• No results found

Het Nieuwe Werken energiezuinig?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Nieuwe Werken energiezuinig?"

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een

onder

zoek

naar

de

i

nvl

oed

van

Het

Ni

euwe

Wer

ken

op

(2)
(3)

HET NIEUWE WERKEN; ENERGIEZUINIG?

Een onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren

(4)
(5)

HET NIEUWE WERKEN; ENERGIEZUINIG?

Een onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren

Eric Rozendaal

(6)

Afstudeeronderwerp

De invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren

Auteur

Eric Rozendaal

Studentnummer: 0822369 Studie: Bouwkunde

Instituut voor Gebouwde Omgeving (IGO)

Hogeschool Rotterdam

Begeleider: Kees van Kranenburg 2e lezer: Hans Bosch

Locatie Academieplein G.J. de Jonghweg 4 - 6 3015 GG Rotterdam

Techniplan Adviseurs

Begeleidster: Esther Gerritsen Eurogate I

Watermanweg 102 3067 GG Rotterdam Postbus 8280 3009 AG Rotterdam

(7)

Samenvatting

Het Nieuwe Werken is een visie om het werken effectiever, efficiënter en plezieriger te maken voor zowel de organisatie als de medewerkers. Dit wordt gerealiseerd door de medewerker centraal te stellen en hem vrijheid te geven. Het Nieuwe Werken wordt gekenmerkt door het wegvallen van de vaste kantooruren. Daarnaast is flexibel ruimtegebruik van kantoren een belangrijke eigenschap.

Uit onderzoek van Jones Lang LaSalle (2012) blijkt dat dat kantoren met een groen energielabel (A, B en C) een groter energiegebruik hebben dan gebouwen met een lager energielabel (D, E, F en G). Volgens Jones Lang LaSalle komt dit door Het Nieuwe Werken, wat ervoor zorgt dat werkplekken intensiever gebruikt worden en kantoorgebouwen langer geopend zijn. Deze beweringen zijn niet onderbouwd met een onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om een uitspraak te doen over de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren en hiermee de conclusie van het onderzoek van Jones Lang LaSalle te controleren.

Het Nieuwe Werken heeft invloed op de volgende onderdelen als het gaat om het energiegebruik: de gebruikstijden van het kantoor, de bezetting en het gebruik van apparatuur. Door de veranderingen van Het Nieuwe Werken in de energieberekening in te voeren kan gekeken worden welke trends er ontstaan bij het implementeren van Het Nieuwe Werken. De invloed van gebruikstijden is groot. Het energiegebruik stijgt met ruim 7% per uur. De bezetting wordt bepaald door het aantal werkplekken, het aantal personen in de organisatie, de oppervlakte per werkplek en de bezetting van werkplekken. heeft invloed op de Het Nieuwe Werken zorgt voor een lagere flexfactor (meer mensen met minder werkplekken), minder oppervlakte per werkplek en een hogere bezetting van werkplekken. Een lagere flexfactor heeft als gevolg dat het energiegebruik per fte afneemt. Minder oppervlakte per werkplek resulteert in een stijging van het primaire energiegebruik per fte. Het energiegebruik per vierkante meter daalt. Door de bezetting van werkplekken te verhogen zal het energiegebruik per vierkante meter en het gebruik per fte toenemen. Het gebruik van apparatuur wijzigt door de verschuiving van computers en monitors naar laptops en smartphones. Hierdoor zal het vermogen per vierkante meter afnemen. Wanneer het vermogen afneemt zal het totale energiegebruik per vierkante meter ook afnemen.

Een totaalpakket van uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden wanneer er binnen het referentiegebouw Het Nieuwe Werken geïmplementeerd wordt resulteren in een stijging in het primaire energiegebruik per vierkante meter met 18%. Het primaire energiegebruik per fte daalt met 46%. Wanneer er vanuit gegaan wordt dat het aantal personen in referentiegebouw ‘Eurogate I’ hetzelfde blijft, zal de benodigde oppervlakte met 54% afnemen met het implementeren van Het Nieuwe Werken. De veronderstelling van Jones Lang LaSalle dat Het Nieuwe Werken resulteert in een hoger energiegebruik van kantoren is bevestigd met dit onderzoek. Het energiegebruik per werknemer zal wel afnemen.

(8)

Inhoudsopgave

SAMENVATTING

V

INHOUDSOPGAVE

VI

VOORWOORD

IX

1

INLEIDING

1

1.1 Achtergrond 1 1.2 Aanleiding 1 1.3 Doelstelling 2 1.4 Probleemstelling 2 1.5 Onderzoeksvragen 2 1.6 Afbakening 3 1.7 Methodologie 4

2

THEORETISCH KADER

5

2.1 Energie 5 2.1.1 Thermische energievraag 6 2.1.1.1 Transmissie 6 2.1.1.2 Ventilatie en infiltratie 7 2.1.1.3 Zontoetreding 7 2.1.1.4 Interne Warmtelast 7

2.1.1.5 Opwekking warmte en koude 7

2.1.2 Elektrische Energie 7

2.1.3 Primaire en secundaire energie 8

2.2 Het Nieuwe Werken 8

2.2.1 Definitie van Het Nieuwe Werken 8

2.2.2 Veranderingen 9 2.2.2.1 Fysieke werkomgeving 9 2.2.2.2 Virtuele werkomgeving 12 2.2.2.3 Mentale werkomgeving 13 2.2.3 Invloed op de energieberekening 13 2.2.3.1 Gebruikstijden 14 2.2.3.2 Bezetting 14 2.2.3.3 Apparatuur 14 2.2.3.4 ICT 15 2.3 Model Energieberekening 15 2.3.1 Energieberekening programma’s 15 2.3.1.1 Vabi Elements 15

2.3.1.2 Bink Energie Suite 16

2.3.1.3 EPA-U 16

(9)

2.3.1.5 IES VE Pro 16

2.3.1.6 Vergelijking programma’s 16

2.3.2 Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen (EPA-U) 17

2.3.2.1 Certificeringsmethode 18

2.3.2.2 EPA-U adviesmethode 18

2.3.3 Basisberekening in Excel 18

2.3.3.1 Proces 19

2.3.3.2 Complicaties 20

2.3.4 Controle eigen model 21

2.3.5 Aanpassingen model ten gevolge van Het Nieuwe Werken 22

2.3.5.1 Tijdseenheid 22 2.3.5.2 Gebruikstijden 23 2.3.5.3 Bezetting 23 2.3.5.4 Apparatuur 25 2.3.6 Validatie 25

3

ONDERZOEKSRESULTATEN

27

3.1 Referentie 27 3.1.1 Uitgangspunten 27 3.1.2 Energiegebruik 28

3.2 Trends van Het Nieuwe Werken 28

3.2.1 Gebruikstijden 28

3.2.2 Bezetting 29

3.2.2.1 Flexfactor 30

3.2.2.2 Oppervlakte werkplekken 32

3.2.2.3 Bezetting van werkplekken 34

3.2.3 Apparatuur 36

3.3 Profiel Het Nieuwe Werken 38

3.3.1 Uitgangspunten 38

3.3.2 Resultaat en vergelijking 39

3.3.2.1 Aantal fte variabel 40

3.3.2.2 Oppervlakte variabel 43

4

CONCLUSIE & AANBEVELING

45

4.1 Conclusie 45

4.2 Aanbeveling 47

LITERATUUR

48

BIJLAGE I

REFERENTIEKANTOOR ‘EUROGATE I’

BIJLAGE II

FORMULES ENERGIEGEBRUIK

BIJLAGE III MODEL ENERGIEBEREKENING

BIJLAGE IV COMPLICATIES EPA-U NAAR EIGEN MODEL

BIJLAGE V

RESULTATEN EPA-U & EIGEN MODEL

(10)

BIJLAGE VI INVOERBLAD EIGEN MODEL

BIJLAGE VII

RESULTATEN AANGEPAST MODEL

BIJLAGE VIII

APPARATUUR & ENERGIEGEBRUIK

BIJLAGE IX RESULTATEN TRENDS HET NIEUWE WERKEN

BIJLAGE X

RESULTATEN PROFIEL HET NIEUWE WERKEN

(11)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Het Nieuwe Werken; energiezuinig?’ Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen en dient als afsluiting van de opleiding Bouwkunde aan Hogeschool Rotterdam. De scriptie is geschreven in opdracht van Techniplan Adviseurs te Rotterdam en beschrijft een onderzoek naar de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren.

Dankzij deze scriptie is mijn kennis over energiegebruik van kantoren en Het Nieuwe Werken enorm uitgebreid. Zonder goede begeleiding was deze scriptie niet tot stand gekomen. Mijn dank gaat uit naar Techniplan Adviseurs, waar ik het onderzoek heb kunnen doen. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Esther Gerritsen voor haar begeleiding en het delen van kennis en inzichten.

Daarnaast wil ik mijn begeleider vanuit de hogeschool, Kees van Kranenburg bedanken voor de feedback, de positieve instelling en met name het enthousiasme voor het onderwerp.

Rotterdam, juni 2013

(12)
(13)

1

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de achtergrond, de aanleiding, de doel- en probleemstelling en de methodologie van het onderzoek omschreven.

