• No results found

De pleegouder in de knel? : Een onderzoek naar knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder die wenst op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De pleegouder in de knel? : Een onderzoek naar knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder die wenst op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling."

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De pleegouder in de knel?

Een onderzoek naar knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder die wenst op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling.

Evelien in de Rijp

Universiteit van Amsterdam

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Begeleider: M.L. Genet

Amsterdam, 22 juli 2016

12 EC

(2)

De pleegouder in de knel?

Een onderzoek naar knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder die wenst op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling.

Evelien in de Rijp

Universiteit van Amsterdam

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Begeleider: M.L. Genet

Amsterdam, 22 juli 2016

12 EC

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 1

1.1 Hoofdvraag ...2

1.2 Afbakening & deelvragen ...2

1.3 Onderzoeksmethoden ...3

1.4 Opbouw ...3

2. Pleegzorg in Nederland ...4

2.1 Inleiding ...4

2.2 Het gezag over de minderjarige ...4

2.3 Vormen van pleegzorg...4

2.3.1 De vrijwillige plaatsing ...5

2.3.2 De plaatsing in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen ...5

3. Knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder ...8

3.1 Inleiding ...8

3.2 De geschillenregeling (art. 1:262b BW) ...8

3.2.1 Knelpunten bij de geschillenregeling ...10

3.3 Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator (art. 1:250 BW) ...12

3.3.1 Knelpunten bij het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator ...13

3.4 De schoolaanmelding ...15

3.4.1 Knelpunten bij de schoolaanmelding ...15

3.5 Medische zorg ...18

3.5.1 Verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel ...19

3.5.2 Eenmalige- en langdurige vervangende toestemming ...19

3.5.3 Knelpunten bij ziekenhuisopname en overlijden ...22

3.6 Reizen naar het buitenland ...23

3.6.1 Knelpunten bij het reizen naar het buitenland ...23

3.7 Opkomen tegen de (o)verplaatsing van het pleegkind ...25

3.7.1 Vrijwillige plaatsing minder dan één jaar ...27

3.7.2 Voogdijplaatsing minder dan één jaar ...27

3.7.3 Vrijwillige- of voogdijplaatsing vanaf één jaar: blokkaderecht ...27

3.7.4 Ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing ...30

4. Conclusie & aanbevelingen ...32

5. Bibliografie ...35

Bijlage 1 Definities ...39

(4)

1

1.

Inleiding

In 2015 waren er in Nederland 18.430 pleeggezinnen die in totaal 22.512 pleegkinderen opvingen, zowel voor een korte periode als voor langdurige plaatsingen.1 In Nederland hebben pleegouders een bijzondere rechtspositie; de pleegouder neemt – in beginsel tijdelijk – de verzorging en opvoeding van het pleegkind op zich, maar verkrijgt desondanks niet het gezag. De wettelijk vertegenwoordiger – de ouder met gezag of de voogd – blijft het gezag over het pleegkind uitoefenen.2

Mariska Kramer concludeerde in 2005 dat de pleegouder niet voldoende op de hoogte was van zijn rechten en plichten.3 Er was weinig juridische informatie beschikbaar voor pleegouders en de aanwezige informatie was versnipperd en vaak moeilijk leesbaar.4 In 2013 constateerde Mieke Wielheesen naar aanleiding van haar onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van pleegouders, dat pleegouders meer informatie over de juridische kant van het pleegouderschap wensten.5 Meer dan zeventig procent van de ondervraagde pleegouders had te kennen gegeven behoefte te hebben aan (meer) informatie over de juridische (on)mogelijkheden en de rechten en plichten die pleegouders hebben.6 Daarnaast wenste meer dan vijftig procent van de ondervraagde pleegouders informatievoorziening over regelgeving rondom de omgang met de ouder en de zeggenschap van de ouder over het pleegkind.7

Met de inwerkingtreding van de Wet verbetering positie van de pleegouder in juli 2013 is gepoogd de rechtspositie van de pleegouder te verbeteren.8 In de memorie van toelichting bij deze wet is opgenomen dat veel knelpunten voortkomen uit de onduidelijke rechtspositie van pleegouders, terwijl zij een serieuze partij zijn bij de hulpverlening en veel zicht hebben op het wel en wee van het kind.9 Op 1 januari 2015 is de Wet verbetering positie van de pleegouder vervallen, en traden de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de Jeugdwet in werking, die gericht zijn op de continuïteit in de opvoeding en tot doel hebben minderjarigen beter te beschermen tegen de ouder die er onvoldoende in

