• No results found

De landbouw in de gemeente Tubbergen : een studie t.b.v. de voorbereiding van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Tubbergen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De landbouw in de gemeente Tubbergen : een studie t.b.v. de voorbereiding van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Tubbergen"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I r . P. v a n d e r L i n d e n N o . 2 . 1 1 5

I r . H . R . O o s t e r v e Id

DE L A N D B O U W I N D E G E M E E N T E T U B B E R G E N

EEN STUDIE T.B.V. DE VOORBEREIDING VAN HET

BESTEMMINGSPLAN VOOR HET BUITENGEBIED VAN

DE GEMEENTE TUBBERGEN

9 k £ %

l~ <- U - J DEN HAAG * % J

Ju li

1 9 7 8

2 % *

2

- " 5 / ) 2 0JÜÜ1378

»UUOlKfBC _ •

''ShW*

M

L V J

| 8 ^ t V

~L O

La n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

(2)

OVERZICHT VAN UITGEBRACHTE VERWANTE PUBLIKATIES

No. 2.75 De positie van de land- en tuinbouw in Twente, nu en in de toekomst

Ir. P. van der Linden, F.M. de Noord en

Ir. H.R. Oosterveld, januari 1976 ƒ 2 1 , — No. 2.76 De land- en tuinbouw in de gemeente

Rucphen

Agrarisch-planologische verkenning Th.L. van Berkel en Ir. H.R. Oosterveld,

januari 1976 ƒ 10,50 No. 2.91 De tuinbouw in Vleuten-De Meern en

Harmeien

Agrarisch Structurele en Ruimtelijke aspecten

Ir. J.G.M. Helder, F.M. de Noord en

Ir. H.R. Oosterveld, september 1977 ƒ 1 5 , — No. 167 De tuinbouw in Noordwijkerhout

(Mededeling) Een bijdrage tot de voorbereiding van het bestemmingsplan buitengebied

Ir. B. van der Ploeg, januari 1977 ƒ 8 , — No. 2.101 De land- en tuinbouw in de gemeente

Nieuw-Ginneken

Agrarisch-planologische verkenning

Ir. H.R. Oosterveld, december 1977 ƒ 17,50 No. 2.113 De land- en tuinbouw in de gemeenten

Appingedam, Bierum en Delfzijl Ir. K.M. Dekker. In bewerking. No. 2.114 De landbouw op IJsselmoride-West

(3)

I n h o u d

B i z . WOORD VOORAF 5 SAMENVATTING 7 1. INLEIDING 15 1.1 Algemeen 15 1.2 Gebiedsindeling 15 1.3 Bedrijfsindeling 16 2. ALGEMEEN STRUCTURELE ASPECTEN 17

2.1 De geregistreerde bedrijven 17 2.1.1 Aantal bedrijven en beroepsgroepen 17

2.1.2 Cultuurgrond 18 2.1.3 Het gebruik van de cultuurgrond 19

2.1.4 Produktieomvang 19 2.1.5 Samenstelling van de produktie 21

2.2 De bedrijven van landbouwers (A+B-bedrijven) 22

2.2.1 Het bedrij fstype 22 2.2.2 De bedrij fsoppervlakte 23 2.2.3 De produktieomvang 24 2.2.4 De arbeidsbezetting 25 2.2.5 De produktieomvang per man 26

2.2.6 De bedrijfsopvolgingssituatie 27 2.3 De C-bedrijven (nevenbedrijven) en de

D-bedrijven (bedrijven van rustende agrariërs

en gepensioneerden) 28 2.4 Wisselingen in het gebruik van grond en

bedrijven 29 3. BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN 33 3.1 De rundveehouderij 33 3.1.1 De melkveehouderij 34 3.1.2 De rundveemesterij 35 3.2 De varkenshouderij 36 3.2.1 De varkensmes terij 37 3.2.2 De varkensfokkerij 37 3.3 De pluimveehouderij 38 3.4 De akkerbouw 38 4. ENKELE PRODUKTIEOMSTANDIGHEDEN 40 4.1 Inleiding 40 4.2 Bodem en waterhuishouding 40 4.3 De ontsluiting 41 4.4 Verkaveling en percelering 43

(4)

INHOUD (vervolg)

Blz.

5. DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN 46

5.1 Inleiding 46 5.2 De ontwikkeling van het aantal bedrijven 46

5.3 De oppervlakte cultuurgrond 47

5.4 De produktieomvang 48 5.5 De ontwikkeling per bedrijf 49

5.6 De realiseerbaarheid van voortzetting van

de uitbreiding van de produktieomvang 50 5.7 De ontwikkeling in de deelgebieden 51 6. RUIMTELIJKE EN PLANOLOGISCHE ASPECTEN

(Randvoorwaarden voor het verwezenlijken van een ontwikkeling van de landbouw overeenkomstig de

trendprognose) 53 6.1 Inleiding 53 6.2 Achtergronden van de randvoorwaarden 54

6.3 Werkzaamheden die nodig kunnen zijn voor

de ontwikkeling van de landbouw 56

7. ENKELE SLOTOPMERKINGEN 59

(5)

W o o r d v o o r a f

In de gemeente Tubbergen is een bestemmingsplan voor het lan-delijk gebied in voorbereiding. Met het oog op het belang van de agrarische sector voor de gemeente Tubbergen en gezien het feit dat een deel van de landbouwers in die gemeente hun bedrijf

in een aantrekkelijk landschap uitoefent, achtte het gemeentebe-stuur het gewenst bij de voorbereiding van het bestemmingsplan speciale aandacht te besteden aan de positie van de agrarische sector. Daarom heeft het gemeentebestuur het Landbouw-Economisch Instituut verzocht een onderzoek in te stellen naar de land- en tuinbouw in Tubbergen en naar de in de komende tijd te verwachten ontwikkelingen in deze sector.

In verband met het doel van het onderzoek, is behalve aan de huidige situatie en de ontwikkelingen in de land- en tuinbouw in Tubbergen, ook aandacht besteed aan ruimtelijke en planologische aspecten van de te verwachten ontwikkelingen in de land- en tuin-bouw.

Bij het onderzoek werd veel medewerking ondervonden van de Provinciale Directie voor de Bedrijfsontwikkeling in de landbouw en de betrokken consulentschappen, de Provinciale Directie Landin-richting, het Waterschap Regge en Dinkel en de Stichting Uitvoering Landbouwmaatregelen. Wij willen hen daarvoor gaarne dank zeggen.

Dit onderzoek maakt deel uit van een serie proefonderzoekin-gen van het LEI waarbij wordt nagegaan op welke wijze het Instituut een bijdrage kan leveren tot goed gefundeerde bestemmingsplannen voor het landelijk gebied.

Het onderzoek is uitgevoerd door Ir. P. van der Linden en Ir. H.R. Oosterveld, medewerkers van de afdeling Structuuronder-zoek van het Instituut.

De Directeur,

(6)

Kaart 1. Indeling van de gemeente Tubbergen in deelgebieden t.b.v. de landbouwnota \ Langeveen West-• Geestererl In de Werfte fMander-V e e n ^.Mander -^ Hezingen. ^ V a s s e Hezinger veld |Geesteren Pools\fcoek .Geestersche Tubbergen

Veld fTubhfi/gerveld ^Haarlel

Harbrinkhoek K a n a a l Almelo-NortTnörtT" 4 ^ F l e r i n g e n •mi////"' A l b e r g e n Reu turn K a n a a l " A l m e l o - N o r d h o r n tfekkelenberger- I T„ „ J L „1„ n - ° weenfcelo v e l d ^Alberger-veld DE DEELGEBIEDEN: 1. Langeveen-Manderveen 2. Vasse-Reutum 3. Tubbergen-Fleringen 4. Harbrinkhoek-Albergen 5. Geesteren 6. Geestersche Veld

(7)

Kaart 1. Indeling van de gemeente Tubbergen in deelgebieden t.b.v. de landbouwnota % Langeveen West-. Geestereri In de (Jerfte 1 Mander-W e e n ^.Mande Hezingen 3%Vasse Hezingef veld | Geesteren Poolsylioek . Geestersche Tubbergen Veld iTubbß^gerveld ^ H a a r l e l Harbrinkhoek ^Fleringen Kanaal "Almelo-Nordhorn Kanaal Almelo-NortTnorn " Albergen Mekkelenberger- .. f , , j ö Weenfcelo veld ^" r Alberger-veld DE DEELGEBIEDEN: 1. Langeveen-Manderveen 2. Vasse-Reutum 3. Tubbergen-Fleringen 4. Harbrinkhoek-Albergen 5. Geesteren 6. Geestersche Veld

(8)

S a m e n v a t t i n g i )

Ongeveer 82% van de totale oppervlakte van de gemeente Tubbergen bestaat uit cultuurgrond. Hpt overig deel is hoofdzake-lijk natuurhoofdzake-lijk terrein en bos. Door de ligging van de verschil-lende terreinen bestaat er in meerdere delen van de gemeente een sterke verwevenheid van agrarische, landschappelijke en natuur-wetenschappelijke aspecten. In verband hiermee heeft het Gemeente-bestuur van Tubbergen het LEI verzocht, ten behoeve van de voorbe-reiding van het bestemmingsplan voor het buitengebied van deze ge-meente, een onderzoek in te stellen naar de landbouwkundige situa-tie en de ruimtelijke en planologische aspecten van de te verwach-ten ontwikkelingen in de land- en tuinbouw in Tubbergen.

Hierbij zijn binnen de gemeente zes deelgebieden onderschei-den, t.w. Langeveen-Manderveen, Vasse-Reutum, Tubbergen-Fleringen, Harbrinkhoek-Albergen, Geesteren en Geestersche Veld (zie kaart 1).

Voor het onderzoek is gewerkt met gegevens van de jaarlijkse landbouwtellingen van het CBS, aangevuld met gegevens, ondermeer met betrekking tot de z.g. beroepenindeling, die in het gebied werden opgenomen en informatie uit andere bronnen en van

plaatse-lijke en regionale deskundigen van o.m. de Provinciale Directies voor de Landinrichting en voor Bedrijfsontwikkeling in de landbouw.

1. Algemeen structurele aspecten Aantal bedrijven

In 1976 waren er in Tubbergen 1.087 telplichtige bedrijven. In 1971 waren er dat 1.169, zodat het aantal bedrijven gemiddeld per jaar met ongeveer 1,5% is gedaald, hetgeen iets minder is dan in geheel Twente en Overijssel (bijna 2%). De vermindering had vooral plaats door de aanzienlijke afname van het aantal bedrijven van rustende landbouwers (groep D) en door de vermindering van het aantal C-bedrijven (het bedrijfshoofd besteedt minder dan de helft van zijn arbeidstijd aan het bedrijf). Het aantal bedrijven van hoofdberoep landbouwers (A+B) verminderde gemiddeld met slechts 0,7% per jaar, waarbij weinig verschil bestond tussen de verschil-lende delen van de gemeente.

