysieke werkzaamheden (o.a. het dragen van uitrusting, patrouilleren, konvooi begeleiden, het voorbereiden van vooruitgeschoven posten en het heffen en

verplaatsen van materieel) die de deelnemers tijdens de uitzending uitvoerden.

Soortgelijke onderzoeken bij Amerikaanse eenheden uitgezonden naar Irak en Finse eenheden uitgezonden naar Kosovo leveren overeenkomstige resultaten op (Dyrstad, 2007; Knapik, Spiess, Grier, Lester, Sharp, Tobler, Swedler, & Jones, 2009).

Om vetvrije massa, kracht, aeroob en anaeroob uithoudingsvermogen te behouden is het noodzakelijk dat het fysieke trainingsprogramma voor de deelnemers op de juiste manier is ontworpen. Hierbij moet een goede periodisering worden gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met supercompensatie, specificiteit, verminderde meeropbrengst, reversibiliteit van de trainingsprikkel (Beachle & Earle, 2008).

Meer trainingsuren in de opleiding kan echter ook nadelen hebben. Zo zou dit kunnen leiden tot een hogere incidentie van blessures. Zo blijkt bij een onderzoek naar blessures tijdens de Basic Combat Training (BCT) van het Amerikaanse leger bijvoorbeeld dat er een blessure incidentie tussen de 21% en 42% was voor mannen (Knapik, et al., 2011). Bij Britse militairen, in training voor een uitzending, werd aan het einde van het trainingsjaar gevonden dat 58% van de militairen 1 of meerdere blessures hadden opgelopen. De onderste

extremiteiten zijn daarbij het meest aangedaan (Wilkinson et al., 2011). Factoren die een groter risico op blessures met zich mee brengen zijn: hogere leeftijd, roken, eerdere blessures, weinig fysieke activiteit in het dagelijks leven en een lage trainingsfrequentie in hardlopen voor aanvang van de militaire opleiding (Jones et al., 1993).

Het fysieke trainingsprogramma van de BCT voor het Amerikaanse leger werd in 2005 aangepast. Zo namen de oefeningen in kleine stappen progressief toe in intensiteit en was de correcte uitvoering van de oefeningen belangrijker dan een hogere weerstand. Tevens werd het aanbod aan oefeningen verbreed en het aantal kilometers die afgelegd werd

gedurende de opleiding was behoorlijk terug gebracht. De resultaten van dit

trainingsprogramma, in vergelijking met het oude trainingsprogramma, waren dat er meer deelnemers slaagden voor dezelfde fysieke eindtesten van de BCT en dat het aantal blessures tijdens de BCT was verlaagd (Knapik et al 2005).

De opleidingen en trainingen van de operationele Nederlandse mariniers vinden onder allerlei klimatologische en geografische omstandigheden plaats over de hele wereld (het Korps Mariniers, 2008). Een vaak terugkerend onderdeel in de training is bijvoorbeeld de bergtraining in Schotland, Noorwegen of Amerika. Van het verblijf op hoogtes boven de 1500

(7)

meter is bekend dat het prestatievermogen afneemt als gevolg van hypoxie. Door acclimatisatie aan de hoogte kan in sommige gevallen het prestatievermogen op hoogte toenemen. Verder is van training op hoogte bekend dat het prestatievermogen op zeeniveau kan toenemen. (Fox, Bowers & Foss, 1999). Niet alleen hoogte kan van invloed zijn op het prestatievermogen, van hogere temperaturen is bekend dat deze het prestatievermogen negatief beïnvloeden (Parise & Hoffman, 2011).

Om te kunnen voldoen aan de eisen van militaire werkzaamheden behoort fysieke training tot de dagelijkse werkzaamheden van militairen. Door de vele trainingsuren vormen blessures aan de onderste extremiteiten een groot probleem voor militairen.

Daarnaast hebben het hoge energie verbruik en de lage energie inname tijdens oefeningen invloed op de lichaamssamenstelling en fysieke fitheid.

Binnen de organisatie van de Nederlandse defensie is er een grote interesse naar de effecten van eerder beschreven verschijnselen in combinatie met militaire werkzaamheden en training. Daarvoor heeft defensie de dienst Trainingsgeneeskunde en Trainingsfysiologie (TG&TF). Deze dienst werkt aan het verbeteren van de inzetbaarheid, fysieke en mentale weerbaarheid en gezondheid van militairen en eenheden. Recent is er ook een onderzoek gestart door TNO naar de lichaamssamenstelling van deelnemers aan de EMV. Deze onderzoeken richten zich met name op de opleidingsperiode van Nederlandse militairen. Er zijn nog geen onderzoeken gevonden die de lichaamssamenstelling en fysieke fitheid van operationele Nederlandse mariniers beschrijven. Dergelijke onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven over de vraag of EMV en operationele oefenprogramma’s goed op elkaar afgestemd zijn.

Doel van dit onderzoek is om vast te stellen of er een verandering optreed in de fysieke fitheid van Nederlandse mariniers in 4 maanden operationele dienst, ten opzichte van het einde van de EMV. De verwachting is dat het operationele trainingsprogramma een negatieve invloed zal hebben op de vetvrije massa, aerobe vermogen en de werp afstand van de mariniers. Er wordt geen verandering verwacht op de sprong hoogte van de mariniers, aangezien deze niet werd gevonden in eerdere onderzoeken (Nindle., et al 2007; Sharp., et al 2008).

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 38 mannen mee. Vijf deelnemers hebben de nameting niet kunnen afleggen in verband met opleidingen en oefeningen binnen defensie. Twee deelnemers waren

(8)

afwezig bij de nulmeting maar hebben wel de nameting gedaan. Zeven deelnemers hebben de coopertest van de nameting niet meegedaan omdat deze door andere werkzaamheden

gehinderd waren in de tijd. Van een deelnemer zijn alleen de lichaamssamenstelling en werp afstand gemeten omdat deze tijdens de nameting een blessure had aan de onderste extremiteit. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 20 jaar (SD=1.66). Alle deelnemers zijn door defensie medisch gekeurd en fysiek fit bevonden. Daarna hebben de deelnemers de EMV gevolgd. Tijdens de EMV kregen de deelnemers een trainingsprogramma aangeboden om kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie te verbeteren. Hierin kwamen eerder genoemde onderdelen als militaire zelfverdediging, marsen, hardlopen en het nemen van hindernisbanen aan bod.

