• No results found

Geld maakt goed van vertrouwen : de relatie tussen inkomensongelijkheid, politiek vertrouwen en relatieve deprivatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geld maakt goed van vertrouwen : de relatie tussen inkomensongelijkheid, politiek vertrouwen en relatieve deprivatie"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE

SOCIALE PSYCHOLOGIE

G

ELD MAAKT

GOED VAN VERTROUWEN

De relatie tussen inkomensongelijkheid,

politiek vertrouwen en relatieve deprivatie

Amy Mante-Adu

10454004

Begeleiding:

Prof. Dr. Bertjan Doosje

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de masterscriptie van mijn studie Sociale Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben deze studie begonnen als een vervolg op mijn studie Toegepaste Psychologie aan de

Hogeschool van Amsterdam waar ik in 2014 mijn diploma heb behaald. Al tijdens deze eerste opleiding is mijn interesse gewekt voor groepsprocessen en sociaal gedrag en ik heb de master dan ook met veel plezier doorlopen.

Het schrijven van de masterscriptie vond ik in het bijzonder een leuk onderdeel van de studie. Ik vond het een leuke uitdaging om in dit studieonderdeel veel vrijheid te krijgen om eigen keuzes te maken en om persoonlijke ideeën zelf vorm te geven. Er valt ontzettend veel te weten te komen over maatschappelijke ongelijkheid, vertrouwen en relatieve deprivatie en ik ben, ook na het schrijven van deze scriptie, nog niet uitgekeken op deze onderwerpen.

Natuurlijk was het niet altijd makkelijk om met zo veel data en keuzemogelijkheden tot een overzichtelijk eindproduct te komen. Daarbij heb ik belangrijke ondersteuning gehad. Ten eerste van mijn begeleider, Bertjan Doosje. Hij heeft mij wegwijs gemaakt in een zee van literatuur, data en methoden. Zijn expertise is onmisbaar geweest gedurende het proces. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken omdat zij mij tijdens mijn gehele studie altijd hebben aangemoedigd en gesteund. Verder ben ik dankbaar voor de feedback, inspiratie en liefde van mijn vriend, Sam Slagboom.

Ik hoop dat u deze scriptie met plezier zal lezen.

Amy Mante-Adu

(3)

Abstract

Met dit onderzoek is gekeken of landelijke inkomensongelijkheid verband houdt met het vertrouwen in de politiek en of dit verband verklaard kan worden door relatieve deprivatie. Het onderzoek is gebaseerd op bestaande data. Data over politiek vertrouwen en relatieve deprivatie werden verkregen van de European Social Survey (ESS). Data over inkomensongelijkheid werden verkregen van Eurostat. De deelnemers waren 47722 respondenten van de ESS uit 25 Europese landen. Het

onderzoek wees uit dat zowel inkomensongelijkheid als relatieve deprivatie negatief verband hielden met politiek vertrouwen. Er kon echter geen mediatie worden aangetoond van relatieve deprivatie. De resultaten zijn goed te generaliseren naar de doelpopulatie maar het onderzoek kent een aantal

(4)

Inleiding

In een experiment van bioloog Frans de Waal lieten kapucijneraapjes zien geen ongelijkheid te tolereren. Wanneer het ene aapje beloond werd met zoete druiven, terwijl het andere aapje beloond werd met waterige komkommer, kon de experimentleider zich voorbereiden op een tirade. Het aapje dat aan het kortste eind trok, uitte zijn onvrede met het beloningssysteem door de experimentator te bekogelen met komkommer en gefrustreerd aan de tralies van zijn kooi te rammelen. Opvallend aan dit experiment is dat de komkommer nog wel werd gezien als een acceptabele beloning vóórdat het andere aapje de druif kreeg. (http://www.ted.com/talks/frans_de_waal_do_animals_have_morals) Het lijkt er dus op dat de frustratie ontstaat uit de ongelijkheid van de beloningen en niet uit de beloning zelf. Kunnen we dit ook van mensen verwachten? Wordt de tevredenheid van mensen met een systeem bepaald door hun vergelijking met anderen? In dit onderzoek wordt gezocht naar een antwoord op de vraag of het vertrouwen in het politieke systeem verandert als mensen relatief meer of minder

verdienen dan hun landgenoten. In het bijzonder wordt onderzocht of er een relatie is tussen landelijke inkomensongelijkheid en het vertrouwen in de politiek en of deze relatie verklaard kan worden door relatieve deprivatie.

Inkomensongelijkheid

Ten eerste wordt in dit onderzoek gekeken naar inkomensongelijkheid op landsniveau. Verschillende onderzoekers tonen aan dat inkomensongelijkheid verband houdt met een breed scala aan sociaal maatschappelijke problemen. Wilkinson en Pickett (2010) geven in hun boek een beschrijving van de relaties tussen inkomensongelijkheid en, onder andere, psychische klachten, overgewicht, geweld en een verminderd sociaal vertrouwen. Zij onderzochten de rijkere landen ter wereld en vonden dat in de landen waar de inkomensongelijkheid groot was, de prevalentie van sociaal maatschappelijke

problemen ook groter was. De suggesties van Wilkinson en Pickett worden door meerdere onderzoekers ondersteund. Zo deden Oishi, Kesebir en Diener (2011) onderzoek naar geluk in de Verenigde Staten. Zij vonden dat Amerikanen in de periode tussen 1972 en 2008 meer geluk rapporteerden in jaren waarin de inkomensongelijkheid in het land klein was dan in jaren waarin de

(5)

inkomensongelijkheid in het land groot was. Onderzoek van Elgar (2010) toonde aan dat er een verband is tussen inkomensongelijkheid en levensverwachting. Hij onderzocht 33 landen wereldwijd en vond dat de mate van inkomensongelijkheid samenhing met levensverwachting en met sterfte. In deze landen gold dat naarmate de verschillen in inkomen groter waren, de levensverwachting korter was en de kans op sterven in de volwassenheid groter. Daarnaast vond Elgar in dit onderzoek ook een verband tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen. Dit verband medieerde het verband tussen inkomensongelijkheid en levensverwachting en het verband tussen inkomensongelijkheid en sterfte.

De huidige literatuur suggereert dus dat inkomensongelijkheid en sociaal maatschappelijke problemen hand in hand gaan (zie o.a. Elgar, 2010; Oishi, Kesebir en Diener, 2011; Wilkinson en Pickett, 2010). Hoewel er een negatief verband lijkt te bestaan tussen inkomensongelijkheid en sociaal vertrouwen is het nog niet geheel duidelijk of dit op dezelfde manier betrekking heeft op andere vormen van vertrouwen. Het is mogelijk dat dit negatieve verband zich ook vertaalt naar het vertrouwen in instituties. In dit onderzoek zal verder ingegaan worden op het mogelijke verband tussen inkomensongelijkheid en het vertrouwen in de politiek.

Politiek Vertrouwen

Het belang van politiek vertrouwen wordt benadrukt door Hetherington (1998). Verminderd politiek vertrouwen is niet alleen een gevolg van politieke ontevredenheid maar kan ook ontevredenheid veroorzaken. Het is moeilijker voor politiek leiders om te slagen in hun plannen wanneer zij geconfronteerd worden met wantrouwen en een gebrek aan draagvlak.