Oppervlakte cultuurgrond

De in Tubbergen geregistreerde bedrijven hadden in 1976 samen 10.705 ha cultuurgrond in gebruik. Dat is slechts 40 ha minder dan in 1971, een vermindering met nog geen 5% van de cultuurgrond. In Twente vond in deze periode een aanzienlijk verdergaande verminde-ring plaats ni. met ruim 2.500 ha of omstreeks 3%.

(9)

Door onderlinge verschuivingen tussen de verschillende be-roepsgroepen nam de oppervlakte in gebruik bij de A+B-bedrijven 'toe en bedroeg in 1976 84% van de totale oppervlakte cultuurgrond

(1971 = 82%).

De omvang van de produktie

Sedert 1971 is er een aanzienlijke toename van de produktie geweest (24%), vrijwel geheel in de groep A+B-bedrijven. Deze stijging was groter dan in Twente (+ 21%) en Overijssel (+ 19%). De agrarische produktie bestaat in Tubbergen voor omstreeks 2/3 deel uit rundveehouderij, 5 deel uit intensieve veehouderij en voor het overige hoofdzakelijk uit akkerbouw en enige tuinbouw. Zowel de rundveehouderij (met 29%) als de intensieve veehouderij (met 16%) is sedert 1971 aanzienlijk uitgebreid. De uitbreiding van de rundveehouderij is overigens na 1974 aanmerkelijk trager verlopen dan van 1971 tot 1974.

Het bedrij fstype

Het merendeel van de cultuurgrond in Tubbergen is in gebruik als grasland: in 1971 85% en in 1976 86%. Het beeld van de akker-bouw is in de onderzochte periode totaal veranderd: in 1971 over-wegend granen (73%), in 1976 overover-wegend snijmais (eveneens 73%).

Op vrijwel alle bedrijven wordt rundvee gehouden en op het merendeel ervan zijn ook varkens of pluimvee aanwezig of wordt enige akkerbouw (mais) bedreven. Wel vond een verschuiving plaats naar minder gemengde bedrijven: het percentage bedrijven dat naast de belangrijkste produktietak weinig of geen andersoortige produk-tie heeft neemt toe.

De bedrijfsgrootte

Ondanks de vergroting (met 1% per jaar) van de gemiddelde oppervlakte per'landbouwbedrijf (A+B) is deze nog steeds klein

(12,6 ha in 1976). Slechts 13% van de A+B-bedrijven had in 1976 meer dan 20 ha. Op veel bedrijven in Tubbergen vormt de intensieve veehouderij dan ook een noodzakelijke aanvulling op de aan de bo-demproduktie gebonden rundveehouderij.

De gemiddelde omvang van de produktie(in sbe)op de A+B-bedrij-ven steeg met gemiddeld 7% per jaar. Deze stijging lag boA+B-bedrij-ven die in Twente en Overijssel. De gemiddelde omvang per bedrijf in Tub-bergen groeide van 94 sbe in 1971 tot 127 sbe in 1976. In het

laatste jaar lag deze gemiddelde omvang echter nog ongeveer 5% onder het gemiddelde voor Twente en ca. 10% onder het Overijsselse gemiddelde. De groei in Tubbergen ging gepaard met een toename van het percentage bedrijven met meer dan 110 sbe (van 31% naar 51%). Deze verschuiving kwam tot stand door vergrotingen en verkleinin-gen van bedrijven in alle produktieomvangklassen.

(10)

Arbeidskrachten en produktieomvang

Het aantal mannelijke arbeidskrachten dat regelmatig tenmin-ste 15 uur per week op het bedrijf werkt is van 1971 tot 1976

ge-daald van 951 tot 891, dus met ruim 1% per jaar.

Landelijk was deze daling ongeveer 3% per jaar, dus aanmerke-lijk sterker. In het gemiddeld aantal vaste arbeidskrachten per be-drijf is in Tubbergen dan ook weinig verandering gekomen (1,29 in

1971 en 1,25 in 1976). Dit hangt samen met het feit dat op \ deel

van de bedrijven het bedrij fshoofd de enige mannelijke arbeids-kracht is.

De produktieomvang per vaste mannelijke arbeidskracht is met gemiddeld 8% per jaar gestegen van 73 tot 102 sbe. Ongeveer de

helft van de bedrijven heeft minder dan 90 sbe beschikbaar voor de aanwezige mannelijke arbeidskrachten hetgeen aanmerkelijk min-der is dan voor een "vergelijkbaar" arbeidsinkomen nodig zou zijn (minstens 110 sbe per arbeidskracht) 1).

Opvolgingssituatie

Ondanks de vrij ongunstige agrarische structuur is een opmer-kelijk hoog opvolgingspercentage aangetroffen. Niet minder dan 60% van de bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder blijkt een opvolger te hebben (Overijssel: 40%, Nederland: 37%). Hierin komt de grote ge-bondenheid van de agrarische bevolking in Tubbergen aan hun ven en grond duidelijk tot uitdrukking. Het vrijkomen van bedrij-ven of grond door het ontbreken van een opvolger zal ook in de komende jaren slechts in beperkte mate voorkomen. Vrijkomende grond

Tussen 1971 en 1976 zijn er verscheidene bedrijven, met name in de C- en D-groepen, opgeheven, nieuwe zijn ontstaan en er zijn er van de ene beroepsgroep overgegaan naar de andere. Slechts een beperkt deel van de bij de veranderingen betrokken grond is in feite op de grondmarkt geweest.

Voor vergroting van bedrijven is in totaal 605 ha cultuur-grond beschikbaar gekomen voornamelijk door verkleining van andere bedrijven (ca. 300 ha). Ongeveer 130 ha was afkomstig van opgehe-ven bedrijopgehe-ven, hoofdzakelijk grond van opgeheopgehe-ven D-bedrijopgehe-ven die weer terug is gegaan naar het oorspronkelijke A+B-bedrijf.

2. BedrijfsstructureIe aspecten De rundveehouderij

De in het voorgaande geconstateerde toename van de produktie in de rundveehouderij is naast een toename in de melkveehouderij

1) Een deel van de arbeidskrachten heeft echter geen volledige dagtaak op het bedrijf.

(11)

te danken aan een sterke toename in de rundveemesterij. Deze ont-wikkelingen werden mogelijk door een intensieve benutting van het grasland en een snelle uitbreiding van de snijmaisteelt: in 1971 nog 237 ha en in 1976 reeds 1.009 ha snijmais op de A+B-bedrijven. Het één- en ander leidde in de periode 1971-1976 tot een verzwaring van de veebezetting van 2.29 tot 2.96 g.v.e. per ha grasland en voedergewassen.

Het gemiddeld aantal melkkoeien per A+B-bedrijf is van 1971 tot 1976 toegenomen van 17 naar 25. Het aantal bedrijven met klei-nere melkveestapels is verminderd en het aantal bedrijven met meer dan 20 koeien sterk toegenomen. De opkomst van de ligboxenstal heeft hierbij zeker een rol gespeeld. Juist op bedrijven met een dergelijke stal vonden de grotere uitbreidingen plaats. Door een ongunstige verkaveling of een slechte ontwatering is in sommige delen van de gemeente de bouw van een ligboxenstal niet mogelijk geweest.

De uitbreiding van de rundveemesterij betreft zowel een uit-breiding van het aantal bedrijven met mestvee (van 251 naar 401) als een groter aantal dieren per bedrijf.

De intensieve veehouderij

Op het merendeel van de bedrijven in Tubbergen worden varkens gehouden. Wel is het aantal bedrijven met mestvarkens gedaald van 541 tot 450 en met fokvarkens van 424 naar 320. Per bedrijf worden nu zoveel meer varkens gehouden dat de totale omvang van de var-kensstapel sterk is toegenomen, vooral het aantal mestvarkens (van 31.550 naar 45.479). Zowel bij de mestvarkens als bij de fokvar-kens is een groot aantal kleine eenheden verdwenen en zijn er meer grote eenheden gekomen. Een ontwikkeling die zich overigens ook elders voordoet.

De pluimveehouderij is in Tubbergen van veel minder betekenis dan de varkenshouderij. Bovendien is sedert 1971 de leghennen sec-tor, zowel naar aantal bedrijven (van 91 naar 38) als aantal die-ren ingekrompen. Het aantal bedrijven met mestkuikens is vrij sta-biel (ruim 20). Het aantal mestkuikens is echter met bijna 70% toegenomen. Ook in de pluimveehouderij is dus sprake van een ont-wikkeling naar grotere produktie-eenheden.

De akkerbouw

In Tubbergen kunnen slechts enkele bedrijven als akkerbouwbe-drijf worden aangemerkt. De akkerbouw in Tubbergen bestaat nu gro-tendeels uit de teelt van snijmais en staat daarmee ten dienste van de rundveehouderij. De te verwachten verdere uitbreiding van de snijmaisteelt kan nog slechts in beperkte mate plaatshebben op het akkerbouwareaal. Een verdere uitbreiding zal dan ook ten koste gaan van de oppervlakte grasland.

(12)

3. Enkele aspecten t.a.v. de produktieomstandigheden Bodem en waterhuishouding

In de gemeente Tubbergen worden voornamelijk zandgronden aan-getroffen (80-90% van de gemeentelijke oppervlakte). Het overige deel bestaat uit, deels verspreid gelegen moerige gronden en veen. Doorslaggevend voor de bodemgeschiktheid voor land- en tuinbouw is de kwaliteit van de waterbeheersing, in Tubbergen vooral de af- en ontwatering. Zowel de afwatering als de (detail-)ontwatering is in grote delen van de gemeente matig tot slecht. Plaatselijk kunnen aanzienlijke verschillen optreden. Hoewel de laatste jaren enige verbeteringen zijn aangebracht is de totale situatie, in het bij-zonder in de zuid-westhoek van de gemeente onbevredigend. Enkele gebieden (nabij Manderveen) vertonen verdrogingsverschijnselen. Ontsluiting

Veel bedrijven in Tubbergen zijn slechts te bereiken via on-verharde wegen die vooral in natte perioden moeilijk begaanbaar kunnen worden. Over nagenoeg de gehele gemeente verspreid komen daardoor soms moeilijk bereikbare bedrijven voor. Ook het, mede door de gespreide ligging van de bedrijven,voor de gemeente vrij lage weggetal (19-21 m verharde weg per ha cultuurgrond) wijst hierop. Ongeveer 6% van de gronden kan als slecht bereikbaar wor-den aangemerkt. Bovendien zijn nog veel gronwor-den alleen te bereiken via andermans grond.

