• No results found

Download dit artikel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Download dit artikel"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

149 E S T H E R T U R N H O U T, H E N N Y V A N D E R W I N D T & M A R L O U S B L A N K E S T E I J N Dr. E. Turnhout Leerstoelgroep Bos- en natuurbeleid, Wageningen Universiteit, Postbus 47, 6700 AA Wageningen Esther.Turnhout@wur.nl

Dr. H.J. van der Windt

Rijksuniversiteit Groningen, Wetenschap en Samenleving

Drs. M.L. Blankesteijn

Universiteit van Amsterdam, Politicologie

Landschapsecologie is, ook internationaal, omstreeks 1970 ontstaan. Het vak bouwde voort op elementen uit de ecologie, plantenecologie en systeemecologie, maar zeker ook op landschapgerichte vakken binnen de geo-grafie en was duidelijk interdisciplinair van karak-ter (Naveh & Lieberman, 1994). Belangrijk is verder dat het vak een missie had: behalve naar interdisciplinari-teit streefde men naar een betere omgang met natuur en landschap en een beter onderbouwde landschap- en natuurbescherming, -inrichting en -planning (Cramer, 1987). Het vakgebied bewoog zich dus, net als de vakken waaruit het voortkwam, op de overgang tussen weten-schap en beleid, had een normatieve inslag, en was plu-riform van karakter.

Dat betekent dat het vak op zeer uiteenlopende plaat-sen en door menplaat-sen met zeer uiteenlopende achtergron-den beoefend werd. Een groot deel van hen werkte bij op toepassingen gerichte onderzoeksinstituten, planologi-sche instanties, natuurbeplanologi-schermingsinstellingen of in-genieursbureaus. Een minderheid van de landschapse-cologen werkte aan universiteiten, verdeeld over ecolo-gische en geografische groepen. Veel landschapseco-logen in Nederland waren verbonden aan Wageningen Universiteit of de daarmee later gelieerde instituten, zoals Alterra. Aan veel andere universiteiten hebben vak-ken als restoration ecology, landschapsecologie en milieu-kunde echter altijd onder druk gestaan vanwege hun in-terdisciplinaire of op toepassingen gerichte karakter.

Doordat landschapsecologie en de genoemde verwan-te vakken een poging deden weverwan-tenschap met beleid en praktijk te combineren vanuit het besef dat het beter moet met natuur, waren ze zeker als jonge disciplines kwetsbaar. Landschapsecologen zochten naar een ma-nier om toepassingen en onderzoek aan universiteiten en onafhankelijk instituten zoals het NIOO te combi-neren. Ze wilden kennisverwerving, beleidsondersteu-ning en visieontwikkeling samenbrengen en daarmee ook verschillende opvattingen over natuur en kennisver-werving. De landschapsecologie moest dus nadrukkelijk contact onderhouden met de wetenschappelijke wereld, de beleidswereld en de instanties die vanuit een verwante visie opereren, de natuurbeschermingsinstanties, zon-der daarmee vereenzelvigd te worden. Dat leverde gere-geld de nodige spanningen op. In de periode van 1982 tot 1984 woedde er, onder andere in dit tijdschrift, bijvoor-beeld een polemiek over de definitie van wetenschap. Volgens landschapsecoloog Schroevers (Schroevers & Zonneveld, 1982; Schroevers, 1983) was wetenschappe-lijk onderzoek per definitie fundamenteel van karakter en was het onderscheid tussen toegepast en fundamen-teel onderzoek niet zinvol. Er zou beter een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen wetenschap en tech-nologie. Technologie zou dan de toegepaste variant van wetenschap vertegenwoordigen. Volgens de milieukun-digen De Groot en Udo de Haes (1984) moesten dit soort dichotomieën überhaupt op de schop. Er zou meer

aan-Van u vraagt wij draaien naar

kritisch tegengeluid

De relatie tussen landschapsecologie en beleid

In LANDSCHAP 28/2 beklaagt Saris zich over het gebrek aan kritiek in LANDSCHAP op het beleid van Bleker. Het is inderdaad relatief stil in de kolommen van dit tijdschrift. Waar komt de afname van kritisch geluiden in LANDSCHAP vandaan en wat zou de rechtvaardiging van zo’n geluid zijn? We beantwoorden deze vragen door te kijken naar de (historische) positionering van de landschapsecologie. Wat zijn de gevolgen daarvan, welke strategieën voor tegengeluiden zijn mogelijk en wat kan de rol van Landschap zijn?