Ondanks dat er nog weinig bekend is over het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen, wekken bestaande onderzoeken wel de suggestie dat dit verband zou kunnen bestaan. Schoon en Cheng (2011) onderzochten welke determinanten bijdragen aan het vertrouwen in de politiek. Hun onderzoek wees uit dat mensen met meer socio-economische middelen ook meer politiek vertrouwen hebben. Status en inkomen hebben dus een positieve relatie met het vertrouwen in de politiek. Daarnaast zijn er, zoals eerder genoemd, negatieve relaties gevonden tussen

(6)

verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen eerder aangetoond op lokaal niveau. Rahn en Rudolph (2005) onderzochten het vertrouwen in de lokale politiek in de Verenigde Staten. Uit een analyse van data over 55 steden in de VS bleek dat inkomensongelijkheid op stadsniveau negatief samenhing met politiek vertrouwen. De verklaring van Rahn en Rudolph voor hun bevindingen is dat de kloof tussen arm en rijk ten eerste de prestaties van overheidsinstanties ondermijnt door gebrek aan vertrouwen, omdat in deze situatie noch de armen als de rijken draagvlak zullen creëren voor

verandering. De rijken hebben er geen baat bij wanneer de overheid meer macht over hen krijgt en de armen zijn wantrouwig naar een instantie die mogelijk de status quo zal handhaven. Zonder draagvlak zullen prestaties van de overheid verslechteren en zal wederom het politiek vertrouwen afnemen. Hiermee sluiten Rahn en Rudolph zich aan bij de eerder genoemde suggestie van Hetherington; politiek wantrouwen ondermijnt politieke prestaties en verslechterde politiek prestaties werken politiek wantrouwen in de hand. Er ontstaat een self fulfilling prophecy op maatschappelijk niveau.

Voor het functioneren van het systeem is politiek vertrouwen dus van essentieel belang. Inzicht in het proces van politiek vertrouwen kan daarom een positieve bijdrage leveren aan het verbeteren van sociaal maatschappelijke processen. Hoewel Rahn en Rudolph een verband vonden tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen op stadsniveau, is dit verband nog niet

aangetoond op nationaal niveau. Ook is nog niet duidelijk via welk psychologisch proces het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen verloopt. Een verklaring hiervoor kan mogelijk gevonden worden wanneer wordt gekeken naar theorieën over sociale vergelijking en relatieve deprivatie.

Relatieve Deprivatie

Wilkinson en Pickett (2010) beschrijven dat in landen waar de inkomens ver uit elkaar liggen, sociale vergelijkingen toenemen. Zij noemen deze sociale vergelijking als de factor die ten grondslag ligt aan de stress die verantwoordelijk is voor problemen als ziekte (psychisch en lichamelijk), een verkorte levensduur, overgewicht en geweld. Sociale vergelijking kan op twee manieren plaatsvinden; neerwaarts (wanneer wordt vergeleken met iemand die minder goed presteert) of opwaarts (wanneer wordt vergeleken met iemand die beter presteert). Neerwaartse vergelijkingen hebben een positief

(7)

effect op de affectieve beleving en kunnen gevoelens van trots opwekken. Opwaartse vergelijkingen hebben een negatief effect op de affectieve beleving en kunnen gevoelens van bedreiging en afgunst oproepen (Dunn, Ruedy & Schweitzer, 2012). Opwaartse vergelijkingen zorgen ervoor dat mensen zich bewust worden van kansen waar zij niet van profiteren. Dit kan leiden tot relatieve deprivatie; de vergelijking met een ander (of andere situatie) waarbij wordt waargenomen dat er sprake is van een oneerlijke tekortkoming ten nadelen van het individu (Smith, Pettigrew, Pippin & Bialosiewicz, 2012). Deze relatieve deprivatie zou een belangrijke rol kunnen spelen in het verband tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen.

Omdat relatieve deprivatie ontstaat uit opwaartse vergelijking is te verwachten dat dit

fenomeen vooral van toepassing is op de armeren in de samenleving. Oishi, Kesebir en Diener (2011) toonden aan dat mensen in de Verenigde Staten tussen 1972 en 2008 gelukkiger waren in jaren waarin de inkomensongelijkheid laag was. Dit effect kon verklaard worden door algemeen vertrouwen en waargenomen rechtvaardigheid maar werd alleen gevonden voor mensen met lagere inkomens. Voor mensen met een hoog inkomen was er geen verband tussen geluk en inkomensongelijkheid. Ook toont onderzoek van Johnson en Lammers (2011) aan dat alleen mensen met weinig macht zich aanpassen als gevolg van sociale vergelijkingen. Zij vonden dat mensen met weinig macht open staan voor informatie uit de sociale omgeving en dat die sociale informatie van invloed is op hun zelfconcept. Mensen met veel macht negeren sociale informatie vaker en passen hun gedrag niet aan naar

aanleiding van sociale vergelijking. Deze onderzoeksbevinding wordt verder ondersteund door Magee en Smith (2013) die stellen dat mensen met macht meer sociale afstand ervaren.

Relatieve deprivatie lijkt dus een plausibele verklaring voor de verbanden tussen

inkomensongelijkheid en sociaal maatschappelijke problemen. Dit lijkt alleen niet voor alle groepen binnen een samenleving evenveel consequenties te hebben. Met name voor mensen met een laag inkomen lijkt relatieve deprivatie een beïnvloedende factor. Het is nog niet duidelijk wat de invloed is van relatieve deprivatie op politiek vertrouwen.

(8)

Hypotheses

Eerdere onderzoeksbevindingen suggereren dat er een verband bestaat tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. De sociale vergelijking en de relatieve deprivatie die ontstaat door ongelijkheid voor armere groepen in de samenleving zouden een verklaring kunnen zijn voor dit verband. Daarom wordt met dit onderzoek gekeken of landelijke inkomensongelijkheid verband houdt met het

vertrouwen in de politiek en of dit verband verklaard kan worden door relatieve deprivatie. Verwacht wordt dat (1) grotere verschillen in inkomen in een land negatief samenhangen met politiek

vertrouwen. Daarnaast wordt onderzocht via welk psychologisch proces dit verband verloopt. Hier wordt verwacht dat (2) relatieve deprivatie een mediërende factor is in het verband tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen, zie Figuur 1. Verder wordt onderzocht of het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen verschilt voor mensen met een laag of hoog inkomen. Verwacht wordt dat (3) mensen met een laag inkomen minder vertrouwen in de politiek zullen hebben dan mensen met een hoog inkomen. Daarnaast wordt verwacht dat (3a) er alleen voor mensen met een laag inkomen een verband is tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen gemedieerd door relatieve deprivatie. Voor mensen met een hoog inkomen wordt verwacht dat (3b) het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen niet bestaat en dat er dus ook geen mediatie zal zijn van relatieve deprivatie.

Figuur 1

De relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen met de mediatie van relatieve deprivatie.

Relatieve deprivatie

Politiek vertrouwen Inkomensongelijkheid

(9)

Omdat eerder onderzoek erop wijst dat er een verband is tussen armoede en maten van tevredenheid, zoals; geluk en vertrouwen (Borrero, Esobar, Cortés & Maya, 2013; Easterlin, McVey, Switek, Sawangfa & Zweig, 2010; Wilkinson & Pickett, 2010) zal exploratief gekeken worden of het verband tussen inkomensongelijkheid, politiek vertrouwen en relatieve deprivatie anders is voor arme en rijke landen. Verder zal gekeken worden of deze verbanden verschillen voor mensen met een laag of hoog inkomen die woonachtig zijn in een arm of rijk land.

Het is denkbaar dat bepaalde confounds van invloed zijn in dit onderzoek. Ten eerste wordt nationale rijkdom vaker genoemd als beïnvloedende factor in onderzoeken gerelateerd aan

inkomensongelijkheid en tevredenheid (zie o.a. Borrero, Escobar, Cortés & Maya, 2013; Easterlin, McVey, Switek, Sawangfa & Zweig, 2010; Wilkinson & Pickett, 2010). Ten tweede wordt democratie in verschillende onderzoeken in relatie gebracht met politiek vertrouwen (zie o.a. Kim, Helgesen & Ahn, 2002; Bauer & Fatke, 2014; Ljunge, 2014). Verwacht wordt dat nationale rijkdom en democratie van invloed zullen zijn op de relatie tussen inkomensongelijkheid, politiek vertrouwen en relatieve deprivatie. Om deze reden zal tijdens het onderzoek gecontroleerd worden voor deze factoren.