Design

Dit onderzoek bestond uit twee meetmomenten, een nulmeting en nameting. De nulmeting vond plaats op een week na het afronden van de EMV. De nameting werd na vier maanden operationele dienst gedaan. Bij de nameting vulden de deelnemers een formulier in met vragen over de omstandigheden van de militaire training die zij, na de nulmeting, hebben gedaan. Deze vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 1. Door deze vragenlijsten kon een beeld worden geschetst van de oefen omstandigheden. Alle deelnemers hebben na de

nulmeting deelgenomen aan het oefenprogramma van het tweede Mariniers Bataljon (2Bat) in Doorn. Het oefenprogramma bestond uit vier grote oefeningen, een live fire exercise in

Grafenwohr training area (GTA) in Duitsland, ondersteuning voor de Praktische Opleiding tot Officier der Mariniers (POTOM) in Noord Nederland, amfibische oefening (AMF) op Texel en Operaties Verstedelijkt Gebied (OVG) in midden Nederland. Een overzicht van de oefenomstandigheden is in Tabel 1 gegeven.

Tabel 1

Overzicht oefen omstandigheden tweede Mariniers Bataljon

Oefening Duur (aantal dagen) Geografische omstandigheden (hoogte in m) Temperatuur (graden Celsius) GTA 14-28 0-500 -38 – 0 POTOM 5-14 0-500 0 – 10 AMF <5 0-500 0 – 10 OVG 5-14 0-500 0 – 10

(9)

Alle oefeningen vonden plaats in laagland waar het klimaat varieerde tussen landklimaat en poolklimaat. Het fysieke trainingsprogramma van de deelnemers, indien zij niet op oefening waren, is ook middels een vragenlijst in kaart gebracht. Hierin kregen de deelnemers meer keuze vragen over de fysieke training. De resultaten hiervan zijn weergegeven in Tabel 2. Buiten de oefeningen om werd door de deelnemers tussen de drie en zes dagen per week besteed aan fysieke training. Fysieke training duurde tussen de 30 en 90 minuten. Het grootste deel van de deze trainingstijd wordt besteed aan het uithoudingsvermogen.

Tabel 2

Fysieke trainings programma buiten oefeningen Tweede Mariniers Battalion

Gemiddeld aantal fysieke training per week (dagen)

Gemiddeld aantal minuten per training Soort training 1-2 (10.5%) <30 (0%) Kracht (31%) 3-4 (47.4%) 30-60 (47.4%) Snelheid (20%) 5-6 (42.1%) 60-90 (42.1%) Uithoudingsvermogen (37%) 7 (0%) >90 (2%) Coördinatie (12%)

Lichaamssamenstelling en fysieke fitheid werd gemeten tijdens de nul en nameting. Dit gebeurde middels een testbatterij. Tijdens de metingen werd hetzelfde testprotocol door alle deelnemers herhaald. De metingen vonden in zijn geheel plaats op dezelfde dag. De metingen worden in een vaste volgorde afgelegd, van weinig intensief naar lang intensief. Deze

volgorde bepaalt dat eerst de antropometrische gegevens en lichaamssamenstelling worden bepaald. Vervolgens is de explosieve kracht boven en onder lichaam vastgesteld en als laatste het uithoudingsvermogen.

Antropometrie

Lengte in centimeters is gemeten door middel van een stadiometer. De deelnemer staat op blote voeten met de hielen, schouders en billen tegen de muur, recht onder de stadiometer. Vervolgens schuift de testleider de stadiometer op het hoofd van de deelnemer en leest de lengte af tot op een cm nauwkeurig.

lichaamsgewicht (kg) is vastgesteld middels een mechanische weegschaal (SECA model 761). De deelnemer stapt met blote voeten op de weegschaal. De testleider leest het gewicht tot 100 gram nauwkeurig af. Om te bepalen of de deelnemers overgewicht of ondergewicht

(10)

hebben is gebruik gemaakt van de Body Mass Index (BMI). De BMI is berekend middels de een formule1. De uitkomst van deze som is geregistreerd als resultaat. Voor het meten van

over of ondergewicht wordt over het algemeen de Dual-Energy X-ray Absorptiometrie

(DEXA) als gouden standaard gebruikt. De BMI formule in dit onderzoek heeft een correlatie coëfficiënt tussen de 0.34 en 0.7 met de DEXA (Mei, Grummer-Strawn, Pietrobelli,

Goulding, Goran, & Dietz, 2002).

Middelomtrek (cm) is driemaal gemeten met een antropometrisch meetlint (SECA homo201). Het gemiddelde van deze drie metingen wordt geregistreerd. De deelnemer staat rechtop met ontbloot bovenlichaam. Middelomtrek is gemeten op het smalste deel van de romp tussen het heupbeen en de ribbenkast. (Taylor, Jones, Williams & Goulding, 2000). Vetpercentage is gemeten middels een slim guide huidplooidiktemeter. Beide metingen zijn uitgevoerd door dezelfde testleider volgens een standaardprotocol. Dit protocol schrijft voor dat er wordt gemeten aan de linkerzijde van het lichaam, daarbij wordt de huidplooi van de onderlaag opgelicht tussen duim en wijsvinger van de linkerhand. Daar overheen wordt de huidplooimeter gezet, na een seconde nadat de veer is losgelaten wordt de dikte afgelezen in millimeters. Tijdens dit onderzoek is de huidplooidikte op vier punten gemeten, te weten: de triceps huidplooi: halverwege de bovenarm gemeten tussen het acromion en olecranon. De biceps huidplooi op dezelfde hoogte als bij de triceps huidplooi. De subscapulaire huidplooi: aan de achterzijde van de romp, net onder de angulus inferior van de scapula en de

suprailiacale huidplooi: aan de zijkant van de romp, net boven de crista iliaca in het verlengde van de voorste oksellijn. Deze test heeft een correlatie coëfficiënt tussen de 0.7 en 0.9 met onderwaterwegen, wat over het algemeen als gouden standaard wordt beschouwd voor het vaststellen van vetpercentage (Durnin & Wormersley, 1974).