1 In 2015 zijn er 2.919 nieuwe pleegouders geaccepteerd, en er zijn 2.682 pleegouders gestopt. Op 31 december 2015 woonde 47% van de 22.512 pleegkinderen langer dan een jaar bij een pleeggezin; eind 2014 betrof dat nog 67% van de 21.880 pleegkinderen. In 2015 betrof 86% van de nieuwe plaatsingen voltijdpleegzorg; in 2014 was dat nog 63%. In 2015 heeft 18% van de pleegkinderen tussen de zes en twaalf maanden in het pleeggezin gewoond ten tijde van de beëindiging van de plaatsing en 47% langer dan twee jaar, zie Pleegzorg Nederland, Factsheet

pleegzorg 2014, 2015, p. 1 [online] en Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 2 [online].

2 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP, p. 37 3 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP, p. 11 4 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP, p. 11

5 Mieke Wielheesen heeft in juni 2013 in het kader van haar master Arbeid, Zorg en Welzijn voor haar thesis tweehonderdvijftien bestandspleeggezinnen en veertig netwerkpleeggezinnen ondervraagd over hun ondersteuningsbehoefte(n) bij het uitvoeren van de pleegzorg, zie Wielheesen, Ondersteuningsbehoeften van

pleegouders, 2013, § Statistische analyse [online].

6 Wielheesen, Ondersteuningsbehoeften van pleegouders, 2013, Conclusie, §2 [online] 7 Wielheesen, Ondersteuningsbehoeften van pleegouders, 2013, Conclusie, §7 [online] 8 Wet verbetering positie pleegouder, Stb. 2013, 72 [online]

9 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32529 nr. 3, p. 1 (Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het BW, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders))

(5)

2 slaagt om het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid van zijn kind te realiseren.10 Daarnaast werden enkele artikelen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aangepast en ingevoerd.11 De pleegouder heeft door deze wetswijzigingen meer mogelijkheden gekregen om op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling.12

Anderhalf jaar na deze wetswijzingen vraag ik mij af of de rechtspositie van de pleegouder daadwerkelijk verbeterd is en acht ik het noodzakelijk te onderzoeken of de huidige rechtspositie (alsnog) verbetering behoeft.

1.1 Onderzoeksvraag

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

Dient de rechtspositie van de pleegouder verbeterd te worden?

1.2 Afbakening & deelvragen

Dit onderzoek is gericht op de pleegouder die wil opkomen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling op vier gebieden: de medische zorg, de schoolaanmelding, het reizen naar het buitenland en de (o)verplaatsing van het pleegkind. Het onderzoek beperkt zich tot deze onderwerpen, omdat de pleegouder hier in de praktijk vaak mee te maken krijgt en de wetgever de rechtspositie van de pleegouder op deze specifieke onderdelen heeft willen verbeteren. Financiële aspecten en regelingen die gericht zijn op (pleegouders van) minderjarigen zonder verblijfsvergunning vallen buiten dit onderzoek. Hoewel hier (mogelijk) ook knelpunten voor pleegouders bestaan, zijn deze onderwerpen gericht op specifieke rechtsgebieden die zelfstandig onderzoek behoeven. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een voltijdplaatsing in het pleeggezin.

In bijlage 1 is de definitie van enkele termen opgenomen, zoals deze in het vervolg van dit onderzoek worden gehanteerd.

Om de hoofdvraag te beantwoorden, dienen de volgende deelvragen beantwoord te worden: - Hoe komt een minderjarige in een pleeggezin terecht?

- Welke vormen van pleegzorg zijn er?

- Welke rechten ontleent de pleegouder uit het internationale recht?