Methode

Deelnemers

De deelnemers waren 47722, representatief geselecteerde, respondenten van de European Social Survey (ESS) uit 25 Europese landen. Voor het onderzoek zijn respondenten geselecteerd uit alle landen waarover op de relevante variabelen (politiek vertrouwen, relatieve deprivatie en inkomen) data beschikbaar was uit de ESS 2012. Het betrof hier 24 landen: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Slowakije, Slovenië, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Hierna is gekeken of voor voorgaande jaren data beschikbaar was van landen die voor 2012 uitgesloten waren. Alleen voor Griekenland was geschikte data beschikbaar uit het jaar 2010. Deze data is toegevoegd aan het onderzoek. Het aantal respondenten liep uiteen van 752 in IJsland tot

(10)

2958 in Duitsland.

Van de deelnemers was 46,2% man en 53,8% vrouw, van 17 respondenten was het geslacht niet bekend. De gemiddelde leeftijd van alle respondenten varieerde tussen 15 jaar en 103 jaar (M = 48,83; SD = 18,57), van 90 respondenten was de leeftijd niet bekend.

Procedure

Alle data zijn verkregen door de onderzoeker uit bestaande databestanden. Hiervoor zijn bestanden van Eurostat en de European Social Survey gebruikt.

Eurostat is het statistisch adviesorgaan van de Europese Unie. Zij verkrijgen hun data van statistische bureaus in de verschillende Europese landen. Eurostat controleert de data en zorgt ervoor dat de data geschikt is om vergelijkingen tussen landen te maken. Voor een gedetailleerde beschrijving van de werkwijze en kwaliteitseisen zie: European Statistics Code of Practice (Eurostat, 2011).

De European Social Survey is een academische survey die elke twee jaar wordt afgenomen in verschillende Europese landen ten behoeve van de sociale wetenschappen. De vragenlijsten worden

face-to-face afgenomen in de eigen taal van de respondenten. De interviews duren gemiddeld

ongeveer een uur. Om objectiviteit, betrouwbaarheid en validiteit van de survey te waarborgen stelt de ESS verschillende eisen met betrekking tot steekproeftrekking, afname en vertaling. Voor een

gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden voor deelname, werkwijze en kwaliteitseisen zie:

Round 6 Specification for Participating Countries (European Social Survey, 2011).

Materialen

Inkomensongelijkheid. Informatie over inkomensongelijkheid in Europese landen werd

verkregen uit databestanden van Eurostat. Als maat voor inkomensongelijkheid is gekeken naar de Gini-coëfficiënt van de deelnemende landen. De Gini-coëfficiënt zet het totale gelijkgestelde besteedbaar inkomen van een land, middels een Lorenz curve, af tegen het aantal ontvangers van inkomen beginnend met de armste in de samenleving. De afstand tussen de Lorenz curve van het land

(11)

en de hypothetische lijn van absolute gelijkheid is de Gini-coëfficiënt waarbij een score van 0 absolute gelijkheid vertegenwoordigt en een score van 100 absolute ongelijkheid.

Politiek vertrouwen. Politiek vertrouwen werd gemeten door een nieuwe schaal te maken van

3 vragen uit de ESS. Het betrof hier een vraag over de mate van vertrouwen in het parlement van het land, een vraag over de mate van vertrouwen in de politici van het land en een vraag over de mate van vertrouwen in de politieke partijen van het land. De vragen zijn gesteld aan de hand van score kaarten. De deelnemers kregen de volgende vraag voorgelegd: “Vertelt u aan de hand van deze kaart hoeveel vertrouwen u heeft in de instituties die ik voorlees. 0 betekent dat u de institutie in het geheel niet vertrouwt, 10 betekent dat u volledig vertrouwen heeft. Het parlement? (…) Politici? (…) Politieke partijen?”

Relatieve deprivatie. Relatieve deprivatie werd gemeten door gebruik te maken van 1 vraag

uit de ESS. Wederom werd gebruik gemaakt van score kaarten. De deelnemers kregen de volgende vraag voorgelegd: “Welke van de beschrijvingen op deze kaart komt het dichtst bij hoe u zich voelt over uw huishoudelijk inkomen vandaag de dag?”. Deze vraag werd beantwoord met een keuze uit één van vier van de volgende antwoordopties: “Comfortabel leven op huidig inkomen”, “Doorstaan op huidig inkomen”, “Moeizaam op huidig inkomen” of “Erg moeilijk op huidig inkomen”.

Inkomen. Inkomen werd gemeten door gebruik te maken van de gerapporteerde inkomens uit

de ESS. Deelnemers rapporteerden hun inkomen door zichzelf te classificeren in één van tien

inkomenscategorieën vastgesteld per land. Voor dit onderzoek zijn twee groepen gemaakt waarbij voor elk land de inkomenscategorie die zich 0.9 standaarddeviaties onder het gemiddelde bevond werd beschouwd als een relatief laag inkomen en de inkomenscategorie die zich 0.9 standaarddeviaties boven het gemiddelde bevond werd beschouwd als een relatief hoog inkomen.1

Demografie. Demografische gegevens over leeftijd en sekse van de deelnemers werden

verkregen uit databestanden van de ESS.

Nationale rijkdom. Informatie over nationale rijkdom in Europese landen is gebaseerd op

berekeningen van Eurostat en is verkregen van de website: http://ec.europa.eu/eurostat. Als maat voor

1

Er is voor gekozen de groepen in te delen op 0.9 standaarddeviaties onder en boven het gemiddelde omdat dit de maximale afstand tot het gemiddelde was waarbij voor geen van de landen de allerarmsten of de allerrijksten in de vergelijkingsgroepen terecht zouden komen. Hiermee werd de invloed van mensen in extreme of uitzonderlijke situaties verkleind.

(12)

nationale rijkdom is het Bruto Binnenlands Product (BBP) per capita gebruikt. Dit wordt berekend als de geldwaarde tegen marktprijzen van alle goederen die per hoofd binnen het land zijn geproduceerd in een jaar.

Democratie. Informatie over democratie in Europese landen werd verkregen van The

Econimist Democracy Index 2012 (The Economist Intelligence Unit, 2013). Als maat voor democratie is de democratie index score gebruikt. Deze is gebaseerd op vijf categorieën: verkiezingsproces en pluralisme; burgerlijke vrijheden; het functioneren van de overheid; politieke deelname; en politieke cultuur. De gemiddelde score op deze vijf categorieën vormt de index score.

Resultaten Databehandeling

Om eventuele vertekeningen in de data te corrigeren zijn de data gewogen volgens de methode aangeraden door de ESS. Hierbij is gecorrigeerd voor de waarschijnlijkheid dat respondenten participeren in het onderzoek op basis van leeftijd, sekse, opleidingsniveau en regio zodat het databestand de werkelijke verhoudingen in het land weerspiegelt. Ook is gecorrigeerd voor de vertegenwoordiging van het aantal respondenten in de dataset op basis van grootte van het land. Het aantal respondenten per land in de dataset is evenredig meegewogen naar het aandeel inwoners dat het land heeft ten opzichte van andere landen in Europa Voor een gedetailleerde beschrijving van de wegingsmethode zie: Weighting European Social Survey Data (European Social Survey, 2014).

Om politiek vertrouwen te meten is een nieuwe variabele aangemaakt. De scores voor deze variabele zijn berekend door het gemiddelde te nemen van drie vragen uit de ESS (vertrouwen in het parlement, vertrouwen in politici en vertrouwen in politieke partijen). Voor respondenten die op één of twee van de vragen niet hebben geantwoord is de score berekend op basis van de resterende data. Respondenten die op geen van de drie vragen hebben geantwoord zijn uitgesloten van het onderzoek. Het betrof hier 518 respondenten. Er bleven dus 47204 respondenten over waarover de uiteindelijke analyses zijn uitgevoerd. Over de nieuwe schaal ‘politiek vertrouwen’ is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. De betrouwbaarheid van deze schaal bleek goed, Cronbach’s α = .92.

(13)

Om na te gaan of de gekozen maat voor relatieve deprivatie geschikt was is gekeken naar de correlatie met het inkomen. Verwacht werd dat naarmate het inkomen toe zou nemen, de relatieve deprivatie af zou nemen. Deze correlatie bleek significant en in de verwachte richting, r = -.49, p < .001.