Vetmassa (kg) en vetvrije massa (kg) zijn berekend middels een formule2.

Krachttest

Explosieve kracht in het onderlichaam is vast gesteld middels een counter movement jump test (CMJ) (Harman, Rosenstein, Frykman, Rosenstein & Kraemer, 1992). De deelnemer plaatst de vertical jump meter (T.K.K. model 5406) om de middel, vervolgens zakt de deelnemer door de knieën. Vanuit deze positie springt de deelnemer zo hard mogelijk

1 BMI=gewicht(kg)/

2 Vetmassa=lichaamsgewicht(kg)*(vetpercentage/100) Vet vrije massa=lichaamsgewicht(kg)-vetmassa(kg)

(11)

omhoog. De deelnemer heeft 2 pogingen. De grootst geregistreerde hoogte geldt als resultaat. Vastgesteld is dat de CMJ een betrouwbare en valide test is om explosieve kracht in het onderlichaam te meten. De correlatie met explosieve kracht is vast gesteld op 0.97 en 0.98 (Markovic, Dizdar, Jukic & Cardinale, 2004; Cordova, Charles, & Armstrong, 1996).

Explosieve kracht in het bovenlichaam wordt vastgesteld middels de seated medicine ball throw. Hierbij zit de deelnemer tegen een vlakke muur en houdt een medicine bal van 3 kg met beide handen vast. De deelnemer tikt eerst met de bal tegen zijn borst en duwt vervolgens de bal zo hard mogelijk van zich af. De plek waar de bal de grond raakt wordt geregistreerd in cm. De deelnemer heeft 3 pogingen en de poging waarbij de bal de grootste afstand heeft afgelegd wordt uiteindelijk gebruikt als resultaat van deze test (Stockbrugger, Haennel & Robert, 2001).

Coopertest

Aeroob uithoudingsvermogen wordt gemeten middels de coopertest. Deelnemers verzamelen met 10 tegelijk aan de start van een 400 meter atletiek baan. De deelnemers proberen in 12 minuten tijd een zo groot mogelijke afstand over de atletiek baan af te leggen. Na 12 minuten is de eindafstand geregistreerd in meters, tot 25 meter nauwkeurig.(Cooper, 1968; Grant, Corbett, Amjad, Wilson & Aitchison, 1995). Om aerobe uithoudingsvermogen te meten wordt in een groot aantal onderzoeken het maximale zuurstof opname vermogen (VO2max) als testwaarde gebruikt. Met de coopertest is het mogelijk om een schatting van het VO2max te maken3. VO2max geschat uit de coopertest heeft een correlatie coëfficiënt van 0.87 met

direct gemeten VO2max tijdens hardlopen (McNaughton, Hall & Cooley, 1998).

Analyse

Data van de nul en nameting is verzameld op een overzichtsformulier. Deze is terug te vinden in Bijlage 2. Vervolgens werden deze resultaten ingevoerd en digitaal verwerkt in SPSS versie 20.

Deelnemers die in de trainingsperiode tussen de nul en nameting een blessure hadden, vulden bij de nameting een formulier in over het ontstaan en de aard van de blessure. Dit formulier is terug te vinden in Bijlage 3.

Van de resultaten lichaamssamenstelling, kracht en uithoudingsvermogen is het

gemiddelde (M), de mediaan en de standaarddeviatie (SD) berekend. Er is vervolgens gekeken

3 VO2max= (afgelegde afstand in meter – 504,9)/44,73

(12)

of deze normaal verdeeld zijn. Alleen leeftijd bleek niet normaal verdeeld. Uitkomst K-S test voor de leeftijd: D(19)=0.25, P <0.05. Dit is significant niet normaal verdeeld.

De “missing values“ zijn getest middels een little’s Missing Completely at Random (MCAR) deze was niet significant (P > 0.05) daarom werd er aangenomen dat de missing values dus volledig willekeurig zijn. Aanvullen werd met SPSS een

Expectation-Maximization (EM) uitgevoerd om de verwachtte waarde voor de missing values in te vullen. Vervolgens zijn nulmeting en nameting met elkaar vergeleken middels een Paired Samples T test.

Op basis van de nulmeting coopertest resultaten worden kwartiel groepen gemaakt. Deze zijn vergeleken met de nameting. Er is gekeken of er een verschil is in coopertest prestatie, vet percentage en vetvrije massa. Dit gebeurde middels een repeated measures ANOVA.

Om een beter beeld te krijgen van de beginsituatie tijdens de EMV wordt het kader van de opleiding verzocht eerdere gegevens over de lichaamssamenstelling en fitheid uit te geven. Deze zijn meegenomen in een verdere analyse om de veranderingen over tijd beter in kaart te brengen.

Eerdere gegevens die via het kader werden overhandigd zijn geanalyseerd middels een Paired Samples T test. Als laatste is gekeken naar onderlinge statische verbanden. Indien de data normaal verdeel is gebeurde dit via een Pearsons correlatie coëfficiënt.