Forum

Foto Flip Witte ecologen

van KWR onderzoeken de relatie tussen de beschik-baarheid van bodemnutri-enten en de productiviteit van de vegetatie.

(2)

dacht moeten komen voor het belang van interdiscipli-nariteit en maatschappelijke relevantie in landschapse-cologie en aanverwante jonge disciplines als de milieu-kunde, wilden deze vakgebieden, zoals door protagonis-ten van deze jonge weprotagonis-tenschappen als onderdeel van de missie werd geformuleerd, een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van allerlei milieuproblemen. Deze dis-cussie weerspiegelt een trend binnen de wetenschap en het wetenschapsbeleid, die zich in deze periode aandien-de. In de loop van de jaren tachtig werd het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek minder scherp en werden interdisciplinariteit en maatschappe-lijke relevantie de nieuwe toverwoorden. De landschaps-ecologie van nu, inclusief de aan dit vakgebied inherente spanning tussen onderzoek en beleidsadvies, is een kind van deze tijdsperiode (Blankesteijn, 2011).

Positionering van de landschapsecologie

Als we het voorgaande confronteren met de huidige praktijk van de landschapsecologie is de situatie niet veel veranderd. De missie op de website van de WLO is nog steeds gelijk aan die uit de tachtiger jaren van de vo-rige eeuw en hetzelfde geldt ook voor die in internati-onale overzichtswerken (Navez & Lieberman, 1994). De landschapsecologie is een wetenschappelijke discipline die gericht is op het leveren van een nuttige bijdrage aan natuur en maatschappij. Het onderzoek vindt in belang-rijke mate plaats aan zogenaamde kennisinstituten als Alterra en het LEI en ook bij Deltares of het Planbureau voor de Leefomgeving. Auteurs van deze instituten pu-bliceren dan ook veelvuldig in LANDSCHAP. Deze or-ganisaties hebben als doel om kennisproductie en be-leid te verbinden. En dit kan gevolgen hebben voor de keuze van thema’s en de gehanteerde normatieve kijk-richting. De nauwe oriëntatie op de overheid betekent dat een afstemming op deze overheid – immers vaak de

opdrachtgever – noodzakelijk is. Dat heeft consequen-ties voor de inkadering van het onderwerp en de gehan-teerde probleemdefinitie maar soms ook voor de metho-de, omdat er immers op korte termijn antwoorden nodig zijn en de tijd voor experimenteel onderzoek ontbreekt. Ruimte voor interpretatie, creativiteit en bijstelling is er zeker, maar deze is relatief beperkt. Het Planbureau voor de Leefomgeving bijvoorbeeld, richt zich op overheids-beleid en moet de overheids-beleidsdoelstellingen centraal stellen. Het hanteren van eigen normatieve kaders brengt de ge-loofwaardigheid en legitimiteit in gevaar, want een plan-bureau hoort immers geen beleid te maken (Huitema & Turnhout, 2009). Het leveren van fundamentele kritiek op de overheid is dus voor een dergelijke organisatie contraproductief. Het brengt niet alleen opdrachten in gevaar maar ook haar positie.

Uiteraard zijn er meer mogelijke verklaringen voor het achterblijven van kritische geluiden in LANDSCHAP, waaronder de toenemende druk op wetenschappers om internationaal te publiceren. Echter, volgens ons is het belangrijk om stil te staan bij de mogelijke consequen-ties van de positionering van de landschapsecologie voor natuuronderzoek en -beleid.

Netwerken van gelijkgestemden

Als gevolg van de intieme connecties, frequente interac-ties en wederzijdse afhankelijkheden tussen natuurbe-leid en (landschaps)ecologie, zijn vaak netwerken ont-staan van professionals die, ongeacht waar ze op dat mo-ment werken, elkaar goed kennen en goed kunnen sa-menwerken. In dergelijke netwerken worden beleid en onderzoek in een vroeg stadium op elkaar afgestemd, veelal impliciet, zonder duidelijke opdracht of vraag. Tegelijk zijn er in dit soort netwerken spanningen mo-gelijk, als de opvattingen over de normatieve ruimtes, wetenschappelijke kwaliteit of het gewenste beleid

(3)

151

Relatie landschapsecologie en beleid eenlopen. We beschrijven hier ter illustratie enkele

voor-beelden van dergelijke netwerken (zie voor meer achter-grond: Turnhout, 2003; Turnhout & Buizer, 2010; Van der Windt, 1995; Van der Windt & Swart, 2008; Cramer, 1986; Blankesteijn, 2011).