Bij de data-analyse zou worden gecontroleerd voor BBP en democratie. Na een eerste analyse bleek dat BBP en democratie index score hoog met elkaar correleerde, r = .85, p < .001. Dit betekent dat de twee variabelen na elkaar weinig extra variantie verklaren. Omdat rijkdom meer van toepassing is op dit onderzoek is ervoor gekozen tijdens het analyseren van de data slechts nog te controleren voor BBP. 2

Onderzoeksresultaten

Om na te gaan of inkomensongelijkheid negatief samen hangt met politiek vertrouwen is een regressie analyse uitgevoerd waarbij werd gecontroleerd voor nationale rijkdom. In model 1 is alleen nationale rijkdom toegevoegd als onafhankelijke variabele van het model. Een significant aandeel van de variantie kon worden verklaard door nationale rijkdom. In model 2 is ook inkomensongelijkheid toegevoegd aan de analyse. Uit de resultaten bleek dat inkomensongelijkheid ook na het controleren voor nationale rijkdom een significante negatieve voorspeller was van politiek vertrouwen. Dit

betekent dat mensen in landen waar de inkomensverdeling ongelijk is minder vertrouwen hebben in de politiek dan mensen in landen waar de inkomensverdeling meer gelijk is. Deze gegevens ondersteunen Hypothese 1, zie Tabel 1.

Tabel 1

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten van de regressie analyse en model fit van inkomensongelijkheid op politiek vertrouwen waarbij is gecontroleerd voor rijkdom.

2

Na bestudering van de correlaties tussen de predictoren, de collineariteits diagnostieken en de regressie plots was er geen aanleiding om te veronderstellen dat de assumpties voor regressie geschaad werden. Om deze reden zijn er geen stappen ondernomen om outliers en influential cases te verwijderen uit de data.

(14)

F N3 R2 ∆R2 Model 1 5427.73*** 40492 .12 Model 2 3743.75*** 40492 .04 B SE B β t Model 1 Constant -1.46 0.03 Rijkdom 6.78E-5 0.00 0.34 73.67*** Model 2 Constant 7.10 0.14 Rijkdom 4.97E-5 0.00 0.25 49.86*** Inkomensongelijkheid -.17 0.00 -0.22 -42.62*** * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Om na te gaan of de negatieve relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen gemedieerd wordt door relatieve deprivatie zijn drie regressie analyses uitgevoerd. Bij deze drie analyses zijn respondenten waarvoor geen data beschikbaar was over relatieve deprivatie uitgesloten. Het betrof hier 414 respondenten. Bij alle analyses is gecontroleerd voor nationale rijkdom door deze variabele steeds als eerste toe te voegen aan het regressie model. In de eerste analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. In de tweede analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie. Ten slotte werd in de derde analyse getoetst of er een relatie was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen en of de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen af is genomen nadat relatieve deprivatie is toegevoegd aan de analyse.

Uit analyse 1 bleek dat inkomensongelijkheid een significante negatieve voorspeller was van politiek vertrouwen. Verder bleek uit analyse 2 dat inkomensongelijkheid een significante positieve voorspeller was van relatieve deprivatie, deze relatie was echter dermate zwak dat deze voor dit

3

De steekproefgroottes in deze en alle hierop volgende tabellen wijken af van die vermeld in de paragraaf ‘deelnemers’ omdat de data is gewogen, zie ‘databehandeling’.

(15)

onderzoek niet relevant kan worden beschouwd. Ook bleek uit analyse 3 dat relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid beide significante negatieve voorspellers waren van politiek vertrouwen. Alle relaties waren significant nadat is gecontroleerd voor nationale rijkdom. De relatie tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen nam echter niet af nadat relatieve deprivatie aan het model werd toegevoegd. Met deze analyse kon daarom geen mediatie worden aangetoond. Dit betekent dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie maar dat er wel een uniek verband was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen. Deze gegevens bieden geen ondersteuning voor Hypothese 2, zie Tabel 2.

Tabel 2

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten en model fit van de mediatie analyse van inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie op politiek vertrouwen waarbij is gecontroleerd voor rijkdom. Analyse 1† F N R2 ∆R2 Model 1 5371.03*** 40037 .12 Model 2 3689.73*** 40037 .04 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.47 0.28 Rijkdom 6.76E-5 0.00 0.34 73.23*** Model 2 Constant 7.07 0.14 Rijkdom 4.96E-5 000 0.25 49.65*** Inkomensongelijkheid -0.17 0.00 -0.21 -42.08*** Analyse 2 F N R2 ∆R2 Model 1 3990.22*** 40037 .09 Model 2 2019.83*** 40037 .001 B SE B β t Afhankelijke Model 1

(16)

variabele: Relatieve deprivatie Constant 2.66 0.01 Rijkdom -2.23E-5 0.00 -0.30 -63.17*** Model 2 Constant 2.32 0.05 Rijkdom -2.12E-5 0.00 -0.29 -54.24*** Inkomensongelijkheid 0.01 0.00 0.04 6.71*** Analyse 3 F N R2 ∆R2 Model 1 5371.03*** 40037 .12 Model 2 3026.27*** 40037 .07 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.47 0.03 Rijkdom 6.76E-5 0.00 0.34 73.29*** Model 2 Constant 8.17 0.14 Rijkdom 3.95E-5 0.00 0.20 38.86*** Inkomensongelijkheid -0.16 0.00 -0.21 -41.54*** Relatieve deprivatie -0.48 0.01 -0.18 -37.88*** * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Licht afwijkende waarden ten opzichte van Tabel 1 zijn ontstaan door exclusie van respondenten waarvoor geen data beschikbaar was voor relatieve deprivatie.

Vervolgens is getoetst of mensen met een laag inkomen minder politiek vertrouwen zouden hebben dan mensen met een hoog inkomen. Hiertoe zijn twee groepen gemaakt waarbij alle mensen die ten opzichte van het gemiddelde inkomen in hun land 0.9 SD onder het gemiddelde verdienden in de groep laag inkomen zijn geplaatst en alle mensen die ten opzichte van het gemiddelde inkomen in hun land 0.9 SD boven het gemiddelde verdienden in de groep hoog inkomen zijn geplaatst. Voor de twee groepen is een t-test uitgevoerd met als afhankelijke variabele politiek vertrouwen. Levene’s test wees uit dat de varianties van de twee groepen niet gelijk waren, F = 8.57, p = .003. Om deze reden

(17)

zijn de berekende scores gebaseerd op ongelijke varianties van de groepen. Mensen met een laag inkomen rapporteerde minder vertrouwen in de politiek (M = 3.13, SD = 2.23) dan mensen met een hoog inkomen (M = 3.72, SD = 2.17), t(6855) = -11.18, p < .001. Hoewel het effect klein was, r = .13, ondersteunen deze gegevens Hypothese 3.

Om na te gaan of de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen gemedieerd werd door relatieve deprivatie voor mensen met een laag inkomen zijn drie regressie analyses uitgevoerd.Bij deze drie analyses zijn wederom alle respondenten waarvoor geen data beschikbaar was over relatieve deprivatie uitgesloten. Ook is bij alle analyses weer gecontroleerd voor nationale rijkdom door deze variabele steeds als eerste toe te voegen aan het regressie model. In de eerste analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. In de tweede analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en relatieve

deprivatie. Ten slotte werd in de derde analyse getoetst of er een relatie was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen en of de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen af is genomen nadat relatieve deprivatie is toegevoegd aan de analyse.

Uit analyse 1 bleek dat inkomensongelijkheid een significante negatieve voorspeller was van politiek vertrouwen. Verder bleek uit analyse 2 dat inkomensongelijkheid weliswaar een significante positieve voorspeller was van relatieve deprivatie, maar het verband was hier dermate zwak dat deze niet relevant werd beschouwd voor dit onderzoek. Ook bleek uit analyse 3 dat relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid significante negatieve voorspellers waren van politiek vertrouwen. Alle relaties waren significant nadat is gecontroleerd voor nationale rijkdom. De relatie tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen nam echter niet af nadat relatieve deprivatie aan het model werd toegevoegd. Met deze analyse kon daarom geen mediatie worden aangetoond voor respondenten met een laag inkomen. Ook hier betekende dit dat de relatie tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie maar dat er wel een uniek verband was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen. Deze gegevens bieden geen ondersteuning voor Hypothese 3a, zie Tabel 3.