Resultaten

Resultaten van de nulmeting en nameting lichaamssamenstelling en fysieke fitheid zijn in Tabel 3 weergegeven. Het gemiddelde gewicht na 4 maanden operationele dienst (M= 77.8,

SE= 1.22) was significant hoger dan het gemiddelde gewicht tijdens de nulmeting (M= 76.4, SE= 1.15), t(37)= -5.39, P < 0.01, r = 0.66. De toename van het gewicht is te verklaren door

de stijging van het vetpercentage en de vetvrije massa. Het gemiddelde vetpercentage was tijdens de nameting (M=14.2, SE= 0.34) significant hoger dan tijdens de nulmeting (M=13.9,

SE= 0.28), t(37)= -2.57, P < 0.05, r=0.39. Vetvrije massa was bij de nameting (M=66.7, SE=

0.97) hoger dan bij de nulmeting (M=65.7, SE= 0.94), t(37)= -4.11, P <0.01, r=0.56. Vetvrije massa wordt gezien als een benadering van de spiermassa, de gevonden toename in vetvrije massa is dus waarschijnlijk deels het gevolg van een grotere spiermassa (Fox et al., 1999; Baechle et al., 2008). Samen met de vet massa vormt de vetvrije massa het totale

(13)

Gemiddelde BMI was na 4 maanden operationele dienst (M=23.8, SE= 0.24) hoger dan de gemiddelde BMI na de EMV (M=23,4, SE= 0.24), t(37)= -5.38 P < 0.01, r= 0.66. De toename in gewicht is de reden dat de BMI is toegenomen. Dit omdat BMI berekend is aan de hand van het gewicht en de lengte (Mei et al., 2002).

Gemiddelde buikomvang was significant toegenomen bij de nameting (M=81.8, SE=0.60) ten opzichte van de nulmeting (M=80.1, SE= 0.58), t= -5.07, P < 0.01, r= 0.64.

Gemiddelde sprong hoogte was na 4 maanden operationele dienst (M=52.0, SE= 1.05) significant afgenomen (M=53.8, SE= 1.01), t(37)= 2.04, P < 0.05, r=0.32.

In werp afstand en afstand op de coopertest werd een kleine verandering gevonden. Echter waren deze zo klein dat deze statistisch niet significant waren.

Tabel 3

veranderingen nul en nameting lichaamssamenstelling en fysieke fitheid

Onderdeel Nulmeting (M ± SD) Nameting (M ± SD) Procentuele verandering(%)1 P waarden (*=significant) Gewicht 76.4 ± 7.1 77.8 ± 7.5 1.8 0.000* BMI 23.4 ± 1.5 23.8 ± 1.5 1.7 0.000* Buikomvang 80.1 ± 3.6 81.8 ± 3.7 2.1 0.000* Vetpercentage 13.9 ± 1.7 14.2 ± 2.1 2.2 0.014* Vetvrije massa 65.7 ± 5.8 66.7 ± 6.0 1.5 0.000* Spronghoogte 53.8± 6.2 52.0 ± 6.5 -3.3 0.048* Werp afstand 544.7 ± 51.0 541.4 ± 45.8 -0.6 0.551 Coopertest 3088 ± 172 3091 ± 293 0.09 0.940 1 (Nameting-Nulmeting)/Nulmeting*100

Aan de hand van de nulmeting coopertest zijn kwartiel groepen gemaakt. Het eerste kwartiel bevatte de kleinste afstand op de nulmeting coopertest, het vierde kwartiel bevatte de grootste afstand op de nulmeting coopertest. Tabel 4 geeft een overzicht van de procentuele

veranderingen in kwartiel groep voor coopertest, vetpercentage en vetvrije massa. Hierin is te zien dat alleen in de derde en vierde kwartielgroep significante veranderingen optreden in vetpercentage en vetvrije massa.

(14)

Tabel 4

Percentuele verandering in kwartiel groepen nul en nameting. Coopertest, vetpercentage en vetvrije massa (K1= laagste, K4= hoogste).

Onderdeel K1 K2 K3 K4

Coopertest 0.5 2.4 0 -2.6

Vetpercentage 0.7 1.5 2.0* 0.8

Vetvrije massa 0.4 1.2 1.2 2.8*

* p<0.05

Door het kader werden gegevens verstrekt van de coopertest die de deelnemers eerder hebben afgelegd aan het begin van de EMV. Deze gegevens zijn met elkaar vergeleken. De coopertest tijdens de nulmeting (M= 3088, SE= 27.95) was significant verder dan de coopertest aan het begin van de EMV (M=3013, SE= 24.87), t(37)= -2.25, P < 0.05, r= 0.35. Als deze gegevens worden toegepast op de eerder gemaakte kwartielen blijken deze niet significant te zijn veranderd (P > 0.05).

Resultaten van de Pearsons correlatie coëfficiënt tussen lichaamssamenstelling en fysieke fitheid zijn in Tabel 5 terug te vinden. Er bestaat een statistisch sterk verband tussen het vetpercentage en sprong hoogte (r=-0.55, P <0.001). Dit verband is negatief en houdt in dat naarmate het vetpercentage hoger wordt de spronghoogte zal afnemen. Dit verband is als enige van de gevonden verbanden niet veranderd onder invloed van nul of nameting.

Verbanden tussen gewicht en coopertest afstand, gewicht en werp afstand, vetvrije massa en werp afstand, vetvrije massa en coopertest afstand waren middelmatig. In Tabel 4 is dit verband te zien in deelnemers van het derde en vierde kwartiel. De lichaamssamenstelling veranderde significant terwijl de afstand op de coopertest gelijk bleef of afnam.

(15)

Tabel 5

Relaties lichaamssamenstelling en fysieke fitheid

Verband

(Lichaamssamenstelling - fitheid)

Nulmeting Nameting

r P waarde r P waarde

Gewicht – werp afstand 0.55 <0.001 0.39 0.015

Gewicht – Coopertest afstand -0.36 0.026 -0.36 0.029

Vetpercentage – spronghoogte -0.55 <0.001 -0.55 <0.001

Vetpercentage - buikomvang 0.38 <0.005 0.38 <0.001

Vetvrije massa – werp afstand 0.60 <0.001 0.49 0.002

Vetvrije massa – Coopertest afstand -0.37 0.023 -0.34 0.036

13 procent van alle deelnemers hebben de afgelopen 4 maanden een blessure gehad. De resultaten van de blessure vragenlijst zijn in Tabel 6 weergegeven.