Verkaveling

De verkavelingssituatie in Tubbergeh komt vrijwel overeen met de gemiddelde Twentse situatie. Voor veel bedrijven is de verkaveling onvoldoende. Dit geldt ook voor een groot deel van de bedrijven die de laatste jaren zijn overgeschakeld op een ligboxenstal. Op vele van deze bedrijven wordt namelijk zomerstalvoedering toege-past, hetgeen wijst op een te kleine huiskavel. Daar komt bij dat veel bedrijven hun veldkavels ver van de boerderij hebben liggen. Op de grotere bedrijven (15 ha en meer) heeft 50% meer dan 5 ka-vels, en bij de iets kleinere bedrijven (10-15 ha) is dat altijd nog ongeveer 40%. In meerdere delen van de gemeente komen soms zeer kleine percelen van nog geen 0,5 ha voor, terwijl een grootte van 2 à 3 ha veelal gewenst is. In het bijzonder in de "oudere" delen van de gemeente is ook de vorm van vele kavels en percelen minder geschikt voor de moderne bedrijfsvoering.

4. Toekomstige ontwikkelingen

Voor het benaderen van de toekomstige ontwikkeling van het aantal bedrijven, de oppervlakte cultuurgrond, de omvang van de produktie in de verschillende richtingen en per bedrijf, is in

(13)

eerste instantie uitgegaan van de trend 1971-1976. Bij de progno-ses is er echter rekening mee gehouden dat de ontwikkelingen in de laatste jaren van de periode 1971-1976 ten dele anders verliepen dan in het eerste deel ervan. Het zijn dus in feite bijgestelde of gemodificeerde trendprognoses.

Op basis van deze berekeningen kan worden verwacht dat het aantal A+B-bedrijven per saldo zal verminderen met 60 à 65 tot ca. 650 bedrijven in 1986 (0,9% per jaar). Het aantal D-bedrijven zal met ongeveer 5% per jaar verminderen, terwijl het aantal C-bedrij-ven met 1,2% per jaar zal afnemen.

Voor de komende jaren is de behoefte aan cultuurgrond voor

niet-agrarische bestemmingen (stedelijke voorzieningen, wegenbouw en dergelijke) waarschijnlijk niet groter dan in de afgelopen ja-ren.

Rekening houdend met verschuivingen tussen de beroepsgroepen kan een uitbreiding van de voor de A+B-bedrijven beschikbare opper-vlakte berekend worden op + 200 ha. Aansluitend op de ontwikkeling in de afgelopen jaren, in het bijzonder in de periode 1974-1976, wordt een minder snelle uitbreiding van de omvang van de produktie verwacht. Dit zal echter toch nog een aanzienlijke uitbreiding van de produktie inhouden. Aan de realisering ervan is echter wel een aantal voorwaarden t.a.v. de produktieomstandigheden verbonden.

De problemen voor de varkenshouderij liggen minder in de pro-duktie dan bij de afzetmogelijkheden. Landelijk wordt een

uitbrei-ding van de afzet met 1{ à 2% per jaar mogelijk geacht. De

bere-kende uitbreiding in Tubbergen bedraagt ruim het dubbele met ge-middeld ongeveer 4% per jaar. Voor een gebied als Tubbergen met

zoveel bedrijven met een te kleine produktieomvang, is een derge-lijke relatief sterke uitbreiding zeker aanvaardbaar.

Bij de rundveehouderij zal ook de komende jaren een aanzien-lijke toename van de produktie per ha cultuurgrond noodzakelijk zijn om een voortzetting van de bestaande ontwikkeling mogelijk te maken. Zo zou het aantal grootveeëenheden per ha moeten toenemen van 3,0 in 1976 tot 3,8 in 1985. Hoewel een zo zware veebezetting niet zonder meer kan worden uitgesloten, is deze alleen mogelijk bij zeer goede produktieomstandigheden. Zou verbetering van de produktieomstandigheden niet of in onvoldoende mate mogelijk zijn dan zal de in de laatste jaren op gang gekomen ontwikkeling stag-neren.

Volgens de berekeningen kan in 1986 per A+B-bedrijf een ge-middelde oppervlakte van 14,1 ha en een gege-middelde omvang van

188 sbe worden verwacht. Samen met de verwachte daling van de ar-beidsbezetting van 1,3 naar 1,2 vaste mannelijke arbeidskrachten, zal dit kunnen leiden tot een flinke maar noodzakelijke stijging van de produktie per man (van 105 naar 157 sbe in 1986).

(14)

5. Randvoorwaarden voor een trendontwikke1 ing

Gezien de geringe mogelijkheden tot oppervlaktevergroting per bedrijf zullen de mogelijkheden tot ontwikkeling van de bedrijven, evenals in de afgelopen jaren vooral liggen in het verbeteren van de produktie op de grond die men heeft. Voorts zal een deel van de bedrijven het kunnen zoeken in de uitbreiding van de intensieve veehouderij. Het een en ander zal gepaard gaan met rationalisering van de bedrijfsvoering om de noodzakelijke grotere produktie met de aanwezige arbeidskrachten te kunnen bereiken. Het is niet molijk op voorhand per individuele landbouwer of bedrijf aan te ge-ven in welke richting de ontwikkeling van het bedrijf zal gaan, al zal in het ene gebied een bepaalde ontwikkelingvorm meer voorkomen dan in een ander gebied. Daarom zullen bij het ruimtelijk beleid steeds alle aspecten samenhangende met de uitbreiding van de pro-duktie en de rationalisering van de bedrijfsvoering in aanmerking dienen te worden genomen.

Het is van grote betekenis voor de landbouw(ers) te weten wel-ke mogelijkheden voor hen open staan en wat de voorschriften in een bestemmingsplan kunnen betekenen. Een goede, concrete toelich-ting op het plan, bijvoorbeeld over de omstandigheden c.q. voor-waarden waaronder een bepaalde vergunning wel en onder welke

om-standigheden deze niet wordt verleend, is hierbij van belang. Om de produktie op de beschikbare cultuurgrond in Tubbergen te verbeteren kunnen, afhankelijk van de omstandigheden de volgen-de aspecten van betekenis zijn. Hierbij dient te worvolgen-den opgemerkt dat de verschillende aspecten niet in alle delen van de gemeente van evenveel belang zijn (zie daarvoor de betreffende hoofdstuk-ken) .

Verbetering van de waterhuishouding (afwatering, detailont-watering, beregening);

uitbreiding netto-produktieve oppervlakte (dempen greppels en sloten, verwijdering houtopstanden);

vermindering randverliezen (verbetering vorm en oppervlakte van de topografische percelen b.v. door het verwijderen of verplaatsen van houtopstanden);

grondverbetering (breken storende lagen, egalisering); verbetering samenstelling grasmat (herinzaai, bemesting, on-kruidbestrijding); '

uitbreiding teelten met hogere voederwaarde (snijmaisteelt op gescheurd grasland).

Ten einde de rationalisatie van de bedrijfsvoering (een nutti-ger gebruik van arbeid, machines en werktuigen) verder door te voe-ren, kunnen in Tubbergen ten aanzien van de volgende aspecten maat-regelen buiten de gebouwen noodzakelijk zijn, zij het niet overal even dringend.

Verbetering bereikbaarheid van gebouwen en gronden (verharden van zandwegen, verbreden van wegen, erfverharding);

(15)

verbetering verkaveling (grond aaneensluiten en bij de be-drijfsgebouwen brengen);

verbetering van vorm en oppervlakte van de percelen (verwijde-ring of verplaatsing van perceelsgrenzen; verande(verwijde-ring ontwa-teringsstelsel) .

Ten behoeve van de voortgaande ontwikkeling van de agrarische bedrijven zullen in geheel Tubbergen velerlei bouwactiviteiten no-dig zijn en blijven, zowel op grote als op kleine bedrijven.

De (nieuwe) bedrij fsbebouwing zal om bedrijfsorganisatorische redenen zoveel mogelijk nabij de bestaande bebouwing worden ge-plaatst. De noodzakelijke grootte van het bouwperceel is 1 à l£ ha, afhankelijk van de aard en grootte van het bedrijf.

Het onderzoek heeft uitgewezen dat in Tubbergen sbe-grenzen niet bruikbaar zijn als doorslaggevend criterium voor het al-dan-niet toekennen van een bouwperceel.

(16)

1. I n l e i d i n g

1. 1 Algemeen

Op verzoek van het gemeentebestuur van Tubbergen heeft het Landbouw-Economisch Instituut een onderzoek ingesteld naar de land-en tuinbouw in deze gemeland-ente. Dit onderzoek werd nodig geacht ter voorbereiding van het bestemmingsplan voor het landelijk gebied van de gemeente Tubbergen. In verband hiermee is bij dit onderzoek niet alleen ingegaan op de situatie en de ontwikkelingen in de landbouw zelf maar ook op de ruimtelijke en planologische aspecten van de ontwikkelingen in de agrarische sector. Het gemeentebestuur achtte het gewenst over deze informatie te beschikken om op verant-woorde wijze de agrarische belangen en de in Tubbergen veel voor-komende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden tegen elkaar te kunnen afwegen. Door de ligging van de natuurterreinen, bossen, bosjes en houtwallen bestaat namelijk in meerdere delen van de gemeente Tubbergen een sterke verwevenheid van agrarische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke aspecten.

Aan de hand van het onderzoek-rapport zal het Stedebouwkundig Adviesbureau Witpaard en Partners, bijgestaan door een door de ge-meente ingestelde werkgroep nagaan in hoeverre en op welke wijze de uit deze en andere facet-studies naar voren komende punten in het bestemmingsplan zullen kunnen worden samengebracht. Deze werk-groep bestaat uit vertegenwoordigers van het gemeentebestuur, het Stedebouwkundig Adviesbureau, de Provinciale Directie Landinrich-ting, de Provinciale Directie Bedrijfsontwikkeling in de landbouw, en de betrokken consulentschappen en - voor eventuele nadere toe-lichting van het onderzoek en uitwerking op onderdelen - het Landbouw-Economisch Instituut.

Met het oog op deze verdere vorm van overleg is het cijferma-teriaal in de tekst beknopt weergegeven, aangevuld met gedetail-leerde bijlagetabellen. In overeenstemming met de opdracht is voor het berekenen van de toekomstige ontwikkeling het trendmodel toege-past.

1.2 Gebiedsindeling

Voor de analyse van de agrarische structuur zijn in de gemeen-te 6 deelgebieden onderscheiden. Deze zijn weergegeven op kaart 1. Deze indeling is gemaakt in overleg met het stedebouwkundig bureau en de plaatselijke bedrijfsvoorlichter van het Consulentschap voor de Rundveehouderij in Oost-Overijssel. Hoewel ook binnen deze ge-bieden verschillen voorkomen is bij de toegepaste indeling een ver-deling in redelijk homogene gebieden verkregen. Hierbij zijn ten dele de oude markegrenzen gevolgd.

