1951 Meetkunde B Opgave 1
a) In driehoek ACD geldt 0 ' 0 '
12
12
12,76608
sin(70 3 )
sin(70 3 )
0,93999
AD
AC
De oppervlakte (in 2 decimalen) van de driehoek is dan
1
12, 76608 16 102,13
2
b) In driehoek ACD geldt
12
12
4,3558
tan
2,75496
CD
C
In driehoek BCE geldt
16
16
5,8077
tan
2,75496
EC
C
De cosinusregel in driehoek CDE geeft dan ten slotte
DE
2
CD
2
CE
2
2
CD CE
cos
C
ofwel2 2 2
4,3558
5,8077
2 4,3558 5,8077 0,3412 35, 4396
DE
en dusDE
5,95
Opgave 2
De constructie kan als volgt worden uitgevoerd.
1) Construeer in de cirkel met straal r een hoek AMB van 1200
2) Construeer in A en B de raaklijnen aan de cirkel; noem het snijpunt C. 3) Teken de cirkel (M, MC) d.i. de cirkel waarop het punt X ligt.
De oppervlakte van driehoek MPX = ½ * MP * h = p2 waarin h de nog onbepaalde hoogte voorstelt. Met de gegeven lijnstukken MP = a en p is de hoogte h nu construeerbaar. Zie de tweede figuur. De constructie van een punt X verloopt dan verder als volgt.
4) Construeer op lijnstuk MP een lijnstuk BD met lengte h. 5) Construeer de loodlijn door D van lijnstuk BD.
Opgave 3
a) Daar de lijnstukken AI, BI, AIc en BIc de bissectrices zijn van de hoeken bij A en B, staan AI en AIc loodrecht op elkaar alsook BI en BIc.
Dan is vierhoek AIBIc een koordenvierhoek (twee overstaande hoeken van 900 ) is en derhalve liggen de
vier punten op één cirkel.
b) Wanneer we naar de omgeschreven cirkel van de driehoek kijken, constateren we dat
M
2
C
(omtrekshoek is de helft van de middelpuntshoek) zodat
M
120
0
AIB
zodat M ook op de cirkel uit onderdeel a) ligt.c) Wanneer we de (niet getekende) voetpunten van de hoogtelijnen uit A en B respectievelijk aanduiden met P en Q), dan is vierhoek PCQH een koordenvierhoek (want twee overstaande hoeken van elk