1.1

Achtergrond

In Nederland is het energiegebruik in de gebouwde omgeving verantwoordelijk voor ongeveer 40% van het totale energiegebruik (Buildings Performance Institute Europe (BPIE), 2011). Het terugdringen van het energiegebruik in de gebouwde omgeving zal dus een grote impact hebben op het totale energiegebruik. In het convenant ‘Meer met Minder’ is vastgelegd dat er jaarlijks 300.000 bestaande gebouwen energiezuiniger gemaakt moeten worden. Dit heeft het rijk afgesproken met organisaties in de bouwsector. (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2012)

Sinds 1 januari 2008 is een energielabel verplicht bij bouw, verkoop of verhuur in woningbouw en utiliteitsbouw (Agentschap NL, 2010). Het energielabel komt voort uit de Europese richtlijn voor energieprestatie van gebouwen, de EPBD (Energy Performance of Buildings Directive). De EPBD heeft als doel de energieprestatie van gebouwen in EU-landen te verbeteren. Een energielabel geeft de gebouweigenaar meer inzicht in het

energiegebruik van het gebouw.

Voor organisaties is het reduceren van het energiegebruik van belang, aangezien dit tot een besparing van kosten leidt. Voor organisaties is de huisvesting een grote kostenpost. De huisvestingskosten van Nederlandse kantoren wordt voor het grootste deel (55%) vertegenwoordigd door de directe huurlasten (zie Figuur 1.1). De servicekosten maken ongeveer 22% van de totale gebruikerskosten uit. 47% van de servicekosten van Nederlandse kantoorgebouwen bestaan uit energiekosten.

1.2

Aanleiding

Ieder jaar wordt er door vastgoedspecialist Jones Lang LaSalle onderzoek gedaan naar de servicekosten van kantoren. Dit onderzoek wordt OSCAR (Office Service Charge Analysis Report) genoemd. De onderzoeksrapporten weerspiegelen het belang van servicekosten in de bedrijfsvoering van zowel eigenaren als gebruikers. Het doel van de onderzoeken is de servicekosten transparanter te maken, zodat marktpartijen uitgedaagd worden het beheer duurzamer te maken (Jones Lang LaSalle, 2013).

55% 22% 17% 6% Huur en belasting Servicekosten Facilitaire kosten Overige kosten

Figuur 1.1 Opbouw gebruikerskosten huurders (Jones Lang LaSalle, 2012)

(14)

Uit OSCAR-benchmark 2012 bleek dat kantoren met een groen energielabel (A, B en C) een groter energiegebruik hebben dan gebouwen met een lager energielabel (D, E, F en G) (Jones Lang LaSalle, 2012). De volgende conclusie wordt getrokken: hoe duurzamer het kantoor, hoe hoger de energiekosten. Een verklaring hiervoor is het feit dat duurzame gebouwen niet per definitie duurzaam worden gebruikt. Een tweede factor is dat in duurzame kantoren vaker Het Nieuwe Werken wordt toegepast wat gekenmerkt wordt door een intensiever gebruik van werkplekken en daarmee een hoger energiegebruik. Ook heeft Het Nieuwe Werken volgens Jones Lang LaSalle (2012) invloed op de gebruikstijden van kantoren. Dit zou een stijging in het energiegebruik als gevolg hebben. Deze beweringen zijn echter niet onderbouwd met een onderzoek.

De ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu (2012) geven als reactie op dit onderzoek aan dat in het onderzoek van Jones Lang LaSalle (2012) geen onderscheid gemaakt wordt tussen het energiegebruik van het gebouw voor verwarming, ventilatie, koeling en verlichting aan de ene kant en het persoonsgebonden energiegebruik als apparatuur aan de andere kant (Spies, 2012). Er is alleen naar het totale energiegebruik gekeken, zonder hier inzicht in te geven. Daarnaast wordt alleen het energiegebruik per vierkante meter gegeven, en niet per medewerker. Door de hogere bezettingsgraad zal het energiegebruik per vierkante meter toenemen, maar per fte1 afnemen. Ook deze bewering is niet onderbouwd met

een onderzoek.

1.3

Doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is om een uitspraak te doen wat de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren is en hiermee de conclusie van het onderzoek van Jones Lang LaSalle en de brief van de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu te controleren.

1.4

Probleemstelling

Er bestaat een trend van organisaties om over te stappen op Het Nieuwe Werken. Deze trend heeft geen invloed op het energielabel van een gebouw. Er is echter niet bekend welke invloed Het Nieuwe Werken op het werkelijke energiegebruik heeft. Als dit een negatieve invloed is, betekent dit hogere huisvestingskosten en een hogere milieubelasting.

1.5

Onderzoeksvragen

Hoofdvraag:

In hoeverre beïnvloedt Het Nieuwe Werken het energiegebruik van bestaande kantoren?

1 fte: Full-time equivalent. Het is een rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of de

(15)

Deelvragen:

1. Hoe kan het energiegebruik berekend en inzichtelijk gemaakt worden? 2. Wat is Het Nieuwe Werken?

3. Welke veranderingen in het gebruik van het gebouw brengt Het Nieuwe Werken met zich mee die invloed hebben op het energiegebruik?

4. In hoeverre beïnvloeden de veranderingen het energiegebruik?

a. Wat is de invloed van de gebruikstijden op het energiegebruik? b. Wat is de invloed van de bezettingsgraad op het energiegebruik?

c. Wat is de invloed van het gebruik van apparatuur op het energiegebruik?

1.6

Afbakening

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik van bestaande kantoren. Nieuwe kantoren worden buiten beschouwing gelaten. Er wordt gekeken naar het totale energiegebruik. De invloed van Het Nieuwe Werken op het thermisch comfort wordt niet meegenomen, omdat dit voor het totale energiegebruik niet veel invloed heeft. Er wordt namelijk uitgegaan van bestaande kantoren waarbij geen aanpassingen worden gedaan om het thermisch comfort te verbeteren. Daarnaast valt het thermisch comfort buiten het doel van het onderzoek. Het onderzoek beperkt zich tot bestaande kantoren, omdat dit op moment van schrijven de markt is. Door economische recessie en hoge leegstand van kantoren is nieuwbouw van kantoren relatief weinig. Verder zijn er in de jaren `90 veel kantoren gebouwd. 24% van de bestaande kantoren is gebouwd tussen 1991 en 2000 (zie Figuur 1.2). Het onderzoek zal gedaan worden aan de hand van een referentieproject uit deze periode.

Figuur 1.2 Voorraad kantorenmarkt naar bouwperiode (Bak, 2012)

Er wordt vanuit gegaan dat Het Nieuwe Werken in bestaande gebouwen wordt geïmplementeerd. Hierbij zal het gebouw op zich, met de daarbij behorende installaties niet wijzigen.

(16)

1.7

Methodologie

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en deelvragen zijn verschillende soorten onderzoek nodig. In deze paragraaf wordt omschreven hoe het onderzoek uitgevoerd is en welke methoden er zijn gebruikt.

Om iets te kunnen zeggen over het energiegebruik moet er eerst onderzoek gedaan worden naar energie. Hierbij is het doel om te weten te komen wat energie is en van welke factoren het energiegebruik van gebouwen afhankelijk is. Dit onderzoek wordt gedaan aan de hand van literatuur.

Naast energie wordt er een literatuuronderzoek gedaan naar Het Nieuwe Werken. Naast Het Nieuwe Werken in het algemeen zal onderzocht moeten worden welke factoren van Het Nieuwe Werken invloed hebben op het energiegebruik.

Aan de hand van het literatuuronderzoek naar energiegebruik van kantoren en Het Nieuwe Werken wordt een eigen energieberekening gemaakt. Dit model moet zo opgebouwd worden dat de uitgangspunten van Het Nieuwe Werken ingevoerd kunnen worden en wat de invloed is op het energiegebruik, zowel totaal als per onderdeel van de energieberekening.

Het model is gebaseerd op een casus. Door middel van kwalitatief onderzoek wordt onderzocht wat Het Nieuwe Werken voor invloed heeft op het energiegebruik. De veranderingen door Het Nieuwe Werken worden ingevoerd in het model. Voor de overige uitgangspunten van de energieberekening wordt een referentiegebouw aangehouden. Door de veranderingen van Het Nieuwe Werken individueel te variëren, kan gekeken worden welke trends er ontstaan bij het implementeren van Het Nieuwe Werken.

Verder wordt er door kwalitatief onderzoek te doen onderzocht wat de invloed van Het Nieuwe Werken is, wanneer er een compleet gebruikersprofiel ingevoerd wordt. Er worden representatieve uitgangspunten van Het Nieuwe Werken opgesteld en in combinatie met een referentiegebouw ingevoerd in de energieberekening. Hierdoor wordt inzichtelijk wat voor invloed Het Nieuwe Werken in de praktijk zal hebben op het energiegebruik.

Tot slot wordt er een conclusie gegeven aan de hand van de resultaten van het onderzoek. Deze conclusie wordt aangevuld met aanbevelingen.

(17)

2

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zal de theorie beschreven worden die nodig is om iets te kunnen zeggen over de relaties tussen het energiegebruik van kantoorpanden en Het Nieuwe Werken. In paragraaf 2.1 wordt het onderdeel energie beschreven. Naast wat algemene informatie over energie zal er duidelijk gemaakt worden wat er nodig is voor een energieberekening en welke factoren er meespelen. In paragraaf 2.2 wordt Het Nieuwe Werken geanalyseerd en gekeken welke aspecten invloed hebben op het energiegebruik. Tot slot wordt er in paragraaf 2.3 gekeken naar het opgestelde model om het energiegebruik te berekenen.

2.1

Energie

In een gebouw zijn verschillende onderdelen die een energievraag hebben. Deze onderdelen zijn: verwarming, ventilatoren, verlichting, pompen, koeling, bereiding van warm tapwater en apparatuur. In Figuur 2.1 is de verdeling van deze onderdelen weergegeven. Er kan een onderverdeling gemaakt worden in thermische en elektrische energie.