Een bekend voorbeeld van zo’n netwerk is het samen-werkingsverband rond half-natuurlijke landschappen dat werd gedomineerd door de ecoloog/natuurbescher-mer Victor Westhoff en zijn leerlingen en waarin amb-tenaren van de toenmalige ministeries (CRM en L&V) naast medewerkers van SBB, universitaire onderzoeks-groepen en voorlopers van het RIVON een belangrijke rol speelden. Inzichten en opvattingen binnen dit net-werk bepaalden lange tijd het

natuurbeschermingson-derzoek, -beheer en -beleid. Pas na de intrede van nieu-we ecologen en natuurbeschermers in de jaren 1970-1980, de conflicten in het landelijk gebied en de ervarin-gen met de Oostvaardersplassen werden die opvattinervarin-gen en inzichten serieus ter discussie gesteld en kwamen er nieuwe, aanvullende, benaderingen.

Ook in andere domeinen hebben ecologen van oudsher veel invloed gehad. Tot ver in de jaren zestig streefde een hecht netwerk van cultuurtechnici, landbouwweten-schappers, ambtenaren en boerenorganisaties naar ka-nalisatie van alle beken. Omstreeks 1970 kwam er steeds meer kritiek op deze aanpak, in Twente bijvoorbeeld van ecologen, milieukundigen en natuurbeschermers. Zij ontwierpen bovendien alternatieven op basis van

princi-Foto Flip Witte team

Ecologie van KWR op veld-bezoek in de duinen van Meijendel

(4)

pes uit de landschapsecologie. Uiteindelijk werden niet alleen de voornemens tot kanalisatie geschrapt, maar ontwikkelden de critici in samenwerking met het loka-le waterschap alternatieve ontwerpprincipes en -termen voor het inrichten van de beken, zoals natuurvriendelij-ke oevers. Ze haakten aan bij de jonge traditie van ‘na-tuurbouw’, een benadering die samen met natuuront-wikkeling een hoge vlucht zou nemen. Deze aanpak vormde de kern voor een nieuw netwerk dat zich niet tot Twente beperkte en gepaard ging met nieuwe subsidie-regels, nieuwe praktijken en nieuwe inzichten. De loka-le ervaringen met ‘beekherstel’ dienden als een belang-rijke inspiratie.

Omstreeks 1990 waren er vele initiatieven waarin ecolo-gen en beleidsmakers samenwerkten. Zo dronecolo-gen ver-schillende ministeries en diensten zoals Rijkswaterstaat en SBB aan op toetsbare natuurdoelstellingen. We zien het bijvoorbeeld terug in de nota Dynamiek en Vernieuwing (LNV, 1995) met als slogan: sturen op hoofdlijnen, toetsen op resultaat. Vrijwel tegelijkertijd publiceerde het IKC het Handboek Natuurdoeltypen (Bal

et al., 1995) dat een basis creëerde voor het toetsen op

re-sultaat. Zonder dat dit handboek een formele beleidssta-tus had, werden op veel plaatsen planning-, monitoring- en onderzoeksprogramma’s aangepast en meer gericht op de in het handboek genoemde doelsoorten, ondanks forse kritiek op de systematiek. Rond de Ecologische Hoofdstructuur en ecologische verbindingszones deed zich een vergelijkbare ontwikkeling voor.

Op dit moment zien we de opkomst van het begrip ‘eco-systeemdienst’, dat de aandacht richt op de diensten die biodiversiteit levert en op de economische waarde hier-van. Dit begrip past uitstekend bij (inter)nationale be-leidstendensen waarin benadrukt wordt dat natuurbe-scherming niet in de weg mag staan van economische ontwikkeling. Ook Nederlandse ministeries stimuleren

het gebruik van deze nieuwe term. NWO draagt eraan bij via het onderzoeksprogramma ‘biodiversiteit werkt’, dat ontwikkeling en gebruik van kennis over ecosysteem-diensten wil bevorderen. Ook hier zien we wederzijdse afstemming tussen wetenschap en beleid.

