• No results found

De invloed van Cognitive Bias Modification (CBM) op cannabisgebruik en gezond gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van Cognitive Bias Modification (CBM) op cannabisgebruik en gezond gedrag"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Cognitive Bias Modification

(CBM) op Cannabisgebruik en Gezond Gedrag

Iza Leeuwin 10539697

Begeleider: Hans van der Baan Universiteit van Amsterdam Woorden: 4.231

(2)

Abstract

Het doel van deze studie was het modificeren van de aandachtsbias bij cannabisgebruikers waardoor cannabisgebruik af zou nemen en sportgedrag zou toenemen. Zevenenveertig participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek waarin zij vier sessies doorliepen in een neutrale- of sportconditie. Tijdens de sessies volbrachten de deelnemers een

visual-probe task die was ontworpen met het doel de aandachtsbias te modificeren. Door

middel van meetblokken tijdens de training werd de aandachtsbias van de deelnemers gemeten, cannabisgebruik en sportgedrag werden gemeten door middel van vragenlijsten die tijdens de eerste en vierde sessie werden afgenomen. Er zijn geen significante effecten gevonden van de training op aandachtsbias, cannabisgebruik en sportgedrag. Er is in dit onderzoek wel een significant sekseverschil gevonden in cannabisgebruik en een stijging in het cannanisgebruik van de deelnemers in beide condities, hetgeen aanleiding is voor verder onderzoek naar aandachtsbias bij cannabisgebruikers.

(3)

Cannabisgebruik is een veelvoorkomend fenomeen in Nederland. Twintigers hebben de meeste ervaring met cannabis (42% onder 20-24-jarigen en 44% onder 25-29-jarigen), gevolgd door dertigers (33%) (Van Laar et al., 2013). De laatste jaren is er steeds meer bewijs gevonden voor een vergroot risico op een psychotische stoornis bij cannabisgebruikers (Niesink & Van Laar, 2013). Volgens gegevens van het NEMESIS-2-onderzoek kwam cannabismisbruik in de periode 2007-2009 bij 0,2-0,6 procent van de algemene bevolking voor. Daarnaast voldeed in die periode naar schatting 0,1-0,5 procent aan de diagnose van cannabisafhankelijkheid via de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV (American Psychiatric Association, 1994). Het gebruik van cannabis kan resulteren in afhankelijkheid van het middel. In de DSM-V (American Psychiatric Association, 2013) werden misbruik en afhankelijkheid samengenomen onder de titel ‘stoornis in het gebruik van middelen’. Om verslavingsproblematiek tegen te kunnen gaan is het belangrijk om te weten welke processen er ten grondslag liggen aan het middelengebruik.

In de huidige literatuur wordt verslavingsproblematiek regelmatig verklaard aan de hand van een Dual Process Theory (Wiers & Stacy, 2006; Wiers et al., 2007; Wiers, Gladwin., Hofmann, Salemink, & Ridderinkhof, 2013). Deze theorie beschrijft een model waarin twee systemen worden onderscheiden die een rol spelen bij de ontwikkeling en instandhouding van verslaving. Het eerste, impulsieve systeem is verantwoordelijk voor onderliggende impliciete cognitieve processen. Deze processen zijn automatisch, spontaan, snel, en kunnen voorkomen buiten het bewustzijn. Het tweede, reflectieve systeem daarentegen is verantwoordelijk voor gecontroleerde cognitieve processen. Deze zijn weldoordacht, langzaam en vinden plaats op bewust niveau. Dit systeem staat hypothetisch denken toe, maar wordt beperkt door de capaciteit van het werkgeheugen (Evans, 2003). Uit neurobiologisch onderzoek is naar voren gekomen dat het brein verandert door gecontinueerd middelenmisbruik (Robinson & Berridge, 2001). Door het drugsgebruik neemt de controle van het reflectieve systeem af en wordt het impulsieve systeem gevoeliger voor de drug en voor cues die gebruik ervan voorspellen. Dit zorgt voor een cognitieve vervorming, ook wel cognitieve bias genoemd. Door de gevoeligheid voor de cues wordt de aandacht van een gebruiker sneller getrokken naar een object dat doet denken aan de drug dan bij niet-gebruikers. Dit betekent dat de gebruiker een aandachtsbias heeft voor druggerelateerde cues (Ehrman, Robbins, Bromwell, Lankford, Monterosso, O’Brien, 2002). Uit onderzoek van Bearre, Sturt, Bruce & Jones (2007) is gebleken dat er een sterk verband is tussen de mate van aandachtsbias en de hevigheid van een verslaving. De aandachtsbias is een van de mechanismen die zorgt voor de instandhouding van het drugsgebruik en komt bij

(4)

niet-gebruikers veel minder voor dan bij hen die afhankelijk zijn van drugs (Cox, Fadardi, Intriligator & Klinger, 2014). Gebruikers zouden wellicht profiteren van een interventie die zorgt voor een vermindering van de aandachtsbias waardoor het drugsgebruik afneemt.

Een therapie die ontworpen is om een dergelijke cognitieve bias te verminderen wordt

Cognitive Bias Modification (CBM) genoemd. Koster, Fox en MacLeod (2009) omschrijven

twee karakteristieken van CBM. Ten eerste is de cognitieve bias het target van verandering. Deze bias opereert automatisch zonder bewuste intentie en is daarom nauwelijks vatbaar voor bewuste controle. Ten tweede wordt niet door middel van instructie maar door intensieve oefening op een cognitieve taak de gewenste cognitieve verandering tot stand gebracht. Door middel van CBM kunnen via verschillende taken bias worden gemodificeerd. Aandachtbias werd door MacLeod en collegas voor het eerst gemodificeerd met een visual probe test. De toenaderingsbias werd door Ostafin en Palfai (2006) verminderd door middel van een toenaderings-vermijdings variant van de Implicit Association Test (IAT). Ook werd de evaluatieve bias in eerder onderzoek gemanipuleerd door middel van evaluatieve conditionering (Hofmann, De Houwer, Perugini, Baeyens, & Crombez, 2010).