Figuur 2.1 Verdeling energiegebruik kantoren (Meijer Energie & Milieumanagement B.V., 2008)

Verwarming 41% Ventilatoren 3% Verlichting 22% Pompen 1% Koeling 6% Bevochtinging 0% Tapwater 1% Apparatuur 19% Diversen 7%

(18)

2.1.1

Thermische energievraag

De thermische energievraag is de hoeveelheid energie in warmte of koude om een gebouw op de gewenste temperatuur te houden en wordt bepaald met de energiebalans. De energiebalans is de balans tussen toegevoegde energie in de vorm van warmte en energieverlies in de vorm van warmte om een gewenste situatie, ofwel temperatuur, te bereiken (zie Figuur 2.2). De buitentemperatuur kan gedurende een jaar sterk verschillen. Binnen een gebouw is een constante temperatuur gewenst.

Figuur 2.2 Energiebalans

Om ervoor te zorgen dat de temperatuur in het gebouw constant blijft, zal er warmte of koude in een ruimte toegevoegd worden. In de winter zal er warmte aan een ruimte toegevoegd worden om zo het gewenste temperatuurverschil in stand te houden. De hoeveelheid warmte die toegevoegd wordt, moet dan net zo groot zijn als het warmtetransport van binnen naar buiten.

In een gebouw of ruimte zal altijd een balanssituatie instellen, waarbij de warmtestroom de ruimte in gaat even groot is als de warmtestroom die de ruimte verlaat. Deze natuurlijke evenwichtssituatie wordt aangevuld met een verwarmings- en/of koelvermogen die in de ruimte aanwezig is en resulteert in de ruimtetemperatuur. De warmtestroom de ruimte in bestaat uit warmtewinst door zontoetreding via ramen, warmtewinst door personen, verlichting en apparatuur en door het toegevoegde vermogen door verwarming. De warmtestroom de ruimte uit bestaat uit het warmteverlies door transmissie, het warmteverlies door ventilatie en infiltratie en door het toegevoegde vermogen door koeling.

Er zal vertraging zijn in de warmtestroom door het accumulerend vermogen van het gebouw. Het accumulerend vermogen is de warmte die opgeslagen wordt in materialen in het gebouw. Deze warmte wordt langzaam afgegeven nadat de temperatuur in het gebouw daalt.

2.1.1.1 Transmissie

Onder transmissie wordt de warmtestroom door de gebouwschil verstaan. Een goed geïsoleerde gevel zal minder warmte (of koude) doorlaten dan eenzelfde gevel die niet geïsoleerd is. Het verlies dat plaatsvindt door de constructie (transmissieverlies) bepaalt voor het grootste deel de

(19)

hoeveelheid warmteverbruik in de wintersituatie. Om de gewenste binnentemperatuur op niveau te houden moet het transmissieverlies gecompenseerd worden door toevoer van warmte. Hoe groter het transmissieverlies is, hoe groter het verwarmingsvermogen moet zijn (Hogeschool Rotterdam, 2013).

2.1.1.2 Ventilatie en infiltratie

Door ventilatie en infiltratie komt er buitenlucht in de ruimte. Infiltratie is de luchtstroom die toetreedt afhankelijk van de luchtdoorlatendheid van het gebouw. De luchtstroom door infiltratie komt vaak door kieren in het gebouw. Ventilatie is de luchtstroom die het gebouw in gebracht wordt om de binnenlucht te verversen. Deze luchtstroom wordt in bestaande kantoren vaak voorverwarmd door middel van warmteterugwinning. De ventilatie- en infiltratielucht wordt bij kantoorgebouwen in een luchtbehandelingskast opgewarmd en de ruimte in geblazen. Vervolgens wordt uit de ruimte lucht afgezogen en naar buiten toe afgevoerd. Er is sprake van een warmtetransport.

2.1.1.3 Zontoetreding

Door ramen treedt zonne-energie toe tot een gebouw. De toetredende zonne-energie is afhankelijk van de tijd van het jaar, het tijdstip van de dag, de hellingshoek en de oriëntatie van het deel van de gebouwschil. De warmtewinst door zoninstraling is sterk afhankelijk van het aandeel glas in de gevel en de zonwerendheid van het glas. Dichte gevels absorberen het grootste deel van het zonlicht. Bij ramen wordt het grootste deel van het zonlicht doorgelaten.

2.1.1.4 Interne Warmtelast

Naast de warmte door zoninstraling wordt een ruimte opgewarmd door de aanwezigheid van personen, apparatuur en verlichting: de interne warmtelast. In de winter zal dit gunstig zijn, omdat er dan minder verwarmd hoeft te worden. In de zomer zal dit ongunstig zijn, omdat er dan meer gekoeld moet worden.

2.1.1.5 Opwekking warmte en koude

Aan de hand van de energiebalans kan de energievraag voor warmte en koeling berekend worden. In de meeste gevallen wordt er aan de warmtevraag voldaan door gas om te zetten in warmte. Andere opties zijn stadsverwarming (industriële warmte) en aardwarmte. Er wordt aan de koudevraag voorzien door elektriciteit om te zetten in koude.

2.1.2

Elektrische Energie

Het elektrische energiegebruik van kantoren hangt af van een aantal factoren. Met name hoeveel installaties draaien op elektrische energie. Over het algemeen worden alle installaties elektrisch aangedreven, op de verwarming na. Het elektrische energiegebruik van kantoren bestaat veelal uit koeling, bevochtiging, bereiding van warm tapwater, pompen, verlichting en apparatuur. De koeling dient ervoor om aan de koudevraag te voldoen. In de winter is er bevochtiging nodig, omdat de lucht dan te droog is. In kantoren zijn installaties aanwezig om tapwater te verwarmen.

(20)

De pompen zorgen voor het vermogen om warmte via water te transporteren. Daarnaast is er verlichting aanwezig die elektrische energie vraagt. Tot slot gebruikt de aanwezige apparatuur in het gebouw elektrische energie.

2.1.3

Primaire en secundaire energie

De energiebehoefte wordt omgerekend naar primaire energie, om zo de thermische en elektrische energievraag vergelijkbaar en inzichtelijk te maken. Primaire energie wordt gedefinieerd als de energie nodig bij de bron om het uiteindelijk energiegebruik te dekken (Passiefhuis-Platform, 2013). Primaire energie is energie in de vorm zoals men die aantreft in de oorspronkelijke gewonnen energiedrager (bijvoorbeeld aardgas, steenkool, olie, uranium). Secundaire energie is energie in de vorm die ontstaat na omzetting van primaire energie in bijvoorbeeld elektriciteit of warmte (Agentschap NL, 2013).

2.2

Het Nieuwe Werken

In deze paragraaf wordt Het Nieuwe Werken omschreven. Eerst wordt een definitie gegeven (2.2.1), gevolgd door de veranderingen die gepaard gaan met Het Nieuwe Werken in 2.2.2. In 2.2.3 wordt gekeken naar de invloed op het energiegebruik.

2.2.1

Definitie van Het Nieuwe Werken

Een definitie van Het Nieuwe Werken is lastig te formuleren, omdat het een gedachtegang is die door organisaties op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd en toegepast. Dik Bijl noemt zichzelf Ambassadeur van Het Nieuwe Werken. In 2007 schreef hij als pionier het boek ‘Het Nieuwe Werken’. Sinds die tijd is Het Nieuwe Werken een begrip geworden. Volgens MVO Nederland (2012) heeft Het Nieuwe Werken vier principes als uitgangspunt: sturen op resultaat, vrije toegang tot informatie, flexibele arbeidsrelaties en plaats- en tijdsonafhankelijk werken.

Bijl (2010) omschrijft Het Nieuwe Werken als volgt:

‘Het Nieuwe Werken is een visie om werken effectiever, efficiënter maar ook plezieriger te maken voor zowel de organisatie als de medewerker. Die visie wordt gerealiseerd door die medewerker centraal te stellen en hem – binnen bepaalde grenzen- de ruimte en vrijheid te geven in het bepalen hoe hij werkt, waar hij werkt, wanneer hij werkt, waarmee hij werkt en

met wie hij werkt.’ (Bijl, 2010, p. 27)

Kenmerkend voor Het Nieuwe Werken is het wegvallen van de vaste kantooruren. De werknemer kan overal, altijd en op ieder moment werken. Daarnaast is flexibel ruimtegebruik van kantoren een belangrijke eigenschap (van der Meer, 2010).

Het Nieuwe Werken is niet alleen een visie, maar bevat ook een strategie (Bijl, 2010). Deze strategie stelt de medewerker centraal. Er wordt gekeken wat de medewerker nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

(21)

2.2.2

Veranderingen

Even zoals er geen eenduidige definitie voor Het Nieuwe Werken is, is er ook geen standaarduitvoering van Het Nieuwe Werken. Het verschilt per organisatie hoe Het Nieuwe Werken wordt geïmplementeerd.

Er kunnen een aantal veranderingen plaats vinden wanneer er van een conventionele manier van werken naar Het Nieuwe Werken overgestapt wordt. Voor het kantoorgebouw heeft Het Nieuwe Werken ook gevolgen. Een verdeling van de veranderingen ten gevolge van Het Nieuwe Werken is als volgt te maken: de fysieke werkomgeving, de virtuele werkomgeving en de mentale werkomgeving (Veldhoen, 2005). Deze verdeling wordt aangehouden om de veranderingen binnen Het Nieuwe Werken aan te geven.