(17)

1.3 Bedrijfsindeling

Voor het onderzoek is gewerkt met de gegevens die beschikbaar komen bij de jaarlijkse landbouwtellingen van het CBS, uitgevoerd door de-STULM. Bij deze tellingen geven de geregistreerden op wat hun hoofdberoep is: landbouwer, tuinder, rustend landbouwer of een ander beroep. Voor algemeen onderzoek of onderzoek in grote gebie-den wordt algemeen deze beroepsindeling van de bedrijven overgeno-men. Daarbij worden dan onderscheiden: landbouwers en tuinders en

overigen. Dat is o.m. ook toegepast voor het onderzoek naar de po-sitie van de land- en tuinbouw in Twente (1976) 1).

Voor het onderzoek in Tubbergen was deze indeling echter niet voldoende. Daarvoor werd o.m. met behulp van een aantal mensen die het gebied goed kennen nauwkeurig nagegaan aan welk beroep of be-zigheid de bedrijfshoofden meer dan de helft van hun arbeidstijd besteden of dat het rustende boeren zijn die nog een deel van het vroegere bedrijf hebben aangehouden of gepensioneerden uit andere beroepen met wat grond of vee.

In Tubbergen bleek een groot verschil te bestaan tussen het aantal "hoofdberoep landbouwers" volgens de CBS-gegevens (eigen opgave van de geregistreerden) en het aantal A+B-bedrijven (hoofd-beroep landbouwers of tuinder) volgens de LEI-indeling. Daardoor is een directe vergelijking met de gegevens uit het Twenterapport slechts in beperkte mate mogelijk.

De LEI-indeling voldoet echter beter aan de eisen die het on-derzoek stelt waardoor dit vergelijkingsbezwaar "op de koop toe" moet worden genomen.

De gegevens in het Twente-rapport behouden onverminderd hun waarde, onder meer voor vergelijking met andere gemeenten.

1) Ir. P. van der Linden, F.M. de Noord en Ir. H.R. Oosterveld De positie van de land- en tuinbouw in Twente, nu en in de toekomst

(18)

2 . A l g e m e e n s t r u c t u r e l e a s p e c t e n

2.1 De geregistreerde bedrijven 2.1.1 Aantal bedrijven en beroepsgroepen

De geregistreerde bedrijven kunnen worden onderverdeeld in enkele groepen doordat de bedrijfshoofden ervan verschillende be-roepen hebben. Zo worden onderscheiden de A+B-bedrijven waarvan het bedrijfshoofd al zijn tijd of vrijwel al zijn tijd aan zijn bedrijf besteedt, de C-bedrijven waarvan het bedrijfshoofd een an-der (hoofd)beroep heeft en minan-der dan de helft van zijn tijd aan het agrarisch bedrijf besteedt en de D-bedrijven, de bedrijven van rustende landbouwers of van andere rustenden of gepensioneerden, dus van oudere personen met enig grondgebruik of veehouderij. Daar-naast zijn er nog enkele bedrijven met een afwijkend karakter

(KI-bedrijven e.d.), de S-bedrijven (zie ook de lijst van termen en begrippen in bijlage 1).

In 1976 waren er in Tubbergen in totaal 1.087 bedrijven van een zodanige grootte dat zij telplichtig waren. In 1971 waren er dat 1.169 zodat het totaal aantal bedrijven sedert dat jaar met on-geveer 1,5% per jaar is gedaald, hetgeen iets minder is dan voor geheel Twente en Overijssel (bijna 2%).

De vermindering van het aantal bedrijven vond voor een groot deel plaats in Albergen-Harbrinkhoek, waar het aantal met gemid-deld 3% per jaar daalde. Ook in Reutum-Vasse lag de vermindering, met ruim 2%, boven het gemiddelde. In Geesteren en Geesterscheveld daarentegen kwam er nauwelijks enige verandering in het aantal ge-registreerde bedrijven.

Tabel 2.1 Het aantal bedrijven per beroepsgroep

jaar 1971 1976 A+B 739 712 Aantal

C

269 253 bed: rijven in

D

157 119 de groep

S

4 3 totaal 1.169 1.087 Bron: CBS-landbouwtellingen.

De afneming van het aantal bedrijven was vooral een gevolg van een aanzienlijke daling van het aantal bedrijven van rustende landbouwers (groep D) en door de vermindering van het aantal

(19)

C-be-drijven (tabel 2.1). Het aantal beC-be-drijven van hoofdberoep landbou-wers (A+B) verminderde gemiddeld met slechts 0,7% per jaar, waar-bij weinig verschil bestond tussen de verschillende delen van de gemeente (bijlage 2 ) . De daling van het aantal C-bedrijven vond vooral plaats in Albergen-Harbrinkhoek en van het aantal D-bedrij-ven zowel in dit deel van de gemeente als in Reutum-Vasse. Alleen in Geesteren en Geestersche Veld is het aantal C-bedrijven iets toegenomen.

Over het geheel genomen dus een slechts geringe daling van het aantal hoofdberoepbedrijven, een iets grotere daling van het aantal nevenbedrijven en een naar verhouding sterke vermindering van het aantal bedrijven van rustende landbouwers. Deze verande-ringen vonden vooral plaats in het Zuid-Westelijk en het Oostelijk deel van de gemeente.

2.1.2 Cultuurgrond

Volgens de bodemstatistiek van het CBS is 82% van het grond-gebied van de gemeente Tubbergen cultuurgrond. Het overige deel van de gemeente bestaat voor een groot deel uit bossen en natuurlijke terreinen (heidevelden e.d.). Deze liggen, met uitzondering van het noord-westelijk deel, verspreid over de gehele gemeente, met een zekere concentratie in het oostelijk en noord-oostelijk deel ervan.

De in Tubbergen geregistreerde bedrijven hadden in 1976 samen 10.705 ha cultuurgrond in gebruik. Dat is ongeveer 40 ha, nog geen half procent, minder dan in 1971. In Twente als geheel vond in deze periode een vermindering met ruim 2.500 ha of omstreeks 3% plaats, dus aanzienlijk meer. Ook in N.O.-Twente 1) was de daling van de oppervlakte beschikbare cultuurgrond sterker dan in alleen Tubber-gen, namelijk 4%. De oppervlakte cultuurgrond verminderde vooral bij de D-bedrijven en in mindere mate ook bij de C-bedrijven. Over Tubbergen als geheel nam de oppervlakte cultuurgrond op de A+B-be-drijven daarentegen niet onbeduidend toe, zoals blijkt uit tabel 2.2.

Daardoor nam het aandeel van de A+B-bedrijven in de cultuur- • grond toe van 82% in 1971 tot 84% in 1976.

Tabel 2.2 De oppervlakte cultuurgrond per beroepsgroep

jaar 1971 1976 Oppervlakte A+B 8.847 8.983 cultuurgrond (ha) C D 1.149 748 1.116 606 per beroeps

S

3

igroep totaal 10.747 10.705 Bron: CBS-landbouwtellingen. 1) N.O.-Twente = Tubbergen+Denekamp+Ootmarsum+Weerselo+Losser+ Oldenzaal.

(20)

Deze ontwikkeling is tegengesteld aan de Twentse en de lande-lijke waar het aandeel in de cultuurgrond van de overige bedrijven gelijk bleef of iets toenam. Ook binnen Tubbergen zijn die ver-schillen in ontwikkeling aanwezig (bijlage 3 ) . Zo steeg het percen-tage van de cultuurgrond bij A+B-bedrijven in Reutum-Vasse, Har-brinkhoek-Albergen en Geestersche Veld, maar daalde dit in Lange-veen-Manderveen en Geesteren. In Tubbergen-Fleringen vond wel een verschuiving van de D-bedrijven naar de C-bedrijven plaats, maar het percentage van de cultuurgrond bij de A+B-bedrijven bleef ge-lijk, ondanks een kleine vermindering van de oppervlakte. De ver-schillen zijn overigens niet groot, behalve in Zuid-West Tubbergen, waar het percentage grond bij de A+B-bedrijven toenam van 81% tot 86%.

2.1.3 Het gebruik van de cultuurgrond

Het merendeel van de cultuurgrond in Tubbergen is in gebruik als grasland: in 1971 85% en in 1976 86%. De oppervlakte grasland nam in deze periode iets toe (tabel 2.3). In het Geestersche Veld komt slechts weinig bouwland voor (ruim 4%) in tegenstelling tot het gebied Reutum-Vasse waar ruim 20% van de cultuurgrond in ge-bruik is voor akkerbouwgewassen (zie bijlage 4 ) . In 1971 waren dit nog overwegend granen (77%), in 1976 overwegend snijmais (76%). Voor Tubbergen als geheel liggen deze percentages beide op 73%. Het percentage met aardappelen - naar verhouding veel in Langeveen-Manderveen - daalde van 9% tot 6% van de oppervlakte bouwland. Thans staat dus verreweg het grootste deel van de akkerbouw in Tubbergen ten dienste van de rundveehouderij.

Tabel 2.3 Het grondgebruik

jaar 1971 1976 bouw ha 1.576 1.506 land

1

15 14 Oppervlakte in grasland ha

1

9.166 9.193 85 86 gebruik als tuinland ha % 2 5 0 0 totaal ha 10.745 10.704 Bron: CBS-landbouwtellingen. 2.1.4 Produktieomvang

In tabel 2.4 is de ontwikkeling weergegeven van de totale om-vang van de agrarische produktie in Tubbergen en de verdeling er-van over de verschillende groepen bedrijven, uitgedrukt in

(21)

stan-daardbedrijfseenheden (.sbe). Zie voor een nadere verklaring van de sbe de lijst van veel gebruikte termen en begrippen in de bij-lage 1.

Tabel 2.4 De produktieomvang van de agrarische bedrijven in Tubbergen (in sbe)

A+B-bedrijven C-bedrijven D-bedrijven S-bedrijven Alle bedrijven Aant 1971 69.860 7.210 4.031 545 81.646 :al sbe 1976 90.520 7.250 3.052 389 101.211

%

1971 85

9

5

1

100 sbe 1976 90

7

3

0

100 Aantal sbe index 1976 1971 = 100 130 101 76 71 124 Bron: CBS-landbouwtellingen.

Sedert 1971 heeft een aanzienlijke toename van de produktie-omvang plaatsgevonden, vrijwel geheel in de groep A+B-bedrijven. Alleen bij de C-bedrijven is de totale produktieomvang ongeveer gelijk gebleven. Bij de D-bedrijven is deze kleiner geworden (ta-bel 2.4).