10 De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (Stb. 2014, 130) en de Aanpassingswet (Stb. 2014, 131), de Jeugdwet (Stb. 2014, 105) en de Invoeringswet Jeugdwet (Stb. 2014, 442). Kok, Wet herziening

kinderbeschermingsmaatregelen, AA 2015/01, p. 56 [online]

11 De Aanpassingswet (Stb. 2014, 131)

12 Sinds 1 januari 2015 kan de pleegouder onder andere een ondertoezichtstelling of (na één jaar) een beëindiging van het ouderlijk gezag verzoeken indien de Raad voor de Kinderbescherming daartoe niet overgaat, een verlenging van de ondertoezichtstelling verzoeken, zich beroepen op de geschillenregeling, de gecertificeerde instelling verzoeken af te zien van een geplande overplaatsing van het pleegkind, wordt de pleegouder automatisch als belanghebbende aangemerkt na één jaar verzorging van het pleegkind, en kan de rechtbank het ouderlijk gezag op verzoek van de pleegouder voor medische behandelingen en schoolaanmelding overhevelen naar de gecertificeerde instelling.

(6)

3 - Welke juridische mogelijkheden heeft de pleegouder om een medische behandeling voor het pleegkind te realiseren als de ouder met gezag of de gecertificeerde instelling weigert toestemming te verlenen?

- Welke juridische mogelijkheden heeft de pleegouder om de schoolaanmelding voor het pleegkind te realiseren als de ouder met gezag weigert toestemming te verlenen?

- Welke juridische mogelijkheden heeft de pleegouder om met het pleegkind naar het buitenland te reizen als de ouder met gezag of de gecertificeerde instelling weigert toestemming te verlenen?

- Welke juridische mogelijkheden heeft de pleegouder om de (o)verplaatsing van het pleegkind te voorkomen?

- Welke gevolgen hebben de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de Wet verbetering positie van de pleegouder voor de rechtspositie van de pleegouder gehad?

- Bestaan er knelpunten voor de pleegouder ten aanzien van de medische zorg?

- Bestaan er knelpunten voor de pleegouder ten aanzien van de schoolaanmelding voor het pleegkind?

- Bestaan er knelpunten voor de pleegouder ten aanzien van het reizen naar het buitenland met het pleegkind?

- Bestaan er knelpunten voor de pleegouder ten aanzien van de voorgenomen (o)verplaatsing van het pleegkind?

1.3 Onderzoeksmethoden

Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van handboeken, nationale en internationale wetgeving, jurisprudentie van nationale instanties en het EHRM, wetenschappelijke tijdschriftartikelen en parlementaire documentatie. De bronnen die online te raadplegen zijn, worden in de voetnoten aangegeven met ‘[online]’. In de bibliografie wordt de digitale vindplaats opgenomen.

1.4 Opbouw

Dit onderzoek wordt uiteengezet in vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt behandeld wanneer een minderjarige in aanraking komt met pleegzorg en welke vormen pleegzorgplaatsingen er zijn. In hoofdstuk 3 worden de huidige rechten en plichten van de pleegouder uiteengezet, waarbij zowel internationaalrechtelijke als nationaalrechtelijke aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 4 worden de mogelijke knelpunten in de rechtspositie van de pleegouder behandeld. In hoofdstuk 5 volgt de conclusie van dit onderzoek, wordt de onderzoeksvraag beantwoord en worden enkele aanbevelingen gegeven.

(7)

4

2.

Pleegzorg in Nederland

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de verschillende vormen van pleegzorgplaatsingen behandeld, omdat het afhankelijk is van de vorm van de plaatsing welke mogelijkheden een pleegouder heeft om op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling. In paragraaf 2.2 wordt het gezag over de minderjarige behandeld en in paragraaf 2.3 wordt uiteengezet welke plaatsingsvormen er in Nederland bestaan.

2.2 Het gezag over de minderjarige

In beginsel staat een minderjarige onder ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden.13 Het ouderlijk gezag kan ontbreken door het overlijden van de ouders met gezag, doordat de rechtbank het ouderlijk gezag heeft geschorst14 of beëindigd15, of doordat de ouder nimmer het gezag heeft gehad16, omdat deze niet heeft voldaan aan de vereisten voor verkrijging van het ouderlijk gezag. De rechtbank zal in die gevallen de voogdij over de minderjarige uitspreken, waardoor een derde – de voogd – het gezag over de minderjarige krijgt en zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt.17

2.3 Vormen van pleegzorg

Een minderjarige kan om uiteenlopende redenen (tijdelijk) worden geplaatst in een pleeggezin. In de regel komt het erop neer dat een minderjarige niet wordt (of niet kan worden) verzorgd of opgevoed door de ouder(s). Sinds een herdefiniëring in 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen de pleeggezinplaatsing in het kader van enerzijds de hulpverleningsvariant en anderzijds de opvoedingsvariant.18

13 Art. 1:247 lid 1 BW. Het ouderlijk gezag kan uitgeoefend worden door één ouder of de ouders gezamenlijk – het zogenaamde ouderlijk gezag en er kunnen maximaal twee personen belast zijn met het gezag over de minderjarige (1:245 lid 3 juncto lid 2 BW).