2.2.2.1 Fysieke werkomgeving

Dit betreft de fysieke inrichting van kantoren. Het is belangrijk werkplekken op het kantoor af te stemmen op de activiteiten die daar uitgevoerd worden. Afhankelijk van de activiteit werkt de medewerker alleen of met anderen op de werkplek die op dat moment optimaal is voor het bereiken van het verlangde resultaat. Het gebouw nodigt uit tot kennis delen met andere functies en disciplines op de verschillende vloeren.

De functie van het kantoor was een plaats om informatie te vinden die er werd verwerkt. Deze functie verdwijnt, aangezien de technologie het mogelijk maakt om overal aan de slag te gaan met informatie (Egmond, 2010). Moderne kantoren krijgen nieuwe functies. Een nieuwe functie is het zichtbaar maken van de identiteit van de organisatie. Verder wordt het vergaderen en communiceren een belangrijke functie van het kantoor.

Het ruimtegebruik van kantoren verandert. De werkplekken nemen minder ruimte in beslag, de werkplekken zijn meer bezet en werknemers gaan meer buiten het kantoor werken.

In onderstaande tabel is weergegeven wat voor invloed Het Nieuwe Werken heeft op het ruimtegebruik van kantoren uitgedrukt in oppervlakte per werkplek. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen gemeenten, instellingen en zakelijke dienstverlening.

Traditioneel Het Nieuwe Werken

Gemeenten Instellingen Zakelijke dienstverlening

Flexfactor 100% 70-80% 70-80% 50-70%

BVO per werkplek 22-28m² 19-21m² 21-24m² 18-21m²

BVO kantoordeel per werkplek 16-22m² 13-15m² 14-18m² 12-16m²

BVO per fte 22-28m² 15-22m² 15-22m² 13-20m²

Tabel 2.1 Kengetallen van Het Nieuwe Werken organisaties (van 't Spijker & van der Meer, 2010)

In Tabel 2.1 is te zien dat de oppervlakte per werkplek afneemt wanneer Het Nieuwe Werken geïmplementeerd wordt. Daarnaast zal ook het ruimtegebruik per fte meer afnemen als gevolg

(22)

van het verlagen van de flexfactor. De flexfactor is de verhouding tussen het aantal werkplekken en het aantal fte (Pullen, Hartjes-Gosselink, Cox, & Ikiz-Koppejan, 2010). Bij een flexfactor van 0,6 (ofwel 60%) is er voor iedere fte 0,6 werkplek. Dit komt neer op 60 werkplekken voor 100 fte.

Het gemiddeld kantoorruimtegebruik is vanaf 2002 sterk krimpend. In 2002 bedroeg de mediaan van het kantoorruimtegebruik 26,6 vierkante meter BVO2 per persoon, in 2010 bedraagt deze 19,8

vierkante meter (Facana, Twynstra Gudde). Deze trend ontstaat door het verlagen van de oppervlakte per werkplek en het verlagen van de flexfactor. De mediaan van het kantoorgebruik van organisaties die Het Nieuwe Werken implementeren bedraagt 17,3 vierkante meter per fte (van der Meer, 2010). Dit komt er op neer dat er minder oppervlak nodig is om hetzelfde aantal werknemers te huisvesten. De gemiddelde ruimte die een werknemer in een kantoor heeft wordt de bezettingsgraad genoemd.

Ook de bezetting van werkplekken verandert zodra Het Nieuwe Werken wordt geïmplementeerd. In veel gevallen zal dit hoger uitvallen, wat neerkomt op een efficiënter gebruik van werkplekken (zie Figuur 2.3).

Bezetting van werkplekken

Figuur 2.3 Bezetting werkplekken Het Nieuwe Werken (Center for People and Buildings (CfPB), 2012)

Als de bezetting van werkplekken hoger wordt, zullen er meer personen aanwezig zijn in het gebouw. Dit zorgt ervoor dat de benodigde kantooroppervlakte minder wordt, mits het aantal medewerkers in de organisatie gelijk blijft.

De gevolgen van de veranderingen van Het Nieuwe Werken zijn in Figuur 2.4 schematisch weergegeven. Hierbij is er vanuit gegaan dat het aantal personen in de organisatie (groen) hetzelfde is gebleven.

2 BVO: Bruto vloeroppervlak; oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de

(23)

Figuur 2.4 Veranderingen van functie en bezetting

Door het verlagen van de flexfactor zijn er minder werkplekken wat tot gevolg heeft dat er meer mensen buiten het kantoor werkzaam zijn. Deze werkplekken nemen echter wel minder ruimte in beslag en worden beter bezet. Dit zorgt ervoor dat de benodigde kantooroppervlakte drastisch zal verminderen.

Daarnaast zal de verdeling van het type werkplekken veranderen. In bestaande kantoren waar nog traditioneel gewerkt wordt, bestaat de indeling uit cellenkantoren of een kantoortuin. Wanneer Het Nieuwe Werken wordt geïmplementeerd zal de indeling meer divers worden. Zo zullen cellenkantoren plaats moeten maken voor werkplektypen die uitwisseling van kennis en samenwerking ondersteunen en activiteit georiënteerd zijn (van 't Spijker & van der Meer, 2010). De samenwerkingsruimten en ontspanningsruimten vervangen de functies die in een klassieke kantooromgeving centraal in het gebouw gepositioneerd zijn. Deze zijn wanneer Het Nieuwe Werken geïmplementeerd is door heel het gebouw heen te vinden.

In de nieuwe kantoorindeling is meestal een groot, centraal gebied voor ontmoetingen en overleg. Samen met de vergaderruimtes nemen deze ruimtes meer dan de helft van de ruimte in (zie Figuur 2.4). Deze ruimtes zijn bedoeld voor samenwerken. Er blijft dus minder ruimte over voor werkplekken. In een traditioneel kantoor is hooguit 20 procent van de ruimte ingericht met vergaderruimtes of alternatieve plekken om te overleggen. (Microsoft, 2013).

Er zijn twee varianten op de werkomgeving in te delen (Egmond, 2010). Volgens de eerste variant worden verdiepingen toegewezen aan een afdeling of projectteam. Binnen die afdeling wordt flexibel gewerkt. De gebruikers bepalen de indeling en uitstraling van de verdieping. De organisatiestructuur in deze variant blijft zoals de oude structuur. In de tweede variant is er geen

(24)

verdeling gemaakt. Iedereen kan op alle verdiepingen flexibel werken. Er is voor iedere afdeling wel een vaste plek waar het archief te vinden is.

De veranderingen in de fysieke werkomgeving worden verder meegenomen in het onderzoek. Er wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen voor het energiegebruik als er vanuit gegaan wordt dat de organisatie even zo groot blijft en naar een kantoor verhuist met een passende oppervlakte. Ook wordt er onderzocht wat de gevolgen zijn voor het energiegebruik wanneer het gebouw hetzelfde blijft en er een passende organisatie in het gebouw gehuisvest wordt.

2.2.2.2 Virtuele werkomgeving

Technologie maakt het mogelijk om overal bereikbaar te zijn en vanaf elke willekeurige plek bestanden, informatie en systemen te gebruiken. Om de informatie overal digitaal beschikbaar te maken, is goede apparatuur en software noodzakelijk.

De ICT speelt een grote rol in Het Nieuwe Werken. In de definitie van Het Nieuwe Werken het altijd en overal kunnen werken een kritische succesfactor. Daarvoor is die technologiefactor van het grootste belang. Er is software op de markt gekomen om kennis te delen en virtueel samen te werken. Veel organisaties werken in the cloud, ofwel in de wolken. In the cloud werken maakt het werken op elke plaats en tijd mogelijk, zolang er maar een internet verbinding is. Cloud Computing wil zeggen dat wanneer mensen met een computer werken, de applicaties en informatie niet op dat apparaat zijn opgeslagen (Egmond, 2010). Gartner3 geeft de volgende definitie van Cloud

Computing:

‘een computationele stijl waarbij ICT schaalbare en elastische mogelijkheden biedt die worden geleverd als dienst aan externe klanten via het gebruik van internettechnologie.’

(Gartner, 2009)

Er zijn twee vormen van Cloud Computing: Een publieke cloud en een eigen cloud (Egmond, 2010). In een publieke cloud maken organisaties of individuen gezamenlijk gebruik van services en applicaties. Er wordt betaald voor het gebruik of het aantal gebruikers. In een eigen cloud heeft de organisatie eigen servers waar applicaties op draaien. Dit heeft vanuit het oogpunt veiligheid als voordeel dat centrale computers niet gedeeld worden met andere organisaties.

Doordat alle informatie overal digitaal beschikbaar is, wordt er minder gebruik gemaakt van papier. Het printen van informatie om mee te nemen naar een andere plek is niet meer noodzakelijk (Egmond, 2010). Om flexibel te kunnen werken is het handig om geen papier meer te hebben. Soms wordt er binnen kantoren gebruik gemaakt van verrijdbare kastjes, om zo de geprinte stukken toch binnen handbereik te hebben. Deze stukken zijn dan echter bij het thuis werken niet beschikbaar.

(25)

Om de informatie overal digitaal beschikbaar te maken, is goede apparatuur en software noodzakelijk. Zodra de apparatuur of de software niet goed werkt, zal het concept niet slagen. Dit zal resulteren in meer papier, waardoor de medewerker al snel meer plaatsgebonden is. Om het werken overal mogelijk te maken worden applicaties niet meer op de computer geïnstalleerd, maar worden er webbased applicaties gebruikt. Deze applicaties kunnen via een internet verbinding gebruikt worden. Door de geringe verschillen tussen desktopcomputers en laptops zal de keuze vaak vallen op een laptop, aangezien deze gemakkelijk mee te nemen is. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van smartphones, waardoor de vaste telefoontoestellen op de bureaus overbodig zijn.