(18)

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten en model fit van de mediatie analyse van inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie op politiek vertrouwen voor respondenten met een laag inkomen waarbij is gecontroleerd voor rijkdom.

Analyse 1 F N R2 ∆R2 Model 1 446.18*** 4092 .10 Model 2 286.91*** 4092 .03 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.27 0.10 Rijkdom 6.60E-5 0.00 0.31 21.12*** Model 2 Constant 6.00 0.45 Rijkdom 4.87E-5 0.00 0.23 13.99*** Inkomensongelijkheid -0.14 0.01 -0.18 10.73*** Analyse 2 F N R2 ∆R2 Model 1 468.63*** 4092 .10 Model 2 238.28*** 4092 .002 B SE B β t Afhankelijke variabele: Relatieve deprivatie Model 1 Constant 3.01 0.03 Rijkdom -2.39E-5 0.00 -0.32 -21.65*** Model 2 Constant 2.58 0.16 Rijkdom -2.23E-5 0.00 -0.30 -17.95*** Inkomensongelijkheid 0.01 0.01 0.05 2.69** Analyse 3 F N R2 ∆R2 Model 1 446.18*** 4092 .10 Model 2 223.55*** 4092 .04

(19)

B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.27 0.10 Rijkdom 6.60E-5 0.00 0.314 21.12*** Model 2 Constant 7.03 0.46 Rijkdom 3.97E-5 0.00 0.19 11.12*** Inkomensongelijkheid -0.13 0.01 -0.17 -10.45*** Relatieve deprivatie -0.40 0.04 -0.14 -9.22*** * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Om na te gaan of de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen gemedieerd wordt door relatieve deprivatie voor mensen met een hoog inkomen zijn dezelfde analyses uitgevoerd als voor mensen met een laag inkomen.

Uit analyse 1 bleek dat inkomensongelijkheid wél een significante negatieve voorspeller was van politiek vertrouwen, dit was tegen de verwachting in. Uit analyse 2 bleek dat

inkomensongelijkheid weliswaar ook een significante positieve voorspeller was van relatieve

deprivatie, maar opnieuw was het verband hier te klein om als relevant beschouwd te kunnen worden. Ook bleek uit analyse 3 dat relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid significante negatieve voorspellers waren van politiek vertrouwen. Alle relaties waren significant nadat is gecontroleerd voor nationale rijkdom. De relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen nam echter niet af nadat relatieve deprivatie aan het model werd toegevoegd. Met deze analyse kon daarom, in lijn met de verwachting, geen mediatie worden aangetoond. Dit betekent dat er ook voor mensen met een hoog inkomen een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen maar dat deze niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie. Ook was er weer een uniek verband tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen. Deze gegevens bieden gedeeltelijk ondersteuning voor Hypothese 3b, zie Tabel 4.

(20)

Tabel 4

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten en model fit van de regressie analyse van inkomensongelijkheid op politiek vertrouwen voor respondenten met een hoog inkomen waarbij is gecontroleerd voor rijkdom.

Analyse 1 F N R2 ∆R2 Model 1 474.75*** 3150 .13 Model 2 356.60*** 3150 .05 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.68 0.10 Rijkdom 6.86E-5 0.00 0.36 21.79*** Model 2 Constant 8.21 0.46 Rijkdom 4.50E-5 0.00 0.24 13.00*** Inkomensongelijkheid -0.20 0.01 -0.26 -14.40*** Analyse 2 F N R2 ∆R2 Model 1 454.26*** 3150 .13 Model 2 236.54*** 3150 .01 B SE B β t Afhankelijke variabele: Relatieve deprivatie Model 1 Constant 2.32 0.03 Rijkdom -2.15E-5 0.00 -0.36 -21.31*** Model 2 Constant 1.71 0.15 Rijkdom -1.93E-5 0.00 -0.32 -16.89*** Inkomensongelijkheid 0.02 0.00 0.08 4.07*** Analyse 3 F N R2 ∆R2 Model 1 474.75*** 3150 .13 Model 2 263.19*** 3150 .07

(21)

* p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Exploratieve Hypotheses

Omdat de verschillen in rijkdom tussen de deelnemende landen groot was en nationale rijkdom een sterke relatie bleek te hebben met het politiek vertrouwen is exploratief getoetst of de resultaten van de mediatie analyse tussen inkomensongelijkheid, politiek vertrouwen en relatieve deprivatie verschilde wanneer alleen werd gekeken naar relatief arme of rijke landen. Hiertoe zijn twee groepen gemaakt door de deelnemende landen op te splitsen in de armste helft en de rijkste helft. Alle landen met een BBP van €27000,00 of lager zijn toegewezen aan de relatief arme conditie. Het betrof hier 43.4% van de respondenten. Zij waren woonachtig in de landen Bulgarije, Cyprus, Estland, Griekenland,

Hongarije, Italië, Litouwen, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Spanje. Alle landen met een BBP van €31900,00 of hoger zijn toegewezen aan de relatief rijke conditie. Het betrof hier 56.6% van de respondenten. Zij waren woonachtig in de landen België, Denemarken, Duitsland, Ierland, IJsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Wederom zijn alle respondenten waarvan geen data beschikbaar was over relatieve deprivatie uitgesloten en is gecontroleerd voor nationale rijkdom. Voor de twee groepen zijn afzonderlijk drie regressie analyses uitgevoerd om de mediatie te toetsen. In de eerste analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. In de tweede analyse is getoetst of er een relatie bestond tussen inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie. Ten slotte werd in de

B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 1.68 0.10 Rijkdom 6.86E-5 0.00 0.36 21.79*** Model 2 Constant 8.93 0.47 Rijkdom 3.69E-5 0.00 0.19 10.29*** Inkomensongelijkheid -0.19 0.01 -0.25 -13.93*** Relatieve deprivatie -0.42 0.05 -0.14 -7.90***

(22)

derde analyse getoetst of er een relatie was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen en of de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen af is genomen nadat relatieve deprivatie is toegevoegd aan de analyse.

Voor respondenten uit relatief arme landen is uit analyse 1 gebleken dat inkomensongelijkheid een significante negatieve voorspeller was van politiek vertrouwen. Verder bleek uit analyse 2 dat inkomensongelijkheid geen significante voorspeller was van relatieve deprivatie. Ook bleek uit analyse 3 dat relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid significante negatieve voorspellers waren van politiek vertrouwen. Alle significanties zijn bepaald nadat is gecontroleerd voor nationale rijkdom. De relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen nam niet af nadat relatieve deprivatie aan het model werd toegevoegd. Met deze analyse kon daarom geen mediatie worden aangetoond. Dit betekent dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen voor mensen die wonen in een arm land niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie maar dat er wel een uniek verband was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen, zie Tabel 5.

Tabel 5

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten en model fit van de mediatie analyse van inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie op politiek vertrouwen voor respondenten woonachtig in een relatief arm land waarbij is gecontroleerd voor rijkdom.

