• No results found

De rol van aandacht bij de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van aandacht bij de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Aandacht bij de Relatie tussen Leeftijd en Werkgeheugen Myrthe Veenman

Bachelorthese

Studentnummer: 10554459 Begeleider: Hyke Tamminga Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden: 4348 (incl. verwijzingen, tabellen en figuren) Aantal woorden abstract: 122

(2)

Abstract

Mensen worden steeds ouder. Een groot nadeel van ouder worden is het

verminderen van belangrijke cognitieve functies zoals het werkgeheugen. In dit onderzoek is onderzocht of aandacht de negatieve relatie tussen leeftijd en werkgeheugen beïnvloedt. Aan het onderzoek deden 58 deelnemers mee met een leeftijd tussen de 44 en 75 jaar. Het werkgeheugen werd gemeten door het aantal goede antwoorden op een visuo-spatiële werkgeheugentaak, de n-back test. Aandacht werd gemeten door de standaard deviatie van reactietijden op de SART. Er werd geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen gevonden, r = -0.256, p = 0.072. Hierdoor kon de invloed van aandacht niet onderzocht worden en wordt uit dit onderzoek niet duidelijk of aandacht cognitieve veroudering van het werkgeheugen beïnvloedt. Vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden.

(3)

De Rol van Aandacht bij de Relatie tussen Leeftijd en Werkgeheugen

Door de verbetering van onder andere de gezondheidszorg is de levensverwachting van mensen fors gestegen (Giesbers, Verweij & De Beer, 2013). Mensen leven niet alleen langer, tevens leven er in Nederland steeds meer mensen van 65 jaar of ouder: er is sprake van vergrijzing (Giesbers et al. 2013). Aangezien het zelfstandig functioneren op een bepaalde leeftijd achteruitgaat, betekent dit ook dat er meer hulpmiddelen nodig zijn om voor deze ouderen te zorgen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Naast de hiermee gemoeide kosten, blijkt ook de tevredenheid over het leven te dalen wanneer mensen niet meer zelfstandig kunnen functioneren (Ouderenfonds, 2016). Vandaar het belang om verklaringen voor het verminderde functioneren te

onderzoeken.

Een reden waarom het zelfstandig functioneren achteruitgaat is het verminderen van cognitieve functies naarmate iemand ouder wordt, cognitieve veroudering genoemd. Cognitieve functies zijn de processen die betrokken zijn bij het opnemen en verwerken van informatie (GGZ groep, 2016) . Met cognitieve functies worden bijvoorbeeld intelligentie, geheugen, aandacht en concentratie, snelheid en informatieverwerking, planningsvaardigheden, sociale cognitie, taal en

probleemoplossend vermogen bedoeld. Volgens Salthouse (2010) is er bij cognitieve veroudering in het zestigste levensjaar een verbetering van functies als vocabulaire en overdraagbare kennis, tegen een verslechtering op functies als snelheid, redeneren, geheugen en spatiale visualisatie. Voor die verslechtering worden verschillende

oorzaken genoemd: de afname van grijze en witte stof in de hersenen, de veranderingen in witte stof en de afname van het aantal neurotransmitters (Harada, Love & Triebel, 2013). De afname van hersenvolume wordt gevonden in de prefrontale cortex (Raz, Lindenberger, Rodrigue, Kennedy, Head, Williamson & Acker, 2005). Volgens de

(4)

prefrontale cortex theorie (West, 1996) is de vermindering van de hersenvolume in de prefrontale cortex verantwoordelijk voor het verminderde functioneren van het werkgeheugen. Dit wordt ondersteund door onderzoek waar bij veroudering het functioneren van het werkgeheugen achteruit was gegaan (Dobbs & Rule, 1989; Elliott, Cherry, Brown, Smitherman, Jazwinski, Yu & Volaufova, 2011). Het werkgeheugen is dus een cognitieve functie die afneemt naarmate mensen ouder worden.

Het werkgeheugen is een systeem in het brein die zorgt voor tijdelijke opslag en manipulatie van informatie (Baddeley, 2003). Het is een belangrijke functie voor het dagelijks functioneren, aangezien het een rol speelt bij taal (Daneman & Merikle, 1996), probleemoplossend vermogen (Swanson, 2004), redeneren en abstract denken

(Buehner, Krumm & Pick, 2005). Bij kinderen blijkt het werkgeheugen de academische prestatie beter te voorspellen dan het IQ (Alloway & Alloway, 2010). Daarnaast komt bij veel stoornissen een verstoring van het werkgeheugen voor, zoals bij Attention-Deficit Hyperactivity Disorder (Dige & Wik, 2005) en schizofrenie (Manglam, Ram, Praharaj & Sarkhel, 2010). Een optimale werkgeheugenfunctie is dus van belang voor het dagelijks functioneren.

