• No results found

H.L. Zwitzer †, J. Hoffenaar, C.W. van der Spek (eds.), Het Staatse leger, Deel IX, De achttiende eeuw 1713-1795

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H.L. Zwitzer †, J. Hoffenaar, C.W. van der Spek (eds.), Het Staatse leger, Deel IX, De achttiende eeuw 1713-1795"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2013 Royal Netherlands Historical Society | KNHG

Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-110017 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 128-4 (2013) | review 93

H.L. Zwitzer †, J. Hoffenaar, C.W. van der Spek (eds.), Het Staatse leger, Deel IX, De

achttiende eeuw 1713-1795 (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 2012, 946 pp., ISBN 978 90

6707 659 3).

Bijna vijftig jaar na de afronding van het vorige deel en ruim honderd jaar na aanvang van het project, kwam vorig jaar eindelijk het negende en laatste deel van de reeks Het staatse leger uit. De gewezen luitenant-kolonel en historicus H.L. Zwitzer liet bij zijn overlijden in 2004 een manuscript na dat volgens de redacteuren Jan Hoffenaar en Christiaan van der Spek ‘noch geheel, noch grondig gecheckt was’ (11). Maar dankzij hun redigeerwerk kon dit deel acht jaar later alsnog onder auspiciën van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie voltooid worden. In meer dan zeshonderd pagina’s beschrijving en meer dan tweehonderd pagina’s aan bijlagen geeft het boek een totaaloverzicht van de

ontwikkeling van het Nederlandse militaire apparaat van de Vrede van Utrecht tot de val van de oude Republiek.

De lange looptijd van de serie suggereert een moeizaam publicatietraject. De gepensioneerde luitenant-kolonel van de Infanterie F.J.G. ten Raa schreef de eerste zeven delen, die samen de periode tot de dood van Willem III besloegen. Tot aan deel V wist de directeur van het Krijgsgeschiedkundig Archief van de Generale Staf, F. de Bas, op grond van zijn hogere militaire rang af te dwingen dat hij als mede-auteur werd vermeld. Het proloog bij dit laatste deel maakt echter duidelijk dat hieraan geen enkele inhoudelijke bijdrage ten grondslag lag. Dankzij de vasthoudende dochter van Ten Raa verschenen deel VI en VII postuum onder de naam van alleen de werkelijke auteur, maar daar ging wel een periode van twintig jaar en veel getouwtrek aan vooraf. Deel VIII, geschreven door de artillerieofficier J.W. Wijn, verscheen tussen 1956 en 1964 in drie losse banden en

beschrijft minutieus de Spaanse Successieoorlog. Verscheidene pogingen vanuit de ‘Sectie Krijgsgeschiedenis’ (in haar verschillende institutionele gedaanten) om te komen tot vervolgdelen strandden, totdat Zwitzer het project postuum tot een goed einde bracht.

De achttiende eeuw blijft voor wat betreft de militaire geschiedschrijving armzalig bedeeld. De grote uitzonderingen daarop vormen Zwitzers eigen standaardwerk De militie van den staat uit 1991, dat de geschiedenis van de legerorganisatie in de hele periode van de Republiek bestrijkt, en Olaf van Nimwegens werken over logistiek tijdens de Spaanse Successieoorlog en over oorlogvoering en buitenlandse politiek tijdens de

(2)

Oostenrijkse Successieoorlog. Voor gedetailleerde beschrijvingen van bijvoorbeeld de rol van de Hertog van Brunswijk in de laat achttiende-eeuwse oorlogspolitiek of de verhitte debatten over uitbreiding van leger en vloot in dezelfde periode moeten we teruggaan tot de proefschriften van Bootsma en Bartstra uit respectievelijk 1962 en 1952. Als naslagwerk voor de geschiedenis van troepenbeheer en krijgshandelingen in de achttiende eeuw vult dit laatste deel van Het staatse leger daarmee een grote lacune.

Maar Zwitzers doel was meer dan alleen het schrijven van een naslagwerk.