14 Art. 1:268 BW 15 Art. 1:266 BW

16 Art. 1:246 BW, art. 1:252-1:253c BW en art. 1:253f BW. 17 Art. 1:245 BW en art. 1:275 lid 1 BW

18 Bij de hulpverleningsvariant (perspectiefzoekende plaatsing) staat het herstel van de gezinssituatie centraal. De ouder krijgt intensieve ambulante hulp om de situatie in het gezin te verbeteren, zodat de minderjarige zo spoedig mogelijk kan terugkeren in het gezin. De plaatsing duurt kort en is tijdelijk. De pleegouder moet intensief contact houden met de ouder en meewerken aan de terugkeer van de minderjarige naar zijn

oorspronkelijke gezin. De opvoedingsvariant (perspectiefbiedende plaatsing) komt in beeld als de terugkeer van de minderjarige naar de ouder geen reële optie (meer) is. De hulpverlening is gericht op de ondersteuning van de pleegouder, omdat het pleegkind (in beginsel) zal opgroeien in het pleeggezin en daar een veilige, stabiele en continue opvoedingssituatie nodig heeft. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27410, nr. 19, p. 5 [online], Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 59 (Memorie van Toelichting Jeugdwet) [online], Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27410, nr. 19, p. 5 [online], Doek, Pleegkinderen en hun

(8)

5 Als de ouder met gezag de minderjarige vrijwillig ergens anders laat verzorgen en opvoeden is er sprake van een vrijwillige plaatsing (paragraaf 2.3.1). Als de ouder met gezag niet vrijwillig tot een plaatsing elders overgaat, kan de kinderrechter beslissen dat de minderjarige onder toezicht moet worden gesteld en uit huis geplaatst moet worden in het pleeggezin (paragraaf 2.3.2). Als er geen ouder met gezag is, bepaalt de rechtbank wie de voogdij over de minderjarige gaat uitoefenen; de voogd kan bepalen dat de minderjarige in een pleeggezin opgevoed moet worden (paragraaf 2.3.3). Het onderscheid tussen deze verschillende vormen van plaatsing dient uiteengezet te worden, omdat de plaatsingsvorm gevolgen kan hebben voor de rechtspositie van de pleegouder.19

2.3.1 De vrijwillige plaatsing

Bij een vrijwillige plaatsing kiest de ouder met gezag ervoor de dagelijkse zorg voor het minderjarige kind niet langer zelf uit te voeren, maar deze zorg over te dragen aan een ander in een andere woonomgeving.20 In de praktijk zal dit veelal een familielid of kennis uit het sociale netwerk van de ouder of het kind zijn: de netwerkpleegouder.21 De ouder behoudt het ouderlijk gezag en blijft geheel verantwoordelijk voor het welzijn van de minderjarige.22 Alle beslissingen die de minderjarige betreffen, dienen dus te worden genomen door de ouder. De ouder met gezag kan op elk moment beslissen de dagelijkse zorg weer op zich te nemen en de minderjarige in huis te nemen teneinde hem zelf op te voeden.23 Vanaf 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de formalisering van een vrijwillige plaatsing, door middel van het afgeven van een verleningsbeschikking.24 Indien de vrijwillige uithuisplaatsing is geformaliseerd, kan de pleegouder aanspraak maken op pleegvergoedingen.25 In 2015 verbleef 28% van de 22.512 pleegkinderen in het kader van vrijwillige hulpverlening bij pleegouders.26

2.3.2 Plaatsing in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen

Er zijn twee kinderbeschermingsmaatregelen: de ondertoezichtstelling en de gezagsbeëindigende maatregel.27 De plaatsing in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen geschiedt na een rechterlijke uitspraak. De rechtbank kan ingrijpen in de juridische verhouding tussen ouders en

19 Punselie, Voor een kind met recht een toekomst, Universiteit Leiden 2006, p. 26

20 Punselie, Voor een kind met recht een toekomst, Universiteit Leiden 2006, p. 26. Bij ongeveer één op de drie pleegzorgplaatsingen hebben ouders hiervoor toestemming gegeven, zie Maaskant & Reinders, De zorg voor

pleegkinderen, 2010, p. 12

21 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP, p. 37 22 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP, p. 37

23 Maaskant & Reinders, De zorg voor pleegkinderen, 2010, p. 12

24 Bartelink, Ten Berge & Van Vianen, Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming, NJI 2e druk 2015, p. 17. Voor 2015 werd de vrijwillige plaatsing formeel door een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg.