CBM is een effectieve therapie gebleken bij het modificeren van aandachtsbias bij angst (Hakamata, 2010), toenaderingsbias bij alcohol (Eberl, Wiers, Pawelczack, Rinck, Becker & Lindenmeyer, 2013; Field, Dika, Eastwood, Child, Santarcangelo & Gayton, 2007; Schoenmakers, de Bruin, Lux, Goertz, van Kerkhof & Wiers, 2010; Wiers, Eberl, Rinck, Becer & Lindenmeyer, 2011), nicotineverslaving (Attwoord, O’Sullivan, Leonards, Mackintosh & Munafo, 2008; Ehrman, Robbins, Bromwell, Lankford, Monterosso & O’Brien, 2002; Field, Duka, Tyler & Schoenmakers, 2009) en bij het verminderen van chocolade consumptie (Schumacher, Kemps & Tiggemann, 2016).

Voorgaande onderzoeken wezen uit dat CBM leidt tot cognitieve veranderingen waardoor het gebruik van een bepaald middel afneemt. Cousijn et al. (2011) toonden aan met de cannabis- AAT dat zware cannabisgebruikers een specifieke toenaderingsbias voor cannabisgerelateerde plaatjes lieten zien. Ook was een grotere toenaderingsbias bij zware gebuikers een positieve voorspeller van later cannabis gebruik. In dit onderzoek werd de toenaderingsbias niet gemodificeerd maar werd de predictieve waarde ervan bevestigd.

Dit onderzoek richt zich op het modificeren van de aandachtsbias door middel van CBM. Hierbij wordt de relatie onderzocht tussen CBM en cannabisgebruik. Er wordt in deze studie gebruik gemaakt van een Visual Dot-Probe Task (MacLeod, Mathews & Tata, 1986). Door middel van deze taak zou de aandachtsbias kunnen worden verkleind (Schoenmakers et al., 2010; Wiers et al., 2011). Hypothese 1 in dit onderzoek luidt alsvolgt: CBM training leidt

(5)

tot een afname in cannabisgebruik. Hierbij wordt verwacht dat de deelnemers na CBM training een afname in het cannabisgebruik rapporteren.

In taken die werden gebruikt bij voorgaande onderzoeken voor CBM werd gebruik gemaakt van druggerelateerde plaatjes (bijvoorbeeld een asbak met as erin) en van neutrale plaatjes die overeenkomstig zouden zijn met de druggerelateerde plaatjes (bijvoorbeeld rol ducktape met paperclips erin, hetgeen gelijk zou zijn aan een asbak en as). Het is echter waarschijnlijker om in het dagelijks leven een asbak met daarin as tegen te komen dan rol ducktape met daarin paperclips. Doordat de druggerelateerde scene een grotere mate van bekendheid heeft dan de neutrale overeenkomstige scene kan het dat er sprake is van een

‘bekendheidsbias’, de neiging om een object leuker te vinden naarmate de ervaring ermee

groter is (Fox & Levav, 2000). Doordat de druggerelateerde plaatjes vaker in het dagelijks leven voorkomen, zou het kunnen dat niet de aandachtsbias wordt gemeten, maar een bekendheidsbias. In deze studie wordt het verschil tussen neutrale plaatjes die overeenkomstig zijn met cannabis en neutrale plaatjes die niet overeenkomstig zijn met cannabis onderzocht. Door het gebruik van sportplaatjes wordt verwacht dat, door afwezigheid van een mogelijke bekendheidsbias, CBM beter werkt. Dit zou betekenen dat er door middel van sportplaatjes een grotere afname in cannabisgebruik ontstaat vergeleken met CBM door middel van neutrale plaatjes. Hypothese 2 luidt daarom als volgt: CBM door middel van sportplaatjes zorgt voor een toename in gezond gedrag. Hypothese 3 stelt: CBM werkt beter door middel van sportplaatjes dan neutrale plaatjes. Daarbij wordt verwacht dat het afleiden van de aandacht van cannabis naar sport zorgt voor een toename in gezond gedrag bij de deelnemers.

Methode

Participanten

Zevenenveertig (v = 28 , m = 19) (gem. leeftijd: 20,5 jaar) eerstejaarsstudenten van de opleiding Psychologie van de Universiteit van Amsterdam hebben meegedaan aan dit onderzoek. Inclusiecriteria voor deelname waren een minimumleeftijd van 18 jaar en minstens een keer cannabisgebruik in het afgelopen half jaar. Studenten werden over het onderzoek ingelicht door middel van flyers en konden zich inschrijven op www.lab.uva.nl. Deelnemers verdienden participatiepunten bij deelname aan het onderzoek.

(6)

