• No results found

De invloed van depressie bij moeder en een verlegen temperament bij het kind op gedragsproblemen van het kind : de mediërende rol van opvoedingscompetentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van depressie bij moeder en een verlegen temperament bij het kind op gedragsproblemen van het kind : de mediërende rol van opvoedingscompetentie"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pedagogische wetenschappen Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

De invloed van depressie bij moeder en een verlegen temperament bij het kind op gedragsproblemen van het kind: de mediërende rol van opvoedingscompetentie

The influence of depression by mother and a shy temperament of the child on the behavior problems of the child: the mediating role of parenting competence

MASTERSCRIPTIE

Naam student: Marloes Limbeek Studentnummer: 10059393

Afstudeerrichting: Orthopedagogiek

Naam UVA begeleider: Drs. M. van de Vijver Tweede beoordelaar: Dr. R. Rodenburg Naam extern begeleider: Drs. F. Scheper

(2)

Samenvatting

Bij 81 ouders van kinderen tussen de 1 en 8 jaar, die aangemeld zijn bij MOC ’t Kabouterhuis, is de invloed van depressiviteit bij moeder en een verlegen temperament van het kind, op het gedrag van het kind onderzocht, met als eventueel mediërende rol, opvoedcompetentie van moeder. Om depressiviteit van moeder te meten is er een vragenlijst ingevuld door moeder, daarnaast hebben ouders een vragenlijst ingevuld om een verlegen temperament bij het kind te meten. Om het gedrag van het kind in kaart te brengen zijn er vragenlijsten afgenomen bij zowel ouders als groepsleiders. Als laatste hebben moeders ook een vragenlijst ingevuld omtrent opvoedcompetentie. Uit de resultaten bleek dat wanneer moeder hoger scoorde op depressie, ouders ook meer internaliserend gedrag bij hun kind rapporteerden. Daarnaast bleek dat groepsleiders minder externaliserend gedrag rapporteerden, naarmate de kinderen hoger scoorden op een verlegen temperament. Opvoedcompetentie bleek geen mediërende factor te zijn.

Abstract

81 parents of children between 1 and 8 years, who were treated by MOC ‘t Kabouterhuis, have participated in this study. The influence of depression by mothers and the shy temperament of the children on the behaviour of the children were examined. The possible mediating role of parenting competence was also examined. To assess maternal depression, a questionnaire was completed by mother. Parents also completed a questionnaire to asses a shy temperament of the child. To examine the behavior of the child, both parents and social workers completed a questionnaire. At last, mothers completed a questionnaire about parenting skills. The results suggest that parents reported higher levels of child internalizing behavior, when the mother scored high on depression. The results also indicate that social workers reported less externalizing behavior when the children scored higher on a shy temperament. Parenting competence did not turn out to be a mediating factor.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 1

Inleiding 4

Moederlijke Depressie en Probleemgedrag bij Kinderen 4

Temperament en Probleemgedrag 5

Opvoedingscompetentie en Probleemgedrag 5

Depressie Moeder en Opvoedingscompetentie 6

Interactie tussen Depressie bij Moeder, Temperament van het Kind

en het Gedrag van het Kind 6

Relevantie Huidig Onderzoek 7

Verwachtingen 8

Methode 9

Proefpersonen 9

Procedure Onderzoek MOC ’t Kabouterhuis 9

Procedure Huidige Onderzoek 10

Meetinstrumenten 10

Gedrag van het kind volgens ouders. 11

Gedrag van het kind volgens groepsleiders. 12

Depressie bij moeder. 12

Verlegen temperament. 12

Opvoedcompetentie. 13

Statistische analyses 13

(4)

Beschrijvende Analyses 15

Voorbereidende Analyses 15

Invloed van Depressie bij de Moeder en een Verlegen Temperament

van het Kind op het Gedrag van het Kind zoals Beoordeeld door de Ouders 17 Invloed van Depressie bij de Moeder en een Verlegen Temperament van

het Kind op het gedrag van een Kind zoals Beoordeeld door de Groepsleiders 18 Verschil in Beoordeling van Gedrag door Ouders en Groepsleiders 19 Invloed van Opvoedcompetentie van Moeder op het Gedrag van Kinderen 19 bij Kinderen met een Depressieve Moeder en/of een Verlegen Temperament

Discussie 20

(5)

Inleiding

In deze scriptie wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het effect van depressie bij moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van het kind. Tevens werd er onderzocht of de opvoedingscompetentie van moeder hier een mediërende rol in speelt. Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van MOC ’t Kabouterhuis en maakte deel uit van een groter project van MOC ’t Kabouterhuis waarbij de effectiviteit van behandelingen bij een klinische groep kinderen van 0-8 jaar wordt onderzocht. ’t Kabouterhuis is een Medisch Orthopedagogisch Centrum dat diagnostiek en behandeling biedt aan kinderen van 0 tot 8 jaar met ernstige gedragsproblemen en/of complexe ontwikkelingsproblematiek in de regio

Amsterdam. Met het onderzoek dat hier beschreven is kan de kennis over het ontstaan en de behandeling van kinderen met gedragsproblemen worden vergroot.

Moederlijke Depressie en Probleemgedrag bij Kinderen

De ouderlijke factoren te betrokken/beschermende opvoeding, lage warmte en angst en depressie bij ouders, kunnen internaliserende problemen voorspellen (Bayer, Sanson, &

Hemphill, 2006). Dit is onderzocht bij kinderen van 2 tot 4 jaar oud. Niet alleen internaliserende maar ook externaliserende problemen zijn geassocieerd met een depressie bij moeder

(Trapolini, McMahon, & Ungerer, 2007). Dit onderzoek is gedaan bij kinderen op een leeftijd van 4 maanden, 12 maanden, 15 maanden en later ook nog bij dezelfde kinderen op 4 jarige leeftijd. Uit het onderzoek van Trapolini et al. (2007) bleek dat een depressie bij moeder meer samenhang vertoont met internaliserend gedrag van het kind in de klinische range dan

externaliserende problemen. Internaliserend probleemgedrag in de klinische range kwam namelijk bij 10% van de kinderen van depressieve moeders voor en externaliserend probleemgedrag in diezelfde klinische range kwam bij 7% voor.

Naast deze onderzoeken is er nog een ander onderzoek gedaan naar de relatie tussen een moeder met een angststoornis of een depressieve stoornis en gedragsproblemen bij kinderen (Meadows, McLanahan, & Brooks-Gun, 2007). De gedragsproblemen van het kind zijn in het onderzoek van Meadows et al. (2007) onderzocht door middel van de Child Behavior Checklist (CBCL; Achenbach & Rescorla, 2000) die is ingevuld door moeder. Er is in het onderzoek van Meadows et al. rekening mee gehouden dat moeders met een depressie de CBCL negatiever in kunnen vullen. Dit is gedaan door middel van een interview dat thuis is gevoerd met ouders waarbij het gedrag van het kind ook door de interviewer is gescoord. Kinderen van moeders met een angststoornis of een depressieve stoornis volgens de DSM-IV hadden vaker kenmerken van een angstig/depressieve stoornis, kenmerken van een aandacht tekort stoornis en van een

(6)

al. (2007) kan geconcludeerd worden dat de geestelijke gezondheid van moeder dus belangrijk is voor het welzijn en de ontwikkeling van het kind.

Temperament en Probleemgedrag

Uit de meta-analyse van Clauss en Blackford (2012) bleek dat de temperamentstrek gedragsinhibitie een voorspeller is van een latere sociale angststoornis. Gedragsinhibitie werd in het onderzoek beschreven als een neiging om met argwaan en vermijdend gedrag te reageren op nieuwe personen, plaatsen en objecten. Clauss en Blackford (2012) concludeerden dat het identificeren van risicofactoren voor vroege ontwikkelingsstoornissen ook erg belangrijk is ter voorkoming van psychiatrische ziekten, zij hebben echter in hun onderzoek alleen sociale angststoornis onderzocht. Kinderen die een erg verlegen temperament hadden, waren vaak ook moeilijkere en meer geremde kinderen volgens de Behaviour Checklist (CBCL) bij kinderen van18 maanden, 20 maanden en 4-5 jaar en volgens de Strengths en Difficulties Questionnaire (SDQ) voor kinderen 8-9 jaar (Goodman, 1994), aldus Janson & Mathiesen (2008). Het temperament is gemeten met een vertaling van de EAS Temperament Survey for Children: Parental Ratings to Assess Child Temperament (Buss & Plomin,1984). Alle vragenlijsten werden ingevuld door de moeders.