25 Het recht op een pleegvergoeding ontstaat door het ondertekenen van het pleegcontract, maar werkt terug tot de datum van de verleningsbeschikking, zie VNG, Richtlijn netwerkpleegzorg gemeente – pleegzorgaanbieders, 2016, p. 7.

26 Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 2 [online] 27 Art. 1:255-1:265 BW en art. 1:266-1:278 BW

(9)

6 minderjarige kinderen door het ouderlijk gezag te beperken middels een ondertoezichtstelling, of door het ouderlijk gezag te ontnemen middels een beëindiging van het gezag.28 In 2015 verbleef 64% van de 22.512 pleegkinderen op grond van een kinderbeschermingsmaatregel in een pleeggezin, waarvan 32% op grond van een ondertoezichtstelling.29

Als de rechtbank een ondertoezichtstelling uitspreekt, wordt de minderjarige onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling en is de gezaghebbende ouder verplicht hulp en ondersteuning bij de opvoeding van de minderjarige te accepteren.30 Het gezag van de ouder blijft intact, maar de door de gecertificeerde instelling aangestelde gezinsvoogd biedt de ouder hulp en steun bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige.31 Als de rechtbank de gecertificeerde instelling machtigt de minderjarige uit huis te plaatsen, moet de minderjarige – indien dit redelijkerwijs mogelijk is – in een pleeggezin worden geplaatst, omdat dit het dichtst ligt bij een natuurlijke opvoedsituatie.32 Een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling heeft een tijdelijk karakter en beëindigt het gezag van de ouder niet.33 De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing kunnen beiden worden verleend voor de duur van maximaal één jaar en telkens verlengd worden met de duur van ten hoogste één jaar.34 De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) moet na twee jaar in dat advies opnemen of de plaatsing op grond van een ondertoezichtstelling (hierna: ots-plaatsing) niet onnodig wordt verlengd en een gezagsbeëindigende maatregel – ter bevordering van de continuïteit van de opvoeding – meer voor de hand ligt.35

De tweede maatregel van kinderbescherming is de beëindiging van het ouderlijk gezag door de rechtbank op grond van artikel 1:266 BW.36 Deze maatregel zal – in tegenstelling tot de ondertoezichtstelling – worden uitgesproken als er weinig uitzicht is dat de minderjarige weer thuis kan

28 Art. 1:245 lid 1-3 juncto 1:275 lid 1 BW en Van Der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra, Jeugd en recht, 2009, p. 125

29 Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 2 [online]

30 De rechtbank kan sinds 1 januari 2015 een ondertoezichtstelling uitspreken als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, de voor het wegnemen van de bedreiging

noodzakelijke zorg door de ouder met gezag of de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder die het gezag uitoefent in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen (art. 1:255 lid 1 aanhef, sub a en sub b juncto art. 1:247 lid 2 BW).

31 Art. 1:262 lid 1 BW

32 Art. 1:265a BW juncto art. 1:265b BW en art. 2.3 lid 6 Jeugdwet. Volgens de preambule bij het IVRK moet een kind voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid opgroeien in een gezinsomgeving. Als een minderjarige niet langer bij de ouder kan wonen, dan zal eerst moeten worden gekeken of hij kan worden opgevoed binnen de eigen family environment (art. 5 IVRK juncto art. 9 IVRK en art. 20 IVRK). Als het niet mogelijk is de minderjarige binnen de familie op te vangen, heeft een gezinsvervangende situatie – pleegzorg of adoptie – de voorkeur.

33 De rechtbank kan sinds 1 januari 2015 het gezag van de ouder wel op grond van artikel 1:265e BW op specifieke punten laten uitoefenen door de gecertificeerde instelling die de gezinsvoogdij uitoefent. Van Der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra, Jeugd en recht, 2009, p. 133 & 13

34 Art. 1:258 BW juncto 1:260 BW; art. 1:265c BW

35 Art. 1:265j BW en Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 32015, nr. 3, p. 33-34 [online] 36 Art. 1:266 BW. Zie ook: Forder, 18.8 Onderscheid ontheffing en ontzetting verdwijnt, GS PFR [online].