De stijging van de totale produktieomvang was in Tubbergen groter dan in Twente en Overijssel, waar deze van 1971 tot 1976 toenam met achtereenvolgens 21% en 19%. Deze snellere stijging vond zowel in de periode 1971-1974 als van 1974-1976 plaats. Een deel van de tragere ontwikkeling van de produktieomvang in Twentt en Overijssel is ongetwijfeld een gevolg van de naar verhouding grotere onttrekking van cultuurgrond aan de landbouw in deze ge-bieden. De belangrijkste oorzaak van het verschil is echter de snellere uitbreiding van de produktieomvang (sbe) per hectare in Tubbergen.

In de gemeente Tubbergen nam de produktieomvang in het gebied Tubbergen-Fleringen het sterkste toe (29%) (bijlage 5 ) . In Lange-veen-Manderveen lag de stijging - met 17% - nog beneden het provin-ciale cijfer, hetgeen overigens aanzienlijk boven het landelijk cijfer ligt, dat omstreeks 12% bedraagt 1).

Deze, voor Tubbergen, trage ontwikkeling in dit gebied vraagt bijzondere aandacht omdat juist in dit deel van de gemeente de ge-middelde bedrijfsomvang het kleinste is (zie 2.2.3).

(22)

2.1.5 Samenstelling van de produktie

De agrarische produktie bestaat in Tubbergen voor omstreeks 2/3 deel uit rundveehouderij, 1/4 deel uit intensieve veehouderij en voor het overige hoofdzakelijk uit akkerbouw en enige tuinbouw

(tabel 2.5).

De omvang van de rundveehouderij is sedert 1971 aanzienlijk toegenomen: met 29%. Deze zou overigens (statistisch) nog sterker zijn indien de teelt van snijmais bij de rundveehouderij zou zijn gerekend in plaats van bij de akkerbouw.

Ook de intensieve veehouderij is in deze periode duidelijk uitgebreid: met 16%. Het procentuele aandeel van de intensieve vee-houderij in de totale produktieomvang was in 1976 echter lager dan in 1971 doordat de rundveehouderij zoveel sterker werd uitgebreid.

De tuinbouw is in Tubbergen vrijwel beperkt tot enige boom-kwekerij en wat bloemen onder glas en in open grond.

Tabel 2.5 De omvang (in sbe) en samenstelling van de produktie

jaar 1971 1976 akkerbi sbe 5.432 5.883 ouw %" 7 6 De omvang per rundvee-houderij sbe 54.228 69.967 % 67 69 produktietak intensieve veehouderij sbe % 21.100 24.444 26 24 tuinbouw sbe 341 528 % 0 1 totaal sbe 81.039 100.782 Bron: CBS-landbouwtellingen

De intensieve veehouderij komt naar verhouding het meest voor in Geesteren en Langeveen-Manderveen, met achtereenvolgens 32% en 31% van de produktieomvang. Overigens omvat de intensieve veehoude-rij in geen der deelgebieden minder dan 20% van de produktieomvang

(bij lage 6) .

Hiervoor werd duidelijk dat de rundveehouderij en de inten-sieve veehouderij tussen 1971 en 1976 aanzienlijk werden uitge-breid. Bij de bestudering van beschikbare gegevens (o.m. Twente-rapport) uit tussenliggende jaren bleek dat tussen 1971 en 1974 vooral de rundveehouderij sterk toenam. Na 1974 was de uitbreiding van de produktieomvang vooral een gevolg van de in die periode aan-zienlijk snellere toename van de intensieve veehouderij in Tubber-gen. Daardoor was het aandeel van de rundveehouderij in de totale produktieomvang in 1976 weliswaar hoger dan in 1971 maar iets la-ger dan in 1974. Deze ontwikkeling deed zich voor in geheel Twente en Overijssel. Ook daar verliep de uitbreiding van de rundveehoude-rij na 1974 aanmerkelijk trager dan voordien.

(23)

In Tubbergen bedroeg deze van 1971-1974 gemiddeld ongeveer

71 per jaar en van 1974-1976 ongeveer 3% per jaar. Voor Twente

wa-ren deze cijfers achtereenvolgens ongeveer 6% en lj%, hetgeen voor 1971-1974 boven het landelijke gemiddelde van 2,4% ligt, terwijl dit voor 1974-1976 ongeveer gelijk is aan het landelijk gemiddelde.

2.2 De bedrijven van (hoofdberoep) landbouwers (A+B-be-drij ven)

2.2.1 Het bedrij fstype

Op vrijwel alle bedrijven in Tubbergen wordt rundvee gehouden maar op een groot deel ervan zijn ook varkens of pluimvee aanwezig of wordt enige akkerbouw bedreven.

Tabel 2.6 Het bedrij fstype 1) van A+B-bedrijven

Bedrijfstype % bedrijven per bedrij fstype

im T 5 7 S

1. Gespecialiseerd rundvee-houderijbedrij f

2. Rundveehouderijbedrijf met akkerbouw en weinig of geen intensieve veehouderij 3. Rundveehouderijbedrijf met

intensieve veehouderij 4. Gemengd rundvee-/intensieve

veehouderij

5. Intensieve veehouderij met rundvee

6. Intensieve veehouderijbe-drijf

7. Overige bedrijven (w.o. akkerbouw- en tuinbouwbedr.) Totaal percentage bedrijven Totaal aantal bedrijven

27 18 36 12 5 2 0 40 12 29 10 4 4 1 100 739 100 712 Bron: CBS-landbouwtellingen.

1) Zie voor specificatie van bedrijfstypen bijlage 1,

Bij vergelijking van de bedrijfstypen in Tubbergen in 1971 en 1976 valt op dat er een verschuiving plaats vond van meer naar minder gemengde bedrijven (tabel 2.6). Het percentage bedrijven dat naast de belangrijkste produktietak weinig of geen

(24)

andersoor-tige produktie heeft nam aanmerkelijk toe. Er zijn meer gespe-cialiseerde rundveehouderijbedrijven en meer gespegespe-cialiseerde in-tensieve veehouderijbedrijven. Deze ontwikkeling doet zich in alle delen van de gemeente voor al ligt het tempo daarvan in Langeveen-Manderveen aanmerkelijk lager dan in de andere delen (bijlage 7 ) . De mogelijkheden tot specialisatie in de rundveehouderij liggen daar - door de ongunstige bedrijfsoppervlaktestructuur - ook min-der gunstig dan in de anmin-dere delen van Tubbergen.

Daardoor is in dit gebied het percentage bedrijven waar de intensieve veehouderij een aanzienlijk aandeel heeft in de produk-tieomvang (types 3, 4 en 5) aanmerkelijk hoger (59%) dan voor ge-heel Tubbergen (43%).

2.2.2 De bedrij fsoppervlakte

Hoewel de gemiddelde oppervlakte per landbouwbedrijf (A+B) van 1971 tot 1976 met 5% toenam (1% per jaar) is deze nog steeds

klein. Dat geldt in feite voor heel Tubbergen.

De bedrijven in Langeveen-Manderveen hebben gemiddeld de kleinste bedrij fsoppervlakte in de gemeente Tubbergen. Het gebied vertoont bovendien nauwelijks enige toename van de gemiddelde be-drijf soppervlakte (tabel 2.7). Ook in Tubbergen-Fleringen is deze groei minimaal, in tegenstelling tot de andere delen van Tubbergen waar de gemiddelde oppervlakte per bedrijf met 0,7 tot 1,0 ha toe-nam.

Tabel 2.7 De gemiddelde oppervlakte per A+B-bedrijf Deelgebied 1. Langeveen-Manderveen 2. Reutum-Vasse 3. Tubbergen-Fleringen 4. Harbrinkhoek-Albergen 5. Geesteren 6. Geestersche Veld Tubbergen Gem. 1971 9,2 13,8 12,2 12,0 12,2 10,8 12,0 bedr. oppervlakte 1976 9,3 14,8 12,4 13,0 13,0 11,5 12,6 (in ha) index 1971=100 101 107 102 108 107 106 105 Bron: CBS-landbouwtellingen.

Het gebied Reutum-Vasse heeft de grootste gemiddelde bedrij fs-oppervlakte met gemiddeld 14,8 ha per bedrijf. Dit hangt vooral samen met het - naar verhouding - hoge percentage bedrijven (24%) met minstens 20 hectare cultuurgrond (bijlage 8 ) . Dat is bijna het dubbele van dit percentage voor geheel Tubbergen.

(25)

Tabel 2.8 De bedrijfsoppervlakte van de A+B-bedrijven Oppervlakteklasse % bedrijven per klasse in

"Ï97T

WUT

minder 'dan 5 ha 4 5 5 - 10 ha 43 37 10 - 15 ha 30 31 15 - 20 ha 11 14 20 - 30 ha 9 9 30 ha en meer 3 4 Totaal aantal 739 712 Bron: CBS-landbouwtellingen.

In Langeveen-Manderveen heeft 92% van de A+B-bedrijven minder dan 15 ha cultuurgrond en slechts 2% meer dan 20 ha. Wanneer men

bedenkt dat voor een goede bedrijfsvoering in de rundveehouderij minstens 15 ha cultuurgrond nodig is dan ligt het voor de hand dat de intensieve veehouderij in Tubbergen op veel bedrijven een nood-zakelijke aanvulling vormt op de aan de bodemproduktie gebonden rundveehouderij.

2.2.3 De produktieomvang

Terwijl de oppervlakte per bedrijf per jaar gemiddeld met slechts 1% toenam steeg de gemiddelde omvang van de produktie per A+B-bedrijf met gemiddeld 7% per jaar. Daardoor nam de gemiddelde omvang per bedrijf toe van 94 sbe in 1971 tot 127 sbe in 1976.

Het is opmerkelijk dat deze groei niet alleen bij de middel-grote en middel-grotere bedrijven plaats vond. Zo bleek bijvoorbeeld dat meer dan de helft van de 72 bedrijven die in 1971 minder dan 50

sbe omvatten en ook in 1976 waren geregistreerd, in 1976 boven die grens lag, voor een deel zelfs boven de gemiddelde bedrijfsomvang voor geheel Tubbergen. Hetzelfde, maar in nog sterkere mate, deed zich voor bij de bedrijven die in 1971 tussen 50 en 70 sbe telden. Dit soort sbe-grenzen vormen in de praktijk dus geen scheiding tussen bedrijven die zich wel en bedrijven die zich niet verder ontwikkelen.

De gemiddelde produktieomvang per bedrijf ligt voor Reutum-Vasse en Harbrinkhoek-Albergen het gunstigste (138 sbe en 140 sbe) en wederom voor Langeveen-Manderveen het ongunstigste: 95 sbe per bedrijf. Bovendien gaf dit gebied, samen met Geestersche Veld de kleinste stijging van de produktieomvang per bedrijf te zien: 5^% tegen gemiddeld 7% per jaar.

