• No results found

Broedplaatsen : beleid en praktijk : een vergelijkend onderzoek naar de praktijk van twee Broedplaatsen in Amsterdam Nieuw-West en hoe deze zich verhouden tot het Broedplaatsenbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Broedplaatsen : beleid en praktijk : een vergelijkend onderzoek naar de praktijk van twee Broedplaatsen in Amsterdam Nieuw-West en hoe deze zich verhouden tot het Broedplaatsenbeleid"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Broedplaatsen: Beleid en Praktijk

Een vergelijkend onderzoek naar de praktijk van twee Broedplaatsen in Amsterdam Nieuw-West en hoe deze zich verhouden tot het Broedplaatsenbeleid.

Master scriptie Sociologie Student: F. Ensink op Kemna

Studentnr: 10198199 Eerste lezer: S. Metaal Tweede lezer: A. Reijndorp Universiteit van Amsterdam

(2)

Broedplaatsen

Broedplaatsen bouwen voort op een traditie van kraken in Amsterdam maar zijn in de loop der jaren steeds meer deel uitgaan maken van een economisch discours. Deze tegenstelling leidt tot discussies over wat een Broedplaats is en wat de ‘functie’ er van zou moeten zijn. Om te onderzoeken wat Broedplaatsen doen en in hoeverre zij zich verhouden tot de gestelde beleidsdoelen, heb ik een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de dagelijkse praktijken van twee Broedplaatsen.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding Broedplaatsen………..4

2. Maatschappelijke relevantie………...8

3. Methodologie……….9

1. De analyse van het Broedplaatsenbeleid………....9

2. Het veldwerk………..9

4. Deel 1: Het Broedplaatsenbeleid ………..16

1. De Amsterdamse Kraakbeweging……….16

2. Het eerste Broedplaatsenbeleid………...17

1.Geen cultuur zonder subcultuur………....17

3. Het tweede Broedplaatsenbeleid………...20

4. Het theoretisch kader………....20

1.The Creative City………20

2.Cultural Regeneration………21

3.Cultural Brownfields………..22

4.Third Wave Gentrification……….22

5. Het Broedplaatsenbeleid als creatieve stadbeleid……….23

6. Conclusie deel 1………25

5. Deel 2: Veldwerk………..26

1. De Technische kant van Broedplaatsen ………...27

2. De Broedplaatsontwikkelaar……….29

1.Visie………..30

2.Werkwijze ………31

3.Tarieven………33

4.Geslotenheid………..34

3. Vergelijking van Casussen ………...35

1.Huurders HW10………35 2.Huurders De Vlugt………36 3.Activiteiten HW10………39 4.Activiteiten De Vlugt………42 5.Verschillende belangen……….45 4. Conclusie deel 2………48 6. Resultaten………..51 7. Conclusie………...53 8. Discussie ………..57 Literatuur………...58 Bijlage………...61

(4)

1. Inleiding Broedplaatsen

Broedplaatsen zijn in onbruikgeraakte, leegstaande panden die met behulp van de gemeente een tweede leven krijgen. Bureau Broedplaatsen verleent subsidies om deze panden naar minimale omstandigheden weer in gebruik te nemen. Hiermee wordt er betaalbare ruimte gecreëerd zodat het voor kunstenaars en andere creatievelingen mogelijk is om atelier te kunnen houden in Amsterdam. Naast dat deze groepen een woon/werkplek hebben is de idee dat deze creatieve gebruikers uit aard van hun werkzaamheden een zekere dynamiek in de stad brengen. Alhoewel er per definitie een verschil in ideologie bestaat tussen een tegenbeweging en de overheid, beroept het Broedplaatsenbeleid zich op een decennia lang kraakverleden.

Kraken werd nooit beschouwd als duurzaam en is sinds 2010 wettelijk verboden in Nederland. Rond de eeuwwisseling groeide het besef dat het ontruimen van kraakpanden averechtse effecten kon hebben en werden de door de gemeente vastgestelde positieve effecten van kraakpanden ingekaderd in het Broedplaatsenbeleid. De idee achter de originele versie van dit beleid is dat Broedplaatsen als het legale alternatief voor deze vrijplaatsen functioneren (Gemeente Amsterdam, 2000).

De institutionalisering van een autonome tegenbeweging leidde echter tot een aantal tegenstrijdigheden. Niet alleen werd de vrije ontwikkeling ingekaderd, ook werden de gebruikers en bewoners van kraakpanden getransformeerd in vastomlijnde groep kunstenaars en creatieve ondernemers. Opvallend ook is dat het beleid dat stelt voort te komen uit de noodzaak de functies van kraakpanden te behouden in de praktijk vorm krijgt in het tijdelijk ontwikkelen van leegstaand vastgoed. Naast dit dubieuze ontstaan is het beleid zelf door de jaren heen van karakter veranderd langzaamaan steeds meer deel uitgaan maken van een economisch discours.

Florida heeft in 2002 een model ontwikkeld waarin hij stelt dat het belangrijk is voor een stad om creatief talent aan zich te binden (Florida, 2012). In the creative city is creativiteit in de stad om twee redenen van belang. Ten eerste omdat creativiteit een van de belangrijkste eigenschappen is op een postfordistische arbeidsmarkt. Ten tweede omdat deze groep een zekere dynamiek teweegbrengt waardoor stadswijken opbloeien en waardoor het aantrekkelijker wordt daar te wonen. In dit discours is het belang van (sub) cultuur tweeledig;

(5)

enerzijds werkt het als motor van de economie, anderzijds transformeert het de stedelijke ruimte (Florida, 2012).

In de meest recente versie van het Broedplaatsenbeleid (Gemeente Amsterdam, 2012) is de Broedplaats geïntegreerd in dit creative city beleid. Alhoewel het beleid zich nog steeds stoelt op, en zich legitimeert met de Amsterdamse kraakbeweging staat juist het economische potentieel van deze panden centraal (Peck, 2012). Ten eerste zouden Broedplaatsen creatief talent, en hiermee bedrijvigheid en internationaal kapitaal, naar Amsterdam lokken. Ten tweede zouden deze panden ingezet kunnen worden in stedelijk vernieuwingsbeleid en het verheffen van stadswijken. Zodoende zijn de economische verwachtingen van Broedplaatsen hooggespannen.

Zelf woon ik in een kraakpand en in het achterliggende bedrijfsgedeelte van dit gebouw zijn ateliers en werkplekken voor geïnteresseerde kunstenaars gecreëerd. Wij vallen buiten het Broedplaatsenbeleid en tegelijkertijd zijn wij een soort Broedplaats. Door deze tegenstelling ben ik geïnteresseerd geraakt in de gevolgen van een dergelijke institutionalisering en zal ik mij in dit onderzoek richten op de rol van Broedplaatsen in het Amsterdamse stedenlijkbeleid. Ondanks onduidelijkheden en tegenstrijdigheden over de aard van deze plekken struikel je in Amsterdam tegenwoordig over de Broedplaatsen. Door het beleid te analyseren en met de praktijk te vergelijken, hierin de discrepanties aan te tonen en de hieruit ontstane spanningsvelden binnen Broedplaatsen in kaart te brengen, probeer ik een dieper inzicht te creëren in wat een Broedplaats is en hoe deze zich verhouden tot het Broedplaatsenbeleid. Dit heb ik gedaan middels de volgende onderzoeksvraag.

‘In hoeverre komt de praktijk van Broedplaatsen overeen met de verwachtingen van het Amsterdamse Broedplaatsenbeleid?’

Deze vraag heb ik onderverdeeld in drie deelvragen.

1. Wat zijn de verwachtingen van het Amsterdamse Broedplaatsenbeleid? 2. Hoe komt de praktijk van Broedplaatsen tot stand?

Dit heb ik in twee verschillende stappen gedaan. Ten eerste heb ik het Broedplaatsenbeleid geanalyseerd. Ten tweede heb ik middels achtergrondinformatie en kwalitatieve interviews

(6)

met de huurders en beheerders van twee Broedplaatsen de praktijk in kaart proberen te brengen.

De Broedplaatsen die ik heb onderzocht zijn De HW10 en De Vlugt. Beide panden waren in een vorig leven scholen. Na een periode van leegstand zijn deze plekken met behulp van de Broedplaatsensubsidie omgevormd tot Broedplaats. De HW10 is gelegen aan de Hendrik van Wijnstraat 10 en De Vlugt is gelegen aan de Burgemeester de Vlugtlaan 125.

(7)

De HW10

(8)

2. Maatschappelijke relevantie

De Broedplaats is een relatief nieuw verschijnsel. Opvallend is dat deze plekken met gemixte emoties worden ontvangen. Er lijken twee zijdes van het verhaal te bestaan.

Enerzijds wordt de Broedplaats gezien als plek die zorgt voor een levendige culturele underground vanwege de ruimte voor vrije ontwikkeling. Anderzijds zou de Broedplaats onderdeel zijn van neoliberaal stedelijk ontwikkelingsbeleid. Vitaal voor het binnenhalen van internationaal kapitaal, bedrijvigheid en creatief toptalent in Amsterdam. Broedplaatsen functioneren in deze visie als een goedkoop gentrificatie mechanisme.