(10)

7 wonen.37 De pleegouder kan een verzoek tot gezagsbeëindiging zelf indienen, mits de minderjarige al minstens één jaar in het pleeggezin verblijft.38 Als het gezag van de ouder(s) wordt beëindigd – en de minderjarige niet langer onder ouderlijk gezag staat – benoemt de rechtbank een voogd.39 De voogd oefent als derde – een natuurlijk persoon of een instelling – het gezag uit over de minderjarige en is zijn wettelijk vertegenwoordiger.40 Als de voogdij op grond van artikel 1:302 BW aan een gecertificeerde instelling is opgedragen, zal een medewerker van die instelling – de voogdijwerker – in de praktijk de voogdij uitoefenen, en zal de opvoeding altijd worden uitbesteed.41 In 2015 was 32% van de 22.512 pleegkinderen geplaatst op grond van voogdij, die door de gecertificeerde instelling werd uitgeoefend.42 De voogdij kan ook aan de pleegouder worden toebedeeld op grond van artikel 1:299a lid 1 BW: de zogenaamde pleegoudervoogdij. De pleegoudervoogd verkrijgt het gezag over de minderjarige en mag belangrijke opvoedbeslissingen zelf nemen, maar behoudt een pleegcontract, een pleegvergoeding en begeleiding.43 In 2015 verbleef 8% van de 22.512 pleegkinderen bij een pleegoudervoogd.44

De pleegouder – niet zijnde de pleegoudervoogd – heeft geen gezag over de minderjarige en is niet zelfstandig bevoegd beslissingen te nemen ten aanzien van de minderjarige. In het navolgende wordt met ‘voogd’ uitdrukkelijk niet bedoeld de pleegoudervoogd, omdat dit onderzoek zich juist richt op de knelpunten die voortvloeien uit het opvoeden van een kind zonder het gezag te hebben verkregen over dat kind.

37 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 42. Het ouderlijk gezag kan worden beëindigd op grond van art. 1:266 lid 1 als de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige binnen een voor de persoon en ontwikkeling van de minderjarige redelijke termijn en de minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling (sub a), of als de ouder het gezag misbruikt (sub b).

38 Art. 1:267 lid 1 BW. De pleegouder moet het verzoek met behulp van een raadsman indienen. 39 Art. 1:295 BW en art. 1:245 lid 1-3 BW juncto art. 1:275 lid 1 BW

40 Art. 1:245 lid 1-3 juncto art. 1:275 lid 1 BW. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen in en buiten rechte, zie art. 1:245 lid 4 BW.

41 Bij voorkeur besteedt de gecertificeerde instelling de verzorging en opvoeding uit aan pleegouders. 42 Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 2 [online]

43 Art. 1:299a BW en Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 3 [online] 44 Pleegzorg Nederland, Factsheet pleegzorg 2015, 2016, p. 2-3 [online]

(11)

8

3.

Knelpunten in de huidige rechtspositie van de pleegouder

3.1 Inleiding

De pleegouder heeft geen gezag over de minderjarige die hij verzorgt en opvoedt; de wettelijk vertegenwoordiger neemt de belangrijke beslissingen over de minderjarige. In een ideale wereld werken de pleegouder, de ouder en de gecertificeerde instelling samen en handelen zij in het belang van het kind.45 In de praktijk komt het echter voor dat de pleegouder het niet eens is met een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling. Het is afhankelijk van de plaatsingsvorm op welke manier de pleegouder deze beslissing kan aanvechten.

In dit hoofdstuk wordt de huidige rechtspositie van de pleegouder – niet zijnde de pleegoudervoogd – besproken. Per paragraaf worden de knelpunten voor de pleegouder uiteengezet. In paragraaf 3.2 wordt de geschillenregeling behandeld, die pleegouders sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid biedt een geschil bij een ots-plaatsing voor te leggen aan de rechter. In paragraaf 3.3 wordt het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator uiteengezet. In paragraaf 3.4, 3.5 en 3.6 wordt behandeld op welke wijze de pleegouder kan opkomen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling die betrekking heeft op de schoolaanmelding, de medische zorg en het reizen naar het buitenland van het pleegkind. In paragraaf 3.7 wordt uiteengezet wat de pleegouder kan ondernemen tegen de ouder met gezag of de gecertificeerde instelling die besluit tot het (o)verplaatsen van het pleegkind. De mogelijkheden om op te komen tegen een beslissing van de ouder of gecertificeerde instelling zijn verwerkt in een tabel (Bijlage 2).