Visual Probe Taak

Door middel van een variant op de Dot-Probe Task zoals die door MacLeod, Mathews & Tata (1986) is ontworpen werd de aandacht van de participanten met een Visual Probe Taak (VPT) getraind en gemeten. Tijdens deze taak kregen de deelnemers een fixatiekruis in het midden van het scherm te zien gedurende 500 ms. Hierna werd aan de deelnemer aan beide kanten van het scherm tegelijkertijd een plaatje gepresenteerd, afhankelijk van de conditie waar de deelnemer in zat. Vervolgens verscheen er op de locatie van een van de twee plaatjes een pijl waarop de deelnemer vervolgens reageerde door de bijbehorende pijl op het toetsenbord in te drukken. Of deze pijl links of rechts verscheen en of de pijl naar boven of beneden wees was random. De tijd dat de plaatjes gepresenteerd werden voordat de pijl verscheen was ook random en deze verschilde tussen 200, 500 of 800 ms. Deze randomisatie is toegepast om leereffecten bij de deelnemers tegen te gaan. Per sessie werden de stimuli verwisseld om tevens leereffecten tegen te gaan. De VPT bestaat per sessie uit drie blokken, een oefenblok (10 trials), een meetblok (40 trials) en een trainingsblok (120 trials). In het oefenblok oefent de deelnemer met het reageren op de pijl waarbij geen gebruik werd gemaakt van cannabisstimuli, maar van plaatjes van schoenen en banken waarbij de pijl bij de helft van de trials op de locatie van de schoenen verscheen en de andere helft van de trials op de locatie van de banken. De data van het oefenblok werd niet meegenomen worden in de data-analyse. In het daaropvolgende meetblok werd de aandachtsbias van de deelnemers gemeten. Hierbij verscheen de pijl bij de helft van de trials op de locatie van de cannabisstimuli en bij de andere helft van de trials op de locatie van de niet-cannabisstimuli. Na het meetblok begon het trainingsblok waarin de aandacht van de cannabisstimuli werd afgeleid naar de niet-cannabisstimuli. Hierbij verscheen de pijl bij elke trial op de locatie van de niet-cannabisstimuli. De niet-cannabisstimuli varieerden per conditie waarbij in de neutrale conditie neutrale plaatjes werden gepresenteerd en in de sportconditie sportplaatjes.

Vragenlijsten

Met de algemene vragenlijst (AVL) werden demografische kenmerken van de deelnemers over geslacht, leeftijd, etniciteit, medicatie en lengte en gewicht uitgevraagd.

Algemeen cannabisgebruik werd gemeten met de herziende Cannabis Use Disorder

Identification Test (CUDIT-R) ontwikkeld door Adamson et al. (2010). Deze vragenlijst

bevat items over consumptie, afhankelijkheid, cannabis-gerelateerde problemen en psychologische problemen. De interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid werd gerapporteerd als uitstekend (Adamson et al., 2010). Deze test bestaat uit 8 items.

(7)

Voorbeeldvragen zijn: “Hoe vaak gebruik je marihuana?” waarop de antwoordmogelijkheden zijn: 1 = nooit, 2 = maandelijks of minder, 3 = 2 of 4 keer per maand, 4 = 2 of 3 keer per week, 5 = 4 of meer keer per week en “Heb je ooit gedacht aan het minderen van, of stoppen met, jouw cannabisgebruik?” waarop de antwoordmogelijkheden zijn: 0= nooit, 2 = ja, maar niet in de afgelopen 6 maanden, 4 = ja, in de afgelopen 6 maanden. Na omscoring is de maximale score op de CUDIT-R gelijk aan 32, hetgeen overeenkomt met een extreem hoge mate van cannabisgebruik. De minimumscore op de test is 0, hetgeen overeenkomt met een extreem lage mate van cannabisgebruik. In voorgaand onderzoek is de interne consistentie van de CUDIT-R vastgesteld als α = 0.914. In dit onderzoek had de CUDIT-R een interne consistentie van α = 0.757.

Met de CU-S werd cannabisgebruik uitgevraagd. Dit is een zelfontworpen vragenlijst met frequentievragen over gebruik in de afgelopen twee weken, algemeen gebruik, overmatig gebruik, een timeline followback vraag over gebruik in de afgelopen week en een vraag over cannabisproblematiek in de familie. Een voorbeeld vraag op deze vragenlijst luidt alsvolgt: ‘Hoe vaak heb je de laatste 2 weken meerdere keren achter elkaar cannabis (wiet of hasj) gebruikt? (Bijvoorbeeld 2 joints na elkaar gerookt, of meerdere stukken space-cake gegeten)’. De antwoordmogelijkheden hierbij waren 1 = Ik gebruik nooit cannabis, 2 = Geen enkele keer, 3 = 1 of 2 keer, 4 = 3 of 4 keer, 5 = 5 of 6 keer, 6 = 7 keer of vaker. Zie Appendix A voor een overzicht van de vragenlijst.

Met de SPOR-S werd sportgedrag gemeten. Dit is een zelfontworpen vragenlijst met eenzelfde opmaak als de CU-S. Sportgedrag werd uitgevraagd door middel van

frequentievragen over sportgedrag in de afgelopen twee weken, algemeen sportgedrag, overmatig sportgedrag en een timeline followback vraag over sportgedrag in de afgelopen week. De vragen zijn gebaseerd op een vragenlijst die was ontworpen om fysieke activiteit te meten (Janssen et al., 2005). Zie Appendix B voor een overzicht van de vragenlijst.

Procedure

Elke deelnemer die zich had aangemeld volbracht vier sessies die in het laboratorium van de Universiteit van Amsterdam plaatsvonden. De deelnemers werden random verdeeld over twee condities door middel van een worp met drie dobbelstenen (2 of meer dobbelstenen een even aan tal ogen = neutrale conditie, 2 of meer dobbelstenen een oneven aantal ogen = sportconditie). Alle deelnemers kregen voorafgaand aan het onderzoek een informatiebrief

(8)

waarin stond dat zij ten alle tijden af konden zien van deelname. Daarnaast tekenden de deelnemers een informed consent. Tijdens de eerste sessie werd bij de participanten een algemene vragenlijst afgenomen. Hierin werden algemene vragen gesteld over geslacht, etniciteit, medicatie, etc. Tevens werd The Cannabis Use Disorder Identification Test –

Revised (CUDIT-R), de SPOR-S (Prochaska, Sallis & Long, 2001) en de (CU-S) afgenomen.