Het grootste deel van de blessures betrof een nieuwe blessure. Voornaamste oorzaken waren training en oefening. Hierin waren de onderste extremiteiten vaker aangedaan dan de romp en bovenste extremiteiten. Het grootste deel van de blessures kwam door overbelasting van de spier of pees.

Tabel 6

Blessure incidentie in de periode tussen de nul en nameting.

Soort blessure Oorzaak Lichaamsdeel Aard van de blessure

Nieuwe blessure (80%) Training (40%) Onderste extremiteiten (50%)

Overbelasting van de spier (60%)

Herhaling oude blessure (20%) Oefening (40%) Bovenste extremiteiten (33%)

Verrekking of scheur van de spier (20%)

Overig (20%)

Romp (17%) koude letsel (20%)

Discussie

Doel van dit onderzoek was om vast te stellen of er veranderingen optreden in de fysieke fitheid en lichaamssamenstelling van 4 maanden operationele mariniers, ten opzichte van de EMV. De verwachting, gebaseerd op eerdere onderzoeken, was dat het operationele

trainingsprogramma een negatieve invloed zou hebben op de vetvrije massa, werp afstand en het uithoudingsvermogen van de deelnemers. Tevens was de verwachting dat er geen

(16)

veranderingen werden aangetroffen in de spronghoogte. Uit de resultaten blijkt dat er significante veranderingen plaats vinden in de lichaamssamenstelling en fysieke fitheid na 4 maanden operationele dienst.

Het vetpercentage van de deelnemers was na 4 maanden operationele dienst gestegen van gemiddeld 13.9 naar 14.2%. In verschillende literatuur worden verschillende waardes als normaal waarden beschouwd. Uit onderzoeken die vetpercentage van beoefenaars van verschillende sporters met elkaar vergeleken, bleek dat deze erg uiteen kunnen lopen tussen de verschillende sporten. Als er wordt gekeken naar niet sporters dan liggen de normwaarden voor een gemiddeld gewicht voor volwassen mannen tussen de 7 en 15 procent lichaamsvet (Durnin et al., 1974; Fox et al., 1999; Baechle et al., 2008), daarmee vallen de deelnemers aan dit onderzoek binnen de normaal waarden.

Recentelijk is er door TNO onderzoek gedaan naar het vetpercentage van Nederlandse mariniers tijdens de EMV (Binsch, Jetten, Pieters, & Valk, 2013). Hierin was een dalende trend van 0.37% gevonden in het vetpercentage. In de opleiding van een vergelijkbare speciale eenheid van de Italiaanse marine zagen de onderzoekers het lichaamsvetpercentage met 0.5% dalen. Alleen tijdens een onderzoek bij de Engelse Royal Marines werd een gemiddelde toename van 0.5% gevonden tijdens de eerste opleiding (Malavolti, Battistini, Dugoni, Bagni, & Pietrobelli, 2008; Davey, Delves, Lanham-New, Allsopp, & Fallowfield, 2011). Deze onderzoeken hadden met elkaar gemeen dat de gevonden waarden gelijk of onder de normaal waarden lagen. Resultaten van deze 3 onderzoeken varieerden tussen de 7.2% en 16.1% vet. Omdat er verschillende methoden zijn gebruikt om dit te meten, is het niet

mogelijk deze met elkaar te vergelijken. Wel geeft dit een beeld dat het vetpercentage tijdens een opleiding van een militaire elite eenheid lager dan het gemiddelde van de referentie groep is en onderhevig is aan veranderingen. In het huidige onderzoek werd gevonden dat er

operationeel ook nog steeds veranderingen zijn. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of het vetpercentage van Nederlandse mariniers over een langere periode veranderd.

Taylor en medewerkers toonden aan dat buikomvang metingen een goede voorspeller zijn voor buikvet bij adolescenten (Taylor et al., 2000). In het huidige onderzoek werd ook een toename van vetpercentage en buikomvang gezien. Deze hadden een middelmatig

statistisch verband (r=0.38). Hieruit kan worden opgemaakt dat er een toename was van buik vet na 4 maanden operationele dienst.

In de fysieke fitheid werd alleen een verandering in de spronghoogte gevonden. Deze was met 3.3% afgenomen. Door het statistisch sterke verband (r= -0.55) tussen vetpercentage en spronghoogte kan worden aangenomen dat het toegenomen vetpercentage van invloed is

(17)

geweest op de spronghoogte. Deze relatie werd onder andere ook gevonden bij volwassen mannelijke voetballers (Silvestre, West, Maresh, & Kraemer, 2006).

In het huidige onderzoek werd door deelnemers gerapporteerd dat deze het grootste deel van hun fysieke training besteden aan uithoudingsvermogen (37%) en daarna kracht (31%). Toch werden in beide variabelen geen verschillen gevonden. In dit onderzoek is aangetoond dat er een middelmatig negatief verband is tussen vetvrije massa en de resultaten op de coopertest (r =-0.37). Mogelijk is het effect van concurrent training hiervan de oorzaak (Dolezal, & Potteiger 1998; Kreamer et al., 1995). Concurrent training houdt in dat de

lichamelijke aanpassingen aan een krachttrainingsprogramma de vooruitgang op

uithoudingsvermogen tegenwerken en andersom. Dit komt doordat deze trainingsvormen een beroep doen op verschillende spiervezel typen (Jones, Round, & de Haan, 2009).

In het huidige onderzoek werd een blessure incidentie van 13% gevonden. Dat was lager dan de incidentie in andere onderzoeken naar militaire populaties in training en operationele periode (Knapik et al., 2011; Wilkinson et al., 2011). Hieruit kan worden opgemaakt dat de operationele training van het Tweede Mariniers Battalion minder belastend is dan een opwerkingsperiode voor een uitzending voor Engelse militairen.