(26)

Tabel 2.9 De gemiddelde omvang van de produktie per A+B-bedrijf Deelgebied Gemiddeld aantal sbe per bedrijf in

index 1971 1976 1971=100 1. Langeveen-Manderveen 75 95 127 2. Reutum-Vasse 102 138 135 3. Tubbergen-Fleringen 90 123 137 75 102 90 102 98 96 95 138 123 140 133 123 4. Harbrinkhoek-Albergen 102 140 137 5. Geesteren 98 133 136 6. Geestersche Veld 96 123 128 Tubbergen 94 127 135 Bron: CBS-landbouwtellingen.

Hoewel de produktieomvang per bedrijf meer toenam dan in Twente en geheel Overijssel en daardoor enige inhaal plaats vond ligt de gemiddelde omvang van de bedrijven in Tubbergen nog onge-veer 5% beneden het Twentse en ca. 10% beneden het Overijsselse gemiddelde.

De groei leidde tot een verschuiving van bedrijven uit de groep met minder dan 110 sbe (1971: 69%, 1976: 49%) naar de groep met meer dan 110 sbe (1971: 31%, 1976: 51%) (zie bijlage 9 ) . 2.2.4 De arbeidsbezetting

Het totaal aantal mannelijke arbeidskrachten dat regelmatig ten minste 15 uur per week op het bedrijf werkt is van 1971 tot

1976 gedaald van 951 tot 891 man, dus met ruim 1% per jaar. Deze daling ligt aanzienlijk beneden het landelijk gemiddelde dat rond de 3% per jaar ligt. Dit hangt vanzelfsprekend nauw samen met de geringe daling van het aantal A+B-bedrijven in Tubbergen. Daardoor daalde het aantal bedrijfshoofden van 1971 tot 1976 slechts 2%.

Een sterkere daling trad op bij de meewerkende zoons en ove-rige mannelijke meewerkende gezinsleden. Beide groepen werden per jaar gemiddeld 3% kleiner. Ook deze dalingspercentages liggen dui-delijm beneden het landelijk cijfer.

Door de geringe daling van het aantal op de A+B-bedrijven werkende mannen, daalde ook het gemiddeld aantal vaste arbeids-krachten per bedrijf nauwelijks: 1,29 in 1971 en 1,25 in 1976 (bij-lage 10).

De beperkte vermindering van het aantal arbeidskrachten is niet van de laatste jaren. Ook vóór 1974 daalde het aantal be-drij f shoof den in Tubbergen al langzamer dan in Twente en lag het dalingspercentage voor het aantal meewerkende zoons gemiddeld op 3% per jaar. Voor Twente was dat 7% per jaar en landelijk was dat ruim 8%. Na 1974 is er weinig verschil in de ontwikkeling van het

(27)

aantal meewerkende zoons in Tubbergen, Twente en Nederland. In zeker opzicht is het niet verwonderlijk dat de arbeidsbe-zetting per bedrijf weinig verandert: op 3/4 deel van de bedrijven is het bedrijfshoofd de enige mannelijke arbeidskracht. Van 1971 tot 1976 nam dat type bedrijven niet alleen procentueel maar ook in aantal nog iets toe.

Tabel 2.10 Het arbeidsbezettingtype op A+B-bedrijven (alleen re-gelmatig ten minste 15 uur per week meewerkende manne-lijke arbeidskrachten) Jaar 1971 1976 1 man aantal 534 539

%

72 76 Vader + aantal 144 123 zoon % 20 17 Overige met 2 of meer aantal % 61 50 8 7 Totaal aantal 739 712 Bron: CBS-landbouwtellingen.

2.2.5 De produktieomvang per man

Door de sterke uitbreiding van de produktieomvang en de, zij het geringe, vermindering van de arbeidsbezetting, is de produktie-omvang per regelmatig en ten minste 15 uur per week meewerkende mannelijke arbeidskracht gemiddeld met 8% per jaar gestegen, van 73 tot 102 sbe.

In Harbrinkhoek-Albergen is dit cijfer het hoogste met 114 sbe en in Langeveen-Manderveen het laagste met 83 sbe per man. Ook Tubbergen-Fleringen en Geestersche Veld liggen beneden het gemid-delde met achtereenvolgens 97 en 98 sbe per man (bijlage 10).

Om meer inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden die de op de bedrijven werkende mannen hebben om een inkomen te verwerven uit het bedrijf, is nagegaan hoeveel sbe per op het bedrijf

werk-zame man beschikbaar zijn (tabel 2.11).

Hierbij kan worden opgemerkt dat men er veelal van uitgaat dat voor het bereiken van een arbeidsbêloning die ongeveer over-eenkomst met het CAO-loon van een landarbeider dooreengenomen on-geveer 110 sbe nodig zullen zijn. Afhankelijk van de bedrijfsvoe-ring komen hierin weliswaar vrij grote verschillen voor maar als vergelijkingsmaatstaf is dit getal wel bruikbaar.

Dit zou betekenen dat voor ongeveer de helft (49%) van de op de bedrijven aanwezige mannelijke arbeidskrachten aanzienlijk min-der, nl. minder dan 90 sbe, beschikbaar zijn dan nodig zou zijn

voor een "vergelijkbaar" arbeidsinkomen. Deze cijfers zullen in de praktijk wel iets gunstiger liggen doordat niet alle mannen alleen op het eigen bedrijf werken maar een deel van hen ook een

(28)

ander inkomen heeft. Anderzijds zijn de op het bedrijf meewerkende vrouwen hier geheel buiten beschouwing gebleven terwijl die ook in Tubbergen heel wat werk op de bedrijven verzetten.

Bijeengenomen kan worden gesteld dat in de afgelopen jaren een krachtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden naar bedrijven met een grotere produktieomvang, maar dat deze ontwikkeling toch nog onvoldoende heeft opgeleverd voor een vrij groot deel van de be-drijven en de daarop werkende mensen.

Een voortgaande ontwikkeling is dan ook dringend noodzakelijk ter verbetering van de sociaal-economische structuur van de agra-rische bedrijfstak in Tubbergen.

Tabel 2.11 Aantal sbe dat per arbeidskracht op de betreffende bedrijven aanwezig is (A+B)

Aantal sbe per vaste mannelijke arbeidskracht minder dan 50 sbe

50 - 70 sbe 70 - 90 sbe 90 - 110 sbe 110 - 150 sbe 150 sbe en meer Totaal

aantal arb .krachten

per sbe-klasse 1971 265 233 204 112 103 34 951 1976 114 165 159 143 169 141 891 % arbei per sbe 1971 28 24 21 12 11 4 100 dskrachten -kl. asse 1976 13 18 18 16 19 16 100 2.2.6 De bedrijfsopvolgingssituatie

Bij een dergelijke toch niet erg gunstige agrarische struc-tuur, zou men kunnen verwachten dat er bij de zoons van de bedrij fs-hoofden weinig belangstelling zou zijn om het bedrijf over te ne-men en voort te zetten. Hiervan blijkt echter weinig uit de opvol-gingssituatie (tabel 2.12).

Tabel 2.12 De bedrijfsopvolgingssituatie in 1976 (A+B-bedrijven) Opvolgingssituatie Bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder

aantal percentage met opvolger 244 60 opvolging (nog) niet bekend 83 20 zonder opvolger 82 20 Totaal 409 100

(29)

Niet minder dan 60% van de bedrijfshoofden van 50 jaar of ouder heeft te kennen gegeven dat zij een opvolger voor het be-drijf hebben, (Overijssel: 40%, Nederland: 37%). Bij de bebe-drijfs- bedrijfs-hoofden van 50-55 jaar is dat percentage veel lager (33%) omdat een groot deel van hen nog niet weet wat de kinderen gaan doen

(44%) (bijlage 11). Wanneer de groep beneden de 55 jaar buiten be-schouwing wordt gelaten blijkt dat van de groep bedrijfshoofden van 55 jaar en ouder niet minder dan 70% een opvolger heeft van 16 jaar of ouder. Hierin komt de grote gebondenheid van de agrarische bevolking in Tubbergen aan hun bedrijven en grond duidelijk tot uitdrukking. Het vrijkomen van bedrijven of cultuurgrond door het ontbreken van een opvolger zal ook in de komende jaren slechts in beperkte mate voorkomen. Deze geringe mobiliteit wordt geaccen-tueerd door het feit dat ongeveer 90% van de cultuurgrond in Tub-bergen eigendom is van de gebruiker. Slechts 10% wordt gepacht en dan nog voor een aanmerkelijk deel van familie, meest de ouders.

2.3 De C-bedrijven (nevenbedrijven) en de D-bedrijven (bedrijven van rustende agrariërs en gepensioneer-den)

Zoals in 2.1 reeds bleek was het aantal C-bedrijven in 1976 iets kleiner dan in 1971 terwijl zich een sterke daling van het aantal D-bedrijven voordeed. Ook de oppervlakte cultuurgrond werd in beide groepen kleiner maar in iets geringere mate, waardoor de gemiddelde oppervlakte per bedrijf iets groter werd (tabel 2.13).

Tabel 2.13 Bedrijfsoppervlakte en omvang van de C- en D-bedrijven Beroepsgroep C-bedrijven D-bedrijven gem. (ha)

1971

4,3 4,8 oppervlakte per bedrijf

1076

4,4 5,1

gem. omvang (sbe) per bedrijf

1971 1976 27 29 25 26

Bron: CBS-landbouwtellingen.

Doordat de totale produktieomvang op de C-bedrijven vrijwel gelijk bleef en deze op de D-bedrijven minder daalde dan het aan-tal bedrijven, was de gemiddelde omvang per bedrijf in 1976 iets groter dan in 1971. Deze groei is echter aanmerkelijk kleiner dan bij de hoofdberoepsbedrijven.

De bedrijfsvoering is op de C- en D-bedrijven minder inten-sief dan op de A+B-bedrijven (tabel 2.14). Dit is minder een

(30)

ge-volg van verschil in bedrij fstype - daarin is betrekkelijk weinig verschil - dan in de veebezetting per hectare.

Vooral de rundveebezetting is op deze bedrijven lichter dan op de A+B-bedrijven.

Tabel 2.14 De produktieomvang per ha

Beroepsgroep Aantal sbe/ha

~l9T\

Î976"

A+B-bedrijven 7,8 10,1 C-bedrijven 6,3 6,6 D-bedrijven 5^2 5,1

Bron: CBS-landbouwtellingen.

In Langeveen-Manderveen en Geestersche Veld zijn de C- en D-bedrijven van meer betekenis dan in overig Tubbergen (bijlage 14). Niet alleen zijn er naar verhouding meer van deze bedrijven maar zij zijn gemiddeld ook wat groter, vooral de C-bedrijven.