Gentrification - the transformation of space for more affluent users (Hackworth, 2002). Ofwel de transformatie van ruimte voor de meer welvarende gebruikers. In 'Hoe de Broedplaats een surrogaat voor echte stedelijke ontwikkeling werd' beschrijft Griffioen hoe vroeger wijken werden ‘opgeknapt’ door het bouwen van duurdere huizen maar dat hier tegenwoordig geen geld meer voor is. Door in leegstaande panden goedkoop ateliers voor kunstenaars in deze wijken te faciliteren wordt er een ander publiek naar de wijk getrokken. Dit zorgt ervoor dat langzaam het imago van de wijk verbetert wat de grondprijzen doet stijgen. Met uiteindelijk de displacement van de minder welvarende gebruiker tot gevolg (Griffioen, 2014).

Omdat het aantal Broedplaatsen in Amsterdam stijgt en steeds meer deel worden van de stedelijke ruimte wil ik in deze scriptie tot een dieper inzicht geraken wat dit voor plekken zijn, hoe deze panden worden verwoord in het Broedplaatsenbeleid maar vooral in hoeverre deze plekken zich verhouden tot dit beleid.

(9)

3. Methodologie

Om een beter begrip te ontwikkelen hoe Broedplaatsen geacht worden te functioneren heb ik eerst een analyse van het Broedplaatsenbeleid uitgevoerd. Waarna ik bij twee Broedplaatsen heb onderzocht hoe deze in de praktijk functioneren.

3.1.De analyse van het Broedplaatsenbeleid

Om mijn eerste deelvraag ‘Wat zijn de verwachtingen van het Broedplaatsenbeleid?’ te beantwoorden heb ik het Broedplaatsenbeleid geanalyseerd. Ik heb gekozen voor een analyse vorm die enigszins in lijn staat met de interpretatieve methode van Yanow (1993). Hoe het Broedplaatsenbeleid tot stand gekomen is, hoe het karakter in de loop der jaren veranderd is en hoe verschillende actoren de symbolische betekenissen van dit beleid interpreteren.

Deze analyse bestaat uit vier stappen. Eerst zal ik een historisch kader scheppen en bespreken dat het originele Broedplaatsenbeleid Amsterdam ‘Geen cultuur zonder subcultuur - plan van aanpak Broedplaats’ (Gemeente Amsterdam, 2000) verder bouwt op een traditie van kraken in Amsterdam. Ten tweede zal ik laten zien dat deze versie van het beleid verschilt van de meeste recente versie. En dat dit ‘Beleidskader Atelier- en Broedplaatsen Metropoolregio Amsterdam 2012-2016’ (Gemeente Amsterdam, 2012) geïntegreerd is geraakt in het creative city beleid (Florida, 2012). Ten derde zal ik de ideeën van Florida en het achterliggende mechanisme van dit beleid verduidelijken aan de hand van het Cultural Brownfields discours (Andres & Gresillon, 2013) en Cultural Regenaration discours (Zukin, 2008). In plaats van een discours analyse waarbij je onderzoekt hoe er betekenis wordt gecreëerd aan de hand van een bepaald discours (Silverman, 2011) zal ik meer ingaan op de integratie van deze ideeën in het Broedplaatsenbeleid. Tot slot zal ik aan de hand van de ideeën van Smith dit mechanisme, en de functie van dit beleid typeren als 3rd wave gentrification. (Smith, 1979).

3.2. Het veldwerk

Om beter te begrijpen hoe Broedplaatsen functioneren heb ik aan de hand van achtergrondinformatie en kwalitatieve interviews met zowel de gebruikers als beheerders van twee Broedplaatsen mijn tweede deelvraag ‘Hoe komt de praktijk van Broedplaatsen tot stand?’ proberen te beantwoorden. Ik heb gekozen voor interviews omdat ik benieuwd ben hoe de gebruikers en beheerders van Broedplaatsen zelf reflecteren op dit fenomeen. In hoeverre er daadwerkelijk sprake is van een eenduidige definitie van Broedplaatsen in lijn met het Broedplaatsenbeleid en hoeveel ruimte er is voor eventuele andere interpretaties.

(10)

Ik heb niet per se onderzocht hoe de Broedplaats in een breder perspectief functioneert zoals bij Bourdieu (1977) en Giddens (1976). Maar meer hoe de praktijk in elkaar zit in lijn met Goffman (1974) en Hägerstrand (1968). Al met al hanteer ik een verkennende methode (Stebbins, 2001) maar met een bepaalde focus. In dit onderzoek zal ik vooral beschouwen hoe Broedplaatsen vorm krijgen, wat er wordt georganiseerd, de verschillende rollen die de huurders daarin vervullen en hoe in hun perspectieven het beleidsdiscours te herkennen is. Om enigszins tot algemene uitspraken te komen heb ik gebruik gemaakt van een case studie van twee Broedplaatsen. Belangrijk bij een case study design is dat zoveel mogelijk aspecten constant worden gehouden (Yin, 2009). Constanten tijdens mijn onderzoek zijn de selectiecriteria, de onderzoeksmethode en de topiclist. De methodologische keuzes liggen in het verlengde van de beleidsanalyse.

3.2.1. Selectie van casussen

In het broedplaatsenbeleid wordt gesteld dat Broedplaatsen een dynamiek in de wijk veroorzaken, en dat deze plekken een rol spelen in buurten met een matig imago waar zij een verandering in activiteiten en bezoekers teweegbrengen (Gemeente Amsterdam, 2012). De twee casussen die ik heb beschouwd liggen beiden in stadsdeel Amsterdam Nieuw-West; een relatief gedepriveerd stadsdeel in termen van het hoge werkloosheidscijfer en de grote verhouding niet-Nederlandse herkomstgroeperingen (OIS stadsdelen, 2014). Hiernaast worden beide plekken geprofileerd op de site van de gemeente Amsterdam als plekken die zich onderscheiden door de centraliteit binnen de wijk en de grote mate waarin deze georiënteerd zijn op de buurt. Hiernaast zijn beiden tot stand gekomen onder dezelfde Broedplaatsenontwikkelaar; Urban Resort (Gemeente Amsterdam, Broedplaatsenoverzicht). Een ander belangrijke overweging was dat beide plekken al een aantal jaren bestonden.

Om uitspraken te kunnen doen in hoeverre de context van een wijk van invloed is op de Broedplaats heb ik gekozen voor twee hele verschillende wijken. Broedplaats De Vlugt is gelegen in de wijk Slotermeer Oost. Deze wijk bestaat, vergeleken met de wijk waarin de HW10 gelegen is, vooral uit bewoners met een niet-Nederlanders achtergrond, voornamelijk Turks en Marokkaans, en het werkloosheidscijfer is relatief een stuk hoger (OIS buurten, 2014). Broedplaats De HW10 ligt in een minder gedepriveerde buurt. De HW10 is gelegen in de wijk Slotervaart Noord. Midden in een gebied van koopwoningen dat demografisch vooral bestaat uit jonge Nederlandse gezinnen (OIS buurten, 2014). Hieromheen ligt een ring van

(11)

sociale huur. Door Broedplaatsen in zulke verschillende wijken binnen hetzelfde stadsdeel te onderzoeken wordt het mogelijk uitspraken te doen in hoeverre buurtkarakteristieken van invloed zijn op de vorm van de Broedplaatsen.

Casus 1: De HW10

De HW10 ligt midden in een buurt die bestaat uit koopwoningen omringd door een ring van sociale huurwoningen. Het in onbruikgeraakte schoolgebouw stond een aantal jaren leeg en werd beheerd door een anti-kraak bedrijf. De bedoeling was dat er nieuwbouw gerealiseerd werd, dit ging echter niet door vanwege de vastgoedcrisis. Na verloop van tijd ontstond er vanuit de buurt de wens dit gebouw te veranderen in een Broedplaats. Deze wens bestond uit twee delen; een aantal buurtbewoners waren opzoek naar een werkplek en hiernaast wenste men een plek die roering in de buurt zou brengen.

De vereniging van Huiseigenaren Slotervaart (VHS) heeft in 2010 Urban Resort benaderd om in samenwerking een plan te schrijven om dit leegstaande pand te veranderen in een Broedplaats. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het oprichten van de werkgroep HW10 waarin de buurt mee kon denken wat dit voor plek zou moeten worden. In samenspraak met Urban Resort werd het plan gecreëerd om van deze locatie een Buurtbroedplaats te maken. In de visie van de werkgroep zou de HW10 een plek worden die zou zorgen voor een ‘levendig functionerend creatief centrum, dat zou gaan dienen als een inspirerende ontmoetingsplaats met een open uitstraling/karakter voor omwonenden, stadsdeel en stad’ (www.hw10.nl). Dit kwam allemaal samen in het visiedocument dat werd goedgekeurd door Bureau Broedplaatsen en stadsdeel Nieuw-West. Dit leidde tot een toezegging om het pand voor een periode van tien jaar uit te baten en de opstartsubsidie, die deels afkomstig was vanuit de VHS zelf. Na de verbouwing is de HW10 in 2013 in gebruik genomen. Hiernaast is de werkgroep HW10 met financiële steun van Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Amsterdam geprofessionaliseerd in de stichting HW10. Het bijzondere is dat deze stichting niet alleen uit huurders bestaat maar ook uit buurtbewoners. Deze stichting is betrokken bij de programmering van de HW10 (Verslag opstartsubsidie HW10).