Aangezien het werkgeheugen een belangrijke functie is, is het essentieel de werking ervan te begrijpen. Volgens Baddeley (2003) is het werking van het

werkgeheugen te verklaren door het multi-component model. Volgens dit model zou het werkgeheugen uit een aantal componenten zijn opgebouwd. Ten eerste er is de

fonologische lus waar door herhaling verbale informatie wordt vastgehouden. Ten tweede is er het visueel-ruimtelijk kladblok waarin visuele informatie tijdelijk wordt vastgehouden. Ten derde is er de episodische buffer die zorgt voor de bewaring van meerdere gebeurtenissen en het structureren van informatie. De genoemde drie componenten bevinden zich op hetzelfde niveau. Op een hoger niveau is er de central

(5)

executive, die de andere drie componenten aanstuurt. De central executive is een controlesysteem die met een beperkte aandachtcapaciteit verantwoordelijk is voor de manipulatie en controle van het visueel-ruimelijke kladblok, de fonologische lus en de episodische buffer. Met de beperkte aandachtcapaciteit van de central executive wordt bedoeld dat niet aan alles aandacht kan worden gegeven. Aandacht kan worden gedefinieerd als een proces dat relevante informatie scheidt van niet-relevante informatie (Kessels, Eling, Ponds, Spikman & Zandvoort, 2012). Wanneer er te weinig aandacht wordt gegeven aan informatie, kan die informatie niet worden onthouden en gemanipuleerd. De rol van aandacht in de central executive wijst er op dat aandacht invloed heeft op het functioneren van het werkgeheugen.

Dat aandacht een invloed heeft op het functioneren van het werkgeheugen wordt verder uitgewerkt door Hasher en Zacks (1988, aangehaald in Darowski et al. 2008). Wanneer aandachtproblemen optreden, zal het werkgeheugen minder goed

functioneren. Wanneer er geen aandachtproblemen optreden, zal het werkgeheugen volgens de norm functioneren. Hasher en Zacks beweren dat de capaciteit van het werkgeheugen afneemt wanneer meer irrelevante informatie onnodig in het

werkgeheugen worden opgeslagen (1988, aangehaald in Darowski et al. 2008). Hierdoor bevat het werkgeheugen minder relevante informatie en functioneert het dus minder goed. Dit werd ook gevonden in onderzoek van Darowski et al. (2008) waarbij de deelnemers een leestaken met afleidingen en werkgeheugentaken uitvoerden. Ouderen deden langer over de leestaken waardoor geconcludeerd werd dat deze groep last had van de afleiding. Daarnaast functioneerde het werkgeheugen van de ouderen minder goed. De problemen met afleiding voorspelden de prestatie op de werkgeheugentaak. Aandacht blijkt dus een negatieve invloed op het werkgeheugen te hebben.

(6)

op het functioneren van het werkgeheugen. Het blijkt niet alleen dat afleiding, dus verminderde aandacht, ervoor zorgt dat het werkgeheugen minder goed functioneert, maar ook blijkt dat het trainen van aandacht ervoor zorgt dat het werkgeheugen beter functioneert (Osaka, Yaoi, Otsuka, Katsuhara & Osaka, 2012). Volgens de onderzoekers zorgen afwijkingen in aandacht, met name verminderde controle over conflicterende informatie en verminderd inhibitievermogen, voor een afname van de prestatie van het werkgeheugen. Bij ouderen zou het negeren van irrelevante stimuli moeilijker zijn, waardoor de prestatie van het werkgeheugen afneemt. Uit dit onderzoek bleek dan ook dat het oefenen van het verdelen van aandacht en het oefenen van inhibitie, zorgt voor het beter functioneren van het werkgeheugen. Ook López Perez-Diaz, Calero en

Navarro-Gonzalez (2013) constateerden een rol van aandacht bij de werking van het werkgeheugen. Uit dat onderzoek blijkt dat het functioneren van volgehouden aandacht, cognitieve achteruitgang beschermt en het functioneren van andere cognitieve functies voorspelt. Hiermee kan geconcludeerd worden dat aandacht het werkgeheugen op meerdere manieren beïnvloedt.

Niet alleen bestaat er een relatie tussen aandacht en werkgeheugen en een relatie tussen leeftijd en het werkgeheugen, maar er is ook een relatie tussen leeftijd en

aandacht. Zo blijkt dat ouderen minder goed hun aandacht vol kunnen houden dan jongeren omdat zij afleidingen slechter kunnen inhiberen (Chao en Knight, 1997). Uit een ander onderzoek bleek het verminderde functioneren van aandacht bij het toenemen van de leeftijd uit de tragere reactietijden van ouderen (Carriere, Cheyne, Soman & Smilek, 2010). De oudere deelnemers maakten een vergelijkbaar aantal fouten als de jongere deelnemers, wat verklaard werd door de tragere reactietijden van de oudere deelnemers in vergelijking met de jongere deelnemers. Door langer de tijd te nemen, werd door de ouderen voorkomen dat fouten werden gemaakt. Ten slotte werd

(7)

in ander onderzoek geconcludeerd dat volgehouden aandacht veroudert, wat zich uitte in dat oudere volwassenen minder goede antwoorden en meer foute antwoorden gaven (Mani, Bedwell & Miller, 2005, aangehaald in Staub, Doignon-Camus, Després &

Bonnefond, 2013) en trager reageerden (Filley & Cullum, 1994, aangehaald in Staub et al. 2013). Er kan dus geconcludeerd worden dat er een relatie is tussen leeftijd en aandacht.