Deze voorbeelden laten de interacties tussen landschap-secologie en beleid zien. Ze zijn productief in die zin dat er afstemming is. Echter, ze gaan onvermijdelijk ge-paard met keuzes en uitsluitingen. Soorten die niet als doelsoort of beleidsrelevante soort staan aangemerkt krijgen minder aandacht, niet bouwbare of ontwikkel-bare natuur krijgt weinig ruimte, biodiversiteit die niet ‘werkt’ (voor economie en bedrijfsleven) wordt niet ge-teld en telt mogelijk niet mee. Het is belangrijk om steeds de aandacht te vestigen op dergelijke uitsluitin-gen en de mogelijke consequenties daarvan.

Strategieën voor landschapsecologie

Voorgaande schetst een beeld van de landschapsecolo-gie waarin het vak nauw aansluit bij beleidsvragen en er ook daadwerkelijk veel met beleidsmakers meegedacht en overlegd wordt. Dat heeft zoals gezegd grote voor-delen. Echter, we zijn van mening dat dit niet mag ont-aarden in een ‘u vraagt, wij draaien’ mentaliteit. Zoals we hierboven betogen leidt wederzijdse afstemming tussen landschapsecologie en natuurbeleid (en moge-lijk natuurbescherming) ook tot uitsluiting. Daarom is dergelijke afstemming en samenspraak alleen te ver-dedigen als er geregeld discussie en reflectie is. Zolang de loyaliteiten min of meer in elkaars verlengde liggen hoeft er geen probleem te zijn. De laatste decennia is dat ook het geval geweest: natuurbescherming en natuur-beleid waren beide gecommitteerd aan de Ecologische Hoofdstructuur, beleidsadvisering en beleid konden goed door een deur waar het ging om onderzoekspro-grammering en kennisgebruik. Nu is de situatie

(5)

153

Relatie landschapsecologie en beleid lijk anders en komen de beperkingen van de tot nu toe

gevoerde aanpak prominent naar voren, ook voor de landschapsecologie. Een andere benadering lijkt ge-wenst waarin meer ruimte is voor open (kritische) dis-cussie.

Daarin heeft LANDSCHAP een traditie. Vooral in de jaren zeventig en tachtig vormde het tijdschrift (en haar voorloper ‘Mededelingen Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek’) het toneel voor kriti-sche discussies over milieukartering, ecologikriti-sche norm-stelling en de maatschappelijke missie van relatief jonge disciplines als de milieukunde en de landschapsecologie (Dekker, 1980, Werkgroep Kritische Biologen et al., 1982, Hueck-Van der Plas & Eijsackers, 1987; Blankesteijn, 2011). Vooral de werkgroep Kritische Biologen was een aanjager van reflectie op de relatie tussen landschapse-cologie en beleid. Ook individuele wetenschappers lever-den hun bijdrage aan discussies over de definitie, missie en status van de landschapsecologie.

We delen de observaties van Frank Saris en Jerry van Dijk (2011), dat dergelijke kritische geluiden momen-teel niet prominent aanwezig zijn, in ieder geval niet in LANDSCHAP. Dat is in zekere zin begrijpelijk, want laten we eerlijk zijn, de context is niet gunstig: het maat-schappelijk tij voor natuurbeschermers en -onderzoe-kers is kil. Meepraten met het dominante beleidsdis-cours en je richten op de thema’s en doelstellingen die daarbinnen relevant zijn, is mogelijk de beste manier om nog iets te bereiken. Maar wie zich bedient van het domi-nante discours bevestigt en versterkt de relevantie ervan, gaat er deel van uit maken en daardoor wordt het lastig om afstand te nemen voor kritische beschouwing en re-flectie. Het ontbreken van kritische geluiden is de dood in de pot, maar een kritische benadering is niet zonder risico’s. Fundamentele kritiek leveren kan alleen door je buiten het dominante discours te begeven en actief een

tegendiscours te ontwikkelen. En het gevaar daarvan is, dat je geen luisterend oor vindt omdat je bijdrage niet be-grepen en/of niet op prijs wordt gesteld. Ook de vraag naar beleidsrelevantie, wetenschappelijke integriteit en loyaliteit zal aan de orde komen.