In beide gebieden nemen zij een naar verhouding groot deel van de totale agrarische produktie voor hun rekening: in Langeveen-Manderveen 14% en in Geestersche Veld 10% bij een gemiddelde van 7%. Hierbij is het aandeel van deze bedrijven vooral groot in de bodemgebonden produktie, namelijk de akkerbouw en de rundveehoude-rij. In Geestersche Veld hebben de C-bedrijven ook een naar ver-houding flink aandeel (12%) in de intensieve veehouderij. In Reutum-Vasse hebben de C- en D-bedrijven het kleinste aandeel in de agrarische produktie.

Voor alle delen van Tubbergen geldt dat dit aandeel in 1976 kleiner was dan in 1971, al bedroeg deze vermindering in Langeveen-Manderveen slechts £%.

2.4 Wisselingen in het gebruik van grond en bedrijven In 2.1 is het aantal bedrijven in 1971 en 1976 in de verschil-lende beroepsgroepen vermeld. Dat zijn saldogegevens. Tussen 1971 en 1976 zijn verscheidene bedrijven opgeheven, nieuwe zijn ontstaan en er zijn er van de ene beroepsgroep naar de andere overgegaan. Voor een deel van deze laatste groep betekende dit een andere be-roepsgroep omdat het bedrijfshoofd van hoofdberoep verande'rde of rustend landbouwer werd.

Een ander deel van deze bedrijven kreeg een nieuw bedrij fs-hoofd dat een ander fs-hoofdberoep had. Vooral deze laatste groep ge-vallen is veel voorgekomen bij de bedrijven die van de D-groep

(31)

naar de C-groep overgingen.

Het betrof rustende landbouwers of andere gepensioneerden met een bedrijf wier bedrijf overging op een zoon die een ander hoofdberoep had en het bedrijf als nevenbedrijf aanhield.

In tabel 2.15 is een overzicht gegeven van de belangrijkste verschuivingen van bedrijven in de beroepsgroepen tussen 1971 en

1976. Hierbij zij .opgemerkt dat bedrijven die tussen 1971 en 1976 kwamen en weer gingen niet in dit overzicht zijn opgenomen. Van de in dezelfde beroepsgroep gebleven bedrijven heeft een deel wel een ander bedrijfshoofd gekregen. Zo zijn er van de bedrijven die in beide jaren tot de A+B-groep behoorden 114 overgedragen aan eer zoon en 17 aan andere familieleden of vreemden.

Tabel 2.15 Veranderingen van bedrijven in de beroepsgroepen Aantal A+B-bedrij ven

in 1971 739 af: opgeheven : 7 naar groep C: 9 naar groep D: 20 bij: nieuw : 2 uit groep C : 6 uit groep D : 1 + 36 9 aantal in 1976: 712 Aantal C-bedri-in 1971 af: opgeheven naar groep A+B naar groep D bij: nieuw uit groep A+B uit groep D aantal in 1976 ven 269 62 6 5 -73 26 9 22 +57 253 Aantal D-bedri in 1971 af: opgeheven naar groep A+B naar groep C bij: nieuw uit groep A+B uit groep C aantal in 1976 ven 158 49 I 22 -72 8 20 5 +33 119

Vooral bij de C- en D-bedrijven is het aantal "opgeheven" en "nieuwe" bedrijven nogal groot. In de meeste gevallen betreft het reeds bestaande en ook na "opheffing" nog bestaande bedrijven die de grens van de telplicht overschrijden. Deze blijven net beneden de 10 sbe en zijn dan administratief "opgeheven" of komen er net boven en zijn dan administratief nieuwe bedrijven.

Dit zelfde doet zich voor bij de ontwikkeling van de opper-vlakte cultuurgrond per beroepsgroep zoals die is weergegeven in

tabel 2.16. Zo is bijvoorbeeld 250 ha van de 450 ha grond van "op-geheven" bedrijven nog steeds in gebruik bij deze bedrijven die nu echter kleiner dan 10 sbe zijn.

De verschillen tussen 1971 en 1976 zijn het gevolg van een vrij groot aantal veranderingen, die per saldo resulteerden in be-trekkelijk kleine verschuivingen tussen de beroepsgroepen.

(32)

e CU

>

• » - 1 • H l-l • a eu x> pa +

<

__

r-* <j\

•—•

G • H a PL, o « m X, XI oo c-i eu G T J eu c > - H CU Q) X l r - l CU A i 60 l-l Pu eu O > CG x : -d-pa +

<

Pu tu o M 60 M et) et) 3 CCI X I m L O c i et) x : o CT\ U Q . eu O M 00 SJ ta et) 3 et) X ! C ^ • • "—1 • H X I ce) Xi O CM eu 3 3 eu • H C et) X ! m

*"

eu 4-1 O M 60 u eu

>

ta x : r~-<r pa +

<:

P . CU o 1-1 60 4-i • H 3 ca X ! r o •—• CM + et) X i

__

co e_) Pu eu O > j M 4 J •i-l 3 ca XI V C V O ca X I i r i O vo vO ~~~ C • r H eu •u Ai ca r - 1

>

U eu P . Pu O ta X! r-.

co ca X ! X ! r-- m ON <r

~

eu G T3 eu C > - H eu eu X i . - l eu A i cm M Pu eu O > ta ca X i X I - * r-~ co ~a-cu a -o eu r i > - 1 eu eu X I i - i eu A i oc u Pu eu o > ce) XI vo CM pa +

<!

Pu eu o u 60 l-l ta cO c ca X I r--r~ e_> Pu tu O U 60 M ca cO e ca X I en r o P Pu eu o H 60 VJ ca ta c cO XI c i oo O Pu <U O U 60 l-l ta ca G ca x : <r -a-ta XI r-~ m eu S 3 eu • H G ca X I m eu S 3 eu • H 3 es X I r-. LO eu 4-J O Vi 60 M eu

>

ta XI c i C l u - l eu 4 J o l-l oo u eu

>

ca X I m oa +

<!

Pu eu O M 60 4-> • H 3 tO X I eo en O Pu eu o u 60 4-1 •rH 3 efl X r -CT\ Q Pu eu o u M • p • H 3 ca X I <r o Pu eu O U 60 4-1 • H 3 ca X I i n + vO CJN G • H eu A i ta t—i

>

u eu Pu Pu o ca X I C N oo C7N oo

.,

O N

•—

C • H eu 4-1 Ai cO r H

>

l-l eu Pu Pu o

(33)

Slechts een beperkt deel van de bij de veranderingen betrok-ken grond is in feite op de grondmarkt geweest.

Zo is van de 413 ha die in de vorm van hele bedrijven wissel-de van beroepsgroep, 253 ha samen met wissel-de gebruiker veranwissel-derd. Daar-van is-bijvoorbeeld 169 ha met het bedrijfshoofd Daar-van de groep A+B naar de D-groep overgegaan. Nog eens 90 ha van de 413 ha kwam even-min op de grondmarkt omdat die van D-vaders overging op C-zoons. Ook de grond die van de A+B-groep naar de C-groep ging kwam niet op de open grondmarkt: deels doordat de bedrijfshoofden (4) van hoofdberoep veranderden, voor het overige door overdracht aan een zoon.

Desondanks is voor vergroting van de bedrijven in totaal 605 ha cultuurgrond beschikbaar gekomen. Naar verhouding is dit echter een geringe oppervlakte, nl. slechts 5,6% van de totale oppervlak-te cultuurgrond. In eenzelfde periode kwam bijvoorbeeld in de ge-meente Bierum (Gr.) ruim 12%, in Appingedam (Gr.) en Etten-Leur

(N.-Br.) bijna 10% en in Brummen-Voorst (Gld.) ruim 13% van de cultuurgrond ter beschikking voor vergroting van de bedrijven.

In Tubbergen kwam een deel van deze grond beschikbaar door verkleining van andere bedrijven: 233 ha. Door verkleining van be-drijven bij overdracht (verkoop in gedeelten) kwam 66 ha vrij zo-dat uit verkleining van bedrijven ca. 300 ha beschikbaar kwam voor vergroten van andere bedrijven. Van de overige ca. 300 ha cultuur-grond is ongeveer 130 ha afkomstig van opgeheven bedrijven. Het gaat hierbij hoofdzakelijk (2/3 deel) om grond van opgeheven D-be-drijven die weer terug is gegaan naar het oorspronkelijke A+B-be-drijf. Waarschijnlijk is het resterend deel (ca. 170 ha) van de grond voor de vergroting van de landbouwbedrijven overwegend af-komstig van niet-geregistreerde (niet telplichtige) grondgebrui-kers.

Zonder nader onderzoek kan evenwel niet precies worden aange-geven waar de grond voor vergroting van de bedrijven vandaan is gekomen.

Duidelijk is echter dat de oppervlakte cultuurgrond die het-zij als bedrijf, hethet-zij aan losse kavels op de vrije of open grond-markt komt zeer beperkt is.

(34)

3 . B e d r i j f s s t r u c t u r e l e a s p e c t e n

3.1 De rundveehouderij

In het voorgaande hoofdstuk is gebleken dat in Tubbergen de rundveehouderij de belangrijkste produktietak is (69% van de pro-duktieomvang) en dat deze sedert 1971 aanmerkelijk groter is ge-worden.

Dat geldt niet alleen voor de melkveehouderij maar ook voor rundveemesterij. Deze mesterij werd namelijk nog aanzienlijk snel-ler uitgebreid dan de melkveehouderij.

In tabel 3.1 is de ontwikkeling van de rundveehouderij op de A+B-bedrijven in Tubbergen weergegeven in een aantal kengetallen.

Tabel 3.1 De rundveehouderij op de A+B-bedrijven

1971 1976

Index 1971=100 Totaal aantal melkkoeien

Aantal melkkoeien per bedrijf Totaal aantal stuks mestvee Aantal stuks mestvee per bedrijf Percentage v.d. bedr.met mestvee Aantal stuks jongvee p.100 melkk. Aantal g.v.e. per bedrijf 1) Aantal g.v.e. per 100 ha

gras-land + voedergewassen 12.209 17 1.724

7

34 82 24 16. 5. .617 25 .299 13 56 77 37 136 147 307 191 165 94 154 229 296 129 Bron: CBS-landbouwtellingen.

1) g.v.e. = grootveeëenheden: 1 melkkoe = 1 g.v.e. 1 st. jongvee = 0,4 g.v.e. 1 meststier = 0,7 g.v.e.

Deze explosieve ontwikkeling in de rundveehouderij werd moge-lijk door een intensieve benutting van het grasland maar vooral door de snelle uitbreiding van de teelt van snijmais: in 1971 nog 237 ha en in 1976 reeds 1.009 ha snijmais op de A+B-bedrijven.