Uit de besproken onderzoeken blijkt dat leeftijd aandacht en het werkgeheugen beïnvloedt. Daarnaast blijkt dat aandacht het werkgeheugen beïnvloedt. Wat nog onduidelijk is of de relatie tussen leeftijd en aandacht de relatie tussen leeftijd en

werkgeheugen beïnvloedt. Wat daarnaast ontbreekt volgens de meta-analyse van Staub et al. (2013), is onderzoek naar volgehouden aandacht. Er is veel onderzoek naar

inhibitie gedaan (Darowski et al. 2008), wat een onderdeel is aandacht, maar niet het hele begrip omvat. Daarnaast gebruiken veel onderzoeken inhibitie als maat voor volgehouden aandacht, terwijl reactietijden op een monotone taak tevens een goede maat zijn van volgehouden aandacht. Om deze reden wordt in dit onderzoek onderzocht of aandacht de relatie tussen leeftijd en het werkgeheugen beïnvloedt. Verwacht wordt dat bij cognitieve veroudering het functioneren van het werkgeheugen afneemt en dat deze relatie gemedieerd wordt door de mate van volgehouden aandacht. In het

onderzoek maakten de deelnemers een volgehouden aandachttest en een test van het visuo-spatiële werkgeheugen. Er werd verwacht dat mensen die ouder waren, slechter zouden scoren op de werkgeheugentest, maar dat deze relatie te verklaren was door de een verminderde volgehouden aandachtsfunctie.

(8)

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 58 volwassenen mee in de leeftijdscategorie van 44 tot 75 jaar. De deelnemers werden geworven door acht studenten aan de Universiteit van Amsterdam en vertegenwoordigden de algemene Nederlandse populatie. Een

inclusiecriterium was dat de deelnemers Nederlands spraken, zodat de vragenlijsten en instructies konden worden begrepen. De deelnemers ontvingen geen beloning voor de deelname aan dit onderzoek.

Om verschillende redenen konden de deelnemers worden uitgesloten van de analyse. Ten eerste wanneer de visus van de deelnemers niet goed was. Aangezien sommige testen visuele informatie bevatten, was het belangrijk dat deelnemers dit goed konden zien. Dit werd persoonlijk uitgevraagd. Ten tweede wanneer deelnemers een IQ van 70 of lager hadden. Een schatting van het IQ is gemaakt door de Nederlandse

Leestest voor Volwassenen (NLV, Schmand, Lindeboom & Van Harskamp, 1992; Mulder, Dekker & Dekker, 1996, aangehaald in Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Ten derde werd het algemeen cognitief functioneren gescreend met de Nederlandse vertaling van de Mini-Mental State Examination (MMSE) (Kok & Verhey, 2002). Wanneer het algemeen cognitief functioneren niet normaal is, kan het wijzen op een mogelijke dementie. Bij een MMSE-score van 24 of lager werden deelnemers uitgesloten van de analyse. Ten slotte werden deelnemers uitgesloten als ze leden aan een depressie, vanwege een negatief verband tussen depressie en het cognitief functioneren

(Christopher & MacDonald, 2005), wat een mogelijke leeftijdsrelatie kan maskeren. Dit negatieve verband houdt in dat wanneer men lijdt aan een depressie, het werkgeheugen minder goed functioneert. Er kan dan niet meer geconcludeerd worden dat de gevonden resultaten te wijten zijn aan de onderzoeksvariabelen. Depressieve symptomen werden

(9)

gescreend met de Nederlandse vertaling van de Beck Depression Inventory (BDI) (Van der Does, 2002). Bij een score van 20 of hoger, wat zou wijzen op aanwezigheid van een mogelijke depressie, werden deelnemers uitgesloten van de analyse.

Materialen

N-back test. De n-back test is een valide test om het visuo-spatiële werkgeheugen te meten (Kirchner, 1958; Chatham, Herd, Brant, Hazy, Miyake, O'Reilly & Friedman, 2011). In dit onderzoek werd de test op de computer afgenomen met het programma E-prime (Psychology Software Tools, 2012). In de test kregen de deelnemers een plaatje van een appel te zien waarin vier gaten zaten: linksonder, linksboven, rechtsonder en rechtsboven. Uit een van de gaten kwam een rups. De test bestaat uit drie condities. In de eerste conditie, de 1-back, moest na het piepje aangegeven worden uit welk gat de rups twee beurten geleden kwam. De volgende conditie was de 2-back. Hierbij moest na het piepje aangegeven worden uit welk gat de rups drie beurten geleden kwam. Ten slotte bij de 3-back moest na het piepje aangegeven worden uit welk gat de rups vier beurten geleden kwam. Ter verduidelijking is er een foto van de taak te zien in Figuur 1. Per conditie waren er 32 trials. De stimulus werd 2000 ms gepresenteerd en na 3000 ms volgende een nieuwe trial. Er werd gemeten hoeveel goede antwoorden werden

gegeven. Hoe meer goede antwoorden, hoe beter het werkgeheugen. De test duurde ongeveer 15 minuten.

(10)

Tijd

Figuur 1. Dit is een voorbeeld van de 1-back taak. Bij de tweede appel dient worden aangegeven dat de rups de vorige beurt uit het gat linksboven kwam. Vervolgens komt er weer een rups in beeld en dient de deelnemer aan te geven dat de rups de vorige beurt rechtsonder te zien was.