Anlayse 1 F N R2 ∆R2 Model 1 52.59*** 17257 .003 Model 2 94.90*** 17257 .01 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 2.72 0.05 Rijkdom -1.61E-5 0.00 -0.06 -7.25*** Model 2 Constant 4.70 0.18 Rijkdom -5.80E-5 0.00 -0.02 -2.44** Inkomensongelijkheid -0.07 0.01 -0.10 -11.70***

(23)

Analyse 2 F N R2 ∆R2 Model 1 543.30*** 17257 .03 Model 2 273.49*** 17257 .000 B SE B β t Afhankelijke variabele: Relatieve deprivatie Model 1 Constant 2.71 0.02 Rijkdom -2.09E-5 0.00 -0.18 -23.31*** Model 2 Constant 2.58 0.07 Rijkdom -2.16E-5 0.00 -0.18 -22.36*** Inkomensongelijkheid 0.01 0.00 0.02 1.90 Analyse 3 F N R2 ∆R2 Model 1 52.59*** 17257 .003 Model 2 205.60*** 17257 .03 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 2.72 0.05 Rijkdom -6.61E-5 0.00 -0.06 -7.25*** Model 2 Constant 5.68 0.18 Rijkdom -1.40E-5 0.00 -0.05 -5.88*** Inkomensongelijkheid -0.07 0.01 -0.09 -11.54*** Relatieve deprivatie -0.38 0.02 -0.16 -20.55*** * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Voor respondenten uit relatief rijke landen is uit analyse 1 gebleken dat inkomensongelijkheid een significante voorspeller was van politiek vertrouwen. Uit analyse 2 bleek dat

(24)

echter dermate klein dat deze niet relevant wordt beschouwd voor dit onderzoek. Ook bleek uit

analyse 3 dat relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid significante voorspellers waren van politiek vertrouwen. Alle relaties waren significant nadat is gecontroleerd voor nationale rijkdom. De relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen nam echter niet af nadat relatieve deprivatie aan het model werd toegevoegd. Met deze analyse kon daarom wederom geen mediatie worden

aangetoond. Dit betekent dat de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen voor mensen die wonen in een rijk land niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie maar dat er wel een uniek verband was tussen relatieve deprivatie en politiek vertrouwen, zie Tabel 6.

Tabel 6

Ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde coëfficiënten en model fit van de mediatie analyse van inkomensongelijkheid en relatieve deprivatie op politiek vertrouwen voor respondenten woonachtig in een relatief rijk land waarbij is gecontroleerd voor rijkdom.

Analyse 1 F N R2 ∆R2 Model 1 1043.78*** 22780 .04 Model 2 790.13*** 22780 .02 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 2.30 0.06 Rijkdom 5.16E-5 0.00 0.21 32.31*** Model 2 Constant 8.09 0.26 Rijkdom 2.77E-5 0.00 0.11 14.59*** Inkomensongelijkheid -0.17 0.01 -0.18 -22.65*** Analyse 2 F N R2 ∆R2 Model 1 262.38*** 22780 .01 Model 2 149.87*** 22780 .002 B SE B β t Afhankelijke Model 1

(25)

variabele: Relatieve deprivatie Constant 2.16 0.02 Rijkdom -9.83E-5 0.00 -0.11 -16.20*** Model 2 Constant 1.57 0.10 Rijkdom -7.37E-5 0.00 -0.08 -10.11*** Inkomensongelijkheid 0.02 0.00 0.05 6.08*** Analyse 3 F N R2 ∆R2 Model 1 1043.78*** 22780 .04 Model 2 841.64*** 22780 .06 B SE B β t Afhankelijke variabele: Politiek vertrouwen Model 1 Constant 2.30 0.06 Rijkdom 5.16E-5 0.00 0.21 32.31*** Model 2 Constant 8.88 0.26 Rijkdom 2.40E-5 0.00 0.10 12.85*** Inkomensongelijkheid -0.16 0.01 -0.17 -21.87*** Relatieve deprivatie -0.50 0.02 -0.19 -29.72*** * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

Verder is gekeken of er een verband was tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen voor mensen met een relatief hoog of laag inkomen woonachtig in een arm of rijk land, en of dit verband gemedieerd werd door relatieve deprivatie. Hiertoe zijn vier groepen gemaakt waarover afzonderlijk drie regressie analyses zijn uitgevoerd om de mediatie te toetsen. Deze analyses wezen niet op inzichten die aanvullend waren op bovengenoemde resultaten; voor de vier groepen bleek wederom geen mediatie van relatieve deprivatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen.

(26)

Conclusie en discussie

Doel van dit onderzoek was inzicht te bieden in de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. Daarnaast is een poging gedaan aan te tonen via welk proces dit verband verloopt. De vooropgestelde verwachtingen kunnen gedeeltelijk worden bevestigd. Ten eerste is er inderdaad (1) een verband gevonden tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. Dit verband was negatief: in landen waar de inkomensongelijkheid groot is, is het vertrouwen in de politiek lager. Verder werd verwacht dat (2) dit verband verklaard zou kunnen worden door de relatieve deprivatie die wordt ervaren door mensen die leven in een ongelijk land. Dit verband is met deze studie echter niet aangetoond. Hoewel relatieve deprivatie inderdaad een negatieve relatie had met politiek vertrouwen was het verband tussen relatieve deprivatie en inkomensongelijkheid niet sterk genoeg om het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen te doen afnemen. De volgende verwachting was dat (3) inkomen negatief gerelateerd zou zijn aan politiek vertrouwen. Dit was inderdaad het geval; deelnemers met een laag inkomen rapporteerden minder politiek vertrouwen. Ten slotte werd verwacht dat (3a) de relatie tussen inkomensongelijkheid voor mensen met een laag inkomen wel zou worden gemedieerd door relatieve deprivatie maar (3b) dat er voor mensen met een hoog inkomen geen verband zou zijn tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen en daarmee dus ook geen mediatie van relatieve deprivatie. Deze twee laatste verwachtingen werden niet geheel ondersteund door het onderzoek. Voor mensen met een laag inkomen kon, in lijn met de verwachting, wel een verband aangetoond worden tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen maar dit verband werd niet verklaard door relatieve deprivatie zoals voorspeld. Voor mensen met een hoog inkomen werd, tegen de verwachting in, ook een verband gevonden tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. Wel in lijn met de verwachting was dat dit verband niet verklaard kon worden door relatieve deprivatie.

Om de onderzoeksresultaten verder te kunnen verklaren zijn enkele exploratieve hypotheses getoetst. Ten eerste is gekeken of het mediërende verband van relatieve deprivatie tussen

inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen wel gevonden kon worden als arme en rijke landen van elkaar werden gescheiden. Dit verband kon echter voor arme noch voor rijke landen aangetoond

(27)

worden. Verder is gekeken of er een mediërend verband bestond van relatieve deprivatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen als afzonderlijk werd gekeken naar mensen met een hoog of laag inkomen woonachtig in een arm of rijk land. Voor geen van deze groepen werd het mediërende verband gevonden.

De verwachtingen van dit onderzoek worden dus gedeeltelijk ondersteund maar gedeeltelijk ook niet. De onderzoeksresultaten suggereren dat de eerder gevonden verbanden tussen

inkomensongelijkheid en sociaal maatschappelijke problematiek (zie o.a. Elgar, 2010; Rahn & Rudolph, 2005; Wilkinson & Pickett, 2010) verder uitgebreid kunnen worden met een negatief verband tussen inkomensongelijkheid en vertrouwen in het politieke systeem. Ook ondersteunen de resultaten dat een hoger inkomen gerelateerd is aan meer politiek vertrouwen. De resultaten verklaren echter nog niet via welk proces dit verband verloopt. Hoewel uit eerder onderzoek blijkt dat relatieve deprivatie voor de armeren in de samenleving ten grondslag zou kunnen liggen aan het negatieve verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen (zie o.a. Oishi, Kesebir & Diener, 2011; Johnson & Lammers, 2011; Magee & Smith, 2013), wordt deze suggestie met dit onderzoek niet ondersteund. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat relatieve deprivatie minder wordt ervaren op nationaal niveau. Smith, Pettigrew, Pippin en Bialosiewicz (2012) leggen uit dat de waarneming van tekortkoming een belangrijke voorwaarde is voor de ervaring van relatieve deprivatie. Wellicht nemen mensen de situatie van hun peers eerder waar en reikt het te ver om een persoonlijke vergelijking te maken met anderen op landelijk niveau. Relatieve deprivatie zou dan bijvoorbeeld eerder een rol spelen binnen kleinere groepen zoals organisaties, steden of vriendenkringen.