De uitdaging voor de landschapsecologie en, speci-fiek, het tijdschrift LANDSCHAP is volgens ons niet zo-zeer om te kiezen tussen ‘meepraten’ of ‘kritiek’, maar om manieren te vinden om deze ‘strategieën’ elkaar te laten versterken. Hiervoor kunnen we de natuurbescher-mingsbeweging als voorbeeld nemen. Deze heeft uiteen-lopende strategieën gehad, zij het vaak afhankelijk van de strategische ruimte die de overheid en de organisa-tie bood (Dekker, 2002; Cramer, 1989). Er zijn belang-rijke verschillen tussen organisaties: het Wereld Natuur Fonds opereert met een internationale bril, werkt samen met multinationals en voert krachtige lobby’s bij politi-ci, terwijl Greenpeace blokkades organiseert. Hierdoor ontstaan niet alleen heldere profielen, maar tegelijk ook een productieve taakverdeling waarbij de verschillende strategieën elkaar kunnen versterken. Ook landschapse-cologen zouden verschillende strategieën kunnen han-teren en een dergelijke diversiteit in strategieën kunnen bewaken (Van der Windt 1992; in druk).

De rol van LANDSCHAP

Het is van groot belang om een forum te vinden of te ac-tiveren waarin zowel loyale beleidsondersteuners als cri-ticasters de ruimte krijgen. Aan de orde zijn vragen als: welke strategieën zijn wenselijk en mogelijk; wat wil-len we met natuur en landschap in dit land en daarbui-ten, en waarom; welke rol zien we voor beleids- en an-dere actoren; hoe positioneren landschapsecologen zich ten opzichte van beleid, wetenschap en natuurbescher-ming; welke rollen moeten en kunnen landschapsecolo-gen spelen – criticasters, meedenkers, uitvoerders – en

(6)

hoe zijn die te rechtvaardigen; welke kennis moet ont-wikkeld worden en hoe en is de kennisinfrastructuur wel toereikend voor productieve interacties tussen verschil-lende soorten kennis en inzichten? Omdat een te zwakke relatie tussen onderzoekers, beleidsadviseurs en beleid-smakers hoe dan ook niet wenselijk is, zullen beleids- makers bij deze discussies betrokken moeten worden. De onderlinge afstemming heeft per slot van rekening ook veel goeds opgeleverd.

Juist in de huidige omstandigheden lijkt het ons nodig dat de landschapsecologie zich bezint op strategieën om ook kritische geluiden te mobiliseren. LANDSCHAP zou daarin een rol kunnen vervullen. Het tijdschrift heeft zich in het verleden in dit opzicht bewezen. Natuurlijk is dat lastiger geworden, gezien de opkomst van snelle media als twitter. Het tijdschrift verschijnt immers eens in het kwartaal. Deze vertraging kan echter ook gezien

worden als iets positiefs. Het biedt de mogelijkheid tot diep(er)gaande reflectie op de rol van de landschapse-cologie in relatie tot het voorgenomen natuurbeleid. Dit is een gezonde bezigheid voor elke discipline – niet al-leen in de fase dat een jonge discipline haar demarcatie-werkzaamheden verricht en zich als discipline probeert te vestigen, maar juist ook wanneer zij een geaccepteer-de gesprekspartner van beleidsmakers is geworgeaccepteer-den. Juist dan bestaat, zoals wij betoogden, het gevaar dat men het dominante discours kritiekloos accepteert.

Alle fora en media die zich daarvoor lenen moeten in de toekomst worden benut. Als de WLO-leden daartoe geen mogelijkheden zien in dit tijdschrift of via welk forum of medium dan ook, is het de vraag of landschapsecologie – gegeven de zelfgeformuleerde missie – nog bestaans-recht heeft.

Literatuur

Bal, D., Y.R. Hoogeveen, S.R.I. Jansen & P.J. van der Reest, 1995.

Handboek natuurdoeltypen in Nederland. Informatie Kennis Centrum Natuurbeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Blankesteijn, M.L., 2011. Tussen wetten en weten: de rol van kennis

in waterbeheer in transitie. Den Haag, Boom Lemma.

Cramer, J.M.,1987. Mission-orientation in Ecology, the case of Dutch

fresh-water ecology. Amsterdam, Rodopi.

Cramer, J., 1989. De groene golf, geschiedenis en toekomst van de

Nederlandse milieubeweging. Utrecht, Van Arkel.