Sustained Attention to Response Task (SART). De SART is een valide test om volgehouden aandacht te meten (Robertson, Manly, Andrade, Baddeley & Yiend, 1997; Smilek, Carriere & Cheyne, 2010). De test werd op de computer afgenomen met het programma E-prime (Psychology Software Tools, 2012). De deelnemers kregen op het scherm eerst een kruis te zien, vervolgens een cijfer en daarna een cirkel met een kruis erin. Wanneer de cirkel en het kruis oplichtten, moesten de deelnemers zo snel mogelijk op de spatiebalk drukken. Alleen mochten de deelnemers niet drukken wanneer het cijfer drie alvorens het cirkel met het kruis was verschenen, dit wordt een no-go stimuli genoemd. Er waren negen oefentrials en 225 echte trials. Van de echte trials waren er 25 no-go stimuli. Het kruis was 313 ms in beeld gevold door een masker van 125 ms.

Vervolgens was het cijfer 63 ms in beeld gevolgd door een masker van 375 ms. Ten slotte was de kruis met het cirkel 563 ms in beeld. Ter verduidelijking is een foto van de taak te zien in Figuur 2. Er werd gemeten hoe lang de deelnemers erover deden om te reageren, waarbij werd gekeken naar de spreiding van de reactietijden. Dit wordt ook

(11)

wel de standaard deviatie genoemd. Hoe minder spreiding, hoe lager de standaard deviatie, hoe beter de volgehouden aandacht. De test duurde ongeveer 15 minuten.

Tijd

Figuur 2. Eerst krijgen de deelnemers een kruis te zien, daarna het cijfer vijf en

vervolgens lichten het kruis en de cirkel op dus moeten de deelnemers op de spatiebalk drukken. Daarna volgt weer een kruis, gevolgd door het cijfer 3 waarna de deelnemers niet mogen drukken.

Procedure

Het onderzoek (2016-BC-6825) is door de Commissie Ethiek goedgekeurd. De deelnemers werden voorafgaand aan het onderzoek geïnformeerd over het doel van het onderzoek en moesten toestemmen met hun deelname aan het onderzoek. Bij de

deelnemers is een testbatterij van negen taken en zeven vragenlijsten afgenomen. Van deze testbatterij zijn er vier taken en twee vragenlijsten gebruikt voor het huidige onderzoek. De afname duurde ongeveer anderhalf uur. De deelnemers werden willekeurig ingedeeld in condities. Per conditie verschilde de afnamevolgorde van de testen, counterbalancing genoemd. Zo werd voorkomen dat de afnamevolgorde de uitkomst van het onderzoek beïnvloedde en werden oefen- en vermoeidheidseffecten tegen gegaan. De testbatterij werd afgenomen in een ruimte waarin alleen de deelnemer

x

5

X

3

(12)

en testleider aanwezig waren. Voordat de testen werden afgenomen kregen de

deelnemers gestandaardiseerde instructies over de testen te horen of te lezen. Wanneer de deelnemer het had begrepen, werd de test gestart. De vragenlijsten werden via het programma Qualtrics (Qualtrics, 2016) op de computer afgenomen. Ten slotte werd de deelnemers gelegenheid gegeven om vragen te stellen over het onderzoek.

Statistische analyse

Wanneer er data van een deelnemer miste, werd de data van de deelnemers uit de analyse gehaald. Bij outliers werd de waarde aangepast naar de volgende waarde in de dataset, die geen outlier was, plus één. was Hiervan was sprake bij één deelnemer.

De data werd geanalyseerd met behulp van IBM SPSS statistics 22 (IBM Corp, 2013). In G*Power (versie 3.9.1.2; Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007; Faul,

Erdfelder, Buchner & Lang, 2009) is een poweranalyse uitgevoerd. Met een power van .95 en een alfa van 0.05 zou een groepsgrootte van 42 genoeg moeten zijn om een groot effect te detecteren.

Een bivariate correlatie werd uitgevoerd om te kijken of er een relatie was tussen leeftijd en het aantal goede antwoorden op de n-back. Voordat de analyse werd

uitgevoerd, werden de assumpties van normaliteit en lineariteit, onafhankelijkheid en homoscedasticiteit gecontroleerd. Aan de assumpties werd voldaan. Bij de analyse is de onafhankelijke variabelen leeftijd. De afhankelijke variabele is het aantal goede

antwoorden op de drie condities van de n-back (n-back123). Vervolgens was het plan door middel van de process optie (Hayes, 2012) onder regression in SPSS gekeken of de standaard deviatie van reactietijden op de SART de relatie tussen leeftijd en het aantal goede antwoorden op de n-back123 medieert. Aangezien er geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen werd gevonden, kon de mediatieanalyse niet worden uitgevoerd.