(12)

Casus 2: De Vlugt

De Vlugt is in 2010 ontstaan vanuit een samenwerking tussen stadsdeel Nieuw-West, de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en Bureau Broedplaatsen (Broedplaats De Vlugt, 2010). Stadsdeel Nieuw-West, destijds nog stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer, vroeg Urban Resort een concept te ontwikkelen zodat de plek een nieuwe stimulans zou geven aan de buurt (Breed, 2010). Wat opvalt is dat de Vlugt zich gedeeltelijk net als de HW10 profileert als plek die een centrale positie inneemt in de wijk, maar dat de nadruk veel meer lijkt te liggen op het artistieke vlak (Broedplaats De Vlugt 2010). Op de site van Urban Resort is te lezen dat de Vlugt bijdraagt aan de verbetering in de buurt door haar programmering, open karakter en diversiteit aan huurders (http://www.urbanresort.nl/project/detail/De%20Vlugt/6). Dit wordt versterkt doordat het pand is geschilderd en de oprijlaan is aangepakt (http://Broedplaatsdevlugt.nl/).

Deze plekken onderscheiden zich onder andere in de manier hoe deze tot stand zijn gekomen. De Vlugt is van bovenaf geïnitieerd. De HW10 is vanuit de buurt ontstaan en relatief veel huurders zijn zelf ook buurtbewoners. Een aantal huurders van de Vlugt woont ook in de wijk maar deze lijken toch anders deel uit te maken van de broedplaats. Door deze twee casussen met elkaar te vergelijken hoop ik tot een beter begrip te komen wat dit voor plekken zijn. Interviews

Het veldwerk bestond uit 15 semigestructureerde interviews van huurders en beheerders van de HW10 en de Vlugt. De keuze voor semigestructureerde interviews heb ik gemaakt omdat ik benieuwd was naar een aantal zaken in de praktijk, opzoek was naar nieuwe informatie, maar vooral ook naar de manier hoe de respondent de Broedplaatsen interpreteert. De structuur in de vorm van een topic list (zie bijlage) zorgde voor een zelfde focus bij interviews tussen beide casussen (Bryman, 2008).

De informatie die ik heb verkregen middels de interviews over de actuele gang van zaken hadden een interessante dubbele bodem. Door het bevragen van de praktijk nam elke huurder in zijn of haar antwoord een positie in binnen het veld van de Broedplaats. Wat opviel was dat men van mening verschilde hoe en waarom sommige aspecten tot stand kwamen en werkten. Ik heb getracht deze posities tussentijds te duiden en aan de hand van deze perspectieven mijn onderzoeksvraag aan te passen.

(13)

Op het moment dat ik alle interviews had uitgevoerd, gecodeerd en geanalyseerd was ik in staat om deze posities en spanningen beter te duiden. Ondanks dat dit mij tot diepere inzichten heeft gebracht, ben ik mij bewust van de grenzen van dit onderzoek. Het aantal huurders dat ik heb weten te bereiken is beperkt. Ook zijn de perspectieven van meer afhankelijk dan alleen het reilen en zeilen van een Broedplaats.

3.2.2. Respondenten en toegang

Aanvankelijk heb ik geprobeerd respondenten te benaderen door het sturen van e-mails. Toen dit nauwelijks resultaat opleverde heb ik besloten een aantal keren langs de Broedplaatsen te gaan. Wat direct opviel was het grote verschil tussen de twee buurten. De HW10 staat in een rustige woonwijk achter het Sloterpark met veel groen. De Vlugt bevindt zich aan een drukke grote weg waarbij het straatbeeld voornamelijk bestaat uit Turkse en Marokkaanse winkels. Beide panden maakte door de beschilderingen een vrolijke en vriendelijke indruk. Ondanks deze uitstraling zaten ze beiden potdicht; iets wat mij op dat moment niet opviel maar later wel onderdeel werd van de analyse.

Op de site van de HW10 had ik gezien wanneer er openbare evenementen plaats vonden. Daar ben ik heen gegaan, en heb ik mijn eerste respondenten gesproken. Bij de Vlugt, waar minder openbare evenementen plaats vinden, heb ik besloten bij iedereen aan te bellen en de persoon die naar buiten kwam te overtuigen van een interview. Zodoende kwam ik in aanraking met huurders. Iets wat ik aanvankelijk niet voorzien had was het sneeuwbaleffect dat dit veroorzaakte. De respondenten, die ik benaderd had op willekeur, stelde mij weer voor aan andere huurders (Bryman, 2008).

Deze willekeur heeft een sample opgeleverd dat redelijk goed de huurders van de Broedplaats weerspiegelt. In de HW10 heb ik meer mensen gesproken die bezig waren met het actief betrekken van de buurt en in De Vlugt heb ik meer mensen gesproken die bezig waren met het produceren van kunst. Hiernaast heb ik twee medewerkers van Urban Resort geïnterviewd. Respectievelijk de beheerder van HW10 en de beheerder van de Vlugt. Aanvankelijk heb ik ook hier contact gezocht via de mail maar toen dit niet werkte ben ik bij ze langsgegaan op kantoor.

(14)

3.2.3. Operationalisering

Om een topiclist te maken heb ik een aantal aspecten dat naar voren kwam in de analyse van het Broedplaatsenbeleid geoperationaliseerd (zie bijlage). Aanvankelijk lag mijn focus op de technische kanten Broedplaatsen; hoe komen deze tot stand en aan welke reglementen moeten worden voldaan. Later heb ik dit gecombineerd met hoe de dagelijkse praktijk hieruit ontstaat en hoe gebruikers hier verschillend op reflecteerden. Door in te gaan op de betrokken actoren en de activiteiten die worden georganiseerd werd het mij duidelijk dat een aantal partijen zich op verschillende manier verhouden tot het Broedplaatsenbeleid.

De aard van dit onderzoek weerhoudt mij van het doen van uitspraken over gentrificerende werking of eventuele effecten van de broedplaats op de buurt. Wel heb ik twee casussen geselecteerd waarbij de ene Broedplaats in een meer gedepriveerde wijk ligt dan de ander. Hierdoor hoop ik een beter begrip te ontwikkelen of de vorm van een broedplaats afhankelijk is van de wijk waar die in gelegen is.

3.2.4. Generaliseerbaarheid

Gegeven de omvang van dit onderzoek heb ik ervoor gekozen onderzoek te doen bij twee Broedplaatsen. Hoewel ik het heb overwogen om meer casussen te onderzoeken heb ik dit niet gedaan zodat ik de HW10 en De Vlugt diepgaander kon onderzoeken. Dit zijn specifieke casussen die niet per se representatief zijn voor alle Broedplaatsen in Amsterdam. Toch maakt dit onderzoek het mogelijk om tot breder inzicht te geraken over Broedplaatsen (Bryman, 2008)..

3.2.5. Informanten

Als informanten heb ik Cyril Stom en Roel Griffioen gesproken. Cyril Stom is betrokken bij het bestuur en het opzetten van ‘De Crealisatie Cooperatie’, een vrijplaats in het stadsdeel Westpoort. Hiernaast heeft hij mee gewerkt aan het realiseren van enkele gelegitimeerde Broedplaatsen. Hierdoor is hij bekend geraakt met zowel de praktische- als de meer beleidsgeoriënteerde kant van deze vorm van tijdelijke stedelijke ontwikkeling.

Roel Griffioen is onderzoeker en journalist die zich al langer bezig houdt met het problematiseren van de rol van kunst in stedenlijkbeleid. Hij publiceerde onder andere ‘Broedplaatsen vullen niet het vacuüm van gemeentelijke verantwoordelijkheid', in: Rooilijn. Tijdschrift voor wetenschap en beleid in ruimtelijke ordening 47 (2014) 6, p. 394. En 'Hoe de

(15)

Broedplaats een surrogaat voor echte stedelijke ontwikkeling werd', in: De Correspondent, september 10, 2014.

3.2.6. Bias

Ik ben er van bewust dat, omdat ik zelf actief ben in kraakpanden en Broedplaatsen ik beschik over een zekere bias. Mijn sympathie gaat vooral uit naar de relatieve autonomie en de vrije ontwikkeling die mogelijk is in deze panden. Toch zal ik dit voor de kwaliteit van mijn onderzoek zoveel mogelijk proberen los te laten. Aan de andere kant heeft mijn betrokkenheid bij dit soort plekken ervoor gezorgd dat ik makkelijker contact heb kunnen leggen met respondenten en dat ik al redelijk bekend was met het fenomeen Broedplaatsen.

Ook ben ik er bewust van dat ik niet geheel kan uitgaan van de uitspraken van de respondenten omdat deze zelf ook reflecteren op een bepaald discours.

3.2.7. Beperkingen

De theorieën waarmee het Broedplaatsenbeleid is ingepakt gaan uit van een gentrificerende werking van creativiteit. De aard van dit onderzoek weerhoudt mij van het doen van uitspraken hierover. Hetzelfde geldt voor eventuele ‘effecten’ van Broedplaatsen op de buurt. Wel kan ik aantonen dat verschillende partijen zich naar deze ideeën verhouden en ook dat de activiteiten die worden georganiseerd in de Broedplaats in de relatief gedepriveerde buurt van een andere aard zijn. Zodoende probeer ik een beter inzicht te creëren in het fenomeen Broedplaatsen.