Opvoedingscompetentie en Probleemgedrag

Naast de moederlijke depressie en het temperament van het kind is ook de opvoeding gerelateerd aan gedragsproblemen van jonge kinderen. Zo is gebleken dat een insensitieve en negatieve, controlerende opvoedingsstijl bij de ouder geassocieerd is met externaliserend gedrag bij hun kinderen (Brenner & Fox, 1998). Daarnaast is gebleken dat de relatie tussen negatieve emotionaliteit en internaliserend en externaliserend gedrag gedeeltelijk werd gemedieerd door de autoritaire opvoedingsstijl van moeder (Paulussen-Hoogeboom, Stams, Hermanns, Peetsma, van den Wittenboer, 2008).

Tevens bleek dat wanneer ouders een grotere opvoedcompetentie hadden, er minder gedragsproblemen bij de kinderen waren (Dumka, Gonzales, Wheeler, & Millsap, 2010). In totaal deden er 189 families mee aan het onderzoek van Dumka et al. (2010). De

opvoedcompetentie van moeder is onderzocht door middel van de Multicultural Inventory of Parenting Self-Efficacy (MIPSE; Dumka, Prost, & Barrera, 2002), de gedragsproblemen door middel van een aantal subschalen van de Achenbach measures. Een ander onderzoek heeft een vergelijkbaar effect aangetoond. Chronis et al. (2007) hebben de relatie onderzocht tussen positief opvoeden en gedragsproblemen bij kinderen. In dit onderzoek is positief opvoeden gedefinieerd als dat ouders het kind belonen, positief affect hebben en fysiek positief zijn naar het kind. Het onderzoek van Chronis et al. is uitgevoerd bij kinderen van 4 tot 7 jaar oud. De

(7)

positieve opvoeding werd gemeten door middel van de Dyadic Parent-Child Interaction Coding System (DPICS; Robinson & Eyberg, 1981). Uit dit onderzoek bleek dat positief opvoeden voorspelt dat er in de toekomst minder gedragsproblemen zijn bij kinderen (Chronis et al. 2007).

Depressie Moeder en Opvoedingscompetentie

Een depressie bij moeder blijkt ook van invloed te zijn op de opvoedcompetentie, zo blijkt uit het onderzoek van Kavanaugh et al. (2006). Zo blijkt uit dit onderzoek dat moeders met depressieve symptomen vaker inconsistent waren in de opvoeding en ook minder

vertrouwen hadden in hun opvoeding dan moeders die geen depressieve symptomen hadden. De mate van depressieve symptomen is in het onderzoek van Kavanaugh et al. gemeten doormiddel van de Mental Health Inventory. De mate van consistentie in opvoeding is gemeten doormiddel van de Parenting Dimensions Inventory en de mate van vertrouwen in de opvoeding doormiddel van één item van de Parenting Stress Index. Naast het onderzoek van Kavanaugh et al. bleek ook uit het literatuuronderzoek van Burke (2003) dat depressieve moeders een minder goede opvoeding geven aan de kinderen.

Interactie tussen Depressie bij Moeder, Temperament van het Kind en het Gedrag van het Kind

Het is al bekend dat temperament van het kind en het gezin als omgeving voorspellers zijn van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag (Leve, Kim, & Pears, 2005). Een kind zal zich optimaal kunnen ontwikkelen als de omgeving en de verwachtingen van de omgeving overeenstemmen met de capaciteit en het temperament van het kind (Thomas, Chess, & Birch, 1968). Er is echter nog weinig bekend over hoe temperament en het gezin als

omgeving op elkaar inwerken en hoe dit internaliserend en externaliserend gedrag voorspelt, aldus Bayer et al. (2006).

Er is al wel onderzoek gedaan naar de interactie tussen temperament van het kind en depressie bij moeder in het voorspellen van gedrag te kunnen voorspellen (Leve et al.,2005). Dit onderzoek is gedaan bij kinderen van 5, 7, 10, 14 en 17 jaar oud. Temperament bij het kind hebben Leve et al. (2005) onderzocht met behulp van de Childhood Behaviour Questionnaire (CBQ; Rothbart, Ahadi, Herhey, & Fisher, 2001), depressie bij moeder met behulp van de CES-D (Radloff, 1977) en om internaliserend en externaliserend gedrag te onderzoeken is gebruikt gemaakt van de CBCL (bij alle leeftijden). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat bij zowel jongens als meisjes het externaliserende gedrag af nam over de tijd zonder gerichte interventies. Tevens kwam naar voren dat internaliserend gedrag toenam bij de meisjes gedurende de tijd. Angst en verlegenheid bij het kind in combinatie met maternale depressie voorspelde bij

(8)

jongens en meisjes van 17 jaar oud internaliserend gedrag. Daarnaast bleek dat kinderen die al op jongere leeftijd internaliserende en/of externaliserende gedragsproblemen lieten zien, op latere leeftijd ook meer risicovol gedrag toonden en minder en opstandigere vrienden hadden (Fanti & Henrich, 2010).

Relevantie Huidig Onderzoek

Uit bovenbeschreven resultaten blijkt dat er aanwijzingen zijn gevonden dat bepaalde temperamentkenmerken van een kind en depressieve kenmerken van moeder van invloed kunnen zijn op internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Hier zijn echter maar weinig onderzoeken naar gedaan. Tevens is al bekend dat opvoeding een mediërende factor kan zijn tussen emotionaliteit en gedragsproblemen, maar nog niet of opvoedingscompetentie een mediërende factor is tussen temperamentkenmerken van het kind in combinatie met depressieve kenmerken bij moeder op internaliserende of externaliserende problemen. Ook bevatten al deze onderzoeken geen Nederlandse kinderen.

Uit onderzoek is gebleken dat 10-20% van de kinderen in de voorschoolse leeftijd dermate last hebben van gedragsproblemen dat dit hun dagelijks leven ernstig en op een negatieve manier beïnvloedt (Sonuga-Barke, Thompson, Stevenson, & Viney, 1997; Verhulst & van de Ende, 1995). Op basis van deze informatie en eerder genoemde informatie kan dus gezegd worden dat preventie en vroege interventie van probleemgedrag bij jonge kinderen waardevol kan zijn. Door middel van dit onderzoek kan de behandeling en preventie

geoptimaliseerd worden door tijdens die behandeling en/of preventie rekening te houden en te interveniëren op andere factoren die invloed hebben op het probleemgedrag van het kind.

In dit onderzoek is als eerste onderzocht wat de invloed is van depressie bij de moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van een kind zoals beoordeeld door ouders bij een klinische groep kinderen van 1,5 tot 8 jaar (zie figuur 1). Vervolgens is

onderzocht wat de invloed is van depressie bij de moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van een kind zoals beoordeeld door groepsbegeleiders bij een klinische groep kinderen van 1,5 tot 8 jaar? Ook is er gekeken of er een verschil is tussen het gedrag van het kind zoals beoordeeld door ouders en groepsbegeleiders.

Figuur 1. De Relatie tussen depressieve klachten bij moeders en/of een verlegen temperament

(9)

Als laatste is onderzocht of de relatie tussen depressieve klachten van moeders en het verlegen temperament van het kind met gedragsproblemen wordt gemedieerd door de

opvoedcompetentie van moeders (zie figuur 2)

Figuur 2. Mediatie depressieve klachten van moeders en / of een verlegen temperament via

opvoedingscompetentie op het gedrag van kinderen

De klinische groep binnen dit onderzoek betrof kinderen tussen de 0 en 7 jaar met meervoudige problematiek. De meervoudige problematiek betrof een combinatie van minimaal twee van de hierna volgende gebieden van problematisch gedrag, waarbij er altijd één probleem binnen de A-as voorkomt. Het gaat om de volgende probleemgebieden: A1 Emotionele

problemen en stoornissen, A2 gedragsproblemen en stoornissen, A3 Psychosociale problemen en stoornissen, B Lichamelijke ziekte, aandoening of handicap, C1 problemen in de cognitieve ontwikkeling en C2 Problemen met vaardigheden.