Dekker, J.N.M., 1980. Maatschappelijke ontwikkelingen en hun

bete-kenis voor de prioriteitstelling van landschapsecologisch onderzoek. Mededelingen. Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek, 7, nr 1, p 12-16.

Dekker, J., 2002. Dynamiek in de Nederlandse natuurbescherming.

Universiteit Utrecht.

Groot, W.T. de & H.A. Udo de Haes, 1984. Landschapsecologie en

milieukunde: enkele paradigmatische danspassen. Landschap 1, nr. 2, p 85-90.

Hueck-van der Plas, E.H. & H. Eijsackers, 1987. Ecologische normen

voor de bodem: drijfzand of vaste grond?, Landschap 4, nr. 5, p 17-27.

Huitema, D. & E. Turnhout, 2009. Working at the science-policy

interface: a discursive analysis of boundary work at the Netherlands Environmental Assessment Agency. Environmental Politics 18, p 576-594.

LNV, 1995. Dynamiek en vernieuwing, prioriteitennota 1994-1998.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Naveh, Z. & A. Lieberman, 1994. Landscape Ecology, theory and

applications. Heidelberg, Springer.

Saris, F.J.A. & J. van Dijk, 2011. WLO/Landschap is wel/niet de weg

kwijt. Landschap 28/2: 89-90.

Schroevers, P.J. & I.S. Zonneveld (red.), 1982. Landschapstaal: een

stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie. Wageningen, Pudoc.

Schroevers, P.J., 1983. Milieukunde is best nuttig, maar geen

wetenschap. Mededelingen Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek, 10, nr. 3, p 145-147.

(7)

155 Turnhout, E., 2003. Ecological Indicators in Dutch nature

conserva-tion: science and policy intertwined in the classification and evalua-tion of nature. Amsterdam, Aksant.

Turnhout, E. & M. Buizer, 2010. Biodiversiteit is meer dan alleen

tel-len, meten en rekenen, Bionieuws 20, 30 Oktober, p 12-13.

Werkgroep Kritische Biologen, J.N.M. Dekker & T.E.M. van Leeuwen, 1982. De natuur is achterhaald; de beperkte

natuur-opvatting van de traditionele natuurbescherming. Mededelingen Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek 9, nr. 3-4, p 114-125.

Windt, H.J. van der, 1992. A changing role for environmental

sci-entists in the Wadden Sea. In: N. Dankers, C. Smit & M. Scholl (eds.). Present and Future conservation of the Wadden Sea, NIOZ publication series no. 20, p 117-122.

Windt, H.J. van der, 1995. En dan: wat is natuur nog in dit land?

Meppel, Boom.

Windt, H.J. van der, in druk. Biologists bridging science and the

conservation movement. Environment & History.

Windt, H.J. van der & J.A.A. Swart, 2008. Ecological corridors:

connecting science and politics. Journal of Applied Ecology 45, p 124-132.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om gebruik te maken van onze website en diensten hebben wij de volgende gegevens van u nodig:.. •

Wissen: indien u niet meer akkoord gaat met de verwerking van uw persoonsgegevens door de Nederlandse Obesitasstichting of als u van mening bent dat verwerking van uw

Deze sites kunnen gegevens over je verzamelen, cookies gebruiken, extra tracking van derde partijen insluiten en je interactie met deze ingesloten inhoud monitoren, inclusief het

31x inspiratie voor een nog betere samenwerking tussen GGZ en W&I Praktijkvoorbeeld: Arbeidsmarktregio Werk in Zicht: een stabiele topper..

 Sociale netwerkinformatie, inclusief accountgegevens en alle informatie afkomstig van uw openbare posts met betrekking tot Sportief Besteed Groep of uw contacten met ons Wanneer

In de bijgevoegde memo wordt de stand van zaken toegelicht: welke projecten zijn afgerond, welke lopen nog, en aan welke moeten we nog beginnen. Er wordt inzicht gegeven in

Aldus wordt bevestigd dat de uitoefening van het recht op onderwijs, arbeid of gezondheid niet afhankelijk mag worden gesteld van voorwaarden zoals vaccinatie, een PCR-test of

Een algemene term voor technologieën die worden gebruikt voor draadloze sensornetwerken!.  Lange levensduur van