Niet alle veranderingen in de virtuele werkomgeving worden verder meegenomen in het onderzoek. De enige post die meegenomen wordt is het veranderen van het gebruik van apparatuur in het gebouw.

2.2.2.3 Mentale werkomgeving

De manier waarop activiteiten zijn georganiseerd en hoe er gewerkt wordt, valt onder de mentale werkomgeving. Dit heeft betrekking op de werkstijl en cultuur binnen een organisatie. Het Nieuwe Werken vraagt van medewerkers en management een andere manier van werken op meerdere vlakken (Dros, 2010):

• Sturen op eindresultaat; de medewerker maakt afspraken met de manager wat hij moet gaan opleveren. De medewerker is zelf verantwoordelijk voor het hoe en wanneer. Dit zorgt ervoor dat de medewerker moet gaan nadenken over hoe hij de resultaten gaat behalen.

• Aangeven waar de behoeftes liggen; de medewerkers moeten zelf gaan aangeven waar de behoeftes liggen. Zo kan de medewerker zelf aangeven wat er nodig is om productief of creatief te zijn. De medewerker zal zelf meer initiatief moeten nemen.

Om de medewerker zoveel mogelijk vrijheid te geven om te werken, zijn kantoren vaak langer open. Medewerkers hebben dan de mogelijkheid om bijvoorbeeld ’s avonds op kantoor te werken. De openingstijden van kantoren kan oplopen tot 17 uur per dag (de Vries & van den Besselaar, 2013). Ook verbeteren organisaties hun bereikbaarheid voor de klant, bijvoorbeeld met ruimere openingstijden (Eveleens, 2011; ING Economisch bureau, 2011).

De verandering van gebruikstijden is een verandering in de mentale werkomgeving die verder meegenomen wordt in het onderzoek. Dit is de enige verandering die aan het gebouw en aan energiegebruik gerelateerd is.

2.2.3

Invloed op de energieberekening

Het Nieuwe Werken brengt veranderingen met zich mee die invloed hebben op het energiegebruik van kantoren. De belangrijkste veranderingen zijn de gebruikstijden, bezetting, gebruik van apparatuur en ICT.

(26)

2.2.3.1 Gebruikstijden

De gebruikstijden zijn van grote invloed op het energiegebruik, aangezien het gebouw minimaal geconditioneerd hoeft te worden als de gebruiker niet aanwezig is (Hoes, Hensen, Loomans, de Vries, & Bourgeois, 2009). De gebruikstijden van een kantoor zijn van invloed op de gemiddelde bezetting van werkplekken. Als het aantal personen gelijk blijft en de openingstijden van een kantoor verbreed worden, zal de gemiddelde bezetting afnemen (Brunia, 2009).

In de praktijk zal een kantoor minimaal 8 uur op een dag en 5 dagen per week geopend zijn. Deze tijden zijn gebaseerd op een werkweek van 40 uur. Er zijn kantoren die 17 uur per dag geopend zijn.

2.2.3.2 Bezetting

De volgende factoren hebben invloed op de bezetting van het kantoorgebouw:

• Flexfactor; de verhouding tussen het aantal werkplekken en het aantal fte in de organisatie.

• Oppervlakte van werkplekken; het aantal vierkante meter per werkplek.

• Gemiddelde bezetting van werkplekken; een gemiddeld percentage van het aantal werkplekken dat bezet is.

• Bezettingsgraad; het aantal vierkante meter kantooroppervlak per fte. De bezettingsgraad is het product van de flexfactor en de oppervlakte van werkplekken. De gemiddelde werkplekbezetting in een conventioneel kantoor ligt tussen 31% en 59%. De piekbezetting varieert tussen 51% en 87%. In een kantoor met flexibele werkplekken variëren de gemiddelde bezettingen tussen 51% en 76% en de piekbezetting tussen 65% en 97% (Center for People and Buildings (CfPB), 2012).

De oppervlakte per werkplek heeft invloed op de hoeveelheid ventilatie. Het aantal werkplekken bepaalt het aantal personen wat maximaal aanwezig is in het gebouw. Het aantal werkplekken heeft invloed op de ventilatie hoeveelheid en daarmee het energiegebruik voor ventilatoren en bevochtiging. Ook de interne warmtelast hangt samen met de bezetting.

Het aantal personen wat in het gebouw aanwezig is, beïnvloedt de interne warmtelast, gebruik van warm tapwater en het gebruik van apparatuur.

2.2.3.3 Apparatuur

Het energiegebruik door apparatuur hangt voor een groot gedeelte samen met het aantal personen dat aanwezig is in het gebouw. Iedere medewerker heeft bij Het Nieuwe Werken vaak een eigen laptop en smartphone. Het is aannemelijk dat deze apparaten gebruikt worden bij aanwezigheid in het kantoor, aangezien alles digitaal is. Het kan ook zijn dat er in het gebouw desktop pc’s aanwezig zijn. In dat geval kan het energiegebruik afhankelijk zijn van de openingstijden van het kantoor of van het aantal bezette werkplekken met een computer.

(27)

Verder zijn er vaak apparaten zoals printers, kopieerapparaten, koffiezetapparaten, waterkokers, shredders, koelkasten, vaatwasmachines en magnetrons aanwezig. Al deze apparaten, op de koelkast na, zullen alleen gebruikt worden als er personen in het gebouw aanwezig zijn. Het energiegebruik hiervan hangt dus samen met de bezettingsgraad.

Het verminderen van het gebruik van papier zorgt ervoor dat er een minimale hoeveelheid geprint hoeft te worden. Dit heeft als logische gevolg dat er veel printers uit kantoorgebouwen zullen verdwijnen. In de praktijk kunnen 70% van de printers verdwijnen (Microsoft, 2013).

2.2.3.4 ICT

Voor het energiegebruik van een kantoor maakt het veel verschil of de organisatie gebruik maakt van een eigen cloud of een publieke cloud. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van een eigen cloud zal dit meestal in het kantoorpand gesitueerd zijn. Dit heeft een tweedelig effect op het energiegebruik. Enerzijds gebruiken de servers veel energie in de vorm van elektriciteit. Daarnaast komt er veel warmte vrij bij het functioneren van de servers. In de winter zou deze warmte enigszins positief kunnen zijn, maar er is nagenoeg altijd een koudevraag doordat de ruimte te warm wordt. Voor de energiekosten maakt het weinig verschil wat voor cloud er gebruikt wordt. Als er gebruik gemaakt wordt van een publieke cloud zullen deze kosten in de kosten van de cloudservice inbegrepen zijn, omdat de ruimte waar de servers staan ook gekoeld moeten worden.

2.3

Model Energieberekening

Om de invloed van Het Nieuwe Werken op het energiegebruik inzichtelijk te maken moet een energieberekening gemaakt worden. Deze berekening kan gemaakt worden aan de hand van een bestaande methode. Ook kan een eigen model voor de energierekening gemaakt worden. Het programma Excel van Microsoft is hiervoor een geschikt programma, omdat in dit programma formules verwerkt kunnen worden en de resultaten kunnen verwerkt worden in een grafiek.

2.3.1

Energieberekening programma’s

Er zijn verschillende methoden om het energiegebruik te berekenen. In de volgende paragrafen zijn een aantal veel toegepaste methoden omschreven. Uit deze methoden zal een keuze gemaakt moeten worden om een gevalideerde berekening te kunnen maken.

2.3.1.1 Vabi Elements

Vabi Elements (voorheen Vabi VA114) is een gebouwsimulatie programma waarmee dynamische modellen getoetst kunnen worden op temperatuuroverschrijdingen, gewogen onder- en overschrijdingsuren en warmte- en koudebehoefte. Vabi elements simuleert verschillende soorten klimaatinstallaties en hun regelingen, waarbij opgegeven moet worden voor welk deel van het jaar de berekeningen moeten worden uitgevoerd, tijdens welke uren de overschrijdingen geteld moeten worden en vanaf welke temperatuur (Vabi, 2013). De waarde die het programma bepaalt, geeft een beperkt beeld van het totale energiegebruik. Distributieverliezen en opwekkingsrendement worden bijvoorbeeld niet meegenomen. Het is de hoeveelheid energie die

(28)

door het transportmedium wordt afgegeven aan de ruimtelucht of aan de constructie (Verkerk-Evers, et al., 2009). Het nadeel van de methode is dat de berekening niet inzichtelijk is.

2.3.1.2 Bink Energie Suite

Bink- EPBD Energie suite is een combinatie van een aantal producten uit de lijst van geïntegreerde BINK programma’s voor bepaling, berekening, energielabeling en rapportage van de Energieprestatie Index voor Utiliteit. De module U & Rc-waarden maakt ook deel uit van de EPBD software. Deze integratie beperkt de hoeveelheid in te voeren gegevens tot een minimum. Met BINK BUILDER, een 3D tekenmodule die specifiek is ontworpen voor het grafisch invoeren van gebouwinformatie, kan een 3D gebouwmodel opgezet worden dat direct in BINK berekeningen kan worden gebruikt (Bink Software, 2013).

2.3.1.3 EPA-U

Een veelgebruikte methode om de energievraag van bestaande gebouwen te berekenen is het EnergiePrestatieAdvies Utiliteitsbouw (EPA-U). EPA-U is een integraal en uitvoeringsgericht maatwerkadvies. De EPA-U berekeningen zijn vertaald in software door de ontwikkelaars Bink en Vabi. De EPA-U berekening is een relatief eenvoudige berekening die inzicht geeft in het energiegebruik en deze vergelijkbaar maakt.