Verwachtingen

Op basis van bovenbeschreven onderzoeken werd verwacht dat er een positief verband zou bestaan tussen depressie bij moeder, een verlegen temperament van het kind en

internaliserend gedrag bij het kind. Als een kind geen verlegen temperament had, maar wel een depressieve moeder, werd verwacht dat het kind minder internaliserend gedrag zou laten zien, maar dat dit nog wel mogelijk is. Dit zelfde werd verwacht bij kinderen die een verlegen temperament hebben en geen depressieve moeder. Als beide niet gelijktijdig aanwezig waren, werd verwacht dat er geen klinisch afwijkend gedrag aanwezig zou zijn. Daarnaast werd

verwacht dat er een verschil zou zijn tussen het beoordelen van het gedrag van ouders en van de groepsleider. De groepsleider zou het gedrag van het kind positiever benoemen dan een

depressieve moeder. Ook zou de opvoedcompetentie van ouders waarschijnlijk positief van invloed zijn op het gedrag van het verlegen kind van een depressieve moeder. Er werd verwacht

(10)

dat een grotere opvoedcompetentie van moeder als mediërende factor kan fungeren tussen depressie van de moeder, temperament van het kind en het probleemgedrag van het kind.

Methode Proefpersonen

De steekproef voor dit huidige onderzoek bestond uit 83 kinderen, waarvan 70 jongens (84,3%) en 13 meisjes (15,7%). De kinderen waren in de leeftijd van 2 tot 7 jaar. De

gemiddelde leeftijd was 3,65 met een SD van 1,06. Van deze deelnemers waren er 47

autochtoon (%) en 33 allochtoon (39,8%). In dit onderzoek waren kinderen bij ’t Kabouterhuis aangemeld vanwege verschillende problemen. Meer dan de helft van de kinderen waren

aangemeld vanwege vermoedelijke gedragsproblemen (54 kinderen, 65,1%), 48 kinderen (57,8 %) waren aangemeld vanwege vermoedelijke spraak- en taalproblemen, 12 kinderen (14,5 %) waren aangemeld vanwege een vermoeden van een verstandelijke beperking, 43 kinderen (51,8%) waren aangemeld vanwege vermoedelijke sociaal emotionele problemen en tot slot waren 4 kinderen (4,8 %) aangemeld vanwege vermoedelijke somatische problematiek. Procedure Onderzoek MOC ‘t Kabouterhuis

Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag werd gekeken naar gegevens van een groter onderzoek dat plaatsvindt bij MOC ’t Kabouterhuis. Dit onderzoek is in mei 2009 gestart onder leiding van Theo Doreleijers, hoogleraar VUmc kinder- en jeugdpsychiatrie. Allereerst vond er een mondelinge en schriftelijke overdracht plaatst van de

behandelcoördinator naar iedere ouder of verzorger van een kind dat is aangemeld bij ’t Kabouterhuis. Vervolgens werden de ouders/verzorgers telefonisch benaderd door

onderzoekstudenten om het onderzoek te verduidelijken en de ouders/verzorgers te vragen om deel te nemen aan het onderzoek. Indien ouders instemden met deelname wordt er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek en er wordt een boekje met vragenlijsten opgestuurd. Er werd toestemming gevraagd tijdens het huisbezoek aan de ouders/verzorgers voor het anoniem verwerken van de verkregen data en er wordt een informed consent getekend door de ouders. Er zijn ten behoeve van dit onderzoek geen specifieke inclusiecriteria opgesteld. Een

exclusiecriterium was echter dan wanneer kinderen langer dan drie maanden hulp ontvingen van ’t Kabouterhuis ze werden uitgesloten van het onderzoek vanwege de mogelijke invloed van de duur van de behandeling. Ook werden kinderen jonger dan 1 jaar uitgesloten aangezien het testmateriaal niet voor hen geschikt is. Moeders hebben een vragenlijst ingevuld om de depressieve symptomen te meten en een vragenlijst om te kijken voor de opvoedcompetentie. Daarnaast hebben de ouders en een leerkracht een gedragsvragenlijst over het kind ingevuld.

(11)

In de standaardprocedure bij de behandeling zijn er al drie vragenlijsten opgenomen die ook meegenomen zijn bij het huidige onderzoek. Tevens werden er vragenlijsten afgenomen voor de diagnostische screening die geschikt zijn voor evaluatie van behandelmethodes. In de toekomst bieden deze vragenlijsten de mogelijkheid voor het implementeren van meer

fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

Er zijn vijf gebieden die in kaart werden gebracht voor het onderzoek van ‘t Kabouterhuis: psychische stoornissen, temperament en hechting van het kind, de

opvoedingssituatie en psychische stoornissen bij ouders. Dit wordt gedaan door middel van de volgende vragenlijsten: De Early Screening of Autistic Traits Questionnaire (ESAT),

Vragenlijst Inventarisatie van Sociaal Gedrag (VISK), Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ), Childhood Behaviour Questionnaire (CBQ), Disturbances of Attachment Interview (DAI) en de Symptom Checklist-90 (SCL-90).

Procedure Huidige Onderzoek

Tijdens het aanmeldgesprek voor een dagbehandeling of ambulante behandeling bij ’t Kabouterhuis werden de ouders geïnformeerd over het wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens werd er in dit gesprek gevraagd of ouders benaderd mochten worden door een

onderzoekstagiaire om meer informatie te geven en te vragen of ze deel welen nemen aan dit onderzoek. Indien de ouders instemden nam een onderzoekstagiaire telefonisch contact op met de ouders om de informatie te geven en te vragen of ze deel wilden nemen. Wanneer de ouders aangaven dat ze wilden deelnemen werd er een bevestigingsbrief voor de afspraak, een

informatiebrief en een vragenboekje opgestuurd per post. In dit boekje werd voor iedere vragenlijst een instructie gegeven. In het telefoongesprek werd gevraagd de ouders voor het huisbezoek het vragenboekje in te vullen. Tijdens het huisbezoek konden er nog vragen gesteld worden over de vragenlijsten en na afloop werden de boekjes meegenomen door de

onderzoekstagiaire. Tevens werd er tijdens het huisbezoek nog een DAI (Disturbances of Attachment Interview) afgenomen door een onderzoekstagiaire die getraind is om dit interview af te nemen. Zowel de scores van het interview als van de vragenboekjes werden verwerkt in het databestand.

Meetinstrumenten

Voor dit huidige onderzoek zullen de CBCL en de TRF gebruikt worden om de afhankelijke variabele te onderzoeken (het gedrag van het kind), de ECBQ en de CBQ (schaal ‘shyness’) om het verlegen temperament te meten, de SCL-90 (schaal depressie) om de depressie bij moeder te kunnen meten en de NOSI (schaal competentie) om de

(12)

twee vragenlijsten gebruikt worden om een eventuele bias die van de invloed depressie bij moeder op het invullen van de vragenlijst te kunnen corrigeren (de CBCL en de TRF). Om het temperament te meten wordt echter alleen de CBQ/ECBQ afgenomen aangezien er geen andere vragenlijst beschikbaar is. Hier zal dus in de resultaten en conclusie van dit onderzoek rekening mee gehouden moeten worden.

Op basis van de beschikbare ingevulde vragenlijsten zijn de gegevens geselecteerd op de aanwezigheid van de gegevens van depressie van moeder, verlegen temperament bij het kind, opvoedingscompetentie en informatie over gedragsproblemen bij kinderen. Wanneer al deze gegevens beschikbaar zijn neemt de cliënt deel aan het huidige onderzoek.

Gedrag van het kind volgens ouders.

Om het gedrag van het kind te meten is gebruik gemaakt van de CBCL (Achenbach & Rescorla, 2000). Van de CBCL zijn twee versies, de versie van 1,5 tot 5 jaar en één van 6-18 jaar. De CBCL van 1,5 tot 5 jaar is een vragenlijst waarbij ouders, andere familieleden of volwassenen die het kind goed kennen, vragen beantwoorden over gedrag, moeilijkheden en positieve punten van het kind. In totaal zijn er 99 specifieke vragen (Achenbach & Rescorla, 2000). Diegene die de vragenlijst invult geeft aan hoe goed het genoemde gedragskenmerk nu of in de afgelopen 2 maanden past bij het kind, zoals door de invuller is geobserveerd. Dit wordt gedaan op een schaal van 0-2 (helemaal niet-duidelijk of vaak). Er zijn 7 schalen: Emotioneel Reagerend, Angstig/Depressief, Lichamelijke Klachten, Teruggetrokken, Slaapproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief gedrag. Op basis van een steekproef van 700 kinderen uit de Amerikaanse bevolking zijn de schalen genormeerd.