3.2 De geschillenregeling (art. 1:262b BW)

Sinds 1 januari 2015 kan de pleegouder een geschil over de ondertoezichtstelling voorleggen aan de kinderrechter op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW.46 Artikel 1:262b BW is ingevoerd naar analogie van artikel 1:253sa BW, dat de ouder met gezag de mogelijkheid biedt een geschil over de uitoefening van het gezag voor te leggen aan de kinderrechter.47

Op grond van artikel 1:262b BW kunnen betrokkenen die een verschil van mening hebben over de uitvoering van de ondertoezichtstelling dit geschil voorleggen aan de kinderrechter. Uitgesloten van de

45 Zie voor een onderzoek naar de samenwerkingsrelatie: Daamen, Ouders, pleegouders en professionals: posities

en samenwerking, NJI 2014 [online]

46 Stb. 2014, nr. 443 [online]. Naast de pleegouder zijn de ouder met gezag, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, en de zorgaanbieder of de aanbieder van jeugdhulp bevoegd een verzoek tot geschilbeslechting in te dienen bij de kinderrechter (art. 1:262b BW).

47 De geschillenregeling is bij amendement geïntroduceerd door Madeleine van Toorenburg, nadat een eerdere geschillenregeling uit het conceptwetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen was vervallen vanwege commentaren. Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32015, nr. 38, p. 2 [online]. De commentaren naar aanleiding van de geschillenregeling zijn opgenomen in Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 32015, nr. 4 [online]. Bruning, Commentaar op art. 262b Boek 1 BW, T&C [online, geraadpleegd op 01-07-2016]

(12)

9 geschillenregeling zijn de gevallen waar betrokkenen zich kunnen beroepen op het klachtrecht van paragraaf 4.2.a van de Jeugdwet. Een pleegouder kan klagen over gedragingen van de gecertificeerde instelling in het kader van de verlening van jeugdhulp en de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.48 Deze door de gecertificeerde instelling ingestelde interne klachtenprocedure is gericht op genoegdoening achteraf.49 Een interne klachtencommissie bepaalt of de klacht van de pleegouder gegrond is en kan aanbevelingen doen, maar de gecertificeerde instelling is niet verplicht deze aanbevelingen op te volgen.50 Het klachtrecht kan dus niet worden gezien als een bezwaarprocedure en biedt de pleegouder niet de benodigde mogelijkheid om een beslissing van de gecertificeerde instelling aan te vechten.

Artikel 1:262b BW heeft tot doel een goede samenwerkings- of vertrouwensrelatie tussen de betrokkenen te stimuleren en de behartiging van belangen van onder toezicht gestelde minderjarigen te bevorderen.51 De kinderrechter heeft de vrijheid gekregen om in concreto vast te stellen welke oplossing of regeling de belangen van alle betrokkenen het best dient; de kinderrechter zal eerst bemiddelen en als dit geen uitkomst biedt, dan neemt hij uiteindelijk de beslissing die in het belang van de minderjarige wenselijk is.52 De geschillenregeling is in artikel 807 sub a Rv uitgesloten van hoger beroep.

Van de geschillenregeling zal – naar verwachting van voormalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven – gebruik worden gemaakt als de wet niet voorziet in een specifieke procedure.53 Teeven verwachtte eind 2013 dat met name pleegouders gebruik zouden gaan maken van de geschillenregeling in het geval van een overplaatsing van het pleegkind binnen één jaar.54

Als de pleegouder een geschil met de gecertificeerde instelling heeft over de uitvoering van de ondertoezichtstelling, kan de pleegouder dit geschil direct voorleggen aan de kinderrechter; er gaat geen interne procedure bij de gecertificeerde instelling aan vooraf.55 De pleegouder moet zich wel laten vertegenwoordigen door een advocaat.56 Deze verplichting tot procesvertegenwoordiging heeft tot doel de toestroom naar de rechter te beperken, omdat advocaten volgens Teeven een ‘zeeffunctie’ zullen vervullen bij geschillen en oplossingen kunnen aanreiken waardoor de pleegouder geen gang naar de rechter hoeft te maken.57