2.3.1.4 TRNSYS

TRNSYS 17 is opgebouwd uit een modulaire structuur met open source code. De berekeningen zijn dus inzichtelijk, maar kennis van programmeren is vereist om er gebruik van te kunnen maken (U.S. Department of Energy, 2013). Aan de hand van de TRNSYS-simulatie kan onder andere het temperatuursverloop en het energieverbruik van gebouwen grafisch weergeven worden. De TRNSYS-simulatie laat ook toe om het energieverbruik van de woning en de bijhorende hoeveelheid brandstof op jaarbasis te berekenen (XIOS Hogeschool Limburg, 2009). Er is een gratis demo met beperkte functionaliteit verkrijgbaar. De volledige versie is niet beschikbaar bij Techniplan Adviseurs.

2.3.1.5 IES VE Pro

VE Pro is een softwarepakket van IES (Integrated Environmental Solutions). VE Pro werkt vanuit een 3D model waar verschillende modules aan gekoppeld kunnen worden (IES, 2013). Er is training nodig om deze software goed te kunnen gebruiken (U.S. Department of Energy, 2013). Techniplan Adviseurs beschikt niet over deze software. Er is een demo beschikbaar, maar deze is maar 30 dagen te gebruiken.

2.3.1.6 Vergelijking programma’s

De berekeningssoftware wordt vergeleken op een aantal onderdelen die voor dit onderzoek van belang zijn. De warmte- en koudevraag is een belangrijk deel van de energieberekening, en is van belang voor de invloed van bezetting en apparatuur. Ook is het van belang dat gebruikerseigenschappen, zoals bezetting van werkplekken, ingevoerd kunnen worden. Voor de

(29)

geldigheid van het onderzoek moet de methode gevalideerd zijn of eenvoudig te valideren. Daarnaast is het van belang dat de totale energievraag inzichtelijk is.

Om binnen het tijdsbestek van de onderzoeksperiode inzicht te krijgen in de energieberekening en deze om te zetten of eigen parameters toe te voegen, is het noodzakelijk dat de complexiteit van de methode niet te hoog is. Daarnaast moet het model gemakkelijk te bedienen zijn, om zo fouten in berekeningen door verkeerd gebruik van de methode te voorkomen.

Het is belangrijk dat de formules van de methode beschikbaar zijn. Zo kan er een eigen model gemaakt worden om zo inzicht te krijgen in de energieberekening. Wanneer er een eigen model gemaakt wordt, kunnen parameters toegevoegd worden. Dit is belangrijk, aangezien Het Nieuwe Werken om specifieke parameters vraagt, zoals bijvoorbeeld een flexfactor. Tot slot is het voor de haalbaarheid van het onderzoek noodzakelijk dat de methode beschikbaar is. Als dit niet het geval is zal de methode eenvoudig verkrijgbaar moeten zijn.

VABI Elements BINK Energie Suite VABI/BINK EPA-U TRNSYS 17 IES VE Pro Warmte- en koudevraag Ja Ja Ja Ja Ja Elektrische energie Ja Ja Ja Ja Ja

Invoer gebruikers Ja Ja Beperkt Ja Ja

Invoer validatie Ja Ja Ja Nee Ja

Complexiteit berekening Hoog Hoog Laag Hoog Hoog

Gebruiksgemak Gemiddeld Gemiddeld Hoog Laag Laag

Formules beschikbaar Nee Nee Ja Ja Nee

Beschikbaar Ja Nee Ja Nee Nee

Verkrijgbaar Intern Hogeschool

Rotterdam

Intern Demo

(beperkt)

Demo

Figuur 2.5 Vergelijking simulatiesoftware

Er is gekozen voor de EPA-U methode van Vabi. Het voordeel van deze methode is dat er een formulestructuur inzichtelijk is waardoor het mogelijk wordt om een eigen model in Excel op te zetten. Dit heeft als voordeel dat de parameters uit het analyseonderzoek naar Het Nieuwe Werken ingevoerd kunnen worden. De EPA-U is software beschikbaar bij Techniplan Adviseurs. Het nadeel van de EPA-U methode is dat het thermisch comfort niet meegenomen wordt in de berekening. Dit is echter ook niet het doel van het onderzoek.

2.3.2

Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen (EPA-U)

Het rekenmodel van de certificeringsmethode utiliteitsbouw, is in opdracht van SenterNovem ontwikkeld door TNO, VABI, EBM-consult en DGMR. Het rekenmodel bestaat uit twee onderdelen: de certificeringsmethode en de EPA-U adviesberekening.

(30)

2.3.2.1 Certificeringsmethode

De certificeringsmethode bepaalt de Energie-Index van een gebouw. De Energie-Index is de verhouding tussen het berekende en het toelaatbare energiegebruik. Er wordt een energielabel bepaald aan de hand van deze Energie-Index. Het energielabel heeft als doel om de energieprestatie van gebouwen onder gelijke omstandigheden met elkaar te kunnen vergelijken. (Stichting ISSO, 2011)

Een voordeel van de certificeringsmethode is dat er relatief weinig invoergegevens nodig zijn om het energiegebruik te berekenen. Het nadeel wat hier tegenover staat, is dat alleen het totale energiegebruik zichtbaar wordt. Er is geen inzicht in het energiegebruik. Het is niet mogelijk om aan de hand van de certificeringsmethode een eigen model te maken, aangezien het dan niet te implementeren is. Het totale energiegebruik van de certificeringsmethode en het eigen model kan hetzelfde zijn, maar dit wil niet zeggen dat de verdeling van het energiegebruik per definitie hetzelfde is. Een ander nadeel is dat er wordt uitgegaan van een gedefinieerd standaard gebruikersgedrag.

Het energielabel heeft niets met het werkelijke energiegebruik van het gebouw te maken. Het werkelijke energiegebruik kan berekend worden met de EPA-U adviesmethode. De belangrijkste formules van de berekening zijn gegeven in Bijlage II.

2.3.2.2 EPA-U adviesmethode

De EPA-U adviesmethode is bedoeld voor een energieadvies op maat. De formules voor de certificeringsmethode en de adviesmethode voor een groot deel aan elkaar gelijk, maar de uitgangspunten kunnen ingevuld worden afhankelijk van gebruik. De adviesmethode is enerzijds een berekening om de energetische kwaliteit van utiliteitsgebouwen en van voorgenomen verbeteringen daarvan op een uniforme en betrouwbare manier te bepalen. Een adviseur kan aan de opdrachtgever laten zien hoe de energieprestatie van het gebouw kan worden verbeterd. Daarnaast zijn ook de kosten van energiebesparende maatregelen opgenomen in de adviesmethode. De adviesmethode heeft twee functie: het dient als hulpmiddel bij energieadvisering en de terugverdientijd van energiebesparende maatregelen bepalen.

Het onderdeel om de terugverdientijd van energiebesparende maatregelen te bepalen hoeft niet in het model verwerkt te worden. In dit onderzoek gaat het om het energiegebruik en niet direct om de kosten. Het voordeel van de adviesmethode is dat sommige delen wat uitgebreider zijn. Zo wordt het onderdeel apparatuur in de adviesmethode wel meegenomen.

2.3.3

Basisberekening in Excel

Het eigen model is gemaakt volgens de formules van de EPA-U methode. In de volgende paragrafen wordt het proces, de complicaties en de resultaten behandeld.

(31)

2.3.3.1 Proces

In onderstaande figuur (Figuur 2.6) is schematisch weergegeven hoe het eigen model opgesteld is.

Figuur 2.6 Proces opstellen eigen model

Voor het opstellen van het eigen model zijn een aantal bronnen gebruikt. Voor het grootste deel van de berekening is ISSO 75.3 gebruikt, waarin de formules van de certificeringsmethode en de EPA-U adviesmethode gegeven zijn. In deze publicatie zijn ook klimaatdata en uitgangspunten die niet gebouwafhankelijk zijn gegeven.

Als eerste is gekeken naar de invoer die nodig is voor de certificeringsberekening. Door vervolgens in ISSO 75.3 te kijken welke formules hieraan verbonden zijn, kon er een tabblad met uitgangspunten opgesteld worden. Hetzelfde kon gedaan worden met de EPA-U berekening.

De uitgangspunten van het kantoorgebouw ‘Eurogate I’ worden overgenomen. Dit gebouw is al eens ingevuld in de EPA-U methode door Techniplan Adviseurs. Verder is er ook veel bekend over dit gebouw. In Bijlage I is Eurogate I omschreven.

De berekening voor warmte- en koudebehoefte en de opwekking van warmte en koude is een groot onderdeel van de energieberekening. Om die reden is deze berekening op een apart tabblad gepositioneerd in het model. De energieberekening van de onderdelen verlichting, bevochtiging, pompen, bereiding warm tapwater, ventilatoren en apparatuur is op het derde tabblad uitgevoerd. Op het vierde tabblad zijn de resultaten weergegeven. Ook de resultaten van de EPA-U software zijn hier ingezet, om zo gemakkelijk de resultaten van beide modellen te vergelijken. De EPA-U software geeft als resultaat het totale energiegebruik per onderdeel van de energieberekening en de warmte- en koudebehoefte per maand weer.