De CBCL van 6-18 jaar heeft 118 vragen en twee open vragen (Verhulst, van der Ende & Koot, 1996). Ouders geven aan hoe goed een gedraging in de afgelopen 6 maanden past bij een kind. Er zijn in totaal 11 subschalen, waarbij de schalen Activiteiten, Sociaal en School samen de schaal Totale vaardigheden vormen. Daarnaast zijn er nog acht probleemschalen: Teruggetrokken/depressief, Lichamelijke klachten, Angstig/depressief, Sociale problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen, Normafwijkend gedrag en Agressief gedrag. De eerste drie subschalen vormen de schaal Internaliserende gedragsproblematiek en de laatste twee de schaal Externaliserende gedragsproblematiek. Samen vormen deze acht schalen de schaal Totale Problemen. Ook deze vragenlijst is genormeerd op basis van een steekproef in Amerika. De CBCL heeft volgens Achenbach et al. (2008) een gemiddelde Cronbach’s Alpha van .97 voor totale problemen en .92 voor internaliserend en externaliserend gedrag. De versie van 2003 is nog niet beoordeeld door COTAN, de vorige versie is in 1999 vrij goed beoordeeld

(13)

Gedrag van het kind volgens groepsleiders.

Tevens is gebruik gemaakt van de Teachers Report Form (TRF) (Verhulst, van der Ende & Koot, 1997) om het gedrag van het kind te beoordelen. De TRF is een versie van de CBCL die door leerkracht of groepsleider ingevuld wordt. Deze vragenlijst geeft dus net als de CBCL inzicht in het gedrag van het kind, maar dan hoe dit door de leerkracht of groepsleider wordt ervaren. Net als bij de CBCL zijn hier twee versies. Een versie voor kinderen van 6-18 jaar en een versie voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar (C-TRF). De vragen worden gescoord op een driepuntschaal: 0=helemaal niet, 1= een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak. Daarnaast zijn er een klein aantal open vragen en enkele vragen die op een vijfpuntsschaal beantwoord

worden. De vragenlijst voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar bestaat uit 99 vragen over de emotionele en gedragsproblemen van het kind van nu of in de afgelopen twee maanden. De vragen worden geclusterd in dezelfde schalen als de CBCL voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar. De vragenlijst voor kinderen van 6 tot 18 jaar bestaat uit 118 vragen. 93 hiervan stemmen overeen met de CBCL en de overige vragen zijn specifiek op de leerkracht/groepsleider gericht. Ook deze vragen worden geclusterd in dezelfde schalen als de CBCL (6-18 jaar). De TRF heeft volgens Achenbach et al. (2008) een gemiddelde Cronbach’s Alpha van .97 voor totale problemen en .93 voor

internaliserend en externaliserend gedrag. De TRF voor kinderen van 6 tot 18 heeft een goede beoordeling (GGGGGVV). De beoordeling van de C-TRF is niet bekend.

Depressie bij moeder.

Om de depressie bij moeder te meten is gebruik gemaakt van de Symptom Checklist – 90- R(evised) (SCL-90-R) (Evers, Zaal, & Evers, 2002). Deze checklist is een

multidimensionele klachtenlijst die is gebaseerd op zelfbeoordeling. In Nederland is dit een van de meest gebruikte testen. De Nederlandse bewerking verschaft een schatting van de ervaren pathologie over acht dimensies: Angst, Agorafobie, Depressie, Somatische klachten,

Wantrouwen en interpersoonlijke sensitiviteit, Insufficiëntie van denken en handelen, Slaapproblemen en Hostiliteit. Voor dit onderzoek zal alleen de schaal depressie worden gebruikt. Deze schaal heeft in dit onderzoek een Cronbach’s Alpha van .94. De SCL-90 heeft een goede COTAN behoordeling (GGGVGGG)

Verlegen temperament.

Om het verlegen temperament bij de kinderen te meten is gebruik gemaakt van de Children’s Behavior Questionnaire (CBQ; Majdandžić & van den Boom, 2007) en de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, verkorte versie; Rothbart et al., 2001). Voor de kinderen van 3-7 jaar zal de CBQ worden afgenomen. Dit is een bekende

(14)

aangepaste en vertaalde Nederlandse versie worden gebruikt (Majdandžić & van den Boom, 2007). De CBQ heeft 15 schalen, waarbij voor dit onderzoek de schaal ‘Shyness’ wordt gebruikt. Deze schaal heeft 13 items, waaronder bv items als ‘Is soms verlegen bij mensen die hij al lang kent’ en ‘Is soms nerveus wanneer hij praat met mensen die hij pas ontmoet heeft’. De antwoorden worden gescoord op een 7-puntsschaal die uiteenloopt van ‘nooit’ tot ‘altijd’, tevens is er de mogelijkheid om ‘niet van toepassing’ in te vullen. Deze schaal heeft in dit onderzoek een Cronbach’s Alpha van .67.

De ECBQ (verkorte versie) (Putnam, Gartstein, & Rothbart, 2006) is een vergelijkbare vragenlijst die wordt afgenomen bij kinderen jonger dan 3 jaar. Deze verkorte versie is nog in ontwikkeling. Ook hier zal alleen de schaal ‘Shyness’ van gebruikt worden. De schaal

‘Shyness’ heeft in dit onderzoek een Cronbach’s Alpha van .80. Opvoedcompetentie.

Opvoedcompetentie werd gemeten door middel van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI; De Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992). In dit huidige onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de subschaal Competentie. De NOSI meet de stressbeleving van ouders in de opvoeding van een kind van 2 tot 13 jaar. In totaal bestaat de NOSI uit 123 items die verdeeld zijn over 13 schalen. Zeven schalen gaan over het ouderdomein, hier valt ook de subschaal Competentie onder. De zes andere schalen betreffen het kind-domein. De

competentie geeft de mate aan waarin een ouder het gevoel heeft (on)voldoende vaardigheden en handigheid te hebben in de omgang met het kind. Deze schaal bestaat uit 13 items waarbij op een 6-puntsschaal aangegeven wordt hoe goed een stelling bij het kind of de ouders past. Eén staat tot ‘helemaal mee oneens’ en zes voor ‘helemaal mee eens’. Een voorbeelditem van de subschaal competentie is: ‘Als mijn kind zich misdraagt heb ik het gevoel dat ik het verkeerd doe’. De NOSI is door de COTAN beoordeeld als overwegend positief (GGGOVGG). De normen werden onvoldoende beoordeeld aangezien de representativiteit van deze normen niet te beoordelen was. Om deze reden zal daarom in dit onderzoek gebruikt gemaakt worden van de deviatiescores van de NOSI en niet van de normscores. Bij eerder onderzoek van Zeeman, Hermanns, Hoffenaar, Grootens-Tecla en Alberts (2007), waar 151 participanten aan deelnamen bleek de NOSI een Cronbach’s Alpha te hebben van .76, dit is voldoende. Statistische analyses

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zijn alle gegevens ingevoerd in SPSS. Om de eerste vraag, wat is de invloed van depressie de moeder en een verlegen

temperament van het kind op het gedrag van een kind, zoals beoordeeld door moeder, te beantwoorden is gebruik gemaakt van de multiple regressieanalyse. Daarbij is allereerst

(15)

gekeken wat de invloed is van depressie van moeder op het gedrag van het kind, zoals beoordeeld door ouders. Dit is eerst gedaan door te kijken wat de invloed van depressie bij moeder was op internaliserend gedrag en vervolgens naar de invloed op externaliserend gedrag. Vervolgens is met dezelfde multiple regressieanalyse gekeken wat de invloed is van een

verlegen temperament van het kind op het gedrag van het kind, zoals beoordeeld door ouders. Bij deze analyse is als afhankelijke variabele, gedrag van het kind zoals beoordeeld door ouders, de CBCL gebruikt.

Daarna is er een multiple regressieanalyse gedaan om de tweede vraag te beantwoorden. Bij de tweede vraag is gekeken wat de invloed is van depressie bij moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van het kind, zoals beoordeeld door de groepsleider. Hiervoor zijn dezelfde analyses uitgevoerd als bij de eerste vraag alleen is als afhankelijke variabele veranderd. Het gedrag van het kind, zoals beoordeeld door ouders, is bij de tweede vraag veranderd in het gedrag van het kind, zoals beoordeeld door de groepsleider. Om deze vraag te beantwoorden is als afhankelijke variabele dan ook de TRF genomen in plaats van de CBCL die bij de analyses voor de eerste vraag is gebruikt.