(16)

4. Deel 1: Het Broedplaatsenbeleid

In dit deel zal ik twee versies van het Broedplaatsenbeleid analyseren. Aan de hand van deze analyse zal ik de gemeentelijke verwachting van Broedplaatsen destilleren. De eerste versie van het Broedplaatsenbeleid was een reactie op stedelijke vernieuwingen die zorgde voor het verdwijnen van kraakpanden. Om dit te verduidelijken zal ik beginnen met een korte geschiedenis van kraken in Amsterdam.

4.1. De Amsterdamse Kraakbeweging

Kraken in Amsterdam ontstond als een provo-protest tegen de woningnood en de geplande stedelijke vernieuwingen. In de loop der jaren werd de beweging steeds groter en in de jaren tachtig was de kraakbeweging uitgegroeid tot een grote op zichzelf staande autonome groep die, wanneer het nodig was, instaat was zich met geweld te weren (Duivenvoorden, 2000). Deze groep ontwikkelde naar eigen visies over autonomie en zelfmanagement een eigen infrastructuur. Dit stelde mensen instaat om relatief buiten de gebaande orde te leven en naar eigen ideeën hun leven te leiden (Mamadouh, 1992).

Na verloop van tijd ontstonden er binnen de beweging geleidelijk aan twee politieke agenda’s. Het politieke blok dat kraken in de eerste plaats zag als protestvorm waarmee actief het woningtekort aangepakt moest worden en het blok dat kraken zag als een alternatieve manier van leven. Hoewel deze twee over het algemeen naast elkaar co-existeerden ontstonden er uiteindelijk spanningen die leiden tot interne botsingen en resulteerden in de fragmentering van de beweging (Van Duivenvoorden, 2000). Deze fragmentering had grote gevolgen voor de relatie tussen de kraakbeweging en de overheid. Doordat de mogelijkheid tot geweld van de beweging kleiner werd, werd de beweging gedwongen zich steeds meer op bestaande wetten te beroepen om ontruimingen tegen te gaan.

Uitermark (2004) schrijft over hoe deze fragmentering bijgedragen heeft tot de gedeeltelijke institutionalisering en coöptatie van de kraakbeweging. Door het heterogene karakter werd het mogelijk dat sommige delen van de beweging geadopteerd werden in stedelijk beleid en tegelijkertijd hun subversieve identiteit behielden.

Drie gebeurtenissen hebben bijgedragen aan de hybride vorm van coöptatie. Ten eerste nam de tussen-stedelijke competitie toe. Ten tweede begonnen lokale overheden steeds minder diensten aan te bieden. Ten derde groeide het belang van cultuur voor de stedelijke economie.

(17)

Een groeiende groep krakers begon als gevolg hiervan dit discours over te nemen en deze diensten te leveren (Uitermark, 2004).

Owens spreekt ook over een transformatie van de Amsterdamse kraakbeweging en de rol die deze speelde voor de identiteit van de stad. Door dat de creatieve krakers meer ruimte kregen dan de politieke, ontstonden er her en der in Amsterdam kraakpanden waarin creatieve vrije ontwikkeling centraal stonden. Grote kraakpanden begonnen een steeds internationalere rol te vervullen in de kunstwereld en werden steeds belangrijker voor het toerisme in Amsterdam (Owens, 2008).

Na een groeiend aantal ontruimingen werd de gemeente van Amsterdam zich bewust dat dit beleid niet altijd het gewenste resultaat op leverde en dat sommige kraakpanden waardevol waren voor de stad (Uitermark, 2004). Uit onderzoek naar de culturele kaalslag werd geconcludeerd dat krakers en subcultuur de basis waren voor de bruisende cultuur van Amsterdam (Davies, 1999). En dat kunst niet kan bloeien wanneer er geen betaalbare ruimtes zijn voor beginnende kunstenaars en culturele ondernemers. In 2000 verscheen het rapport ‘Geen Cultuur zonder subcultuur’ plan van aanpak Broedplaats (Gemeente Amsterdam, 2000) dit was het programma, van de grond gekomen in 1998, met als doel het behouden en het her creëren van de functies van grote kraakpanden. Tegelijkertijd kan deze institutionalisering gezien worden, omdat het deel wordt van stedenlijkbeleid, als de depolitisering van een tegenbeweging (Pruijt, 2003).

4.2. Het eerste Broedplaatsenbeleid

In het beleidsstuk ‘Geen cultuur zonder subcultuur’ (2000) zijn Broedplaatsen het geïnstitutionaliseerde alternatief voor kraakpanden. In dit rapport ligt de nadruk op de interne organisatie en de (overwegend) niet-economische kleinschalige effecten voor de sociale infrastructuur van Amsterdam.

4.2.1. Geen Cultuur zonder subcultuur

Het beleidsstuk ‘plan van aanpak Broedplaats – geen cultuur zonder subcultuur’ (2000) is een uiteenzetting over de noodzaak voor het behouden van de kleinschalige (overwegend) niet-economische infrastructuur die ontstaat in betaalbare woon/werkpanden die door stedelijke vernieuwingen dreigen te verdwijnen. De kraakpanden waar dit beleidsstuk op doelt worden aangeschreven als creatieve Broedplaatsen die ‘al decennia lang een onmisbaar onderdeel zijn van het imago van de stad Amsterdam’ (Gemeente Amsterdam, 2000). Deze plekken waarin

(18)

de marge van de samenleving, gewoond, gewerkt en cultuur geproduceerd wordt zijn van meer economische, culturele en sociale betekenis in Amsterdam dan gedacht. Naast dat er ruimte is voor creativiteit is zijn deze plekken vaak een aanvulling op buurtvoorzieningen. Tegelijkertijd wordt er een economie gecreëerd door een conglomeraat van kleinschalige bedrijvigheid waarin geld een ondergeschikte rol speelt die tevens een rol speelt voor de stad (Gemeente Amsterdam, 2000).

Dit rapport benadrukt het belang van deze plekken voor de kwaliteit, diversiteit en imago van Amsterdam op de volgende punten.

• De geproduceerde cultuur is een verrijking voor de stad.

• De synergie zorgt voor interessante en inspirerende samenwerkingen.

• De leefbaarheid van Amsterdam wordt verhoogd door het opnemen van buurtfuncties • Het heeft positieve effecten voor de economie en de werkgelegenheid in de stad • Culturele ondernemers kunnen hun bedrijf opstarten

• Ook spelen deze plekken een rol in het aantrekken van toeristen. De definitie die in dit rapport wordt gegeven voor een Broedplaats is.

‘Een informeel woon en werkverband van (cultuur-)producenten, ambachtelijke producenten, dienstverleners en technici. Door de levensstijl, productiewijze en visie die ten grondslag ligt aan een Broedplaats, vormen de panden een belangrijke ‘statement’ als culturele vrijplaats binnen de bestaande stad’ (Gemeente Amsterdam, 2000 ).

De panden zelf hoeven aan weinig voorwaarden te voldoen; ze zijn geen doel maar middel om te komen tot een breed scala aan activiteiten, woonvormen en het opzetten van een economie gebaseerd op synergie en interactie waarin economische waarden een ondergeschikte rol vervullen. De panden zelf zijn open van karakter en gedecentraliseerd. Dit zorgt voor een informele laagdrempeligheid die uitnodigt tot activiteit en deelname.

De doelgroep van deze versie van het Broedplaatsenbeleid zijn individuele kunstenaars en samenwerkende culturele ondernemers gericht op samen leven en werken, synergie en niet direct economisch succes. Nadrukkelijk wordt er vermeld dat de Broedplaatsen niet voor degenen zijn die een ruimte op de reguliere markt kunnen betalen of individuele startende bedrijfjes. Van alle mensen die aanspraak zouden maken op een ruimte in een Broedplaats moeten ten eerste diegenen opgevangen worden die ontruimd zijn of te kampen hebben met

(19)

ontruimingsdreiging. In het rapport is men er van bewust dat hoewel doorstroming wenselijk is, dit ten koste gaat van synergie.

Het idee van Broedplaatsen werd echter niet uniform met open armen ontvangen door de kraakbeweging. In het autonome rapport De Vrij Ruimte (2001) worden er een aantal tegenstellingen van het Broedplaatsenbeleid aangekaart. Onder andere dat de bewoners en gebruikers van de panden veranderd zijn in kunstenaars. En stelt centraal dat vrijplaatsen geen tijdelijke plekken zijn voor beginnende culturele ondernemers op weg naar succes (De vrije ruimte, 2001).

Vrijplaatsen bieden ruimte aan mensen die hun directe omgeving naar eigen inzicht willen inrichten met de middelen die hen ter beschikking staan. Van belang achtten zij, dat het voor kleinschalige, startende, experimentele en marginale initiatieven mogelijk is zich te ontwikkelen, en dat mensen hier van kennis kunnen nemen en hieraan bij kunnen dragen. Van belang is dat iedereen zich er vrij kan voelen, verrast kunnen worden en het gevoel te hebben dat ze in een stad wonen die allerlei onverwachte mogelijkheden biedt. Als laatste zijn vrijplaatsen ook een uitdrukking van maatschappelijk verzet en bieden ruimte aan de ontwikkeling van alternatieven. Plaatsen waar nu juist niet ‘de vrije markt’ een hoofdrol speelt. Vrijplaatsen maken de stad tot stad, dragen bij aan haar verscheidenheid, laten zien dat er iets meer in het leven bestaat als economisch gewin, maken dat de betrokkenen zich thuis voelen en nieuwe vrije geesten worden aangetrokken (De Vrije Ruimte, 2001).