Hierna volbracht de deelnemer de eerste Dot-Probe Task. Deze taak begon met een oefenblok, hierna volgde een meetblok en de taak werd afgesloten met een trainingblok. Bij de tweede en derde sessie werden geen vragenlijsten afgenomen en bestond de Dot-Probe Task uit een oefenblok en een trainingblok. Tijdens de laatste sessie werden de vragenlijsten nogmaals door de deelnemers ingevuld nadat zij de Dot-Probe Task hadden volbracht. Deze begon met een oefenblok waarop een trainingblok volgde en de taak werd afgerond met een meetblok. De vragenlijsten die bij de eerste en de laatste sessie werden afgenomen kwamen overeen behalve het gegeven dat bij de vierde sessie ‘Item 5’ op de CU-S werd geschrapt. Tevens werd de CUDIT-R bij de laatste sessie niet afgenomen.

Resultaten

Data-analyse. RT’s op de oefentrials en trials met errors werden verwijderd uit de

data. Om te controleren voor outliers werden RT’s die lager waren dan 200 ms en RT’s die hoger waren dan 2000 ms niet meegenomen in de data analyse. Om de RT op de

verschillende stimuli te berekenen is de mediaan van de reactietijden genomen omdat de visual-probe data positief scheef is verdeeld (cf. MacLeod et al., 2002; Schoenmakers et al., 2007). Om de correlationele analyses uit te kunnen voeren werd de aandachtsbias per deelnemer berekend door de RT’s op pijlen die verschenen op de locatie van de

cannabisstimuli af te trekken van reactietijden op de pijlen die verschenen op de locatie van de neutrale- of sportstimuli. Een positieve score aandachtsbias score staat volgens deze berekening voor een gevoeligheid voor cannabisstimuli. Vanwege technische problemen op tijdens de vierde sessie zijn de aandachtsbiasscores van sommige proefpersonen niet

meegenomen in de analyses (N = 8). De overige gegevens van deze proefpersonen zijn wel in de data-analyse meegenomen.

Demografische Variabelen. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 20.5 jaar

(SD = 1.72). De participanten in de neutrale conditie en de sport conditie verschilden niet van elkaar in leeftijd (t = .008) en sekse (𝜒𝜒2 = 1.97), beide waren niet significant. Na

(9)

exclusie van RT’s die onder de 200 ms en boven de 2000 ms lagen en errors werden overige

outliers niet uit de data verwijderd omdat wij hebben gekozen in de data-analyse ook extreem

cannabisgebruik mee te nemen.

Door middel van de scores op de CUDIT-R werden hoog-scoorders en laag-scoorders met elkaar vergeleken in de mate van aandachtsbias. De cut-score voor gebruik was als volgt: laag-scoorders (N = 36) = score van < 8 en hoog-scoorders (N = 11) = score = 8 / 8 >. Een

Independent-T-Test werd uitgevoerd om het verschil in aandachtsbias te berekenen tussen

laag- en hoog-scoorders. De test indiceerde geen significant verschil in de mate van

aandachtsbias tussen laag-scoorders, (M = .32, SD = 36.32) en hoog-scoorders (M = 1.91, SD = 36.39), t(45) = -.127, p = .90.

Een Independent-T-Test indiceerde een significant verschil in algemeen

cannabisgebruik tussen mannen en vrouwen. Mannen (M = 8.37, SD = 4.84) scoorden hoger op algemeen cannabisgebruik dan vrouwen (M = 4.11, SD = 2.51); t(25) = 3.53, p = .002. De vrijheidsgraden zijn aangepast van 45 naar 25 omdat uit de Levene’s test bleek dat er sprake was van ongelijke varianties (F = 11.2 , p = .002).

Manipulatiecheck. Om te kijken of CBM via de computertaak een effect heeft gehad

op de aandachtsbias van de deelnemers werd een Paired-samples-t test uitgevoerd om de gemeten biasscores op de eerste sessie te vergelijken met de biasscores op de vierde sessie. Er was geen significant verschil in de biasscores voor de eerste sessie (M = 0.21, SD = 3.47) en tussen de vierde sessie (M = -2.00, SD = 27.36 ); t(40)= 0.32, p > .754. Uit deze resultaten blijkt dat CBM niet heeft geleid tot een afname in aandachtsbias.

Hypothese 1. Deze hypothese stelde dat CBM een effect heeft op cannabisgebruik.

Hiervoor werd het effect van tijdstip op de CU-S (4) - score tussen de neutrale conditie en de sportconditie onderzocht. De analyse werd uitgevoerd door middel van een 2 x 2 Factorial ANOVA. De binnen-deelnemersfactor in dit design was tijd (sessie 1, sessie 4) en de tussen-deelnemersfactor was conditie (neutraal, sport). Er was geen sprake van een significant effect van tijd F (1, 45) = 3.47, p = .07, η2= .07 . Daarnaast was er geen sprake van een significant effect van conditie F (1, 45) =1.81, p = .19, η2= .04. Ook was de verwachte interactie tussen tijd en conditie niet significant F (1, 45) = 0.85, p = .36, η2= .02.

(10)

Om te kunnen stellen of er ongeacht conditie een afname in cannabisgebruik heeft plaatsgevonden is een Paired Samples T-test uitgevoerd. Hieruit bleek geen significant verschil in cannabisgebruik bij de eerste sessie (M = 1.74, SD = 4.00) en de laatste sessie (M = 2.19, SD = 4.47), t (46) = -1.722, p = .092.

Tabel 1.

Gemiddelde CU-S(4)- scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) op Sessie 1 en Sessie 4 voor de Neutrale Conditie en de Sport Conditie

Conditie Sessie 1 Sessie 4 Effect N

Neutraal 2,58 (5,67) 3,32 (6,23) 0,74 19

Sport 1,18 (2,26) 1,43 (2,57) 0,25 28

Noot. Effect = Sessie 4 – Sessie 1

Hypothese 2. Deze hypothese stelde dat CBM een effect heeft op sportgedrag.