Als derde is gekeken of er een verschil aanwezig was tussen het gedrag van het kind zoals beoordeeld door ouders of door de groepsbegeleiders. Dit is gedaan doormiddel van de gepaarde t-toets. De laatste vraag was, of er een mediërende functie is van opvoedcompetentie als er gekeken wordt naar de invloed van depressie van moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van het kind. Om deze vraag te beantwoorden is er allereerst gekeken naar de twee eerste vragen. Daar is gekeken welke variabelen significant van invloed waren op het gedrag van het kind. Vervolgens is gekeken doormiddel van een lineaire regressie vergelijking of opvoedcompetentie significant van invloed is op de onafhankelijke variabelen die als significant naar voren kwamen bij de eerste twee vragen. Wanneer er een significant naar voren kwam is er gekeken of opvoedcompetentie ook van invloed was op de afhankelijke factoren, dit is ook weer gedaan doormiddel van een lineaire regressie vergelijking. Als laatste is er gebruik gemaakt van een stapsgewijze multiple regressieanalyse. Allereerst zijn de onafhankelijke factoren depressie bij moeder of een verlegen temperament in de analyse toegevoegd. Vervolgens is opvoedingscompetentie van moeder toegevoegd. Gekeken is of het significante effect van depressie en temperament van het kind op internaliserend en

(16)

Resultaten Beschrijvende Analyses

Van de 83 personen had één proefpersoon de vragenlijst voor depressie van moeder niet ingevuld, daarnaast was er bij een andere proefpersoon de CBCL niet ingevuld. Dit brengt het totaal aantal proefpersonen op 81. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van het aantal ingevulde vragenlijsten, de gemiddelden en standaarddeviaties weergeven van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen van dit onderzoek.

Tabel 1

Aantal proefpersonen, gemiddeldes en standaard deviaties van onafhankelijke en afhankelijke variabelen

Variabelen N M SD

Internaliserend gedrag (ouders), CBCL 81 59,80 9,49

Externaliserend gedrag (ouders), CBCL 81 61,44 12,17

Internaliserend gedrag (groepsleiders), TRF 81 58,73 7,20 Externaliserend gedrag (groepsleiders), TRF

Depressie moeder, SCL-90 (depressieve symptomen) 81 81 59,74 26,17 8,16 12,27 Verlegen temperament kind (3-7), CBQ (shyness) 70 20,34 8,08 Verlegen temperament kind (<3), ECBQ 10 3,53 1,54

Opvoedcompetentie ouders, NOSI 81 0,16 1,34

Uit tabel 1 kan geconcludeerd worden dat er een klein verschil is in de gemiddelde scores die ouders en groepsleiders hebben gescoord, zowel bij internaliserend als bij externaliserend gedrag: Ouders scoren hoger. Dit zou verder tot uiting kunnen komen in de resultaten van dit onderzoek. Tevens is opvallend dat er maar 10 vragenlijsten ingevuld zijn voor een verlegen temperament bij kinderen jonger dan 3 jaar. In de verdere analyses zal hier dan ook rekening mee gehouden moeten worden. Van de 81 deelnemende moeders bleken er 20 moeder te scoren boven de cutoff score op de depressieve schaal van de SCL-90. Dit wil zeggen dat bij deze moeders de aanwezigheid van een actuele psychopathologie waarschijnlijk is (Evers, Zaal, & Evers, 2002).

Voorbereidende Analyses

Voordat de analyses voor de resultaten gedaan konden worden, werden er eerst een aantal analyses gedaan om na te gaan of er aan de assumpties voor lineaire en multiple

regressieanalyse werd voldaan. Allereerst werd er gekeken of er univariate outliers waren voor de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Er werd één proefpersoon geïdentificeerd als een

(17)

invloedrijke outlier bij de onafhankelijke variabele depressie bij moeder. Dit bleek zowel uit de boxplot als uit de mahalanobis distance (Mahalanobis >15) Dit zou van invloed kunnen zijn op de analyses. Vervolgens is er gekeken wat de correlatie is tussen de verschillende

onafhankelijke en afhankelijke variabelen met behulp van pearson correlaties. De resultaten van de analyse voor de resultaten wordt weergeven in Tabel 2.

Tabel 2

Correlatie onafhankelijke variabelen en afhankelijke variabelen

* p < .05; ** p < .01.

In Tabel 2 is te zien dat depressie moeder zowel met internaliserend als externaliserend gedrag gescoord door moeders medium gecorreleerd is. Tevens is een verlegen temperament (3-7 jaar) positief en hoog gecorreleerd met internaliserend gedrag volgens ouders en negatief gecorreleerd (hoe verlegener hoe minder probleemgedrag!) met externaliserend gedrag groepsleiders. Opvoedcompetentie is positief en medium gecorreleerd met internaliserend en externaliserend gedrag gescoord door ouders. Dit betekent dat de resultaten met betrekking tot deze resultaten goed geïnterpreteerd kunnen worden. De andere variabelen zijn niet significant met elkaar gecorreleerd. De resultaten met betrekking tot deze variabelen zullen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

Als derde stap is door middel van een histogram gekeken naar de normaliteit van de verdeling van de residuen. Uit de histogrammen kwam naar voren dat de verdeling van de residuen niet afweek van normaal. Ten vierde werd door middel van de Durbin-Watson test gekeken of de residuen onafhankelijk waren. De waarden van deze test waren 1,802 voor internaliserend gedrag gescoord door ouders, 1,698 voor externaliserend gedrag gescoord door ouders, 1,908 voor internaliserend gedrag, 1,890 voor externaliserend gedrag gescoord door groepsleiders en 1,901 voor externaliserend gedrag gescoord door groepsleiders. Al deze waardes liggen dicht bij de twee, wat betekent dat het onafhankelijke residuen zijn (Field, 2005).

Als vijfde is er de homoscedasticiteit van ruis gecontroleerd. Dit is gedaan door de residuen van de afhankelijke variabelen af te zetten tegen de onafhankelijke variabelen in een

Int. gedrag CBCL Ext. gedrag CBCL Int. gedrag TRF Ext. Gedrag TRF Depressie moeder 0,36** 0,25* -0,65 -0,06 Verlegen temperament CBQ Verlegen temperament ECBQ Opvoedcompetentie 0,26* 0,09 0,37** -0,04 0,01 0,56** 0,15 0,43 -0,15 -0,37** - 0,27 -0,05

(18)

grafiek. Er was geen patroon te vinden in deze grafieken dus is er sprake van

homoscedasticiteit. Als laatste is er gekeken naar de multicollineariteit. Deze bleek niet aanwezig te zijn aangezien de VIF niet groter is dan 10 (Field, 2005). Wanneer er naar al deze assumpties tezamen gekeken wordt, kan geconcludeerd worden dat er gebruik gemaakt kan worden van de lineaire en multiple regressieanalyse. De hierboven genoemde factoren omtrent correlatie moeten echter wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Invloed van Depressie bij de Moeder en een Verlegen Temperament van het Kind op het Gedrag van het Kind zoals Beoordeeld door de Ouders

Met behulp van een multipele regressieanalyse is gekeken of depressie bij de moeder en verlegenheid van het kind (van 3-7 jaar) van invloed is op internaliserend en externaliserend gedrag wanneer het beoordeeld is door de ouders (zie tabel 3 en 4). Allereerst is gekeken naar de invloed van depressie bij moeder en een verlegen temperament op internaliserend gedrag (tabel 3). Depressie bij moeder bleek van invloed te zijn op internaliserend gedrag wanneer de gedragsvragenlijst (CBCL) door ouders werd ingevuld (β = 0,45, p = 0,000). Wanneer de score voor depressiviteit toenam, werd er ook meer internaliserend gedrag gemeten. Wanneer

verlegenheid aan het model werd toegevoegd bleek dat depressie nog steeds significant van invloed te zijn op internaliserend gedrag wanneer de vragenlijst werd ingevuld door ouders (β = 0,42, p = 0,000). Tevens bleek uit dit model dat verlegenheid niet van invloed is op

internaliserend gedrag beoordeeld door ouders (β = 0,20, p = 0,076). Tabel 3

Multiple regressieanalyse internaliserend gedrag beoordeeld door ouders

* p < .05; ** p < .01.

Vervolgens is gekeken of depressie en een verlegen temperament ook van invloed is op externaliserend gedrag wanneer ouders de vragenlijst (CBCL) invulden (tabel 4). Depressie van moeder bleek niet significant van invloed te zijn op externaliserend gedrag volgens ouders (β = 0,15, p = 0,213). Ook wanneer een verlegen temperament van het kind aan het model werd toegevoegd bleek dat depressie niet significant van invloed was op externaliserend gedrag wanneer ouders de vragenlijst over gedrag invulden(β = 0,16, p = 0,191). Een verlegen

Internaliserend gedrag (ouders)

Model 1 Model 2

Onafhankelijke variabele SE B B β SE B B β

Depressie moeder 0,08 0,33 0,45** 0,08 0,31 0,42**

(19)

temperament bleek eveneens niet van invloed te zijn op externaliserend gedrag wanneer ouders de vragenlijst invulden (β = -0,07 p = 0,590).