Hieruit blijkt dat er een conflict in definitie bestaat tussen die van de gebruikers van kraakpanden en de gemeente. Tegelijkertijd werd door een deel van de kraakbeweging dit beleid wel omarmd. Volgens Pruijt (2003) bestaat er tussen urbane tegenbewegingen en staten een lange traditie van repressie en integratie. Institutionalisering betekent een kanalisering en inkadering van de beweging op basis van formele regels en wetten. Een gevolg hiervan is dat de beweging (gedeeltelijk) zijn subversieve identiteit kan verliezen en wordt gedepolitiseerd (Pruijt, 2003).

Ondanks dat er een groot verschil bestaat tussen vrije ontwikkeling en een gekaderd beleid slaat de originele versie van het Broedplaatsenbeleid meer aan bij de vrijplaatsen die door de kraakbeweging gecreëerd zijn. In de huidige versie van het Broedplaatsenbeleid dat ik wil bespreken zijn deze panden onderdeel geworden van het creatieve stad beleid.

(20)

4.3. Het tweede Broedplaatsenbeleid

In het artikel ‘Recreative City: Amsterdam’ laat Peck (2012) zien hoe de gemeente Amsterdam, na een lezing van Florida in 2003, het creative city policy omarmt. Hij benadrukt dat ondanks dat de rol van ‘creativiteit’ in stedenlijkbeleid over het algemeen slechts symbolisch van aard is, dit wel degelijk consequenties kan hebben voor bepaalde groepen in de samenleving. Het argument dat hij ontwikkeld is dat de stad Amsterdam al over een groot aantal door Florida (2012) beschreven attributen en kenmerken beschikte maar nu ook over een zelfbevestigend economisch discours. Volgens Peck is het creative city policy van de gemeente Amsterdam slechts een herformulering van bepaalde problematieken en praktijken in stedelijk beleid (Peck, 2012).

4.4.Theoretisch kader

De dimensie die ik in deze paragraaf wil bespreken is deze discursieve verschuiving. Ik zal beginnen met het introduceren van de theorieën waarop dit gestoeld is. Waarna ik de theorie zelf, en de functie van de theorie zal duiden. Hierna zal ik de overeenkomsten in het beleid en deze theorieën aantonen. De theorieën die ik wil bespreken zijn het creatieve stad beleid (Florida, 2012), het culturele regeneratie discours (Zukin, 2008) en het idee van cultural brownfields (Andres en Gresillon, 2013). En tot slot het Third Wave Gentrification concept

van Smith (Smith, 1979).

4.4.1. The Creative City

Het creatieve stadbeleid is gestoeld op de idee dat het belangrijk is voor een stad om kunst en kunstenaars aan zich te binden. Richard Florida ontwikkelde in 2002 een economisch model dat (Florida, 2002), voortbouwend op de ideeën van Landry (2000), spreekt over de creatieve klasse en hoe creativiteit vandaag de dag bezien kan worden als de sturende economische factor. Florida creëerde een model waarin hij laat zien dat steden, die er inderdaad in slagen de creatieve klasse aan zich te binden, economisch voortvarend zijn.

Florida doet dit door een lange lijst van welvarende steden te koppelen aan culturele- en creatieve indicatoren. Bij het lezen van het boek moest ik denken aan falsifieerbaarheid. Hij ontwikkelde een model waarin de theorie net als een hypothese weerlegd zou kunnen worden met een antithese. De antithese in het geval van Florida zou een welvarende stad zijn die niet beschikt over de benoemde indicatoren of een niet-welvarende creatieve stad.

(21)

Om dit uit te sluiten gebruikt Florida de rest van het boek om meer draagkracht te creëren voor zijn model. De 21ste eeuw zou volgens Florida een tijd zijn waarin traditionele vaardigheden ofwel uitbesteed of geautomatiseerd worden en waarin creatieve vaardigheden in waarde toe nemen. Wat creativiteit is, is niet duidelijk te benoemen of te commodificeren. Ook over de creatieve klasse is hij erg onduidelijk en lijkt het alsof vrijwel iedereen tegenwoordig hier onder deze definitie valt.

Hij laat zien dat de locatiekeuze van deze groep mensen gebaseerd is op de mate van tolerantie, diversiteit en openheid voor creativiteit. Plekken die mogelijkheid geven voor verschillende levensstijlen. Mensen verhuizen naar steden waar zij kunnen zijn wie ze willen zijn en kunnen doen wat ze willen doen. Een groot deel van het succes van deze plekken komt voort uit het feit dat creatieve mensen daar willen wonen. Het conventionele idee is dat bedrijven banen creëren en dat mensen hiernaartoe trekken. Een vereiste voor economische welvarendheid was dan ook het aantrekken en het behouden van deze bedrijven. Volgens Florida heeft er hierin een transformatie plaats gevonden en zouden bedrijven zich tegenwoordig juist steeds meer gaan vestigen waar de mensen wonen die beschikken over de juiste (creatieve) vaardigheden. En het is niet alleen dat bedrijven daarnaartoe trekken, bedrijvigheid wordt zelf gecreëerd op plekken waar vormen van creativiteit kunnen bloeien (Florida, 2012).

Florida’s hoofdargument is dat elk mens creatief is en dat er een verplichting bestaat om een samenleving te creëren waarin creativiteit wordt erkend en gestimuleerd. Creativiteit krijgt hierdoor een dubbele functionaliteit. Enerzijds functioneert het als de economische motor van de creatieve stad, anderzijds als de transformerende kracht van de urbane ruimte.

In het cultural regeneration disocours (Zukin, 2008) en het cultural brownfields discours (Andres en Gresillon, 2013) wordt er beschreven hoe creativiteit in gezet kan worden om de stedelijke ruimte te transformeren.

4.4.2. Cultural Regeneration

Het mechanisme dat Florida beschrijft is te verduidelijken met behulp van het Cultural Regeneration discours beschreven door Zukin (2008). Kunstenaars en andere creatieven zouden zich vestigen in verwaarloosde (stedelijke) gebieden. Hun bedrijvigheid zorgt ervoor dat deze plekken beginnen te leven, waardoor de grondprijzen stijgen. Dit zou een economische revitalisering van het gebied tot gevolg hebben maar ook vaak een displacement

(22)

van de originele kunstenaars. Deze culturele gentrificatie heeft twee stadia. De eerste golf bestaat uit de culturele producers die, worden aangetrokken door de lage prijzen en de relatieve authenticiteit, het gebied in trekken. Hun aanwezigheid en bedrijvigheid krijgt positieve aandacht. Dit trekt de tweede golf aan – ook wel de supergentrifiers - deze trekken binnen en vervangen de eersten (Zukin, 2008).

4.4.3. Cultural Brownfields

Andres en Gresillon (2013) identificeren hoe dit natuurlijke proces geïnstitutionaliseerd kan worden. Deze plekken – ook wel cultural brownfields zijn de locatie voor organische, vrije, bottom-up, alternatieve culturele projecten. Deze alternatieve, vaak voormalige gekraakte gebieden, karakteriseren zich door een conflict tussen lokale autoriteiten en de culturele producenten. Toch raken deze plekken langzaam geïnstitutionaliseerd door een artificiële marketing en branding van deze plekken. Het gevolg van het functionele idee van creativiteit heeft geleid tot de creatie van ‘pseudo’ cultural brownfields en hiermee onderdeel van het ‘creatieve stad beleid’. Kunstenaars worden ingezet in stedenlijkbeleid om gebieden te revitaliseren met uiteindelijk zowel displacement van de lagere klasse als de eigen displacement tot gevolg (Andres en Gresillon, 2013).

4.4.4. Third Wave Gentrification

Wat deze bovenstaande theorieën overeen hebben is te benoemen als gentrificatie. Gentrification - the transformation of space for more affluent users (Hackworth, 2002). Ofwel de transformatie van ruimte voor meer welvarende gebruikers. Smith (1979) onderscheid drie vormen van gentrificatie. De eerste golf betrof geïsoleerde en sporadische evenementen. De tweede golf vond aanvankelijk vooral plaats in stedelijke centra en karakteriseerde zich doordat de rol van de staat hierin steeds groter werd. In de derde golf is de rol van de staat nog directer en zijn staat en corporaties nog meer gedetermineerd in hun wens de stad te gentrificeren. Deze gentrificatie vindt in toenemende mate plaats in de stedelijke periferie. Hiernaast is de oppositie van gentrificatie effectief gemarginaliseerd en zijn de financiers van dit soort projecten steeds meer afkomstig uit het buitenland (Smith 1979).

Not all is rosy in the emerging mainstream of the creative age. One of the most significant fault lines of our age is the growing geographic segregation of the Creative Class and the other classes (Florida, 2012 p. 11).

(23)

Ondanks dat Florida zelf het risico van ruimtelijke segregatie tussen de creatieve- en de niet creatieve klasse benoemt lijkt dit een van de praktische implicaties van het creatieve stad discours. In het Broedplaatsenbeleid uit 2012 is duidelijk te zien dat dit onderdeel is geworden van het creatieve stad beleid. Het Broedplaatsenbeleid (2012) is geïnitieerd door de staat en betreft (voornamelijk) de stedelijke periferie. Tevens probeert dit beleidskader privaat kapitaal aan te trekken door het economische potentieel van Broedplaatsen te benadrukken. Hiermee komt het overeen met de derde gentrificatie golf (Smith, 1979).