Hiervoor werd het effect van tijdstip op de SP (4)-score tussen de neutrale conditie en de sportconditie onderzocht. De analyse werd tevens uitgevoerd door middel van een 2 x 2 Mixed ANOVA. De binnen-deelnemersfactor in dit design was tijd (sessie 1, sessie 4) en de tussen-deelnemersfactor was conditie (neutraal, sport). Er was geen significant effect van tijd,

F (1, 45) = 1.16, p = .29, η2= .03. Tevens was er geen significant effect van conditie, F (1, 45) = .94, p = .34, η2= .02. Het verwachte interactie-effect tijd x conditie was ook niet significant, F (1, 45) = .59, p = .49, η2= .02.

Tabel 2.

Gemiddelde SPOR-S (4)-scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) op Sessie 1 en Sessie 4 voor de Neutrale Conditie en de Sport Conditie

Conditie Sessie 1 Sessie 4 Effect N

Neutraal 1,68 (1,83) 1,26 (1,56) -0,42 19

(11)

Noot. Effect = nameting – voormeting

Hypothese 3. Deze hypothese stelde dat CBM door middel van sportgerelateerde

plaatjes een groter effect op de aandachtsbias had dan CBM door middel van neutrale plaatjes. Om te onderzoeken op welke manier CBM het beste werkt werd een 2 x 2 Factorial ANOVA uitgevoerd. De binnen-deelnemersfactor in dit design was tijd (sessie 1, sessie 4) en de tussen-deelnemersfactor in dit design was conditie (neutraal, sport). Hieruit bleek geen significant effect van tijd, F (1, 39) = .02, p = .90, η2= .00, geen significant effect van conditie, F (1, 39) = .90, p = .35, η2= .03, en geen significant interactie-effect, F (1, 39) = .41, p = .53, η2= .01.

Tabel 3.

Gemiddelde aandachtsbiasscores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) op Sessie 1 en Sessie 4 voor de Neutrale Conditie en de Sport Conditie

Conditie Sessie 1 Sessie 4 Effect N

Neutraal 1,77 (36,33) 5,50 (29,37) 3,73 15

Sport -0,69 (37,23) -6,33 (25,72) -5,64 26

Noot. Effect = nameting – voormeting

Discussie

In dit onderzoek werd getracht de aandachtsbias bij cannabisgebruikers te modificeren. Bij dit hoofddoel van het onderzoek werden een aantal hypotheses

(12)

cannabisgebruik zouden laten zien. Uit de resultaten bleek er geen significante afname in cannabisgebruik tussen de eerste en laatste sessie. Hypothese 2 stelde dat sportgedrag zou toenemen wanneer de aandachtsbias door middel van sportplaatjes werd gemodificeerd. Echter bleek uit de resultaten geen effect op het sportgedrag van de deelnemers. Hypothese 3 stelde dat sportplaatjes beter zouden werken in het modificeren van de aandachtsbias dan neutrale plaatjes. Er is geen significant verschil geconstateerd in de verandering van aandachtsbias tussen beide condities.

Op de eerste sessie is er bij de deelnemers geen verschil in aandachtsbias gebleken tussen zware en lichte cannabisgebruikers. Doordat er geen verschil was in de aandachtsbias van de participanten, kunnen we niet concluderen dat er sprake was van een aandachtsbias die veranderd zou kunnen worden door de visual-probe task. Het zou het kunnen dat er bij de participanten geen sprake was van een aandachtsbias voor cannabis waardoor de visual-probe

task deze niet heeft kunnen meten. Echter heeft eerder onderzoek aangetoond dat er bij

cannabisgebruikers weldegelijk sprake is van een grotere aandachtsbias naar

cannabisgerelateerde stimuli dan bij niet-gebruikers (Field, 2005). Het is daarom aannemelijk dat de steekproef die voor dit onderzoek is gebruikt niet representatief is voor

cannabisgebruikers. Het zou kunnen dat de inclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek verkeerd zijn gesteld. Een van de inclusiecriteria was dat de deelnemers in het afgelopen halfjaar minstens één keer cannabis zouden hebben gebruikt. De vraag bij dit criterium is of er al een aandachtsbias aanwezig is bij personen die een keer in het half jaar cannabis gebruiken. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om uit te zoeken bij welke mate van cannabisgebruik een aandachtsbias voor cannabisgerelateerde stimuli optreed. Hierdoor kan er een steekproef samen worden gesteld waarbij het aannemelijk is dat er sprake is van een aandachtsbias die vervolgens gemodificeerd kan worden. Hierbij is het van belang een controlegroep aan het onderzoek toe te voegen, zodat de mate van aandachtsbias tussen cannabisgebruikers en niet-cannabisgebruikers kan worden vastgesteld. De hypotheses die in dit onderzoek zijn opgesteld zouden bij een dergelijke steekproef nogmaals onderzocht kunnen om te kunnen concluderen of aandachtsbias modificatie bij cannabisgebruikers effect heeft op cannabisgebruik en sportgedrag.

In dit onderzoek zijn twee opmerkelijke bevindingen gedaan. Ten eerste is er een significant verschil gebleken in cannabisgebruik tussen mannen en vrouwen. Mannen

gebruiken aanzienlijk meer cannabis. In meerdere studies zijn soortgelijke genderverschillen in cannabisgebruik aangetoond (Pedersen, Mastekaasa & Wichstrøm, 2001; Choquet,

(13)

door een verschil in gevoeligheid voor het ontwikkelen van een aandachtsbias tussen mannen en vrouwen. Het zou kunnen dat mannen gevoeliger zijn voor het ontwikkelen van een aandachtsbias waardoor de kans op vaker gebruik groter is. Er tot nu toe geen onderzoek dat de oorzaak van deze genderverschillen in cannabis heeft kunnen aantonen. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou daarom zijn om de oorzaken achter de genderverschillen in cannabis te achterhalen en daarbij na te gaan of er verschillen zijn in de ontwikkeling van aandachtsbias tussen mannen en vrouwen.