Tabel 4

Multiple regressieanalyse externaliserend gedrag beoordeeld door ouders

* p < .05; ** p < .01.

Invloed van Depressie bij de Moeder en een Verlegen Temperament van het Kind op het gedrag van een Kind zoals Beoordeeld door de Groepsleiders

Om te kijken of een depressie bij moeder en een verlegen temperament van het kind (van 3-7 jaar) van invloed is op het gedrag zoals beoordeeld door groepsleiders, is opnieuw gebruik gemaakt van de multipele regressieanalyse. Allereerst is gekeken naar de invloed van een depressieve moeder en een verlegen temperament op internaliserend gedrag wanneer groepsleiders de vragenlijst invulden (Tabel 5). Wanneer de gedragsvragenlijst door de groepsleiders (TRF) werd ingevuld bleek dat een depressie bij moeder niet significant van invloed is op internaliserend gedrag (β = -0,07, p = 0,593). Ook wanneer een verlegen temperament aan het model werd toegevoegd was er geen significant effect(β = -0,09, p = 0,455). Daarnaast bleek dat een verlegen temperament van het kind ook niet significant van invloed was op internaliserend gedrag beoordeeld door groepsleiders(β = .0,16, p = 0,187). Tabel 5

Multiple regressieanalyse internaliserend gedrag beoordeeld door groepsleiders

* p < .05; ** p < .01.

Externaliserend gedrag (ouders)

Model 1 Model 2

Onafhankelijke variabele SE B B β SE B B β

Depressie moeder 0,13 0,16 0,15 0,13 0,17 0,16

Verlegen temperament 0,18 -0,10 -0,07

Internaliserend gedrag (groepsleiders)

Model 1 Model 2

Onafhankelijke variabele SE B B β SE B B β

Depressie moeder 0,08 -0,04 -0,07 0,08 -0,06 -0,09

(20)

Vervolgens is gekeken wat de invloed was van een depressieve moeder en een kind met een verlegen temperament op externaliserend gedrag beoordeeld door groepsleiders (tabel 6). Uit deze resultaten kwam naar voren dat depressie van moeder niet significant van invloed is op externaliserend gedrag volgens groepsleiders gedrag (β = -0,22, p = 0,070), dit bleek ook het geval wanneer een verlegen temperament van het kind aan het model werd toegevoegd gedrag (β = -0,16, p = 0,160). Een verlegen temperament van het kind bleek wel significant van invloed te op externaliserend gedrag wanneer groepsleiders de vragenlijst invulden gedrag (β = -0,35, p = 0,003) Kinderen die een verlegen temperament hadden, lieten minder externaliserend gedrag zien volgens groepsleiders.

Tabel 6

Multiple regressieanalyse externaliserend gedrag beoordeeld door groepsleiders

* p < .05; ** p < .01.

Verschil in Beoordeling van Gedrag door Ouders en Groepsleiders

Om de derde subvraag te beantwoorden is er door middel van een gepaarde t-toets gekeken of er een significant verschil is tussen het invullen van de gedragsvragenlijst door ouders en door de groepsleiders. Er beek geen significant verschil te zijn tussen de het scoren van internaliserend gedrag door ouders en door groepsleiders (t = 0,045, p = 0,964). Daarna is gekeken of er een verschil was tussen het scoren van externaliserend gedrag door ouders en groepsleiders. Ook hier bleek geen significant verschil tussen te bestaan (t = 1,179, p = 0,242) Invloed van Opvoedcompetentie van Moeder op het Gedrag van Kinderen bij Kinderen met een Depressieve Moeder en/of een Verlegen Temperament

Uit voorgaande resultaten is naar voren gekomen dat depressie bij moeder van invloed bleek te zijn op internaliserend gedrag op het moment dat ouders de gedragsvragenlijst hadden ingevuld. Daarnaast bleek dat verlegen temperament ook van invloed was op externaliserend gedrag wanneer groepsleiders de vragenlijst omtrent gedrag invulden. Voor deze significante relaties is gekeken of opvoedcompetentie een mediërende factor is. Allereerst is gekeken of depressie van moeder samenhangt met opvoedcompetentie. Dit bleek een significant verband te zijn (β = 0,45, p = 0,00). Daarnaast blijkt dat ook internaliserend gedrag (volgens ouders)

Externaliserend gedrag (groepsleiders)

Model 1 Model 2

Onafhankelijke variabele SE B B β SE B B β

Depressie moeder 0,08 -0,15 -0,22 0,08 -0,11 -0,16

(21)

samenhangt met opvoedcompetentie (β = 0,24, p = 0,038). Vervolgens blijkt uit een multiple regressie analyse dat het verband tussen depressie bij moeder en internaliserend gedrag volgens ouders niet verdwijnt (β = 0,33, p = 0,005) wanneer de variabele opvoedcompetentie wordt toegevoegd. Opvoedcompetentie is dus geen mediator voor de invloed van depressieve symptomen van moeder op internaliserend gedrag (beoordeeld door ouders), dit is te zien in figuur 3.

* p < .05; ** p < .01.

Figuur 3. Invloed van opvoedingscompetentie op internaliserend gedrag van kinderen met een

depressieve moeder. De getallen die zijn weergegeven zijn de Bèta’s van de analyse.

Als tweede is gekeken of de invloed van verlegen temperament bij kinderen van 3 tot 7 jaar op externaliserend gedrag (beoordeeld door groepsleiders) gemedieerd wordt door

opvoedcompetentie. Er is echter geen significant verband gevonden tussen verlegen

temperament bij kinderen van 3-7 jaar en opvoedcompetentie, er zijn dan ook geen verdere analyses uitgevoerd (zie figuur 4). Opvoedcompetentie heeft dus geen mediërend invloed op het effect van verlegen temperament bij kinderen van 3 tot 7 jaar op externaliserend gedrag

(volgens groepsleiders). Dit is namelijk niet mogelijk wanneer er geen verband is tussen opvoedcompetentie van moeder en een verlegen temperament bij het kind.

Figuur 4. Invloed van opvoedingscompetentie op externaliserend gedrag van kinderen met een

verlegen temperament. Het getal dat in deze tabel is weergeven is de bèta van de analyse. Discussie

In dit onderzoek werd de invloed van depressie bij moeder en een verlegen temperament van het kind op het gedrag van het kind onderzocht, bij een klinische groep kinderen met

gedragsproblemen in de leeftijd van 1,5 tot 8 jaar. Daarnaast werd gekeken naar de eventuele mediërende rol van opvoedcompetentie op bovenstaande relatie.

(22)

Uit de resultaten komt naar voren dat depressie bij moeder van invloed is op

internaliserend gedrag, maar niet op externaliserend gedrag, wanneer het gedrag van het kind werd beoordeeld door ouders. Zodra moeders meer depressieve symptomen rapporteerden, bleek dat er ook meer internaliserend gedrag aanwezig was. Daarnaast komt uit dit huidige onderzoek naar voren dat een verlegen temperament bij het kind niet van invloed is op het gedrag van het kind (zowel internaliserend als externaliserend), wanneer de

gedragsvragenlijsten werden ingevuld door de ouders.

In dit huidige onderzoek komt ook naar voren dat wanneer de leerkrachten het gedrag van het kind scoorden, depressie niet van invloed bleek op het gedrag(internaliserend en externaliserend). Daarentegen bleek dat een verlegen temperament wel van invloed was op externaliserend gedrag en niet op internaliserend gedrag, wanneer de groepsleiders het gedrag beoordeelden. Er werd minder externaliserend gedrag gerapporteerd wanneer het kind een verlegen temperament had.

Uit de afzonderlijke factoren die zijn onderzocht in dit onderzoek bleek er wel een verschil te bestaan in het beoordelen van het gedrag door ouders en door groepsleiders, maar als er gekeken wordt naar het verschil in gemiddelden bleek er echter geen significant verschil te zijn. Het verschil is waarschijnlijk net te klein om een significant verschil te zien. Tevens bleek dat opvoedcompetentie geen mediërende rol speelde in de relatie tussen de invloed van

depressie bij moeder en verlegen temperament bij het kind op het gedrag van het kind.