(13)

Exploratief. Een multiple regressieanalyse is uitgevoerd over leeftijd, IQ-schatting en het werkgeheugen. Met een bivariate correlatie werd gekeken of er een relatie was tussen leeftijd en de standaard deviatie van reactietijden op de SART. Met als doel de beschreven relatie tussen leeftijd en aandacht in de inleiding te repliceren. Daarnaast werd met een bivariate correlatie onderzocht of er een relatie was tussen de standaard deviatie van reactietijden op de SART en het aantal goede antwoorden op de n-back123. Dit had het doel de beschreven relatie tussen aandacht en werkgeheugen in de inleiding te repliceren. Ten slotte is er bivariate correlatie uitgevoerd over de IQ-schatting en aantal goede antwoorden op de n-back123, IQ-IQ-schatting en de standaard deviatie van reactietijden op de SART, en IQ-schatting en leeftijd.

(14)

Resultaten

Van de 58 deelnemers rapporteerden er vier een score van 20 of hoger op de BDI. Eén deelnemer had de n-back test niet afgemaakt wegens vermoeidheid, bij twee

deelnemers miste data van de n-back en bij één deelnemer miste data van de SART. Deze deelnemers werden uitgesloten van de analyse. De 50 deelnemers (32 vrouwen en 18 mannen) die overbleven, hadden een gemiddelde leeftijd van 55,32 jaar (SD = 5,719). In Tabel 1 wordt voor de belangrijkste gegevens van de deelnemers in dit onderzoek het gemiddelde, de bijbehorende standaardafwijking en het minimum en maximum weergeven.

Tabel 1

Gemiddelde, Standaarddeviatie (Tussen Haakjes), Minimum, Maximum, Mediaan en Variantie van de Belangrijkste Onderzoekgegevens.

Gemiddelde (SD)

Minimum Maximum Mediaan Variantie

Leeftijd (in jaren) IQ-schatting N-back123 SART 55.32 (5.72) 109.20 (14.43) 71.14 (14.13) 103.03 (31.16) 44 81 44 53.51 69 136 96 175.61 55 111 74 101,94 32.71 208.20 203,02 970,75

Noot. Bij de n-back123 gaat het om het aantal goede antwoorden en bij de SART om de standaard deviatie van reactietijden.

Een bivariate correlatie is uitgevoerd over de leeftijd van de deelnemers en het totaal aantal goede antwoorden op de n-back voor conditie een, twee en drie

(15)

op de n-back123, r = -0.256, p = 0.072. Figuur 3 biedt een visuele representatie van de data.

Figuur 3. De relatie tussen de leeftijd van deelnemers en het aantal goede antwoorden op de n-back123.

Exploratieve analyses

Een multiple regressieanalyse is uitgevoerd over de leeftijd en IQ-schatting van de deelnemers als voorspeller en het aantal goede antwoorden op de n-back123 als afhankelijke variabele. Het model bleek geen significante voorspeller van het aantal goede antwoorden op de n-back123, F(2, 47) = 1.682, R2 = 0.067, p = 0.197. Leeftijd was

geen significante voorspeller van het aantal goede antwoorden op de n-back123, B = -0.667, t(47) = -1.799, p = 0.78. Het geschatte IQ was geen significante voorspeller van het aantal goede antwoorden op de n-back123, B = 0.035, t(47) = 0.241, p = 0.811. In Figuur 4 wordt de data visueel weergeven.

(16)

Tabel 3

Lineair Model van de Voorspellers Leeftijd en IQ-schatting op de Standaard Deviatie van Reactietijden op de N-back123. B (CI) SE B 𝛽𝛽 P Leeftijd IQ-schatting -0.667 (-1.413, 0.079) 0.035 (-0.260, 0.331) 0.371 0.147 -0.268 0.036 0.078 0.811

Noot. B = bèta coëfficiënt, CI = betrouwbaarheidsinterval, SE B = standaardfout, 𝛽𝛽 = gestandaardiseerde bèta en p = overschrijdingskans.

Figuur 4. De relatie tussen de leeftijd, het geschatte IQ en het aantal goede antwoorden op de n-back123.

(17)

Een bivariate correlatie is uitgevoerd over de leeftijd van de deelnemers

en de standaard deviatie van reactietijden op de SART. Leeftijd bleek niet significant te correleren met de standaard deviatie van reactietijden op de SART (SD-SART), r = 0.265, p = 0.063. In Figuur 5 wordt de data visueel weergegeven.

Figuur 5. De relatie tussen de leeftijd van deelnemers en de standaard deviatie van reactietijden op de SART.

Een bivariate correlatie is uitgevoerd over de standaard deviatie van reactietijden op de SART en het aantal goede antwoorden op de n-back123. De SD-SART bleek niet significante te correleren met het aantal goede antwoorden op de n-back123, r = -0.087, p = 0.548.

Een bivariate correlatie is uitgevoerd over de IQ-schatting en het aantal goede antwoorden op de n-back123. De IQ-schatting bleek niet significant te correleren met het aantal goede antwoorden, r = -0.051, p = 0.727.

(18)

IQ-schatting bleek niet significant te correleren met de standaard deviatie van reactietijden op de SART, r = -0.023, p = 0.873.

Een bivariate correlatie is tevens uitgevoerd over de IQ-schatting en de leeftijd van de deelnemers. De leeftijd van de deelnemers bleek significant te correleren met de IQ-schatting, r = 0.323, p = 0.022. In Figuur 5 is te zien dat naarmate de leeftijd van de deelnemers hoger is, ook het geschatte IQ hoger is.