4.5.Het Broedplaatsenbeleid als creatieve stadbeleid

In het beleidskader atelier-/Broedplaats metropoolregio 2012-2016 (Broedplaatsen, 2012)is de nadruk verschoven naar het economisch nut van Broedplaatsen voor de stad Amsterdam. Wel beroept dit rapport zich op, en legitimeert zich met een decennia lange traditie van kraken in Amsterdam. Dit verleden zou bij dragen aan het imago van de stad die het voor internationale succesvolle bedrijven aantrekkelijk maakt om zich hier te vestigen.

Broedplaatsen zouden een rol spelen in de creatieve, economische, sociale en ruimtelijke vitaliteit van Amsterdam. Het binden van creatief talent is van groot belang voor nieuwe bedrijvigheid en de internationale reputatie van Amsterdam als stad van wereldklasse. Kunstenaars en culturele- en creatieve ondernemers zijn zo verworden tot het basissegment van de creatieve industrie. Dit komt overeen met het idee van Florida van inter-urbane competitie en dat mensen zich niet meer vestigen waar de banen zijn, maar dat bedrijven zich vestigen waar de creatieve mensen wonen. Bedrijven zouden opzoek zijn naar creatief top talent (Broedplaatsen, 2012).

Ook is dit rapport niet meer gericht aan kleinschalige woon/werk initiatieven maar aan commerciële ontwikkelaars, corporaties, beleggers en grote creatieve bedrijven. Bureau Broedplaatsen probeert deze partijen te overtuigen, omdat ze zelf minder geld te besteden hebben, van de rol die Broedplaatsen voor hen zou kunnen spelen. Om een aantal voorbeelden te geven. De broedplaats zou voor corporaties die te kampen hebben met buurten met een matige imago een rol spelen in de omslag van bewoners en activiteiten. Tevens zijn vastgoedeigenaren instaat een bescheiden huur inkomst te genereren en biedt het ruimte voor het ontstaan van innovatieve ideeën voor grote creatieve bedrijven.

Volgens Bureau Broedplaatsen zal de druk op Broedplaatsen door bezuinigingen op de kunstsector en de groeiende hoeveelheid leegstand door de vastgoedcrisis aankomende tijd

(24)

enkel toenemen. Een verschil met de voorgaande twaalf jaar Broedplaatsen is dat er minder geld te besteden is. Het is dus van belang dat verschillende partijen zelf het nut inzien van Broedplaatsen en deze proberen te realiseren. En hoewel er nog steeds sprake is van subsidies zijn deze dermate kleiner geworden. Het beleid stelt dat hiermee een periode van sturing middels subsidieringen wordt afgesloten.

Het Broedplaatsenbeleid, voortbouwend op de kraakbeweging, werd geabsorbeerd in dit creatieve-culturele frame ondanks dat de oorspronkelijke ideologieën en belangen niet stroken met deze functionele eenduidig economisch visie. Broedplaatsen werden het basissegment voor de creatieve industrie van Amsterdamse en terwijl subsidiering marginaal bleef is Bureau Broedplaatsen tegelijkertijd een steeds commerciëlere koers gaan varen (Peck, 2012). Het Broedplaatsenbeleid lijkt een selectieve toepassing van de onafhankelijke geest van de krakersbeweging, waardoor een zekere legitimiteit wordt gecreëerd voor goedkope (tijdelijke) stedelijke ontwikkeling die steeds meer is gebaseerd op winstgevendheid.

De afgelopen jaren is brede erkenning ontstaan voor de betekenis van de Amsterdamse Broedplaatsen. Commerciële ontwikkelaars, corporaties, beleggers en grotere creatieve bedrijven zien de meerwaarde van nieuwe en veelal jonge creatieven als succesfactor van de creatieve stad Amsterdam. Het kan gaan om commerciële belangen in het bedrijfsleven in hun permanente zoektocht naar talent. Het kan gaan om corporaties die in wijken met matig imago zien dat de komst van creatieven een omslag teweeg kan brengen in type bewoners en soorten activiteiten. En het kan ook gaan om eigenaren van gebouwen die een oplossing zoeken om hun gebouw voor korte of langere tijd te behoeden voor leegstand en bescheiden huurinkomsten te genereren. Op basis van dergelijke inzichten blijken deze partijen in toenemende mate bereid mee te werken en bijdragen te leveren aan de realisatie van nieuwe Broedplaatsen (Gemeente Amsterdam, 2012).

4.6 Conclusie van deel 1

Er blijken twee versies van het Broedplaatsenbeleid te bestaan. De pre-Florida versie die middels Broedplaatsen een kleinschalige overwegend niet-commerciële infrastructuur tracht te behouden, en de post-Florida versie waarin de economische meerwaarde van Broedplaatsen centraal staat. Naast dat de functie veranderd is, is ook de doelgroep van het beleidsstuk veranderd. In de eerste versie ging het om het creëren van maatschappelijk draagvlak. In de tweede versie gaat het om het aantrekken van private investeerders. Naast dat er een conflict

(25)

bestaat tussen de definitie van de gemeente en de bewoners van kraakpanden in de eerste versie, bestaan er inherente problemen met de creatieve stad theorie zelf en de praktische implicaties van dit model in Amsterdam.

Maar wat betekent dit? De gestelde definities en functies lijken los te staan van de Broedplaats. Het meest recente Broedplaatsenbeleid beroept zich op de idee van de creatieve stad (Florida, 2002). De gemeente heeft hiermee de veelzijdigheid van een Broedplaats an sich losgelaten en benadrukt de noodzaak van deze plekken in het (economisch) verheffen van de openbare ruimte. In dit beleid lijkt er weinig ruimte te bestaan voor niet-economische definities van Broedplaatsen. In het tweede deel zal ik aan de hand van twee casussen onderzoeken in hoeverre dit discours van invloed is op de praktijk.

(26)

5. Deel 2: Veldwerk

In het voorgaande hoofdstuk heb ik het Broedplaatsenbeleid besproken en in een historisch kader geplaatst. In dit deel zal ik in gaan op de tweede deelvraag ‘hoe komt de praktijk van Broedplaatsen tot stand’. Dit zal ik in een aantal stappen doen. Ten eerste zal ik de algemene subsidieregels en voorwaarde die gelden voor iedere Broedplaats introduceren. Ten tweede zal ik, omdat beide casussen beheerd worden door Urban Resort – een van de Broedplaatsontwikkelaars - in gaan op wat zij doen en in hoeverre zij de dagelijkse praktijk beïnvloeden. Ten derde zal ik ingaan op het specifieke verhaal van beide Broedplaatsen. Door in te gaan op de verschillende rollen die huurders vervullen, de activiteiten die ze organiseren en te laten zien dat huurders hier verschillend op reflecteren, zal ik aantonen dat er binnen Broedplaatsen verschillende definities bestaan over wat een Broedplaats is. Daarbij zal de wisselwerking tussen beleid, theorie en praktijk duidelijker worden.

(27)

5.1. De technische kant van Broedplaatsen

Alvorens in te gaan op mijn veldwerk zal ik eerst een korte uiteenzetting geven van de technische kant van Broedplaatsen en hoe het vormen van een Broedplaats in zijn werk gaat.

5.1.1. Bureau Broedplaatsen

Bureau Broedplaatsen is onderdeel van het Project Ontwikkelingsbureau van de gemeente Amsterdam. Zij verlenen subsidies en staan borg voor eventuele financieringen aan particulieren of Broedplaatsenontwikkelaars zoals Urban Resort. Hiernaast hebben zij een adviserende rol en schrijven (‘waar nodig’) mee in de plannen (Gemeente Amsterdam, 2012).

5.1.2. Het visie document

Alvorens een Broedplaats opgericht kan worden moet er een visiedocument gepresenteerd worden door de Broedplaatsontwikkelaar – dit is een voorwaarde voor de opstartsubsidie. Het visiedocument is gebaseerd op buurtonderzoek en verwoordt de visie ofwel het idee voor de Broedplaats. Naast dat dit ingaat op de betekenis voor de stad op cultureel, economisch, sociaal en ruimtelijk niveau, betreft dit ook het organisatorische gebruik, haalbaarheid en uitvoerbaarheid (Gemeente Amsterdam, 2012). Ook wordt er een begroting gemaakt. Deze is afhankelijk van de staat van het gebouw, de daaraan verbonden kosten van eventueel noodzakelijke verbouwingen, en de periode waarin er gebruik gemaakt kan worden van de Broedplaats. Het is de bedoeling dat de begroting na deze periode kloppend is.

5.1.3. Subsidieringen en financieringen

Het visie document wordt geschreven naar subsidie voorwaarde. Hetgeen wat altijd vaststaat, is het minimale aantal meters dat verhuurd moet worden aan CAWA-getoetste kunstenaars en de maximale huurprijs die daarvoor vastgesteld is. Er wordt gewerkt met twee tarieven. De CAWA-huur is maximaal 59,- per /m2 per jaar of voor een werkplek een maximumhuur van 2.650,- per jaar. Deze prijzen zijn inclusief alle door de verhuurder doorberekende kosten. Hiernaast wordt er een opstartsubsidie verleend, dit gebeurt op basis van het metrage dat beschikbaar komt voor CAWA-getoetste kunstenaars. Dit moet minstens 40% bedragen van het totale oppervlak. De eenmalige subsidie bedraagt maximaal 250,-/m2 voor een periode van 10 jaar. Voor een kortere periode betekent dit een naar verhouding kleiner bedrag.