Herhaaldelijk geeft hij aan de Histoire Bataille – de traditionele militaire geschiedschrijving, beheerst door vaak uiterst nationalistische lofzangen op ‘grote veldheren’ en ‘hun

heldendaden’ – te willen vermijden (zie bijvoorbeeld 198-202). Dit is terug te zien in de indeling van het boek. De oorlogshandelingen worden in samenhang behandeld met verwikkelingen in de internationale diplomatie en de binnenlandse politiek. Ook gaat Zwitzer in op de partijpolitieke en financiële achtergronden van de debatten over legeruitbreiding en -reductie.

Jammer genoeg is dit boek juist waar het probeert aan de traditionele Histoire Bataille te ontkomen het minst geslaagd. Dit is gedeeltelijk een kwestie van opbouw. Om begrijpelijke redenen koos Zwitzer ervoor om de rode draad van de voorgaande delen ook in dit laatste deel voort te zetten. En dus draait ook dit boek primair om veldslagen en belegeringen, de ontwikkeling van bevelsstructuur en legersamenstelling. De – soms lange – passages daartussen zijn zeker niet overbodig, maar vormen toch nooit de kern van het betoog. Daardoor blijft dit in essentie altijd een geschiedenis van de achttiende eeuw door officiersogen, in plaats van de bredere geschiedschrijving van ‘oorlog en maatschappij’ die hier en daar wordt beloofd.

Nog storender is dat de passages waarin de bredere politiek-maatschappelijke context aan bod komt, getuigen van een door en door traditionele benadering van de Nederlandse geschiedenis. Zwitzer mengt zich vaker in debat met auteurs als Pieter Geyl en Jan Wagenaar (!) dan met zijn tijdgenoten. Verder figureren ook in dit boek weer de overbekende elementen uit een nogal karikaturale behandeling van de achttiende eeuw, waarin de economie altijd in verval was, de staat permanent verlamd werd door haar schuldenlast, en de plaats van de Republiek in de wereld nooit meer kon worden wat ze ooit geweest was.

Dat neemt niet weg dat ook de bredere beschouwingen in dit boek vaak veel interessants bevatten. Dat geldt zeker waar het gaat om thema’s waarbij politieke verhoudingen en militaire verwikkelingen nauw met elkaar verbonden waren. Een mooi voorbeeld hiervan is Zwitzers beschrijving hoe de competentiestrijd tussen Willem IV en Waldeck, bevelhebber van de Staatse troepen in de Oostenrijkse Nederlanden,

doorwerkte in het voor de Republiek desastreus verlopen oorlogsjaar 1747-1748. Een veelvoud van dergelijke observaties, gecombineerd met ouderwets degelijke militaire geschiedschrijving, maken dit laatste deel van Het Staatse Leger minstens zo nuttig als de voorgaande delen. We kunnen Hoffenaar en Van der Spek dan ook dankbaar zijn dat ze deze laatste pennenvrucht van Zwitzer het licht hebben doen zien.

(3)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om een jaarlijkse uitkering van 1000 gulden rente te krijgen moest een persoon, die we in de rest van het verhaal Jantje zul- len noemen, 25.000 gulden aan de overheid uitlenen..

De gevolgen van de ambities van de Nadere Reformatoren zijn bekend: niet alleen werd de gelovige aangeraden vrome literatuur te lezen, berouw te tonen en veel te bidden, maar ook

De culturele distantie die door Nederlandse en Duitse opiniemakers, reizigers en literatoren vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd benadrukt, moet dus gezien worden

28 Met deze boekjes kan men daarin verbetering brengen, maar, zo wordt telkens benadrukt: een goede stijl van brieven schrijven kan alleen aangeleerd worden door veel te oefenen.

Niet alleen waren de eerste deeltjes van de Hollantsche Schouburgh volgens de titelpagina ‘opgeset’ door Servaas de Konink, een schouwburgmusicus; in een advertentie voor het

He asks: ‘Do we need more than one Enlightenment?’ Instead of studying several national varieties of Enlightenment thought, Robertson proposes for consideration a

Met het omarmen van Newton was alleen tekst veelal niet meer voldoende voor het verkrijgen van wetenschappelijke autoriteit, maar diende het publiek door demonstratie te

Net als veel andere studenten was hij bovendien naar eigen zeggen dikwijls niet erg deugdzaam, maar er bestond volgens hem een verschil tussen de mens en de rol van spectator die