(19)

Discussie

In deze studie is onderzocht of de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen

verklaard kon worden door de relatie tussen leeftijd en volgehouden aandacht. Er werd geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen gevonden. Er kan daarom niet

geconcludeerd worden dat aandacht de cognitieve veroudering van het werkgeheugen beïnvloedt. Om de besproken relaties in de inleiding tussen leeftijd en aandacht en aandacht en werkgeheugen te repliceren, is in de exploratieve analyse de relatie tussen leeftijd en aandacht onderzocht. Er werd geen relatie gevonden. Dit is in tegenstelling met wat in eerder onderzoek is gevonden. Andere exploratieve analyses vertoonden geen relatie tussen intelligentie en werkgeheugen en geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen wanneer gecontroleerd werd voor intelligentie. Tot slot werd een positieve relatie tussen leeftijd en intelligentie gevonden.

Aangezien er geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen werd gevonden, wordt de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen die in voorgaand onderzoek werd gevonden (Elliott et al. 2011), niet bevestigd. Beperkingen in de opzet kunnen verklaringen bieden voor deze bevinding.

Allereerst kan het niet vinden van een relatie tussen leeftijd en werkgeheugen te wijten zijn aan het geringe aantal deelnemers in dit onderzoek. Dit kan tot fout negatieve conclusies leiden: een relatie wordt niet erkend. In dit huidige onderzoek werd geen verband werd gevonden, terwijl op basis van de G*power analyse deze wel gedetecteerd had moeten worden. Geconcludeerd kan worden dat het effect in deze studie te klein was om een verband te detecteren. Om bij een klein effect toch een verband te detecteren, zouden meer deelnemers nodig moeten zijn. In vervolgonderzoek zou daarom voor een grotere sample moeten worden gezorgd.

(20)

bovengemiddelde intelligentie aan dit onderzoek deelnamen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen met een hogere intelligentie meer cognitieve reserves hebben (Stern, 2002). Het hebben van meer cognitieve reserves, zou ertoe leiden dat cognitieve afwijkingen minder snel worden gedetecteerd. Uit de exploratieve analyse bleek dat leeftijd en intelligentie positief correleerden. Dit kan betekenen dat de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen niet werd gevonden, omdat bij de oudere deelnemers de hogere intelligentie het detecteren van afwijkingen bemoeilijkt. Dit werd exploratief onderzocht. Echter bleek uit exploratieve analyses dat in deze studie intelligentie niet samenhing met het werkgeheugen en dat nog steeds geen sprake was van een relatie tussen leeftijd en werkgeheugen wanneer gecorrigeerd werd voor intelligentie. De hypothese kan dus worden verworpen. Wel wordt voor vervolgonderzoek geadviseerd een groep te werven met voldoende spreiding in intelligentie over verschillende

leeftijden zodat dit de resultaten niet kan vertroebelen.

Tevens bleek uit de analyse dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers relatief laag was. De gemiddelde leeftijd en de mediaan waren rond de 55 jaar met een variantie van 32.71, terwijl in dit onderzoek een leeftijdsrange werd gehanteerd van 44 tot 75 jaar. Het zou kunnen dat bij een leeftijd van onder de 60 jaar nog geen cognitieve

afwijkingen voorkomen wat betreft het werkgeheugen. De groep is te jong om cognitieve afwijkingen vast te stellen. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat cognitieve afwijkingen beter te detecteren zijn naarmate de leeftijd stijgt (Salthouse, 2004; Richards & Deary, 2005). Kortom, er is te weinig spreiding om een leeftijdseffect te vinden. In

vervolgonderzoek zou daarom voor een sample met een meer verdeelde leeftijdsgroep worden gezorgd.

In dit onderzoek werden de deelnemers geworven door studenten van de

(21)

studenten. Dit is dus een selectieve steekproef en niet ad random, ook wel selecting bias genoemd. De deelnemers zijn geen goede representatie van de werkelijkheid wat het moeilijker maakt de resultaten de generaliseren naar de algemene bevolking. Dit is te zien aan de exploratieve analyses waaruit blijkt dat de deelnemers relatief jonger en intelligenter waren. In vervolgonderzoek zou een andere manier van

deelnemerswerving kunnen worden overwogen.

Dat de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen niet werd gevonden, kan tot slot te wijten zijn aan het type onderzoek. In dit cross-sectionele onderzoek werden de

deelnemers één maal op een bepaalde leeftijd getest. Longitudinaal onderzoek is een bredere methode om de rol van veroudering bij de werkgeheugenfunctie te

onderzoeken. In het huidige onderzoek kan daarmee niet gesproken worden van veroudering, enkel van de relatie tussen leeftijd en cognitief functioneren in een specifieke populatie. Om in vervolgonderzoek te kunnen spreken van causaliteit is het daarom aan te raden gebruik te maken van longitudinale studieopzet, waarbij een voldoende brede range aan leeftijden bekeken wordt.