Dit onderzoek geeft een beeld van de veranderingen in fitheid voor operationele mariniers. Tekortkoming van dit onderzoek is dat er geen gegevens zijn van de fitheid van de deelnemers tijdens de EMV. Deze gegevens zouden uitsluitsel kunnen geven over de

veranderingen tussen opleiding en operationeel. Vervolg onderzoek is nodig om vast te kunnen stellen wat deze veranderingen betekenen voor mariniers in opleiding.

Aanbevelingen voor de beroepspraktijk

Vervolg onderzoek is nodig om vast te stellen of het opleidingsprogramma en het

operationele programma van de Nederlandse mariniers goed op elkaar aansluiten. Verder onderzoek kan ook meer duidelijkheid geven over de fitheid van mariniers gedurende een langere periode.

Binnen de Nederlandse defensie wordt jaarlijks de Defensie Conditie Proef (DCP) afgenomen onder al het militaire personeel. Dit is een test batterij met als doel Nederlandse militairen te kwalificeren voor hun functie. De DCP bestaat uit een 2 minuten push up test, 2 minuten sit up test en de coopertest. In het huidige onderzoek is aangetoond dat er verbanden zijn tussen de lichaamssamenstelling en fysieke fitheid. Het is aan te bevelen 3 testen aan de DCP toe te voegen om zo een beter beeld te krijgen. Deze drie testen zijn: gewicht meting, lengte meting en een meting van het vetpercentage. Aan de hand van deze metingen kan een

(18)

inschatting worden gemaakt van de lichaamssamenstelling van de deelnemers. Deze gegevens gemeten over tijd kunnen worden gebruikt om te zien of er verdere veranderingen optreden in de fitheid van de Nederlandse mariniers. Ook kan op individueel niveau gekeken worden of de betreffende militair progressie maakt in fysieke fitheid. Deze gegevens kunnen worden gebruikt om een individueel trainingsprogramma op te stellen.

(19)

Literatuur

1. 75th Ranger Regiment (z.j.) retrieved from: http://www.goarmy/ranger/mission.html

2. Baechle, T. Earle, R. (2008). Essentials of strength training and conditioning (third. ed.). Leeds: Human Kinetics.

3. Binsch, O., Jetten, A., Pieters, S., & Valk, P. (2013). Monitoring mental, cognitive and

physiological demands and resilience of trainees at the Dutch Marine Corps. TNO

report 2013 R10219.

4. Dolezal, B. & Potteiger, J. (1998). Concurrent resistance and endurance training

influence basal metabolic rate in nondieting individuals. Journal of Applied

Physiology 85, 695-700.

5. Centraal Bureau voor de statistiek (2012). Lengte en gewicht van personen, ondergewicht en overgewicht vanaf 1981. Opgeroepen op 19 april, 2013, van

StatLine: statline.cbs.nl/StatWeb/publication

6. Cooper, K. (1968) Means of assessing maximal oxygen intake. Journal of the American Medical Association 203, 135-138.

7. Cordova, M. Charles, A. & Armstrong, W. (1996) Reliability of ground reaction

forces during a vertical jump: implications for functional strength assessment. Journal

of athletic training 31 (4), 342 -345.

8. Davey, T. Delves, S. Lanham-New, S. Allsopp, A. & Fallowfield, J. (2011). Body

composition of royal marine recruits during 32 weeks of military training.

Proceedings of the nutrition society. Doi: 10.1017/S0029665111002011.

9. Durnin, J & Wormersley, J. (1974). Body fat assessed from total body density and its

estimation from skinfold thickness: measurements on 481 men and woman aged from 16 to 72 years. Brit Journal of Nutrition 32, 77-97.

10. Dyrstad, S. (2007). Physical Fitness, Training Volume, and Self-Determined

Motivation in Soldiers during a Peacekeeping Mission. Militairy Medicine 172 (2),

121.

11. Fox, E. Bowers, R. & Foss, M. (1999). Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.

12. Grant, S. Corbett, K. Amjad, A. Wilson, J. & Aitchison, T. (1995) A comparison of

methods of predicting maximum oxygen uptake. British Journal of Sports Medicine

(20)

13. Harman, E. Rosenstein, M. Frykman, P. Rosenstein, R. & Kraemer, W. (1992)

Estimation of human power output from vertical jump. Journal of applied sports

Science Research 8, 367-372.

14. Het Korps Mariniers. (2008). Retrieved from:

http://www.defensie.nl/marine/korps_mariniers/

15. Jones, B. Cowan, R. Tomlinson, J. Robinson, J. Polly, D. & Frykman, P. (1993).

Epidemiology of injuries associated with physical training among young men in the army. Medicine & Science in Sports & Exercise 25 (2), 197-203.

16. Jones, D. Round, J. & de Haan, A. (2009) skeletal muscule from molecules to movement. Londen: Elsevier health.

17. Knapik, J, Spiess, A. Grier, T. Lester, M. Sharp, M. Tobler, S. Swedler, D. & Jones,

B. (2009). Injuries and physical fitness before and after deployments of the 10th Mountain Division to Afghanistan and the 1st Cavalry Division to Iraq, August 2005-June 2007. US Army Center for Health Promotion and Preventive Medicine 12, 1-40.

18. Knapik, J. Keith, G. Hauret, K. Canada, S. Marin, R. & Jones, B. (2011). Association

Between Ambulatory Physical Activity and Injuries During United States Army Basic Combat Training Journal of Physical Activity and Health 8, 496 -502.

19. Knapik, J. Darakjy, S. Scott, S. Hauret, K. Canada, S. Marin, R. Rieger, W. & Jones,

B. (2005). Evaluation of a standardized physical training program for basic combat training. Journal of strength and conditioning research 19, 246-254.

20. Kraemer, W. Patton, J. Gordon, S. Harman, E. Deschenes, M. Reynolds, K. Newton,

R. Triplet, T. & Diados, J (1995). Compatibility of high-intensity strength and endurance training on hormonal and skeletal muscle adaptations. Journal of applied

physiology 78 (3), 976-989.