De warmte- en koudeberekening en de energieberekening zijn gemaakt door formules te maken met gegevens uit het tabblad uitgangspunten. De totalen van de warmte- en koudeberekening en

ISSO 75.3 Formule-structuur EPA-U Eurogate I Uitgangspunten EPA-U adviesmethode (Rekenprogramma)

Eigen Model (Excel)

Energiegebruik Eurogate I Eigen Model

Energiegebruik Eurogate I EPA-U

(32)

de energieberekening van de overige onderdelen zijn weergegeven in het tabblad resultaten om zo een duidelijk overzicht te maken. Het model is bijgevoegd in Bijlage III.

Het model wordt uiteindelijk vergeleken met de resultaten van de EPA-U methode. Door in het eigen model in de EPA-U software dezelfde uitgangspunten in te voeren kan het model gecontroleerd worden.

2.3.3.2 Complicaties

Tijdens het samenstellen van het rekenmodel zijn er verschillende problemen geweest.

Resultaten certificeringsmethode niet zichtbaar

Het programma van VABI waarmee zowel de certificeringsmethode en de EPA-U adviseringsmethode in verwerkt is, geeft alleen inzicht in de EPA-U maatwerk berekening en niet in de, relatief eenvoudige, certificeringsmethode.

EPA-U te uitgebreid

In eerste instantie was de bestaande EPA-U berekening van Eurogate I gebruikt. Deze bleek echter niet geschikt om te gebruiken in het eigen model. Hier waren twee hoofdoorzaken voor. Als eerste was er in de EPA-U berekening het gebouw gesplitst in twee sectoren. Het eigen model hoeft dit niet te kunnen, omdat dan de berekening complexer wordt. Ook wordt het aantal invoervelden groter, waardoor het meer tijd gaat kosten om een berekening te maken. Ten tweede wordt er in de EPA-U methode gebruik gemaakt van constructiedelen. In deze constructiedelen kunnen verschillende constructies gedefinieerd worden. Het was lastig om te achterhalen wat de totaal ingevoerde geveloppervlakten met de daarbij behorende eigenschappen was. Om deze problemen uit de weg te gaan, is de invoer voor de constructieonderdelen vereenvoudigd. Er moet een geveloppervlakte en een oppervlakte beglazing ingevoerd worden. Ook ziet het model het complete gebouw als één sector.

Klimaatgegevens

Het energiegebruik van verwarming en koeling kwamen niet overeen met de EPA-U berekening. Het resultaat ven de EPA-U berekening gaf een andere warmte- en koudebehoefte. Door de formule om het warmteverlies door transmissie ten behoeve van de warmtebehoefte verder uit te werken, kon geconcludeerd worden dat de klimaatgegevens uit ISSO 75.3 niet overeenkomen met de EPA-U berekening (zie Bijlage IV).

Warmteverlies door ventilatie

Het energieverlies door ventilatie in de warmte- en koudebehoefte in het eigen model kwam niet overeen met de resultaten van de EPA-U berekening. Het energieverlies in de EPA-U berekening was beduidend hoger. De oorzaak hiervan is een fout in de formule uit ISSO 75.3 (zie bijlage IV). De formule in het eigen model is aangepast, zodat de resultaten overeen komen.

(33)

Infiltratie

Sinds de uitgaven van de ISSO 75.3 in 2009, is de EPA-U software nog meerdere keren aangepast. Een belangrijke aanpassing is de natuurlijke ventilatie door infiltratie. Waar voorheen de infiltratie bepaald werd door een aantal factoren, wordt dit nu bepaald aan de hand van NEN-8088 (Normcommissie 351 074 "Klimaatbeheersing in gebouwen", 2011). In deze norm is de bepalingsmethode voor ventilatie en luchtdoorlatendheid van gebouwen vastgelegd. Het eigen model moest aangepast worden naar de methode van NEN-8088.

Leidingverliezen

De EPA-U berekening geeft andere leidingverliezen dan de berekening volgens ISSO 75.3. De leidingverliezen voor de certificeringsmethode en de EPA-U adviesmethode verschillen ook. De leidingverliezen worden in de ISSO 75.3 gegeven in een tabel. Deze leidingverliezen zijn afhankelijk van het type verwarmings- en koelsysteem. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken te benoemen: het ISSO boek is verouderd, waardoor het kan dat de waarden uit de tabel niet meer up-to-date zijn. Daarnaast is het mogelijk dat er een fout in de U berekening zit. De waarden uit de EPA-U software zijn aangehouden in het model.

2.3.4

Controle eigen model

De resultaten van de berekening zijn zichtbaar gemaakt in een apart tabblad. Om het model te controleren zijn de uitkomsten van de EPA-U berekening toegevoegd. In Bijlage V zijn de verschillen en de verhouding van het model en EPA-U zichtbaar. Het verschil in het totale energiegebruik is 0,49%. Verdere resultaten en grafieken zijn zichtbaar in Figuur 2.7. In de grafieken is zichtbaar dat ook de warmte- en koudebehoefte overeenkomt met EPA-U. Uitgebreide resultaten zijn zichtbaar in Bijlage V.

Primair energiegebruik (Model & EPA-U)

Figuur 2.7 Controle eigen model aan de hand van EPA-U model

1 .4 9 4 .5 0 9 4 4 6 .6 4 5 2 .6 3 6 .0 8 6 2 1 0 .6 4 6 6 5 .0 5 1 2 2 3 .9 0 1 1 1 7 .0 2 6 1 .6 4 8 .8 0 8 1 .4 7 6 .7 4 1 4 4 4 .9 8 8 2 .6 2 8 .8 6 4 2 1 0 .6 4 6 6 4 .1 3 7 2 2 3 .2 8 5 1 1 7 .0 2 6 1 .6 4 3 .4 3 0 0 500.000 1.000.000 1.500.000 2.000.000 2.500.000 3.000.000 P ri m a ir e e n e rg ie [ M J] Model EPA-U

(34)

In Figuur 2.8 wordt de verdeling in het energiegebruik van EPA-U en het eigen model vergeleken met de statistieken van het energiegebruik van kantoren uit 2008, verzameld door van Meijer Energiemilieumanagement BV.

Verdeling primair energiegebruik

Figuur 2.8 Vergelijking statistieken 2008 en EPA-U/Eigen model

Het energiegebruik van verwarming is in het eigen model minder. Dit kan komen doordat de laatste jaren meer aandacht wordt besteed aan de isolatiewaarde van gevels, wat invloed heeft op de energievraag voor verwarming. Een andere grote afwijking is de verlichting. Dit is in de EPA-U methode erg hoog. Dit kan komen door het type regeling wat in de EPA-methode is ingevoerd. Er is een centrale regeling, wat energetisch ongunstig is.

2.3.5

Aanpassingen model ten gevolge van Het Nieuwe Werken

In de volgende paragrafen wordt omschreven wat er aan het model moet gebeuren om de invloed van Het Nieuwe Werken inzichtelijk te maken en in te kunnen voeren. Er zijn ook aanpassingen die gedaan worden om de resultaten van het model specifieker te maken. Het aangepaste model in te zien in Bijlage III.2. De uitgangspunten die toegevoegd zijn aan het model zijn zichtbaar in Bijlage VI. De aanpassingen zijn navolgend toegelicht.

2.3.5.1 Tijdseenheid

De basisberekening berekent het energiegebruik per maand. Dit heeft als gevolg dat het resultaat globaal wordt. Wanneer de tijdseenheid per uur gedefinieerd wordt, zal de berekening specifieker worden. Hier zijn klimaatgegevens per uur voor nodig. In de berekening wordt met een gemiddelde temperatuur per tijdseenheid gerekend. Wanneer er met maanden gerekend wordt zal de gemiddelde temperatuur in de warmste maand niet hoger zijn dan 18 graden Celsius (Stichting ISSO, 2009). Als er met een uurgemiddelde gerekend wordt, lopen de temperaturen op tot 33 graden Celsius. Dit heeft invloed op de warmte- en koudebehoefte. Naast de temperatuur

41% 3% 22% 1% 6% 0% 1% 19% 7%

Statistieken 2008

Meijer

Energie-Milieumanagement BV

Verwarming Ventilatoren Verlichting Pompen Koeling Bevochtinging Tapwater Apparatuur 22% 6% 39% 3% 1% 3% 2% 24%

(35)

verandert ook de zoninstraling. De zoninstraling wordt gegeven als uurlijkse waarden. Deze waarden zijn oriëntatieafhankelijk. De temperatuur en zoninstraling zijn gegeven in een klimaatjaar. Er wordt gebruik gemaakt van het klimaatjaar volgens NEN 5060 (Normcommissie 351 074 "Klimaatbeheersing in gebouwen", 2008). Dit klimaatjaar is samengesteld uit representatieve maanden van de periode 1986 tot en met 2005.

Met het veranderen van de tijdseenheid veranderen er meerdere onderdelen van de energieberekening. De onderdelen die normaal aan de hand van een gebruiksfactor berekend worden, moeten omgezet worden in de energieberekening. Dit wordt gedaan door de actieve uren de factor 1 te geven. De inactieve uren worden vermenigvuldigd met de factor 0, wat resulteert in geen energiegebruik. Door deze aanpassing is het mogelijk om te zien wat de invloed is wanneer er bijvoorbeeld in de avonduren gewerkt in plaats van midden op de dag.