Een andere opmerkelijke bevinding is de stijging in het gemiddelde aantal gerookte joints bij de vierde sessie ten opzichte van de eerste sessie. In beide condities is het

cannabisgebruik over de tijd gestegen. Dit is een interessante bevinding en zou er moeten worden gezocht naar een verklaring voor deze toename in gebruik. Mensen die in aanraking zijn gekomen met bepaalde stimuli, geven in het vervolg sneller een bevestigende of

positieve reactie op deze stimuli (Tulving, 1990). Dit fenomeen wordt ‘priming’ genoemd. Mogelijk heeft de training een priming-effect gehad op de deelnemers door middel van het tonen van cannabisgerelateerde stimuli waardoor bij hen een actietendens teweeg is gebracht om meer cannabis te gebruiken. In een vervolgstudie naar aandachtsbias modificatie bij cannabisgebruikers zou voor deze priming-effecten kunnen worden gecontroleerd. Door een controlegroep toe te voegen waarin de deelnemers ook blootgesteld worden aan

cannabisplaatjes maar waarbij geen bias wordt gemodificeerd, kan worden geconcludeerd of het tonen van cannabisplaatjes een priming-effect heeft waardoor deelnemers meer cannabis gaan gebruiken. Als CBM door middel van een Visual Probe Task als werkzame interventie zou worden doorgevoerd in de klinische praktijk is het uiterst belangrijk om uit te kunnen sluiten dat de training een tegengesteld effect zou kunnen hebben op de clienten. Vanwege deze klinische relevantie is nader onderzoek naar mogelijke priming-effecten noodzakelijk.

Naar aanleiding van de resultaten uit dit onderzoek en de suggesties voor

vervolgonderzoek valt te concluderen dat er nog vele ontdekkingen kunnen worden gedaan met betrekking tot CBM. Verslavingsproblematiek en drugsgebruik spelen een grote rol in de maatschappij. Het is daarom van belang dat er nieuwe onderzoeken worden verricht om te achterhalen hoe men dit fenomeen kan verhelpen. Door meer onderzoek te doen naar (het ontstaan van) de aandachtsbias, op welke verschillende manieren deze gemodificeerd zou kunnen worden en hoe lange termijn effecten van deze modificatie kunnen worden

verkregen, zullen er met betrekking tot verslavingsproblematiek veelbelovende bevindingen kunnen worden gedaan op het gebied van CBM.

(14)

Literatuurlijst

Adamson. S., Kay-Lambkin, F., Baker, A., Lewin, T., Thornton, L., Kelly, B., and Sellman, J., (2010). An Improved Brief Measure of Cannabis Misuse: The Cannabis Use Disorders Identification Test – Revised (CUDIT-R). Drug and Alcohol Dependence,

(15)

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic criteria and codes. In Diagnostic and

statistical manual of mental disorders (5th ed.). Geraadpleegd op 24 februari 2016

van http://dx.doi.org/10.1176/appi.books.9780890425596.316088.

Attwood, A. S., O'Sullivan, H., Leonards, U., Mackintosh, B., & Munafò, M. R. (2008). Attentional bias training and cue reactivity in cigarette smokers. Addiction, 103(11), 1875-1882.

Bar‐Haim, Y. (2010). Research review: attention bias modification (ABM): a novel treatment for anxiety disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51(8), 859-870. Bearre, L., Sturt, P., Bruce, G., & Jones, B. T. (2007). Heroin-related attentional bias and

monthly frequency of heroin use are positively associated in attenders of a harm reduction service. Addictive Behaviors, 32(4), 784-792.

Boendermaker, W. J., Prins, P. J., & Wiers, R. W. (2015). Cognitive Bias Modification for adolescents with substance use problems–Can serious games help?. Journal of

behavior therapy and experimental psychiatry, 49, 13-20.

Choquet, M., Hassler, C., Morin, D., Falissard, B., & Chau, N. (2008). Perceived parenting styles and tobacco, alcohol and cannabis use among French adolescents: Gender and family structure differentials. Alcohol and Alcoholism, 43(1), 73-80.

Cousijn, J., Goudriaan, A. E., & Wiers, R. W. (2011). Reaching out towards cannabis: Approach bias in heavy cannabis users predicts changes in cannabis use. Addiction,

106, 1667- 1674.

Cousijn, J., Watson, P., Koenders, L., Vingerhoets, W. A. M., Goudriaan, A. E., & Wiers, R. W. (2013). Cannabis dependence, cognitive control and attentional bias for cannabis words. Addictive behaviors, 38(12), 2825-2832.

Cox, W. M., Fadardi, J. S., Intriligator, J. M., & Klinger, E. (2014). Attentional bias modification for addictive behaviors: clinical implications. CNS spectrums, 19(03), 215-224.

(16)

Eberl, C., Wiers, R. W., Pawelczack, S., Rinck, M., Becker, E. S., & Lindenmeyer, J. (2013). Approach bias modification in alcohol dependence: Do clinical effects replicate and for whom does it work best? Developmental cognitive neuroscience, 4, 38-51.

Eberl, C., Wiers, R. W., Pawelczack, S., Rinck, M., Becker, E. S., & Lindenmeyer, J. (2014). Implementation of approach bias re-training in alcoholism - how many sessions are needed? Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 38, 2, 587-594.

Ehrman, R.N., Robbins, S.J., Bromwell, M.A., Lankford, M.E., Monterosso, J.R., O’Brien, C.P. (2002). Comparing attentional bias to smoking cues in current smokers, former smokers, and non-smokers using a dot-probe task. Drug Alcohol Depend, 67, 185– 191.