21. Marinier. (z.j.) Retreived from: http://www.werkenbijdemarine.nl/vacature/marinier/ 22. Markovic, G. Dizdar, D. Jukic, I. & Cardinale, M. (2004). Reliability and factorial

validity of squat jump and counter movement jump tests. Journal of Strength and

Conditioning Research 18 (3), 551–555.

23. Malavolti, M. Battistini, N. Dugoni, M. Bagni, B. Bagni, I. & Pietrobelli, A. (2008).

Effect of intense military training on body composition. Journal of Strengt and

Conditioning Research 22(2), 503-508.

(21)

25. McNaughton, L. Hall, P & Cooley, D (1998). Validation of several methods of

estimating maximal oxygen uptake in young men. Perceptual and Motor Skills 87,

575-584.

26. Mei, Z. Grummer-Strawn, L. Pietrobelli, A. Goulding, A. Goran, M. & Dietz, W.

(2002) Validity of body mass index compared with other body-composition screening indexes for the assessment of body fatness in children and adolescents.

American Journal of Clinical Nutrition 75, 978-985.

27. Ministerie van defensie. (2013). nieuwsberichten . Opgeroepen op april 19, 2013, van

defensie: www.defensie.nl/marine/actueel/nieuws/2013/01/16

28. Nindle, B. Barnes, B. Alemany, J. Frykman, P. Shippee, R. & Friedl, K. (2007).

Physiological Consequences of U.S. Army Ranger Training. Journal of the American

college of sports medicine, 1380-1387.

29. Sharp, M. Knapik, J. Walker, L. Burrell, L. Frykman, P. Darakjy, S. & Lester, M.

(2008). Physical Fitness and Body Composition after a 9-Month Deployment to Afghanistan. Medicine & Science in Sports & Exercise 40, 1687-1693.

30. Silvestre, R. West, C. Maresh, C. & Kraemer, J. (2006). Body composition and

physical performance in men’s soccer: a study of a national collegiate athletic

association division 1 team. Journal of strengt hand conditioning research 20(1),

177-183.

31. Stockbrugger, B. Haennel, R. Robert, G. (2001) Validity and reliability of a medicine

ball explosive power test. Journal of Strength and conditioning research 15, 431-439.

32. Taylor, R. Jones, I. Williams, S. & Goulding, A. (2000). Evaluation of waist

circumference, waist-to-hip ratio, and the conicity index as screening tools for high trunk fat mass, as measured by dual-energy X-ray absorptiometry, in children aged 3– 19 y. American Journal of Clinical Nutrition 7 (2), 490-495.

33. Wilkinson, M. Blacker, S. Richmond, V. Horner, F. Rayson, M. Spiess, A. Knapik, J.

(2011). Injuries and injury risk factors among British army infantry soldiers during pre deployment training. Injury prevention 17 (6), 381-388.

(22)

Bijlage 1

Vragenlijst met betrekking tot militaire training en uitzendingen de afgelopen 3 maanden. Voor en achternaam: Geboorte datum: Plaatsing 2012-2013: Oefening/uitzending: Periode: (dd-mm-jjjj t/m dd-mm-jjjj) Duur: (aantal dagen) Geografische omstandigheden: (hoogte in meters) Temperatuur: (graden Celsius) ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 ☐ < 5 ☐ 0- 500 ☐ > 22 ☐ 5-14 ☐ 500-750 ☐ 10 - 22 ☐ 14-28 ☐ 750-1500 ☐ 0 - 10 ☐ < 28 ☐ > 1500 ☐ -38 - 0 Fysieke trainingsprogramma

Vink aan wat voor jou van toepassing is op de gemiddelde fysieke training als er geen oefening of uitzending plaats vindt.

Gemiddeld aantal fysieke trainingen per week (dagen)

Gemiddeld aantal minuten per training

Wat voor soort training

☐ 1 - 2 ☐ < 30 ☐ Kracht

☐ 3 - 4 ☐ 30 - 60 ☐ Snelheid

☐ 5 - 6 ☐ 60 - 90 ☐ Uithoudingsvermogen

(23)

Bijlage 2 Score formulier lichaamssamenstelling en fysieke fitheid

Lichaamssamenstelling en fitheid

Door deelnemer in te vullen: (Voor en achter)naam: Geboorte datum:

Door testleider in te vullen: Lengte (cm): Gewicht (kg): Buikomvang (cm): Huidplooien Triceps plooi: Biceps plooi: Subscapulaire plooi: Suprailiacale plooi: + Totaal: Vetpercentage: Explosieve kracht Spronghoogte (cm): Werp afstand (cm): Uithoudingsvermogen

Afstand Cooper test (meters):

(24)

Bijlage 3 Vragenlijst met betrekking tot Blessures

Heb je de afgelopen 6 maanden last gehad van 1 of meerdere blessures. Geef dit hieronder aan.

Naam: Geboorte datum: Eenheid: Ontstaansdatum blessure:

Blessure ontstaan tijdens Aard van de blessure/ziekte

☐ Training ☐ Verstuiking/gescheurde banden

☐ Oefening/uitzending ☐ Verrekking/gescheurde spier

☐ Anders: ☐ Kneuzing

☐ Zwelling/ontsteking

Soort blessure ☐ Breuk (inclusief verdenking op)

☐ Nieuwe blessure ☐ Dislocatie/sub luxatie (ontwrichting) ☐ Verergering van bestaande blessure ☐ Overbelasting van de spier of pees

(-aanhechtingen) ☐ Herhaling “oude” blessure

☐ Ziekte ☐ Hersenschudding

☐ Anders: ☐ Hartproblemen

Geblesseerd lichaamsde(e)l(en) ☐ Ademhalingsproblemen Omcirkel het geblesseerde lichaamsdeel

(meerder delen mogelijk).