Daarnaast is het mogelijk dat alternatieve mediërende variabelen van toepassing zijn op de relatie tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. Dit onderzoek wijst erop dat

inkomensongelijkheid negatief samenhangt met nationale rijkdom; landen waar de ongelijkheid groot is zijn over het algemeen ook armer. Het is dan ook goed denkbaar dat het lage politieke vertrouwen in ongelijke landen (gedeeltelijk) te wijten valt aan de slechtere omstandigheden op uiteenlopende gebieden zoals werkeloosheid, educatie, corruptie of sociale voorzieningen.

Buiten de alternatieve verklaringen voor de onverwachte onderzoeksresultaten zijn er ook methodologische verklaringen. Tijdens het vormgeven van dit onderzoek zijn er verschillende

(28)

methodologische keuzes gemaakt met uiteenlopende consequenties voor de validiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten. Zo valt bijvoorbeeld de gekozen maat voor

inkomensongelijkheid te bediscussiëren. Piketty (2013) merkt terecht op dat inkomensongelijkheid op verschillende manieren kan ontstaan. Om een waarheidsgetrouw beeld te kunnen schetsen van

inkomensongelijkheid moet onderscheid gemaakt worden tussen een ongelijke verdeling van inkomsten uit arbeid en een ongelijke verdeling van inkomsten uit kapitaal. Deze twee vormen van inkomen hebben sterk uiteenlopende economische, sociale en politieke oorzaken en gevolgen. De Gini-coëfficiënt, die in dit onderzoek wordt gebuikt, is een veel gehanteerde maat voor ongelijkheid, maar maakt geen onderscheid tussen de oorsprong van inkomsten. In vervolgonderzoek zou een meer genuanceerde analyse gemaakt kunnen worden van inkomensverdelingen en hun verband met politiek vertrouwen. Een vergelijkbare diepgaande analyse reikte echter te ver voor de omvang van dit

onderzoek.

Verder is het opmerkelijk dat met name de resultaten met betrekking tot relatieve deprivatie de eerder opgestelde verwachtingen niet ondersteunen. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is een methodologisch gebrek in de onderzoeksopzet. Omdat is gewerkt met bestaande data is de controle op de gebruikte maten klein. Er is dan ook getracht om de te onderzoeken constructen zoveel mogelijk te benaderen maar voor de maat van relatieve deprivatie laat deze benadering te wensen over. Als kritisch naar de operationalisatie van dit construct gekeken wordt, moet worden geconcludeerd dat dit eerder een benadering is van deprivatie dan van relatieve deprivatie. Dit omdat de sociale vergelijkingscomponent ontbreekt in de gekozen vraagstelling. Terugkijkend naar de resultaten valt dan ook op dat de relaties tussen inkomensongelijkheid en de gekozen maat voor relatieve deprivatie steeds minder sterk zijn dan de andere verbanden. Dit is logisch als men weet dat inkomensongelijkheid samenhangt met sociale vergelijkingen (Wilkinson & Pickett, 2010). De relatie tussen de gekozen maat voor relatieve deprivatie en politiek vertrouwen is steeds sterker. Ook dit is logisch als in overweging genomen wordt dat mensen met meer socio-economische middelen ook meer politiek vertrouwen hebben (Schoon & Cheng, 2011). Bij herhaling van een soortgelijk onderzoek zou er dan ook goed aan gedaan worden op zoek te gaan naar meer valide maat voor relatieve deprivatie. Hier kan mogelijk gekeken worden naar bestaande surveys, vergelijkbaar met de

(29)

ESS. In deze surveys is respondenten wellicht gevraagd naar hun attitude over hun inkomen in vergelijking met hun landgenoten.

Een andere mogelijkheid om tot meer valide maten voor onderzoek te komen is door te kiezen voor een experimentele onderzoeksopzet. Bij deze vorm van onderzoek is het mogelijk om meer controle uit te oefenen op de operationalisatie van de variabelen. De onderzoeker kan in dit geval immers zelf de meetinstrumenten kiezen zodat de responsen beter aansluiten op de onderzoeksvraag. Er zou bijvoorbeeld een opzet bedacht kunnen worden die berust op gemanipuleerde ongelijkheid tussen groepen. Zou zouden deelnemers in spelvorm beloond kunnen worden voor een taak en kan de onderzoeker de gelijkheid van deze beloningen manipuleren. De vraag blijft dan of hiermee dezelfde ervaring van ongelijkheid teweeg wordt gebracht als in een echte situatie van ongelijkheid. Wat bij deze vorm van onderzoek wel een onbetwiste vooruitgang zou zijn is een betere maat voor relatieve deprivatie. Bij een dergelijke experimentele opzet zou ervoor gekozen kunnen worden om eerder gebruikte maten te gebruiken die in voorgaand onderzoek succesvol zijn geweest in het meten van relatieve deprivatie (zie o.a. Foster, 1995; Guimond & Dubé-Simard, 1983). Verder heeft

experimenteel onderzoek als voordeel dat de ruis in het onderzoek verkleind zal worden. Er is meer controle op de variabelen en de invloed van omgevingsfactoren kan (tot op zekere hoogte)

geminimaliseerd worden. Het is dan ook waarschijnlijker dat sterkere verbanden kunnen worden aangetoond en er kan ondersteuning gevonden worden voor causale verbanden. In het huidige onderzoek kunnen meerdere factoren aangewezen worden die de resultaten beïnvloeden. Er is een poging gedaan om deze invloed te beperken door te controleren voor nationale rijkdom en democratie in het land; factoren die op basis van eerder onderzoek (zie o.a. Bauer & Fatke, 2014; Borrero, Esobar, Cortés & Maya, 2013; Easterlin, McVey, Switek, Sawangfa & Zweig, 2010; Kim, Helgesen & Ahn, 2002; Ljunge, 2014; Wilkinson & Pickett, 2010; Bauer & Fatke, 2014)het meest relevant leken. Maar er zijn nog vele andere factoren te bedenken die van toepassing kunnen zijn op de onderwerpen van dit onderzoek. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan economische gebeurtenissen zoals de

economische crisis, politieke gebeurtenissen zoals de steun van de EU aan Griekenland vanaf 2010, historische en culturele perspectieven binnen landen op rijkdom en inkomensverdeling en verspreiding van informatie door de media. Omdat het in dit onderzoek echte data betreft van inwoners van Europa

(30)

die allen beïnvloed worden door bovengenoemde factoren moet rekening gehouden worden met ruis in de data.

Verder moet in overweging genomen worden dat het huidige onderzoek een momentopname is. Om een nog duidelijker beeld te krijgen van de situatie in Europa en om de invloed van historische gebeurtenissen en trends te verkleinen is longitudinaal onderzoek van belang. Met herhaald onderzoek over tijd kan gekeken worden hoe patronen met betrekking tot inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen zich ontwikkelen.

Hoewel de gekozen onderzoeksopzet voor een aantal methodologische beperkingen heeft gezorgd mag niet onderschat worden wat de meerwaarde van een dergelijke opzet is. Door te kiezen voor recente bestaande data verkregen van daadwerkelijke inwoners van Europa en doordat een zeer grote steekproef beschikbaar was is de externe generaliseerbaarheid van het onderzoek hoog. Waar in psychologisch onderzoek vaak gebruik wordt gemaakt van simulaties en onrepresentatieve

steekproeven zijn de resultaten van dit onderzoek reëel en direct te vertalen naar de praktijk. Door deze onderzoeksopzet zijn de gevonden verbanden niet sterk en speelt vertroebeling van de data een rol. Maar hierbij moet ook in overweging worden genomen dat de echte wereld zich niet afspeelt in een laboratorium; beïnvloedende factoren zullen in de werkelijkheid altijd van toepassing blijven. Daarom is dit onderzoek over het geheel genomen een zeer nuttige bijdrage aan het beginnend inzicht in het verband tussen inkomensongelijkheid en politiek vertrouwen. Er wordt een realistisch beeld geschetst van dit verband voor inwoners van Europa. Hoewel het proces waarlangs deze relatie verloopt nog niet verklaard is met dit onderzoek zijn er suggesties gedaan voor de richting waarin vervolgonderzoek kan plaatsvinden.