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek, levert dit onderzoek een bijdrage aan het onderzoeksveld. Zo zijn er nog veel vragen over cognitieve veroudering en de rol van aandacht hierbij. Dit onderzoek is een stap richting een verklaring. Voor de

populatie in dit onderzoek, met een relatief lage leeftijd en een hoge intelligentie, kan er voorzichtig geconcludeerd worden dat er geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen is. Hoewel aandacht en werkgeheugen zonder het leeftijdscomponent vaak samen zijn onderzocht, is in dit onderzoek voor het eerst de relatie tussen leeftijd en aandacht in verband gebracht met de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen. Daarnaast wordt, in tegenstelling tot vele andere onderzoeken, in dit onderzoek niet naar inhibitie maar naar volgehouden aandacht gekeken. Tevens wordt het visuo-spatiële werkgeheugen

(22)

onderzocht in plaats van het veelal onderzochte verbale werkgeheugen.

Samenvattend kan gesteld worden dat in dit onderzoek geen relatie tussen leeftijd en werkgeheugen werd gevonden, mogelijk door het type onderzoek en de samenstelling van de steekproef, en daarmee de rol van aandacht bij de

leeftijdsgebonden afname van het werkgeheugen niet kon worden onderzocht.

Vervolgonderzoek met een betere samenstelling van de steekproef en een longitudinale opbouw kan meer duidelijkheid verschaffen over of aandacht de relatie tussen leeftijd en werkgeheugen beïnvloedt. Dit is belangrijk voor het begrip van cognitieve

(23)

Literatuur

Alloway, T. P., & Alloway, R. G. (2010). Investigating the predictive roles of working memory and IQ in academic attainment. Journal of experimental child psychology, 106(1), 20-29.

Awh, E., Vogel, E. K., & Oh, S. H. (2006). Interactions between attention and working memory. Neuroscience, 139(1), 201-208.

Baddeley, A. (2003). Working memory: looking back and looking forward. Nature reviews neuroscience, 4(10), 829-839.

Boelen, D., Fasotti, L., & Spikman, J. (2012). Aandacht en executieve functies. In R. Kessels, P. Eling, R. Ponds, J. Spikman & M. van Zandvoort, M. (Red.), Klinische neuropsychologie (p. 245). Amsterdam: Boom.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (Eds.). (2012). Handboek neuropsychologische diagnostiek. Amsterdam: Pearson.

Buehner, M., Krumm, S., & Pick, M. (2005). Reasoning= working memory≠ attention. Intelligence, 33(3), 251-272.

Cansino, S., Hernández-Ramos, E., Estrada-Manilla, C., Torres-Trejo, F., Martínez-Galindo, J. G., Ayala-Hernández, M., ... & Beltrán-Palacios, K. (2013). The decline of verbal and visuospatial working memory across the adult life span. Age, 35(6), 2283-2302.

Carriere, J. S., Cheyne, J. A., Solman, G. J., & Smilek, D. (2010). Age trends for failures of sustained attention. Psychology and aging, 25(3), 569.

Chatham, C. H., Herd, S. A., Brant, A. M., Hazy, T. E., Miyake, A., O'Reilly, R., & Friedman, N. P. (2011). From an executive network to executive control: a computational model of the n-back task. Journal of Cognitive Neuroscience, 23(11), 3598-3619. Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). CBS StatLine- Gezondheid en zorggebruik;

(24)

persoonskenmerken. Geraadpleegd op 17 april 2016, van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=83005NED& LA=NL

Chao, L. L., & Knight, R. T. (1997). Prefrontal deficits in attention and inhibitory control with aging. Cerebral Cortex, 7(1), 63-69.

Christopher, G., & MacDonald, J. (2005). The impact of clinical depression on working memory. Cognitive Neuropsychiatry, 10(5), 379-399.

Daneman, M., & Merikle, P. M. (1996). Working memory and language comprehension: A meta-analysis. Psychonomic Bulletin & Review, 3(4), 422-433.

Darowski, E. S., Helder, E., Zacks, R. T., Hasher, L., & Hambrick, D. Z. (2008). Age-related differences in cognition: the role of distraction control. Neuropsychology, 22(5), 638.

Dige, N., & Wik, G. (2005). Adult attention deficit hyperactivity disorder identified by neuropsychological testing. International Journal of Neuroscience, 115(2), 169-183.

Dobbs, A. R., & Rule, B. G. (1989). Adult age differences in working memory. Psychology and aging, 4(4), 500.

Elliott, E. M., Cherry, K. E., Brown, J. S., Smitherman, E. A., Jazwinski, S. M., Yu, Q., & Volaufova, J. (2011). Working memory in the oldest-old: evidence from output serial position curves. Memory & cognition, 39(8), 1423-1434.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191.

(25)

G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research Methods, 41, 1149-1160.

GGZ groep (2016). Neuropsychologisch onderzoek- diagnostiek, cognitieve functies. Geraadpleegd op 17 april 2016, van

http://www.neuropsychologischonderzoek.nl/diagnostiek-onderzoek/cognitieve-functies

Giesbers H (RIVM), Verweij A (RIVM), Beer J de (NIDI). Vergrijzing: Wat zijn de

belangrijkste verwachtingen voor de toekomst? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,

<http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\Bevolking\Vergrijzing, 21 maart 2013.