2.3.5.2 Gebruikstijden

In de basisberekening volgens EPA-U worden de gebruikstijden omgezet in een gebruiksfactor. Deze factor geeft de verhouding tussen de tijd dat het kantoor in gebruik is en de totale tijd en is van invloed op het energiegebruik van ventilatie, verlichting en apparatuur. In veel kantoorgebouwen is de gebruikstijd ongeveer 30%. Als een gebouw 50 weken in het jaar, 5 dagen per week en 10 uur per dag gebruikt wordt, levert dit een gebruiksfactor op van 0.29, ofwel 29%. De EPA-U methode berekent de warmtevraag aan de hand van een gewenste binnentemperatuur die constant is; deze temperatuur is dag en nacht hetzelfde. In werkelijkheid zal alleen tijdens gebruiksuren het gebouw verwarmd of gekoeld worden tot de gewenste temperatuur. Er is een parameter aan het model toegevoegd om de gewenste temperatuur als het gebouw buiten gebruik is in te stellen. Deze temperatuur is ingesteld op 14 graden. Wanneer de buitentemperatuur hoger is dan 14 graden, wordt de buitentemperatuur aangehouden, zodat er buiten gebruikstijden niet gekoeld wordt.

Als de gebruikstijden als factor gedefinieerd worden, maakt het geen verschil of er ’s nachts of overdag gewerkt wordt. Dit kan voor de warmte- en koudebalans van invloed zijn. De gebruikstijden kunnen ook per uur ingevoerd worden. Door de gebruikstijden per uur te berekenen, zal de warmte- en koudebehoefte realistischer worden.

Het energiegebruik voor pompen wordt gekoppeld aan de gebruikstijden. Hoe langer het gebouw in gebruik is, hoe hoger het energiegebruik voor pompen wordt.

2.3.5.3 Bezetting

Het energiegebruik hangt af van het aantal personen wat in het gebouw aanwezig is. In het basismodel hebben personen alleen invloed op de interne warmtelast. In werkelijkheid hangt hier ook het gebruik van apparatuur mee samen.

(36)

Het aantal personen wat in het gebouw aanwezig is wordt bepaald door het aantal werkplekken, de gemiddelde bezetting van werkplekken en de gebruikstijden van het kantoorgebouw. Dit kan vertaald worden in formule weergegeven in Tabel 2.2.

࢔ࢌ࢚ࢋ;ࢇࢇ࢔࢝ࢋࢠ࢏ࢍ= ࢔࢝ࢋ࢘࢑࢖࢒ࢋ࢑࢑ࢋ࢔× ࢌ࢈ࢋࢠࢋ࢚࢚࢏࢔ࢍ;ࢍࢋ࢓૚ ࢌ࢚ࢋ × ࢚ࢍࢋ࢈࢛࢘࢏࢑

࢔ࢌ࢚ࢋ;ࢇࢇ࢔࢝ࢋࢠ࢏ࢍ = Aantal fte aanwezig in het kantoorgebouw [fte] ࢔࢝ࢋ࢘࢑࢖࢒ࢋ࢑࢑ࢋ࢔ = Aantal werkplekken aanwezig in het gebouw [-] ࢌ࢈ࢋࢠࢋ࢚࢚࢏࢔ࢍ;ࢍࢋ࢓ = Gemiddelde bezetting van werkplekken [-] ࢚ࢍࢋ࢈࢛࢘࢏࢑ = Aantal uren per week dat het kantoorgebouw in gebruik is [˚C]

૚ ࢌ࢚ࢋ = Een werkweek van 40 uur voor één medewerker [40h]

Tabel 2.2 Formule aantal fte aanwezig in gebouw

In de berekening wordt het aantal aanwezige fte vermenigvuldigd met de warmteafgifte per persoon. Hiervoor is 80 Watt per persoon aangehouden (Stichting ISSO, 2009).

De flexfactor is toegevoegd aan de berekening om de verhouding aan te geven tussen het aantal fte in een organisatie en het aantal werkplekken in het kantoorgebouw. Hiermee kan gekeken worden wat de invloed is op het aantal fte in een organisatie. Dit is nodig om te kijken wat het energiegebruik per fte is. Ook wordt aan de hand van deze waarde berekend wat de bezettingsgraad is.

Een andere variabele die invloed heeft op het energiegebruik is de oppervlakte per werkplek. Met deze waarde kan berekend worden hoeveel werkplekken er in het kantoorgebouw aanwezig zijn. Dit kan door het totale oppervlakte te delen door de oppervlakte per werkplek.

In de basisberekening wordt de ventilatievoud bepaald aan de hand van een standaard minimum ventilatievoud. Deze waarde is vervangen door een minimum ventilatievoud per werkplek, volgens ISSO (2005) klasse C. Deze waarden zijn afgeleid uit een NPR-norm (NEN, 1999). Er is gekozen om de ventilatievoud te koppelen aan de werkplekken, omdat er met maximale bezetting voldoende geventileerd moet worden. De ventilatievoud heeft invloed op de warmte- en koudebehoefte, maar ook op het energiegebruik van ventilatoren en bevochtiging. Het energiegebruik van ventilatoren is direct gekoppeld aan de ventilatievoud. Er is een minimum ventilatievoud ingesteld, zodat het gebouw optimaal geventileerd wordt wanneer er weinig mensen aanwezig zijn, uit het oogpunt van gezondheid. Het verhogen van de ventilatievoud heeft als gevolg dat het vermogen van de ventilatoren groter wordt. Installatietechnische gevolgen worden niet meegenomen in dit onderzoek.

De bevochtiging in het basismodel wordt berekend aan de hand van een waarde per vierkante meter. Om het realistischer te maken zal dit samenhang moeten krijgen met de ventilatievoud en

(37)

de gebruikstijden. Het is mogelijk om de bevochtiging te koppelen aan de klimaatgegevens. De bevochtiging hangt dan af van de luchtvochtigheid buiten. Het nadeel hiervan is dat het veel tijd kost om dit in het model te verwerken. Daarnaast is de bevochtiging geen groot onderdeel van de energieberekening en in het totale energiegebruik zal het weinig verschil maken.

Het energiegebruik door bereiding van warm tapwater wordt in de basisberekening als een totaalwaarde gegeven. In werkelijkheid zal dit een relatie hebben met het aantal personen wat aanwezig is in het gebouw. Door het totaalgebruik te delen door de gebruikstijden en het aantal personen is het energiegebruik per aanwezig fte per gebruiksuur bepaald. Deze waarde wordt gekoppeld aan het aantal personen en de gebruikstijden.

2.3.5.4 Apparatuur

De apparatuur moet verder worden gespecificeerd om de invloed van Het Nieuwe Werken te kunnen berekenen. In de basisberekening bepaald een vermogen per vierkante meter vermenigvuldigd met het gebruiksoppervlak het energiegebruik. In realiteit zal een gedeelte van de aanwezige apparatuur persoonsgebonden zijn. Deze vermogens zullen los berekend moeten worden en vermenigvuldigd met een gebruiksfactor per uur.

Aan de hand van een lijst met aanwezige apparatuur en de vermogens daarvan kan inzicht gegeven worden. Sommige apparaten zijn continu in gebruik en sommige zijn persoonsgebonden. Hier wordt onderscheid in gemaakt aan de hand van profielen. De vermogens die continu in gebruik zijn, worden ieder uur meegerekend, ook op dagen dat het gebouw niet in gebruik is. Een deel van de apparatuur wordt omgezet van een vermogen per vierkante meter naar een vermogen per persoon. Aan ieder apparaat kan een profiel gekoppeld worden. De persoonsgebonden apparatuur wordt vermenigvuldigd met het totaal aantal fte wat aanwezig is. Het energiegebruik ten behoeve van de apparatuur wordt doorgerekend in de warmte- en koudebehoefte.

2.3.6

Validatie

Na de aanpassingen die aan het model gemaakt zijn, kan het model weer vergeleken worden met de EPA-U methode. Op deze manier kan gekeken worden of de toegevoegde parameters invloed hebben op de resultaten van de energieberekening. Door dezelfde uitgangspunten in te voeren als in de EPA-U methode kan een eerlijke vergelijking gemaakt worden. De uitgangspunten voor bezetting worden zo ingevuld dat er even zoveel mensen in het gebouw aanwezig zijn. Ook is de ventilatievoud aangepast aan de invoer van EPA-U. In Figuur 2.9 zijn de resultaten van de berekeningen weergegeven. De rode kolommen geven de resultaten van de EPA-U methode weer. De blauwe kolom geeft de resultaten volgens de aangepaste methode. In deze methode zitten uitgangspunten die niet overeenkomen met de uitgangspunten met EPA-U. Deze zijn in de groene kolom verwerkt. Meer resultaten zijn te vinden in Bijlage VII.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The conditions that contributed to making the enhancement of SEP were as follows: the allocation of two empty classrooms proved useful as it was far away from the noise and

(2) de kenmerken van het businessmodel in het bijzon- der, (3) de druk die wordt ervaren vanuit de omgeving om het businessmodel te innoveren, (4) de focus ten aanzien

Wanneer duidelijk is wat de doelgroep van kenniswerkers is en waar deze zich bevindt, kan worden onderzocht in hoeverre hun locatie een rol speelt in de

Zodra een gemeente het besluit neemt om Het Nieuwe Werken te implementeren en daarmee de manier van werken binnen de organisatie te veranderen, wordt het interessant

We observed no relationship between beta-lactamase activity and sputum amoxicillin concentration (,MIC 90 or $MIC 90 ) in patients treated with amoxicillin/clavulanic acid for

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright

Dus het lijkt soms ook wel, dat zie je in de organisatie, we hebben HNW dat lijkt heel veel vrijheid te geven, maar aan de andere kant heb je de beperking juist van al die

Het Nieuwe Werken bij de Lokale Overheid – Anne Goossens 37 Aan de hand van bovenstaande analyse kan er een antwoord gegeven worden op de derde deelvraag: In