Net als de kapucijneraapjes van Frans de Waal laten ook mensen zien dat een ongelijke verdeling van beloningen niet op prijs gesteld wordt. In tegenstelling tot de aapjes uiten mensen dit niet door agressie maar door een gebrek aan vertrouwen. Vertrouwen van burgers in de politiek is een voorwaarde om een politiek systeem te laten functioneren. Gebrek hieraan zorgt binnen een

samenleving voor minder draagvlak voor de uitvoering van plannen. Wanneer een samenleving wantrouwig is naar de politiek zal het politiek systeem daarom niet effectief kunnen voorzien in de vragen van deze samenleving. Of sociale vergelijking en relatieve deprivatie nu werkelijk ten

(31)

grondslag ligt aan het gebrek aan vertrouwen is na dit onderzoek nog niet duidelijk, hiervoor is meer onderzoek nodig. Wel biedt dit onderzoek ondersteuning voor de groeiende notie dat de ongelijke verdeling van welvaart het functioneren van de samenleving kan ondermijnen. Hiermee draagt dit onderzoek bij aan inzichten die de effectiviteit van het maatschappelijk beleid kunnen verbeteren.

Literatuur

Åberg Yngwe, M., Fritzell, J., Lundberg, O., Diderichsen, F., & Burström, B. (2003). Exploring relative deprivation: Is social comparison a mechanism in the relation between income and health? Social Science & Medicine, 57(8), 1463-1473. doi:10.1016/s0277-9536(02)00541-5

(32)

Bauer, P., & Fatke, M. (2014). Direct democracy and political trust: Enhancing trust, initiating distrust-or both? Swiss Political Science Review, 20(1), 49-69. doi:10.1111/spsr.12071 Borrero, S., Escobar, A., Cortés, A., & Maya, L. (2013). Poor and distressed, but happy: Situational

and cultural moderators of the relationship between wealth and happiness. Estudios

Gerenciales, 29(126), 2-11. doi:10.1016/s0123-5923(13)70014-7

Dunn, J., Ruedy, N., & Schweitzer, M. (2012). It hurts both ways: How social comparisons harm affective and cognitive trust. Organizational Behavior And Human Decision Processes, 117(1), 2-14. doi:10.1016/j.obhdp.2011.08.001

Easterlin, R., McVey, L., Switek, M., Sawangfa, O., & Zweig, J. (2010). The happiness-income paradox revisited. Proceedings Of The National Academy Of Sciences, 107(52), 22463-22468. doi:10.1073/pnas.1015962107

Elgar, F. (2010). Income inequality, trust, and population health in 33 countries. American Journal of

Public Health, 100(11), 2311-2315. doi:10.2105/ajph.2009.189134

European Social Survey, (2011). Round 6 specification for participating countries. London: Centre for Comparative Social Surveys, City University London. Opgehaald op 23 februari 2015 van http:// www.europeansocialsurvey.org/docs/round6/methods/ESS6_project_specification.pdf European Social Survey, (2014). Weighting european social survey data. London: Centre for

Comparative Social Surveys, City University London. Opgehaald op 23 februari 2015 van http://www.europeansocialsurvey.org/docs/methodology/ESS_weighting_data_1.pdf Eurostat (2011). European statistics code of practice. Opgehaald op 23 februari 2015 van

http:// ec.europa.eu/eurostat/documents/3859598/5921861/KS-32-11-955-EN.PDF/5fa1ebc6-90bb-43fa-888f-dde032471e15

Eurostat (2014). Gini coëfficiënt of equivalized disposable income. Opgehaald op 26 januari 2015 van http://ec.europa.eu/eurostat/tgm/table.do?tab=table&language=en&pcode=tessi190

Foster, M. (1995). Double relative deprivation: Combining the personal and political. Personality and

Social Psychology Bulletin, 21(11), 1167-1177.

Guimond, S. & Dubé-Simard, L. (1983). Relative deprivation: Theory and the Quebec nationalist movement: The cognition-emotion distinction and the personal-group deprivation issue. Journal

(33)

of Personality and Social Psychology, 44(3), 526-535. doi:0022-3514/83/4403-0526

Hetherington, M. (1998). The political relevance of political trust. The american political science

review, 92(4), 791-808. doi:10.2307/2586304

Johnson, C., & Lammers, J. (2011). The powerful disregard social comparison information. Journal of

Experimental Social Psychology, 48(1), 329-334. doi:10.1016/j.jesp.2011.10.010

Jost, J., Banaji, M., & Nosek, B. (2004). A decade of system justification theory: Accumulated evidence of conscious and unconscious bolstering of the status quo. Political Psychology, 25(6), 881-919. doi:10.1111/j.1467-9221.2004.00402.x

Kim, U., Helgesen, G., & Ahn, B. (2002). Democracy, trust, and political efficacy: Comparative analysis of Danish and Korean political culture. Applied Psychology, 51(2), 318-353. doi:10.1111/1464-0597.00094

Ljunge, M. (2014). Social capital and political institutions: Evidence that democracy fosters trust.

Economics Letters, 122(1), 44-49. doi:10.1016/j.econlet.2013.10.031

Magee, J., & Smith, P. (2013). The social distance theory of power. Personality And Social Psychology

Review, 17(2), 158-186. doi:10.1177/1088868312472732

Oishi, S., Kesebir, S., & Diener, E. (2011). Income inequality and happiness. Psychological Science,

22(9), 1095-1100. doi:10.1177/0956797611417262

Piketty, T.(2014). Capital in the twenty-first century. (A. Goldhammer, Vert.). Londen, Harvard University Press.

Rahn, W., & Rudolph, T. (2005). A tale of political trust in American cities. Public Opinion Quarterly,

69(4), 530-560. doi:10.1093/poq/nfi056

Schoon, I., & Cheng, H. (2011). Determinants of political trust: A lifetime learning model.

Developmental Psychology, 47(3), 619-631. doi:10.1037/a0021817

Smith, H., Pettigrew, T., Pippin, G., & Bialosiewicz, S. (2012). Relative deprivation: A theoretical and meta-analytic review. Personality And Social Psychology Review, 16(3), 203-232.

doi:10.1177/1088868311430825

The Economist Intelligence Unit (2013). Democracy index 2012: Democracy at a standstill. Opgehaald 01 februari 2015 van

(34)

https://portoncv.gov.cv / dhub/ porton.por_global.open_file?p_doc_id=1034

The ESS Core Scientific Team (z.j.). ESS1-6 Appendix A7: Variables and questions, ESS6-2012 ed. 2.1. Opgehaald op 26 januari 2015 van

http://www.europeansocialsurvey.org/ docs/round6/survey/ESS6_appendix_a7_e02_1.pdf The ESS Core Scientific Team (2013). ESS1-6 cumulative data. Opgehaald op 04 februari 2015 van

http://www.europeansocialsurvey.org/download.html?file=ESS6e02_1&y=2012 Wilkinson, R., & Pickett, K. (2010). The spirit level. Londen: Penguin Books.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hiermee bedoelen we niet dat vooral wetenschap- pers over deze situatie moeten nadenken, maar dat bij elk project bij aanvang en tijdens de rit een aantal vragen moet worden

Using content analysis, media cover- age messages (N = 128) and corporate communication messages (N = 24) were compared regarding an organization in crisis.. All messages were

The reported research contained in this thesis was financially supported by a scholarship from the Graduate School of Medical Sciences (Abel Tasman Talent Program) of the

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Overall, 14 C characteristics of iso- and brGDGTs and the inferred turnover times that are far longer than those of dis- crete POM (free light density fraction) and signature lipids

(2010) developed an mhealth framework that consisted of five areas in which mobile technologies are utilised in health; treatment compliance, data collection and disease

Hypothesis 3: power tactics related to relationships based on social norms positively influence compliance to change, mediated by normative commitment. Hypothesis 4:

In the event that an arbitrator is aware of the involvement of a Funder (Scenario 1) and that fact may give rise to doubts as to his independence and impartiality in the eyes of