Evans JStBT. In two minds: dual-process accounts of reasoning. Trends Cogn Sci 2003,

7(10), 454–9.

Field, M. (2005). Cannabis ‘dependence’and attentional bias for cannabis-related words.

Behavioural pharmacology, 16(5-6), 473-476.

Field, M., & Cox, W. M. (2008). Attentional bias in addictive behaviors: a review of its development, causes, and consequences. Drug and alcohol dependence, 97(1), 1-20.

Field, M., Duka, T., Eastwood, B., Child, R., Santarcangelo, M., & Gayton, M. (2007). Experimental manipulation of attentional biases in heavy drinkers: do the effects generalise?. Psychopharmacology, 192(4), 593-608.

Field, M., Duka, T., Tyler, E., & Schoenmakers, T. (2009). Attentional bias modification in tobacco smokers. Nicotine & Tobacco Research, 11(7), 812-822.

Field, M., Eastwood, B., Bradley, B.P., Mogg, K., 2006a. Selective processing of cannabis cues in regular cannabis users. Drug Alcohol Depend, 85, 75–82.

Field, M., Mogg, K., & Bradley, B. P. (2004). Cognitive bias and drug craving in recreational cannabis users. Drug and alcohol dependence, 74(1), 105-111.

Field, M., Mogg, K., & Bradley, B. P. (2005). Craving and cognitive biases for alcohol cues in social drinkers. Alcohol & Alcoholism, 40(6), 504-510.

(17)

Fillmore, M. T., & Vogel-Sprott, M. (2006). Acute effects of alcohol and other drugs on automatic and intentional control. Handbook of implicit cognition and addiction, 293-306.

Fox, C. R., & Levav, J. (2000). Familiarity bias and belief reversal in relative likelihood judgment. Organizational behavior and human decision processes, 82(2), 268-292. Hakamata, Y., Lissek, S., Bar-Haim, Y., Britton, J. C., Fox, N. A., Leibenluft, E., ... & Pine,

D. S. (2010). Attention bias modification treatment: a meta-analysis toward the establishment of novel treatment for anxiety. Biological psychiatry, 68(11), 982-990. Hallion, L. S., & Ruscio, A. M. (2011). A meta-analysis of the effect of cognitive bias

modification on anxiety and depression. Psychological bulletin, 137(6), 940.

Hofmann, W., De Houwer, J., Perugini, M., Baeyens, F., & Crombez, G. (2010). Evaluative conditioning in humans: a meta-analysis. Psychological bulletin, 136(3), 390.

Janssen, I., Katzmarzyk, P. T., Boyce, W. F., Vereecken, C., Mulvihill, C., Roberts, C., ... & Pickett, W. (2005). Comparison of overweight and obesity prevalence in school‐aged youth from 34 countries and their relationships with physical activity and dietary patterns. Obesity reviews, 6(2), 123-132.

Koster, E. H., Fox, E., & MacLeod, C. (2009). Introduction to the special section on

cognitive bias modification in emotional disorders. Journal of abnormal psychology,

118(1), 1.

Liao, H.-I., Yeh, S.-L., & Shimojo, S. (2011). Novelty vs. Familiarity Principles in Preference Decisions: Task-Context of Past Experience Matters. Frontiers in

Psychology, 2, 43.

Meier, M. H., Caspi, A., Ambler, A., Harrington, H., Houts, R., Keefe, R. S., ... & Moffitt, T. E. (2012). Persistent cannabis users show neuropsychological decline from childhood to midlife. Proceedings of the National Academy of Sciences, 109(40), 57-64.

Mogg, K., Bradley, B. P., Field, M., & de Houwer (2003). Eye movements to smoking-related pictures in smokers: relationship between attentional biases and implicit and explicit measures of stimulus valence. Addiction 98, 825-836.

(18)

Niesink, R. J., & van Laar, M. W. (2013). Does cannabidiol protect against adverse psychological effects of THC?. Frontiers in psychiatry 4.

Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2001). The go/no-go association task. Social cognition, 19(6), 625-666.

Pedersen, W., Mastekaasa, A., & Wichstrøm, L. (2001). Conduct problems and early cannabis initiation: a longitudinal study of gender differences. Addiction, 96(3), 415-431.

Robinson, T. E., & Berridge, K. C. (2001). Incentive‐sensitization and addiction. Addiction,

96(1), 103-114.

Schoenmakers, T. M., de Bruin, M., Lux, I. F., Goertz, A. G., Van Kerkhof, D. H., & Wiers, R. W. (2010). Clinical effectiveness of attentional bias modification training in abstinent alcoholic patients. Drug and alcohol dependence, 109(1), 30-36.

Schumacher, S. E., Kemps, E., & Tiggemann, M. (2016). Bias modification training can alter approach bias and chocolate consumption. Appetite, 96, 219-224.

Stacy, A. W., & Wiers, R. W. (2010). Implicit cognition and addiction: a tool for explaining paradoxical behavior. Annual review of clinical psychology, 6, 551.

Tulving, E., & Schacter, D. L. (1990). Priming and human memory systems. Science,

247(4940), 301-306.

Van Laar, M. W., Cruts, A. A. N., Van Ooyen-Houben, M. M. J., Meijer, R. F., Croes, E. A., Ketelaars, E. A., ... & van Dijk, J. J. (2013). Nationale Drug Monitor.

Trimbos-instituut. Chicago

Wiers, R. W., Bartholow, B. D., van den Wildenberg, E., Thush, C., Engels, R.C.M.E., Sher, K. J., Grenard, J., Ames, S. L., & Stacy, A. W. (2007). Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescents: A review and a model. Pharmacology, Biochemistry and Behaviour, 2, 263-283.