Een hectare snijmais levert aanmerkelijk meer voederwaarde dan een hectare grasland. Bovendien ging de uitbreiding van de snijmaisteelt vrijwel geheel ten koste van de graanteelt. Dit

(35)

bete-kende een extra basis voor de voederwinning en daarmee een extra mogelijkheid voor de uitbreiding van de rundveestapel. Dankzij de opkomst van de snij mais is ook de rundveemes terij van meer belang geworden. Daardoor werd namelijk een intensief voedersysteem moge-lijk, waarbij de stieren na ongeveer Ij jaar slachtrijp zijn. Daar-bij wordt ongeveer de helft van de voederbehoefte gedekt met snij-mais en de helft met krachtvoer. Hierdoor kunnen veel meer stieren per hectare worden gehouden dan vroeger bij het extensieve voeder-systeem met weidegang. Dit vormt mede de verklaring voor de uit-breiding van het aantal bedrijven met mestvee en het grotere

aan-tal van deze dieren per bedrijf. Daarbij hebben ook de betere prijzen voor slachtvee een rol gespeeld.

De totale oppervlakte cultuurgrond op de A+B-bedrijven werd in deze periode wel iets groter, maar de sterke uitbreiding van de rundveestapel leidde tot een aanzienlijke zwaardere veebezet-ting per ha grasland en voedergewassen, die thans alleen in Lange-veen-Manderveen en Geesteren nog beneden de 3 g.v.e. per ha ligt

(zie bijlage 12 a, b ) . Hiermee nadert men de grens van de mogelijk-heden 1). Toch is voor een deel van de bedrijven een verdere zwaring van de veebezetting nog wel mogelijk door een verdere ver-betering van de graslandexploitatie en een groter aandeel snijmais. Daarbij dienen echter wel de waterhuishouding en de andere

cultuur-technische produktieomstandigheden te worden verbeterd. 3.1.1 De melkveehouderij

Het aantal melkkoeien per bedrijf is van 1971 tot 1976 toege-nomen van 17 tot 25. Dit was vooral een gevolg van een toename van het aantal bedrijven met meer dan 20 melkkoeien en een vermindering van het aantal bedrijven met kleinere melkveestapels (tabel 3.2 en bijlage 13).

Tabel 3.2 De omvang van de melkveestapels op A+B-bedrijven Jaar 1971 1976 % van de 1-9 IA 8 10-19 54 31 bedrijven naar 20-29 26 32 30-39 5 15 het 40-aantal -49 1 7 50 melkkoeien e. 0 7 m. totaal 100 100 Aantal be-drijven met melkkoeien 719 617 Bron: CBS-landbouwtellingen.

(36)

Hierbij heeft de opkomst van de ligboxenstal zeker een rol ge-speeld. Op de 104 (van de 671) bedrijven met een ligboxenstal is de veestapel namelijk meer dan gemiddeld uitgebreid. Zo is daar het aantal melkkoeien van 1971-1976 toegenomen met 79% tegen een gemiddelde van 52% op de bedrijven met minstens 10 ha cultuurgrond

(2/3 deel van alle bedrijven). Ook het aantal koeien is op deze be-drijven gemiddeld hoger: 42 tegen 32 op de bebe-drijven van 10 ha en groter. Weliswaar is ook de gemiddelde oppervlakte van de bedrij-ven met ligboxenstallen groter maar ook het aantal melkkoeien per

100 ha grasland en voedergewassen ligt hoger: 224 tegen 190. Het betreft dan ook overwegend bedrijven met meer dan 30 melkkoeien. Bijna de helft van de bedrijven met minstens 30 melkkoeien heeft dan ook een ligboxenstal.

Deze moderne bedrijven liggen bijna alle (92%) in de deelge-bieden Reutum-Vasse, Tubbergen-Fleringen en Harbrinkhoek-Albergen. Gelet op de melkveebezetting per bedrijf (zie ook bijlagen 12 en

13) zou ook in Geesteren en Geestersche Veld een redelijk aantal ligboxenstallen kunnen worden verwacht. Voor een goed gebruik van dit type stallen is echter een betrekkelijk grote huiskavel nood-zakelijk (ca. 2/3 deel van de bedrijfsoppervlakte) en daaraan ont-breekt het in deze gebieden in de meeste gevallen. Voor de toepas-sing van de ligboxenstal is in Geesteren in veel gevallen niet alleen de verkaveling en ontsluiting een probleem maar ook de ge-brekkige waterhuishouding, waardoor de veebezetting niet voldoende kan worden opgevoerd.

3.1.2 De rundveemesterij

De uitbreiding van de rundveemesterij ontstond vooral door een vergroting van het aantal bedrijven met mestvee, gecombineerd met een groter aantal dieren per bedrijf. Hierbij is de

ver-dubbeling van het aantal bedrijven met 5-10 dieren en de (bijna) verdrievoudiging van het aantal bedrijven met 10-20 mestrunderen

(stiertjes) opvallend. Het aantal bedrijven met een werkelijk gro-te eenheid meststieren (minsgro-tens 100) is ook nu (met 9) nog niet groot. Deze grotere eenheden komen vooral in Reutum-Vasse voor, het gebied met veel snijmais.

In tabel 3.3 is een overzicht gegeven van de verdeling van be-drijven met mestvee naar het aantal dieren.

Tabel 3.3 De mestveehouderij op A+B-bedrijven

jaar 1971 1976 % van 1-4" 62 45 de bed 5-9 21 25 [rijven 10-19 12 20 naar het 20-49 3 7 aantal 50 e.m. 2 3 stuks mestvee/bedrijf totaal 100 100 aantal bedr. 251 401 Bron: CBS-landbouwtellingen.

(37)

541 424 31.550 6.332 58 15 450 320 45.479 7.275 101 23 83 75 144 115 174 153 3.2 De varkenshouderij

Op het merendeel van de bedrijven in Tubbergen worden varkens gehouden. Wel is het aantal bedrijven met varkens gedaald. Per be-drijf worden nu echter zoveel meer varkens gehouden dat de totale omvang van de varkensstapel, vooral het aantal mestvarkens, sterk is toegenomen (tabel 3.4).

Tabel 3.4 De varkenshouderij op A+B-bedrijven

— ~ • Index 1971 1976 1971=100 Aantal bedrijven met mestvarkens 1)

Aantal bedrijven met fokvarkens 2) Aantal mestvarkens 1)

Aantal fokvarkens 2)

Aantal mestvarkens per bedrijf 1) Aantal fokvarkens per bedrijf 2)

Bron: CBS-landbouwtellingen.

1) Mestvarkens van 20 kg en meer, inclusief opfokvarkens van 20-50 kg.

2) Fokvarkens van 50 kg en meer.

Op een aanzienlijk deel van de bedrijven met varkens worden zowel fok- als mestvarkens gehouden. Door het ontbreken van nadere statistische gegevens hierover zal hierop niet nader worden inge-gaan.

De grootste toename van de varkensmes terij vond plaats in Geesteren en Langeveen-Manderveen (zie bijlagen 14 en 15), hoewel alleen in Geestersche Veld het aantal bedrijven met mestvarkens groter werd. De varkensfokkerij werd daarentegen in het gebied Tubbergen-Fleringen het sterkste uitgebreid. In Harbrinkhoek-Albergen worden per bedrijf echter meer fokvarkens gehouden.

De ontwikkeling van de varkenshouderij op de C- en D-bedrijven blijft duidelijk achter bij de A+B-bedrijven (bijlagen 14 en 15),

terwijl ook het aantal van deze bedrijven met varkens verder daal-de, vooral van de D-bedrijven. Hierdoor daalde het totaal aantal fokvarkens op de C- en D-bedrijven en ook het aantal mestvarkens op D-bedrijven. Het aantal mestvarkens op C-bedrijven nam toe maar minder dan op de A+B-bedrijven.

(38)

3.2.1 De varkensmes terij

De vermindering van het aantal bedrijven met mestvarkens vond vooral plaats bij bedrijven met minder dan 10 mestvarkens maar ook bij bedrijven met 10-50 en 50-100 mestvarkens. Het aantal bedrij-ven met veel mestvarkens nam sterk toe (tabel 3.5).

Tabel 3.5 De omvang van de mestvarkensstapels op A+B-bedrijven Jaar

1971 1976

Percentage van de bedrijven naai 1-9 25 17 10-49 35 26 50-99 21 21 100-199 15 23

: het aantal mestvarkens 1) 200-499 4 11 500 e.m. 0 2 totaal 100 100 Bron: CBS-landbouwtellingen.

1) Mestvarkens van 20 kg en zwaarder, inclusief opfokvarkens van 20-50 kg.

Vooral in Geesteren, Geestersche Veld en Langeveen-Manderveen nam het aantal grotere varkensmes terij en toe, hoewel ook in de an-dere gebieden een verschuiving naar grotere eenheden mestvarkens plaats vond (zie bijlage 16). Deze ontwikkeling doet zich in ge-heel Twente en Overijssel voor.

3.2.2 De varkensfokkerij

Evenals bij de mestvarkens is een groot aantal kleine eenhe-den fokvarkens verdwenen en zijn er meer grote eenheeenhe-den gekomen. Zo waren er in 1976 5 bedrijven met meer dan 100 fokvarkens (tabel 3.6).

Tabel 3.6 De omvang van de eenheden fokvarkens op A+B-bedrijven Jaar 1971 1976 Perc 1-9 42 26 entage van 10-19 32 33 de bedrij 20-39 22 27 ven naar 40-59 3 9 het 60-1 L aan •99 \ XaX fokvarkens 100 e.m.

1

1) totaal 100 100 Bron: CBS-landbouwtellingen. 1) Van 50 kg en meer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor elke provincie is in de maand oktober het aantal werkzoekende leerkrachten basisonderwijs kleiner dan het aantal werkzoekende leerkrachten secundair

graan

Grote halve kreeft, tongfilets, tomaat garnaal, langoustine, scampi, bouquet, kreeftenvlees, gerookte zalm, rivierkreeftenvlees.. Op schotel met gemengde sla, eitjes

[r]

3-4 weken na goedkeuring proef aantal 1 kleur 2 kleuren 3 kleuren full colour. instelkosten per kleur instelkosten

Een deel van deze nieuwe militairen beginnen 19 oktober aan de Algemene Militaire Opleiding die voor het eerst op de Luitenant-generaal Bestkazerne wordt gegeven.. Het DGLC heeft

Welke verschillen zijn in de processen-verbaal vastgesteld tussen het aantal toegelaten kiezers en het aantal getelde stembiljetten.  Er zijn 6 stembiljetten meer geteld, dan dat

Welke verschillen zijn in de processen-verbaal vastgesteld tussen het aantal toegelaten kiezers en het aantal getelde stembiljetten.  Er zijn 0 stembiljetten meer geteld, dan dat