Hayes, A. F. (2012). PROCESS: A versatile computational tool for observed variable mediation, mod- eration, and conditional process modeling [White paper]. Geraadpleegd op 17 april 2016, van http://www.afhayes.com/

public/process2012.pdf

Harada, C. N., Love, M. C. N., & Triebel, K. L. (2013). Normal cognitive aging. Clinics in geriatric medicine, 29(4), 737-752.

IBM Corp. Released 2013. IBM SPSS Statistics for Macintosh, Version 22.0. Armonk, NY: IBM Corp.

Kirchner, W. K. (1958). Age differences in short-term retention of rapidly changing information. Journal of experimental psychology, 55(4), 352.

Kok, R.M., & Verhey, F. R. J. (2002). Gestandaardiseerde MMSE.

(26)

(2008). Reliability, validity, and utility of instruments for self-report and informant report concerning symptoms of ADHD in adult patients. Journal of Attention Disorders, 11, 445-458.

Kooij, J. J. S., Buitelaar, J. K., van den Oord, E. J., Furer, J. W., Rijnders, C. A. TH., & Hodiamont, P. P. (2005). Internal and external validity of attention-deficit hyperactivity disorder in a population-based sample of adults. Psychological Medicine, 35, 817-827.

López, P. D. A., Calero, M. D., & Navarro-Gonzalez, E. (2013). Prediction of cognitive impairment in the elderly by analysing their performance in verbal fluency and in sustained attention. Revista de neurologia, 56(1), 1-7.

Manglam, M. K., Ram, D., Praharaj, S. K., & Sarkhel, S. (2010). Working memory in schizophrenia. Age, 16, 6-34.

Mulder, J. L., Dekker, M. J. A., & Dekker, P. H. (1996). Verbale leer en geheugen test. Amsterdam: Pearson Assessment and Information B.V.

Neurobehavioral Systems. (2016). Presentation. Albany, CA, USA.

Osaka, M., Yaoi, K., Otsuka, Y., Katsuhara, M., & Osaka, N. (2012). Practice on conflict tasks promotes executive function of working memory in the elderly. Behavioural brain research, 233(1), 90-98.

Ouderenfonds (2016). Ouderenfonds-onze organisatie, feiten en cijfers. Geraadpleegd op 17 april 2016, van https://www.ouderenfonds.nl/onze-organisatie/feiten-en-cijfers/

Psychology Software Tools, Inc. (2012)[E-Prime 2.0]. Qualtrics (2016) [Online Questionnaire]. Provo, UT, USA.

Raz, N., Lindenberger, U., Rodrigue, K. M., Kennedy, K. M., Head, D., Williamson, A., ... & Acker, J. D. (2005). Regional brain changes in aging healthy adults: general trends, individual differences and modifiers. Cerebral cortex, 15(11), 1676-1689.

(27)

Richards, M., & Deary, I. J. (2005). A life course approach to cognitive reserve: a model for cognitive aging and development?. Annals of neurology, 58(4), 617-622. Robertson, I. H., Manly, T., Andrade, J., Baddeley, B. T., & Yiend, J. (1997). Oops!':

performance correlates of everyday attentional failures in traumatic brain injured and normal subjects. Neuropsychologia, 35(6), 747-758.

Salthouse, T. A. (2004). What and when of cognitive aging. Current directions in psychological science, 13(4), 140-144.

Salthouse, T. A. (2010). Selective review of cognitive aging. Journal of the International neuropsychological Society, 16(05), 754-760.

Schmand, B., Lindeboom, J., & Van Harskamp, F. (1992). NLV: Nederlandse leestest voor volwassenen: Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Semeijn, E. J., Korten, N. C. M., Comijs, H. C., Michielsen, M., Deeg, D. J. H., Beekman, A. T. F., & Kooij, J. J. S. (2015). No lower cognitive functioning in older adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. International Psychogeriatrics, 27(09), 1467-1476.

Smilek, D., Carriere, J. S., & Cheyne, J. A. (2010). Failures of sustained attention in life, lab, and brain: ecological validity of the SART. Neuropsychologia, 48(9), 2564-2570. Stern, Y. (2002). What is cognitive reserve? Theory and research application of the

reserve concept. Journal of the International Neuropsychological Society, 8(03), 448-460.

Staub, B., Doignon-Camus, N., Després, O., & Bonnefond, A. (2013). Sustained attention in the elderly: What do we know and what does it tell us about cognitive aging?. Ageing research reviews, 12(2), 459-468.

(28)

children’s mathematical problem solving at different ages. Memory & cognition, 32(4), 648-661.

Van der Does, A. J. W. (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory. Amsterdam: Harcourt.

West, R. L. (1996). An application of prefrontal cortex function theory to cognitive aging. Psychological bulletin, 120(2), 272.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Triangulering word eerstens gebruik deur die data ten opsigte van die onderwysers wat aan primere skole verbonde is se beleefde eise en behoeftes wat deur middel van

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

Cognisant of the reality of death and bereavement, and the need for healing as well as the possible tension between Christian and traditional beliefs and practices, it

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

Chapters 2 and 3 are devoted to theoretical study of SIsFS junctions where 'S' is a bulk superconductor and 'IsF' is a complex weak link consisting of a superconducting lm 's',

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.. Downloaded