Wiers, R. W., Eberl, C., Rinck, M., Becker, E. S., & Lindenmeyer, J. (2011). Retraining automatic action tendencies changes alcoholic patients’ approach bias for alcohol and improves treatment outcome. Psychological Science, 22(4), 490-497.

(19)

Wiers, R. W., Gladwin, T. E., Hofmann, W., Salemink, E., & Ridderinkhof, K. R. (2013). Cognitive bias modification and cognitive control training in addiction and related psychopathology: Mechanisms, clinical perspectives, and ways forward. Clinical

Psychological Science, 20(10), 1-21.

Wiers, C. E., Kühn, S., Javadi, A. H., Korucuoglu, O., Wiers, R. W., Walter, H., Gallinat, J., & Bermpohl, F. (2013). Automatic approach bias towards smoking cues is present in smokers but not in ex-smokers. Psychopharmacology, 229, 187-197.

Wiers, R.W., Rinck, M., Kordts, M., Houben, K., & Strack, F. (2009). Retraining automatic action-tendencies to approach alcohol in hazardous drinkers. Addiction, 105, 279-287.

Appendix A. CU-S Vragenlijst

(20)

1) Hoe vaak heb je in de laatste 2 weken cannabis (wiet of hasj) gebruikt? (we bedoelen het aantal gelegenheden, niet het aantal joints. Als je helemaal geen cannabis gebruikt, kies dan antwoord '0')

 0  1  2  3  4  5  6 7  8  9  10  11 - 14  15 - 21  22+

2) Hoe vaak gebruik je normaal gesproken cannabis (wiet of hasj) op de verschillende dagen van de week? (Als je op een bepaalde dag geen cannabis gebruikt, vul dan bij die dag '0' in)

Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag

3) Hoe vaak heb je de laatste 2 weken meerdere keren achter elkaar cannabis (wiet of hasj) gebruikt? (Bijvoorbeeld 2 joints na elkaar roken, of meerdere stukken space-cake gegeten)

Ik gebruik nooit cannabis Geen enkele keer  1 of 2 keer  3 of 4 keer  5 of 6 keer 7 keer of vaker

(21)

4) Geef hieronder aan hoeveel jointjes je de afgelopen week hebt gerookt. De 1ste dag heeft betrekking op gisteren, de 2de dag op eergisteren, etc. (als het vandaag bijvoorbeeld woensdag is, dan gaat dag 1 over gisteren [dinsdag], dag 2 over eergisteren [maandag], en is dag 7 dezelfde dag als vandaag [woensdag])

Dag 1 (gisteren) Dag 2 (eergisteren) Dag 3 Dag 4 Dag 5 Dag 6 Dag 7

5) Hoeveel van je eerste en tweede graads familie-leden hebben ooit in hun leven een cannabis gebruik probleem gehad? (1ste graads: vader, moeder, broer, zus; 2de graads: opa, oma, oom, tante) Beide invullen graag.

Eerste graads Tweede graads

(22)

Appendix B. SPOR-S Vragenlijst

SPOR-S PP nr:

1) Hoe vaak heb je in de laatste 2 weken gesport geweest? Sporten kan in team verband zijn, met vrienden of bij een sport vereniging, maar ook solo sport activiteiten, fitnessen of een lange wandeling. Als je helemaal niet gesport hebt, kies dan antwoord '0')

 0  1  2  3  4  5  6  7  8 9  10  11 - 14  15 - 21 22+

2) Hoe vaak sport je normaal gesproken op de verschillende dagen van de week? (Als je op een bepaalde dag niet sport, vul dan bij die dag '0' in)

Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag

3) Hoe vaak heb je de laatste 2 weken meerdere keren gesport? (Bijvoorbeeld zowel ’s ochtends als ’s avonds naar de sportschool)

 Ik sport nooit  Geen enkele keer  1 of 2 keer  3 of 4 keer  5 of 6 keer  7 keer of vaker

(23)

4) Geef hieronder aan hoe vaak je de afgelopen week hebt gesport. De 1ste dag heeft betrekking op gisteren, de 2de dag op eergisteren, etc. (als het vandaag bijvoorbeeld woensdag is, dan gaat dag 1 over gisteren [dinsdag], dag 2 over eergisteren [maandag], en is dag 7 dezelfde dag als vandaag [woensdag])

Dag 1 (gisteren) Dag 2 (eergisteren) Dag 3 Dag 4 Dag 5 Dag 6 Dag 7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A scaling analysis shows that under EW, the evolution of the drop size distribution displays self-similar characteristics that significantly deviate from classical breath

To validate the functionality of the DCMEAs and the unidirectionality of the channels, we cultured cortical neurons in both chambers, and used visual inspection,

the diagnosis and treatment of aortic diseases; Section 9 Atherosclerotic lesions of the aorta; Chapter 9.2 Mobile aortic thrombosis) consensus is based on experts’ opi- nion (level

Bijlage 3 Gerealiseerde voeropname en opname aan darmverteerbaar lysine van vleesvarkens met een Tempo eindbeer (ronde 1) die een standaard biologisch vleesvarkensvoer

Achtergrond: Voorgaande studies laten een positief effect zien van een Cognitive Bias Modification (CBM) Alcohol Avoidance Training, waarbij gebruik wordt gemaakt van een

Ter toetsing van de hypothese ‘Mensen die voldoen aan de criteria van de categorie flourishing laten meer waardengericht gedrag zien dan mensen die aan de criteria van de

Om de rozen realistischer te kunnen modelleren hebben we gede- tailleerdere gegevens nodig over hoe de totale fotosynthese verdeeld wordt over het groeien, de productie van

Het betrekken van de omgeving kan als onderdeel van het dagelijks leven gezien worden, waarna de vraag die centraal staat in het onderzoek als volgt is opgesteld: ‘Welke invloed