De conclusie dat wanneer moeder depressieve symptomen heeft, het kind hoger scoort op internaliserend gedrag, kan gezien worden als ondersteuning voor de resultaten van het onderzoek van Trapolini et al. (2007). Uit dit onderzoek bleek namelijk dat internaliserend gedrag vaker geassocieerd werd met depressiviteit bij moeder. Er is echter ook een alternatieve verklaring voor deze gevonden relatie zoals beschreven door Whiffen en Gotlib (1989). Deze onderzoekers hebben namelijk aangetoond dat kinderen met een moeilijk temperament en gedragsproblematiek een negatieve invloed kunnen hebben op het psychische functioneren van de moeder. Hanington, Ramchandani en Stein (2010) vonden echter geen bewijs voor de theorie dat kinderen een negatieve invloed kunnen hebben op het psychische functioneren van moeder. In dit huidige onderzoek zijn tegenstrijdige resultaten gevonden met het onderzoek van Janson en Mathiesen (2008). Zij vonden namelijk dat kinderen met een verlegen temperament vaak ook moeilijkere en meer geremde kinderen waren. Maar zoals hierboven beschreven is, bleek uit dit huidige onderzoek echter dat een verlegen temperament bij het kind niet van invloed te zijn op het gedrag (zowel internaliserend als externaliserend) van het kind, volgens ouders.

(23)

De conclusie dat een verlegen temperament wel van invloed was op externaliserend gedrag volgens de groepsleiders, bevestigt deels het onderzoek van Janson en Mathiesen (2008). In het onderzoek van Janson en Mathiesen bleek dat kinderen met een verlegen temperament vaak moeilijkere kinderen zijn. Janson en Mathiesen hebben het gedrag gemeten door een gedragsvragenlijst door ouders in te laten vullen. In dit huidige onderzoek bleek juist dat wanneer ouders de vragenlijst invullen een verlegen temperament geen invloed had, terwijl wanneer de leerkrachten de vragenlijst omtrent gedrag invulden bleek dat kinderen met een verlegen temperament minder externaliserend gedrag lieten zien.

Uit de afzonderlijke factoren die zijn onderzocht in dit onderzoek bleek er wel een verschil te bestaan in het beoordelen van het gedrag door ouders en door groepsleiders, maar als er gekeken wordt naar het verschil in gemiddelden bleek er echter geen significant verschil te zijn. Het verschil is waarschijnlijk net te klein om een significant verschil te zien.

Ook de resultaten dat de factoren depressiviteit van moeder en verlegen temperament bij het kind in combinatie geen invloed had op internaliserend en externaliserend gedrag spreken voorgaande onderzoeken tegen. Zo vond Leve et al. (2005) dat depressiviteit bij moeder in combinatie met een verlegen temperament invloed had op internaliserend gedrag bij kinderen van 17 jaar. In dit huidige onderzoek is echter de leeftijdsgroep veel jonger waardoor dit verschil verklaard zou kunnen worden.

Uit het onderzoek van Dumka et al. (2010) bleek dat grotere opvoedcompetentie van ouders tot een vermindering van gedragsproblemen leidt. Dit is echter niet gevonden in dit huidige onderzoek, in dit huidige onderzoek is namelijk geen mediërend effect gevonden van opvoedcompetentie op de invloed depressieve symptomen bij moeder en verlegen temperament bij het kind op het gedrag van het kind.

Er zijn enkele discussiepunten ten aanzien van dit onderzoek te noemen. Zo bleek uit de voorbereidende analyses dat er een niet significante correlatie was tussen depressie moeder en internaliserend en externaliserend gedrag gescoord op de TRF, verlegen temperament gescoord met de CBQ en externaliserend gedrag gescoord op de CBCL en internaliserend gedrag op de TRF en opvoedcompetentie en internaliserend en externaliserend gedrag gescoord op de TRF. Dit betekent dat de conclusie dat er geen verband is tussen depressie bij moeder en

internaliserend en externaliserend bedrag beoordeeld door groepsleiders, evenals de conclusie dat er geen verband is tussen een verlegen temperament bij het kind en externaliserend gedrag beoordeeld door ouders en internaliserend gedrag beoordeeld door groepsleiders, met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Het zou dus kunnen dat er wel een verband

(24)

aanwezig kan zijn omdat er geen significantie correlatie aanwezig was, dit is een voorwaarde om de lineaire regressieanalyse uit te voeren.

Een tweede minpunt van dit onderzoek is dat er uiteindelijk voor gekozen is om de kinderen van 1,5 tot 3 jaar niet mee te nemen. Dit vanwege het kleine aantal ouders die de vragenlijst ECBQ hadden ingevuld. Daardoor kan er geen betrouwbare en valide conclusie worden getrokken omtrent de resultaten van deze leeftijdsgroep. In vervolgonderzoek zou deze doelgroep dus nog verder onderzocht kunnen worden. Daarnaast hebben aan dit huidige

onderzoek meerdere onderzoekers meegewerkt waardoor er meetfouten kunnen ontstaan, tevens kunnen er meetfouten zijn ontstaan doordat er niet gemeten is in een gestandaardiseerde

omgeving. Met deze factoren zou dan ook bij volgend onderzoek rekening gehouden kunnen worden.

Een ander punt dat kritische beschouwing vraagt, is dat de voorspellers en het gedrag vastgesteld worden op basis van vragenlijsten die vaak door dezelfde (depressieve) moeder werden ingevuld. Dit zou ook een verklaring kunnen zijn door de verschillen in resultaten tussen het invullen van vragenlijsten door ouders en groepsleiders. Er is echter in eerder onderzoek gevonden dat de beoordeling van moeder over gedrag van haar kind valide is (Campbell, Piercie, March, Ewing, & Szumowski, 1994). Dit is onderzocht door de scoring van de vragenlijsten te vergelijken met onafhankelijke observaties en hieruit bleek dat dit in sterke mate overeen kwam. De valide beoordeling door moeder wordt in dit huidige onderzoek bevestigd doordat de scoring van moeder vergeleken is met de scoring van de groepsleiding. Hier was geen significant verschil in te vinden. De scoring van ouders en leerkrachten was dus hetzelfde. Dit is tegenstrijdig met de resultaten die Gartstein, Bridgett, Dishion en Kaufman (2009) vonden. Uit de resultaten van deze onderzoekers bleek dat depressieve moeders meer externaliserend gedrag van zonen rapporteerden en bij de dochters meer internaliserend gedrag dan dat leerkrachten rapporteerden.

Om de resultaten van dit onderzoek verder te kunnen generaliseren zou er een grotere populatie onderzocht kunnen worden. Ook zou dit onderzoek in andere plaatsen in Nederland onderzocht kunnen worden zodat de resultaten over een groter gebied kan worden

gegeneraliseerd. Tevens zou de steekproef ook in een niet-klinische populatie gedaan kunnen worden. Kinderen die bij ’t Kabouterhuis worden hebben namelijk al last van ontwikkelings- en/of gedragsproblematiek waardoor er een verschil zou kunnen zijn met de niet-klinische populatie. Zo zouden de resultaten ook naar de niet-klinische populatie gegeneraliseerd kunnen worden.

(25)

Tevens kan er nog nader onderzoek gedaan worden naar de invloed van vaderlijke depressieve symptomen in combinatie met een verlegen temperament op het gedrag van het kind. Dit onderzoek zou kunnen uitwijzen of een depressie bij vader nog een andere invloed heeft op het gedrag van het kind dan moeder, want ook vader speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het kind. Zo bleek uit onderzoek van Rettew, Stanger, McKee, Doyle en Hudziak (2006) dat inhibitie en angst bij vaders van invloed is op de ontwikkeling van internaliserende problemen bij de kinderen van deze vaders. Tevens zou het ook nog zo kunnen zijn dat de vader de gedragsproblemen die ontstaan zijn door moeder nog kunnen mediëren. Wanneer vader een positieve opvoedingscompetentie heeft zou dit de effecten van een moederlijke depressie kunnen bufferen.

Ook zou er nog een longitudinaal onderzoek uitgevoerd kunnen worden om te kijken of depressiviteit bij moeder en een verlegen temperament op latere leeftijd nog effect heeft op het gedrag van het kind. Het zou zo kunnen zijn dat bepaalde factoren in dit onderzoek geen effect hebben gehad, maar wel wanneer het kind ouder wordt. Uit het onderzoek van Hanington et al. (2010) bleek namelijk dat depressieve symptomen bij ouders op het eerste tijdstip leidde tot een moeilijkere temperament van het kind op tijdstip twee.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek kunnen de resultaten die uit dit onderzoek naar voren komen bijdrage leveren aan preventie en de vroege interventie bij jonge kinderen met ontwikkelingsproblemen. Uit dit onderzoek bleek dat bepaalde factoren bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van internaliserende en externaliserende gedragsproblemen. Volgens een gedragsvragenlijst ingevuld door ouders beïnvloedt depressiviteit van moeder internaliserend gedrag bij het kind op een negatieve manier. Daarnaast komt naar voren dat een verlegen temperament van het kind een negatieve invloed heeft op externaliserend gedrag wanneer groepsleiders het gedrag beoordelen. Deze kinderen zouden dus een verhoogd risico kunnen hebben op ontwikkelingsproblematiek en zo zouden die kinderen ook vroeger geïdentificeerd worden.