☐ Bewusteloosheid

☐ Niet gespecificeerde medische toestand ☐ Anders:

Oorzaak van de blessure

☐ Overstrekking (b.v. spierscheur) ☐ Gevallen ☐ Overtraindheid ☐ Overbelasting ☐ Uitgegleden/gestruikeld ☐ t.g.v. temperatuur (b.v. oververhit) ☐ Anders:

(25)

Bijlage 4 Relevante SPSS output Statistics leeftijd lengte nulmetin g gewicht nulmetin g gewicht nametin g BMI nulmetin g BMI nametin g buikomva ng nulmeting buikomva ng nameting vetpercenta ge nulmeting vetpercenta ge nameting sprong kracht nulmetin g sprong kracht nametin g werpkrac ht nulmetin g werpkrac ht nameting cooper test nulmetin g coopterte st nameting FFM FFM2 N 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Mean 20,596 8 180,69 76,35 77,82 23,3657 23,7997 80,11 81,83 13,8969 14,2117 53,83 52,00 544,73 541,41 3087,66 3090,90 65,704 1 66,690 4 SEM ,26002 1,043 1,151 1,217 ,23821 ,24594 ,585 ,602 ,27956 ,34378 1,006 1,061 8,276 7,434 27,950 47,470 ,94339 ,96952 Median 20,258 5 181,00 75,00 75,75 23,1960 23,5384 80,00 81,00 14,1000 14,1666 52,71 52,00 550,00 540,74 3056,06 3116,54 65,325 0 66,022 0 Mode 19,50 173a 75 75 20,83a 20,56a 76 79 12,90a 12,90 50 52 500 570 3050 2950 65,33 67,07 Std. Deviatio n 1,6028 6 6,428 7,093 7,503 1,46842 1,51605 3,608 3,709 1,72332 2,11919 6,199 6,540 51,019 45,827 172,296 292,625 5,8154 3 5,9765 4

(26)

Paired Samples Test

Paired Differences t df Sig.

(2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error

Mean

95% Confidence Interval of the Difference

Lower Upper

Pair 1 gewicht nulmeting -

gewicht nameting -1,467 1,678 ,272 -2,018 -,915 -5,387 37 ,000

Pair 2 BMI nulmeting - BMI

nameting -,43402 ,49761 ,08072 -,59758 -,27046 -5,377 37 ,000

Pair 3 buikomvang nulmeting

- buikomvang nameting -1,728 2,102 ,341 -2,418 -1,037 -5,066 37 ,000 Pair 4 vetpercentage nulmeting - vetpercentage nameting -,31476 ,75631 ,12269 -,56336 -,06617 -2,566 37 ,014 Pair 5 FFM - FFM2 -,98625 1,48114 ,24027 -1,47309 -,49941 -4,105 37 ,000 Pair 6 sprong kracht nulmeting - sprong kracht nameting 1,833 5,529 ,897 ,016 3,650 2,044 37 ,048

Pair 7 werpkracht nulmeting -

werpkracht nameting 3,315 33,990 5,514 -7,858 14,487 ,601 37 ,551

Pair 8 cooper test nulmeting -

cooptertest nameting -3,233 263,504 42,746 -89,845 83,378 -,076 37 ,940

(27)

Tests of Within-Subjects Contrasts Measure: MEASURE_1

kwartiel indeling Cooper 0 Source tijd Type III Sum of Squares

df Mean Square F Sig.

1e kwartiel tijd Linear ,180 1 ,180 1,097 ,316

Error(tijd) Linear 1,971 12 ,164

2e kwartiel tijd Linear ,069 1 ,069 ,348 ,577

Error(tijd) Linear 1,191 6 ,199

3e kwartiel tijd Linear 3,071 1 3,071 5,246 ,045

Error(tijd) Linear 5,853 10 ,585

4e kwartiel tijd Linear ,025 1 ,025 1,454 ,273

Error(tijd) Linear ,104 6 ,017

Tests of Within-Subjects Contrasts Measure: MEASURE_1

kwartiel indeling Cooper 0 Source tijd Type III Sum of Squares

df Mean Square F Sig.

1e kwartiel tijd Linear 4,191 1 4,191 2,312 ,154

Error(tijd) Linear 21,750 12 1,813

2e kwartiel tijd Linear 2,123 1 2,123 3,821 ,098

Error(tijd) Linear 3,333 6 ,556

3e kwartiel tijd Linear 3,741 1 3,741 3,859 ,078

Error(tijd) Linear 9,694 10 ,969

4e kwartiel tijd Linear 11,189 1 11,189 22,046 ,003

(28)

Paired Samples Test

Paired Differences t df Sig.

(2-tailed) Mean Std. Deviation Std. Error Mean 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper

Pair 1 EVO coopertest -

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bestuursakkoord is recent door Provinciale Staten van Zeeland, de Gemeenteraad van Vlissingen en het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Scheldestromen goedgekeurd. Met

Het doel van het onderzoek is het expliciet maken van redenen voor de huidige uitstroom bij het Korps Mariniers en om op basis van deze redenen advies te geven hoe deze

We hebben gevraagd om de belangrijkste factor op nummer 1 te plaatsen, de op één na belangrijkste factor op nummer 2 enzovoorts tot en met nummer 11.. Hier volgt een weergave van

Hierbij is ook bekeken welke elementen van de huidige behoeftestelling op een andere locatie eventueel niet benodigd zijn, omdat deze elementen bijvoorbeeld reeds in de buurt

Bij deze afweging heeft de combinatie van de mogelijkheden die Kamp Nieuw Milligen, onder andere vanwege de meer centrale locatie, biedt op de elementen fit for purpose kazerne

In this study, the effect of processing temperature on the interphase quality formed between acrylonitrile butadiene styrene (ABS) as the thermoplastic leading

When comparing deflections in the time- based capnogram against patient neural breathing drive (i.e. dEMG) and muscle effort (i.e. Poes), we found that if a patient was able to

Zo dook in de discussie over het al dan niet verhuizen van de marinierskazerne naar Vlissingen telkens een karikatuur op van de mariniers, terwijl de tv­serie Hoogvliegers een