(28)

De subsidie wordt berekend op basis van de benodigde casco gerelateerde investering (brandveiligheid etc.) om de ruimten te realiseren en krediet wordt verschaft op basis van eventuele opstartkosten van het bedrijfsplan. De Triodosbank voorziet in financieringen en investeringen. Waarvoor de gemeente voor 90% borg staat voor.

5.1.4. CAWA

De gemeente werkt hierin samen met de Commissie Ateliers en (Woon)werkpanden Amsterdam (CAWA). Deze Commissie bestaat sinds 2008 en toetst het kunstenaarschap van de kandidaat-huurders enerzijds en beoordeelt Broedplaatsplannen anderzijds (http://www.Amsterdam.nl/gemeente/organisaties/organisaties/bureau-Broedplaatsen/beleid-doelen/).

5.1.5. Creatieve ondernemers

Wat opvalt is dat de groep creatieve ondernemers in de meest recente versie van het broedplaatsenbeleid niet meer duidelijk wordt geformuleerd. In de versie uit 2000 werd deze groep nog gedefinieerd als samenwerkende culturele ondernemers die gericht zijn op samen leven, werken, synergie en niet direct economisch succes. Ook werd er benadrukt dat dit mensen zijn die geen ruimte op de reguliere markt kunnen betalen (Gemeente Amsterdam, 2000). Deze definitie die het niet-economische aspect benadrukt is dus in het huidige beleid volledig weggevallen.

5.1.6. Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling

De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Amsterdam speelt in beide onderzochte Broedplaatsen een rol. De afdeling wijkaanpak beheert het budget voor wijkondernemingen. Stichting HW10 is mogelijk gemaakt door de financiële bijdrage van DMO en daarmee de HW10. In het geval van de Vlugt heeft DMO meer een rol gespeeld in de aanvang van de Broedplaats (verslag opstartsubsidie, 2014).

(29)

5.2.De Broedplaatsontwikkelaar

De beide Broedplaatsen waar ik onderzoek heb gedaan worden beheerd door Urban Resort. Dit is de Broedplaatsontwikkelaar. Die heeft in beide gevallen het visieplan geschreven dat goedgekeurd moest worden door Bureau Broedplaatsen. Hiernaast fungeren zij ook als huisbaas. Omdat de enige solide richtlijnen voor het bemachtigen van de Broedplaatssubsidie de CAWA metrages en een haalbaar bedrijfsplan zijn geeft dit de Broedplaatsontwikkelaar een mate van vrijheid. Door in te gaan op de rol van Urban Resort probeer ik een beter inzicht te creëren in welke vrijheden dit zijn. Dit hoofdstuk heb ik samengesteld met behulp van de website van Urban Resort, interviews met de beheerders van de HW10 en De Vlugt, en met interviews met de huurders.

Urban Resort realiseert naar eigen zeggen goedkope ruimte voor de culturele en creatieve sector aan de onderkant van de markt. Hun doelgroepen zijn kunstenaars, (door) startende creatieve ondernemers met een onregelmatig inkomen, en sociale initiatieven en organisaties. Door selectie proberen zij een complementaire werking te stimuleren. UR is vooral voor zelfbeheer en zelfwerkzaamheid -naast dat dit bespaard op de kosten, is het positief voor de betrokkenheid en de onderlinge uitwisseling en kruisbestuiving (www.urbanresort.nl).

Urban Resort creëert Broedplaatsen in de eerste plaats om het voor kunstenaars mogelijk te maken voor een betaalbare prijs in Amsterdam te kunnen werken. Tegelijkertijd proberen zij de buurtbewoners te betrekken bij de Broedplaats. Dit komt naar eigen zeggen voort uit het idee dat kunst de samenleving kan verheffen en vanwege een bewustzijn van de rol van Broedplaatsen binnen een gentrificerend beleid.

Alvorens een Broedplaats te starten maakt zij eerst een visiedocument in lijn met haar idealen. Op basis van deze koers worden er huurders geselecteerd. De huurders krijgen een contract waarin staat dat men wordt geacht bij te dragen aan de buurt. Hierna stimuleert UR zelforganisatie in lijn met de visie. Urban Resort creëert als het ware een kader waarbinnen de huurders mogen participeren. Om te verduidelijken hoe de Broedplaatsontwikkelaar vorm geeft aan een Broedplaats zal ik eerst ingaan op de visie van Urban Resort en hoe dit van invloed is op het vormen van het visiedocument.

(30)

5.2.1. Visie

Tijdens mijn veldwerk heb ik twee medewerkers van Urban Resort geïnterviewd, de een beheerde de HW10 en de ander De Vlugt. Op de vraag met welk doel UR Broedplaatsen ontwikkeld wordt er geantwoord dat het ten eerste gaat om het creëren van betaalbare plekken voor lokaal als internationaal kunsttalent. Dat het plekken zijn waar de huurders met elkaar in aanraking komen en elkaar versterken. Hiernaast bestaat er een maatschappelijk idee van kunst waardoor het belangrijk is dat er een binding wordt gemaakt met de wijk.

je hebt ten eerste om in Amsterdam.. ervoor te zorgen dat er zowel internationaal als lokaal kunst talent dat we die aan plekken helpen en dat we dat faciliteren dat we daar ervoor zorgen dat Amsterdam een plek is waar je gewoon terecht kan als kunstenaars zonder dat je toren hoge huur betaald als kunstenaar.. maar dus op zo’n manier dat je ook andere ontmoet en elkaar ook versterkt daar in.. dus dat aan de ene kant, en aan de andere kant vanuit het idee dat kunst, naja, in de samenleving een hele hoop toevoegt en verbindingen maakt.. en dat willen we ook in de Broedplaats ook.. naja dat je de Broedplaats hebt in wijken in de stad kunst zichtbaar te hebben en tegelijkertijd is het ook gewoon een manier om kunstenaars te faciliteren en ervoor te zorgen dat er goeie kunst gemaakt kan worden.. en dat Amsterdam daarin op de kaart gezet kan worden.. maar ook dat lokaal bewoners daar in mee kunnen profiteren..

Op de vraag waarom het belangrijk is dat een Broedplaats een binding met de wijk heeft worden er verschillende antwoorden gegeven. Enerzijds komt dit voort uit het idee dat kunst maatschappelijke waarde creëert en een bijdrage kan leveren in het aanspreken van de potentie van mensen. Uit dit idee ontstaat ook de wens dat de Broedplaats een impact heeft op de wijk. Dat het bewoners uitnodigt en dat het een uitstraling heeft naar de buurt. Wat terugkeert is dat zij het liefst zien dat de huurders dit uit zichzelf moeten doen.

‘we willen wel graag dat die creatieve Broedplaatsen een impact hebben in de wijk en dat er ja, iets toevoegt, en dat het ook bewoners er omheen uit nodigt om er naar toe te gaan. Of dat het een, een ja een uitstraling geeft naar andere plekken binnen Amsterdam.. en dat is natuurlijk heel leuk wanneer dat gewoon uit zichzelf gebeurt vanuit huurders die daar zin in hebben om iets op te zetten..

De medewerker van Urban Resort stelt dat kunst niet alleen belangrijk is voor buurtbewoners maar noodzakelijk voor een stad om tot bloei te komen.

(31)

Ja het is gestart vanuit een krakers beweging.. dus vanuit een hele maatschappelijke kant van de kunst. Hoe breng je in de samenleving dingen bespreekbaar.. naja.. ja dat dat essentieel is voor een stad om.. om tot bloei te komen en verder te komen…

Anderzijds is de medewerker van Urban Resort er bewust van dat Broedplaatsen onderdeel zijn van een stedelijk vernieuwingsbeleid. Zij zijn het hierin niet eens met Bureau Broedplaatsen en proberen de symptomen van dit proces te verzachten door de buurt zo lang mogelijk te laten profiteren van de Broedplaats.

Ah ja.. ik bedoel dat is zeker… eh... je bent daar onderdeel van.. enne, voor ons is het kunst om gewoon zo lang mogelijk te kunnen blijven zitten enne en gewoon lange termijn af te kunnen spreken.. ja inderdaad.. het is lastig.. we zijn onderdeel van dat proces.. en we hopen dat dat proces gewoon heel langzaam gaat… ja het, wij doen het daar niet voor..

Daarom is het ook belangrijk dat je er lang zit en dat je in die periode ook de mensen die daar wonen er profijt van hebben…. Dat het er niet over gaat dat het dan alleen maar gaat om mensen die normaal niet in die wijk zouden komen. Want dan schiet je wel je doel voorbij denk ik .. maar ja Bureau Broedplaatsen.. wij staan natuurlijk niet zonder Bureau Broedplaatsen.. wij zouden het niet zonder hen kunnen doen… wij hebben geen, niet het budget om zo’n school gebouw geschikt te maken .. dus dan zou het heel anders moeten gaan lopen.. dan zou een eigenaar van het pand zelf die verbouwingen moeten gaan betalen bijvoorbeeld… maar aan de andere kant is het ook logisch dat een stad de meerwaarde ziet van zo’n plek… en dat probeert te beschermen..