Wanneer er sprake is van een depressie bij moeder is het advies om bij rapportage van de ouder over internaliserende problemen bij het kind kritisch te kijken naar de aard van de problematiek. Dit omdat depressie bij moeder niet van invloed bleek te zijn op het

internaliserend gedrag van het kind wanneer groepsleiders de vragenlijst omtrent gedrag invulden. Wanneer er sprake is van een verlegen temperament zou er rekening mee gehouden kunnen worden dat kinderen zich in de groep zich anders gedragen dan thuis. Wanneer groepsleiders het gedrag beoordeelden kwam naar voren dat kinderen met een verlegen temperament ook minder externaliserend gedrag vertoonden, terwijl dit niet naar voren kwam

(26)

wanneer ouders het gedrag van het kind beoordeelden. Het advies is dan ook om tijdens de intake naar zowel de thuissituatie als naar de situatie in de groep te kijken. De punten die naar voren zijn gekomen in dit onderzoek kunnen dus goed in de praktijk gebruikt worden.

Literatuur

Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent

psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry. 49, 251-275.

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the aseba preschool forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Bayer, J. K., Sanson, A. V., & Hemphill, S. A. (2006). Parent influences on early childhood internalizing difficulties. Journal of Applied Developmental Psychology, 27, 542-559. Brenner, V., & Fox, R. A. (1998). Parental discipline and behavior problems in young

children. The Journal of Genetic Psychology, 159, 251–256.

De Brock, A. J. L. L., Vermulst, A.A., Gerris, J.R.M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI:

Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Burke, L. (2003). The impact of maternal depression on familial relationships. International

Review of Psychiatry, 15, 243-255.

Buss, A. H., & Plomin, R. (1984). Temperament: Early developing personality traits. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Campbell, S. B., Pierce, E. W., March, C. L., Ewing, L. J., & Szumowski, E. K. (1994). Hard-to-manage preschool boys: Symptomatic behavior across contexts and time. Child

Development, 65, 836–851.

Chronis, A. M., Lahey, B. B., Pelham, W. E., Jr., Hall Williams, S. H., Boumann, B. L., Kipp, H., et al. (2007). Maternal depression and early positive parenting predict future conduct problems in young children with attention-deficit/hyperactivity disorder. Developmental

Psychology, 43, 70-82.

Clauss, J. A., & Blackford, J. U. (2012). Behavioral Inhibition and risk for developing social anxiety disorder: a meta-analytic study. Journal of the American academy of child &

adolescent psychiatry, 54, 1066-1075.

Dumka, L. E., Gonzales, N. A., Wheeler, L. A., & Millsap, R. E. (2010). Parenting

selfefficacy and parenting practices over time in Mexican American families. Journal

(27)

Dumka, L. E., Prost, J., & Barrera, M., Jr. (2002). The parental relationship and adolescent conduct problems in Mexican American and European American families. Journal of

Couple and Relationship Therapy, 1, 37–57.

Evers, A., Zaal, J. N., & Evers, A. K. (2002). Ontwikkelingen in het testgebruik van Nederlandse psychologen. De Psycholoog, 37, 54-61.

Fanti, K. A., & Henrich, C. C. (2010). Trajectories of pure and co-occurring internalizing and externalizing problems from age 2 to age 12: Findings from the National Institute of Child Health and Human Development Study of Early Child Care. Developmental

Psychology, 46, 1159-1175.

Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS. London, England: Sage

Gartstein, M. A., Bridgett, D. J., Dishion, T. J., & Kaufman, N. K. (2009). Deprerssed mood and maternal report of child behavior problems: Another look at the depression-distortion hypothesis. Journal of Applied Developmental Psychology, 30, 149-160. Goodman, R. (1994). A modified version of the Rutter Parent Questionnaire including extra

items on children’s strengths: A research note. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 35, 1483–1494.

Hanington, L., Ramchandani, P., & Stein, A. (2010). Parental depression and child

temperament: Assessing child to parent effects in a longitudinal population study. Infant

Behavior & Development, 33, 88-95.

Janson, H., & Mathiesen, K. S. (2008). Temperament profiles from infancy to middle childhood: development and associations with behavior problems. Developmental

Psychology, 44, 1314–1328.

Kavanaugh, M., Halterman, J. S., Montes, G., Epstein, M., Hightower, D., & Weitzman, M. (2006). Maternal depressive symptoms are adversely associated with prevention practices and parenting behaviors for preschool children. Ambulatory Pediatrics, 6, 32-37.

Leve, D., Kim, K., & Pears, K. (2005). Childhood temperament and family environment as predictors of internalizing and externalizing trajectories from ages 5-17. Journal of

Abnormal Child Psychology, 33, 505-520.

Majdandžić, M., van den Boom, D.C. (2007). Multi-method longitudinal assessment of temperament in early childhood. Journal of Personality, 75, 121-68.

Meadows, S. O., McLanahan, S. S., & Brooks-Gunn, J. (2007). Parental depression and anxiety and early childhood behavior problems across family types. Journal of Marriage and

(28)

Paulussen-Hoogeboom, M. C., Stams, G. J. J. M., Hermanns, J. M. A., Peetsma, T. T. D., & van den Wittenboer, G. L. H. (2008). Parenting style as a mediator between children’s negative emotionality and problematic behavior in early childhood. The journal of

genetic psychology: Research and theory on human development, 169, 209-226.

Putnam, S. P., Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2006). Measurement of fine-grained aspects of toddler temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant

Behavior and Development, 29, 386–401.

Radloff, L. S. (1977). The CES-D Scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement, 1, 385–401.

Rettew, D. C., Stanger, C., McKee, L., Doyle, A., & Hudziak, J. J. (2006). Interactions between child and parent temperament and child behavior problems. Comprehensiv

Psychiatry, 47, 412-420.

Robinson, E. A., & Eyberg, S. M. (1981). The dyadic parent– child interaction coding system: Standardization and validation. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 49, 245–250.

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of temperament at three to seven years: The Children's Behavior Questionnaire. Child

Development, 72, 1394-1408.

Sonuga-Barke, E. J., Thompson, M., Stevenson, J., & Viney, D. (1997). Patterns of behaviour problems among preschool children. Psychological Medicine, 27, 909–918.

Thomas, A., Chess, S., & Birch, H. G. (1968). Temperament and behavior disorders in

children. New York: New York University.

Trapolini, T., McMahon, C. A., Ungerer, J. A. (2007). The effect of maternal depression and marital adjustment on young children’s internalizing and externalizing behaviour problems. Child: care, health and development, 33, 794-803.

Verhulst, F. C., & van der Ende, J. (1995). The eight-year stability of problem behavior in an epidemiological sample. Pediatric Research, 38, 612–617.

Verhulst, F. C., van der Ende, J., & Koot, H. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18. Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Verhulst, F. C., van der Ende, J., & Koot, H. M. (1997). Handleiding voor de Teacher's Report

Form (TRF). Rotterdam: Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Sophia

Kinderziekenhuis / Erasmus MC.

Whiffen, V. E., & Gotlib, I. H. (1989). Infants of postpartum depressed mothers:

(29)

Zeeman, M., Hermanns, J., Hoffenaar, P., Grootens-Tecla, M., & Alberts, J. (2007). De behoefte aan opvoedingsondersteuning op Curaçao. Een onderzoek onder opvoeders met kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar. Pedagogiek, 27, 119-134.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It will be shown in the study cases that this pm-wave will approximate the highest wave that occurs in the linear wave evolution from the observed signal η(x,t) in a neighbour- hood

- Hoe gaan we om bij kinderen die geen achternaam krijgen (op basis van hun nationale recht hebben ze een naamsketen of de kinderen met een Nederlandse nationaliteit die

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In onze Studie worden twee soorten ondersteunmg gegeven, beide als het kmd tussen de 7 en 11 maanden oud is. Een deel van de moeders knjgt video-mterventie, een vorm van

For this research the following main question is formulated: Are the applications/tools of the concept of smart cities relevant for the low-income part of the population in

This focus on political institutions will be one of the factors used in the analysis of the Venezuelan economic crisis and the lack of regime change in relation to the

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

The Dutch economy is studied based on six economic indicators (BBP, interest rate, HICP, consumer confidence, consumer spending and employment rate) and the performance of