Dit is een erg interessant gegeven. De medewerker van Urban Resort is zich er bewust van dat deze plekken op een bepaalde manier worden ingezet door Bureau Broedplaatsen. Maar is het hier eigenlijk niet mee eens en probeert de Broedplaats zo in te richten dat dit zo min mogelijk het geval is. Averechts aan het beleid eigenlijk maar blijkbaar bestaat die ruimte er dus wel. Urban Resort heeft de idee dat kunst belangrijk is voor het verheffen van de samenleving en is het niet eens met hoe het toegepast wordt in stedenlijkbeleid. Dit stuurt hun ambitie dat de Broedplaats actief een binding behoort te hebben met de buurtbewoners. Wat opvalt in dit beeld is dat het vooral eenzijdig gaat over hoe de buurt hiervan kan profiteren.

5.2.2. Werkwijze

Uitgaande van deze ideeën over kunst en de rol van een Broedplaats ontwikkelen zij een visieplan voortkomend uit wijkonderzoek en de ruimtelijke mogelijkheden van een pand. Dit

(32)

fungeert als het specifieke kader van een Broedplaats. Het fungeert als het selectiecriteria voor nieuwe huurders. Ook wordt deze visie gekoppeld aan de contracten die men afsluit met Urban Resort.

Die sociale rol is af en toe wel een beetje op gelegd.. je merkt dat de een daar niets mee heeft en de ander doet het uit zich zelf… en uiteindelijk moet dat toch wel uit jezelf komen.. hooguit dat we in de selectie van een nieuwe kandidaat wel mee nemen… kijk als we een paar kandidaten hebben voor een ruimte zullen we altijd voor iemand kiezen die zowel artistiek iets te vertellen heeft en door wil groeien en door ontwikkelen en die ook nog is een sociaal element daar aan toevoegt.. maar goed.. het is niet per se een voorwaarde..

Dit is een interessant gegeven. Huurders worden geselecteerd op basis van dit visieplan. Mensen die zowel artistiek als sociaal iets toevoegen maar tegelijkertijd is de sociale rol ook opgelegd. Wanneer ik vraag hoe dat uiteindelijk dan vorm krijgt blijft men vrij vaag. Het sociale wordt wel gepromoot en het liefst komt het voort uit een vorm van zelforganisatie maar tegelijkertijd worden huurders hier vrij in gelaten.

‘Ik probeer mensen daar altijd zo vrij mogelijk in te laten.. en te laten doen waar ze goed in zijn.. dus niet verplicht allemaal tuinieren.. maar ik vraag wel aan iedereen gewoon heel open als je hier komt huren wat ga jij dan bijdragen..’

Vrije ontwikkeling binnen een bepaald kader. Enerzijds worden mensen vrij gelaten in wat ze willen doen, maar datgene moet wel in lijn staan met de ideeën van Urban Resort wat een Broedplaats moet zijn. Anderzijds stelt de medewerker dat Urban Resort binnen dit kader een vorm van zelforganisatie en zelfwerkzaamheid te promoten. Dit lijkt twee facetten te hebben. Dit komt voort uit het idee dat mensen zelfredzaam zijn en daarin beter tot hun talenten komen – zolang deze maar in lijn staan met UR - en anderzijds vanuit de wens de prijs zo laag mogelijk te houden.

‘Ja naja ,ik denk wij proberen gewoon altijd de prijs zo laag mogelijk te houden… ehm.. en dat heeft consequenties.. waardoor je vanzelf anders bent.. je trekt een andere doelgroep aan. Ja.. ja wij proberen ook voor mensen met een kleine portemonnee een ruimte te bieden.. ja en daardoor denk ik.. dat geeft ook consequenties.. daardoor gaan we niet heel chique maken of elke dag de gang poetsen of ja… we laten het toch meer aan de huurders zelf over.. zelf werkzaamheid.. anders kunnen we dat pand gewoon niet voor die prijs..’

(33)

Uit de interviews met Urban Resort blijkt de invloed die de Broedplaatsontwikkelaar heeft op de uiteindelijke vorm en ‘functie’ van een Broedplaats vrij groot te zijn. De Broedplaatsontwikkelaar heeft een zekere mate van vrijheid in het creëren van een visiedocument en de selectie van huurders. In dit geval komt deze voort uit een maatschappelijk idee van wat kunst is en doordat er een standpunt wordt ingenomen tegen de gemeentelijke toepassing van Broedplaatsen. Op basis van deze ideeën worden er huurders geselecteerd die dit actief ambiëren. De huurders lijken vrij te zijn in wat ze doen zolang deze maar doen wat er in bepaalde mate van ze wordt verwacht binnen het kader dat wordt geschept door Urban Resort. Interessant is dat de uitvoerende partij afstand neemt van het beleid. UR is het niet helemaal eens met Bureau Broedplaatsen en beschikt over een bepaalde mate van vrijheid om naar eigen inzicht een broedplaats in te richten.

5.2.3. Tarieven

Urban Resort werkt met twee tarieven. Dit komt voort uit dat de maximale CAWA huur die in het Broedplaatsenbeleid wettelijk is bepaald. Het andere tarief is afhankelijk van de begroting. Over de periode dat een Broedplaats wordt uitgebaat is het plan dat er uiteindelijk positieve marges worden behaald.

‘we werken altijd met 2 tarieven, soms 3 , maar in dit geval 2.. dan hebben we het CAWA tarief en het gewone tarief.. en we proberen altijd wel de prijs zo laag mogelijk te houden.. eh.. dus eh.. vandaar dat ik het ook het normale tarief noem en niet het hoge tarief.. dus dat is nu in HW10, is het 72euro per m2 per jaar.. en CAWA is, dat mag nooit meer zijn dan 59.. en dat is daar nu 56…’

Twee tarieven en twee groepen; kunstenaars en creatieve ondernemers. Toch is deze verdeling niet gebaseerd op deze tweedeling. Veel huurders die ik heb geïnterviewd beschikken over een afgeronde kunsteducatie maar huren niet via de CAWA. De huur is niet alleen gedifferentieerd tussen kunstenaars en creatieve ondernemers, maar ook binnen de groep kunstenaars – namelijk de kunstenaars met en zonder het CAWA keurmerk.

Het Broedplaatsenbeleid beoogt goedkope ruimtes voor kunstenaars te realiseren maar maakt verschil tussen kunstenaars. Een andere kanttekening is dat een gedeelte van de creatieve ondernemers groep zelf ook kunstenaar is. Een gevolg hiervan is dat de niet-CAWA huurders, zowel kunstenaars als creatieve ondernemers, een hogere huur moeten betalen.

(34)

5.2.4. Geslotenheid

Een interessant gegeven is dat de respondenten van Urban Resort graag zien dat de Broedplaats open is naar de buurt, maar beide beamen dat deze plekken noodzakelijk op slot zitten.

‘het lijkt wel, doordat elektrische sloten.. dat het gesloten gebouwen zijn, je komt er niet zomaar binnen.. ‘

Ja maar dat wil je ook eigenlijk niet vanwege inbraak, dus dat is altijd wel een lastige, aan de ene kant wil je open zijn en aan de andere kant wil je niet dat mensen met verkeerde bedoelingen naar binnen komen..

Een respondent uit de HW10 die al eerder in een Broedplaats van Urban Resort had gezeten stelt het als.

‘en ze hadden het Volkskrant gebouw gekregen.. en wisten niet zo goed dat aan te pakken… ze waren allemaal zo groen als gras.. enne… ja… de eerste tijd stonden daar de deuren open… iedereen kon naar binnen en naar buiten… ja toen werd er ook veel gestolen.. er werd van binnen uit gestolen… ennne… ja op een gegeven moment.. liep dat de klauwen uit toen zijn ze gaan beveiligen.

Dit viel mij ook op toen ik bezig was toegang te krijgen tot de respondenten. Zowel HW10 als De Vlugt zijn afgesloten gebouwen. In het volgende deel zal ik aan de hand van een vergelijking tussen de HW10 en de Vlugt laten zien in hoeverre Urban Resort van invloed is op de dagelijkse praktijk binnen Broedplaatsen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hoewel niet alle onderzochte pilots aangeven opgestart te zijn naar aanleiding van deze ambitie, is het evident dat de pilots nooit opgestart hadden kunnen worden zonder de

Door de onfeilbaarheidverklaring van de paus op het concilie in 1870 werd aan de paus pauselijke oppermacht over kerk en wereld toegekend, terwijl Gods onfeilbaar Woord leert

Welke hulpmiddelen zullen ontwikkeld of gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld een CD-rom of een stek op het intranet met alle praktische informatie voor de mentoren, een cur- sus voor

De Gemiva-SVG Groep is er voor mensen die – tijdelijk of langdurig - ondersteuning nodig hebben bij hun leven in de samenleving.. We dragen bij aan een zo goed en gewoon

De gemeente ontvangt dit geld niet, maar vraagt de opdrachtnemer de waarde te herinvesteren op een manier die voor zowel de kandidaten (mensen met een afstand tot de

Het verschil tussen variant 2 en variant 3 is hierin gelegen, dat bij variant 2 de instemming van beide partijen is vereist alvorens de mediation optie nader verkend kan

Er zijn een aantal analysemethodieken die effecten daadwerkelijk tegen elkaar afwegen, om de welvaart te berekenen. De afwegingsmethodieken verschillen wat betreft