48 Art. 4.2.1 lid 1 Jeugdwet

49 Art. 4.2.1 lid 2 Jeugdwet en Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 97

50 Vlaardingerbroek, Noodzaak tot treffen van een klachtenregeling, T&C PFR [online] [geraadpleegd op 21-07-2016]

51 Bruning, Commentaar op art. 262b Boek 1 BW, T&C [online, geraadpleegd op 01-07-2016]

52 Art. 1:262b BW, Kok, Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, AA 2015/01 [online] en Bruning,

Commentaar op art. 262b Boek 1 BW, T&C [online, geraadpleegd op 01-07-2016]

53 Kamerstukken Eerste Kamer 2011-2012, 32015, C, p. 18 [online] 54 Kamerstukken Eerste Kamer 2013-2014, 32015, E, p. 14 [online] 55 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 74.

56 Art. 1:265l lid 1 BW

(13)

10

3.2.1 Knelpunten bij de geschillenregeling

In deze paragraaf wordt besproken welke drie knelpunten er bestaan als een pleegouder zich wil beroepen op artikel 1:262b BW.

Ten eerste kan een pleegouder zich enkel beroepen op de geschillenregeling als er sprake is van een ots-plaatsing. Bij een voogdijplaatsing heeft hij deze mogelijkheid niet, hoewel het denkbaar is dat ook bij een voogdijplaatsing geschillen optreden, die de rechter kan beslechten.

Ten tweede moet er sprake zijn van een geschil, en niet enkel van een ander inzicht tussen pleegouder en de ouder met gezag of de gecertificeerde instelling. Het is onduidelijk wanneer de rechter een onenigheid beschouwt als een geschil en de pleegouder ontvankelijk wordt verklaard. De jurisprudentie is (nog) zeer gering: in veertien zaken is artikel 1:262b BW genoemd.58 In twee gevallen anticipeerde de kinderrechter op de – op het moment van uitspraak nog verwachte – wetgeving en verklaarde de pleegouders ontvankelijk in hun verzoek de aanwijzing van – het dan nog geheten – Bureau Jeugdzorg vervallen te laten verklaren.59 De verzoeken werden afgewezen, omdat de aanwijzing in het belang van het kind was,60 en de gezinsvoogd een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt, de aanwijzing zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende was gemotiveerd en niet was gebleken dat deze aanwijzing aan de belangen van het kind voorbij ging.61

In één geval was het een gecertificeerde instelling die zich op artikel 1:262b BW beriep, omdat de pleegmoeder niet meewerkte aan de terugplaatsing van de pleegkinderen bij de ouder. De kinderrechter verklaarde de gecertificeerde instelling echter niet-ontvankelijk, omdat noch de tekst van het wetsartikel, noch de wetsgeschiedenis houvast bood aan de gedachte dat de geschillenregeling ook bedoeld was voor een geval waarin de pleegmoeder – die de kinderen meer dan één jaar heeft opgevoed en verzorgd – de daadwerkelijke terugplaatsing van de kinderen bij de moeder tegenhoudt. De pleegouder had op grond van artikel 1:265d lid 2 aanhef en sub c BW verzocht af te zien van de terugplaatsing.62 De gecertificeerde instelling had verzuimd de voor terugplaatsing noodzakelijke toestemming te vragen aan de rechter op grond van artikel 1:265i lid 1 BW.63

Eén zaak betrof de vraag of tegen artikel 1:265i BW hoger beroep kon worden ingesteld, waarbij artikel 1:262b BW enkel werd genoemd in een opsomming van wetsartikelen die onder artikel 807 Rv uitgesloten zijn van hoger beroep.64

58 Op www.rechtspraak.nl, laatst geraadpleegd op 18-07-2016.

59 Rb Gelderland 29-07-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6068 [online] en Rb Noord-Holland 19-01-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:5672 [online]

60 Rb Gelderland 29-07-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6068 [online] 61 Rb Noord-Holland 19-01-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:5672 [online] 62 Rb Limburg 13-04-2016, ECLI:RBLIM:2016:3445, r.o. 3.6 [online] 63 Rb Limburg 13-04-2016, ECLI:RBLIM:2016:3445, r.o. 3.5 [online] 64 HR 08-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:609 [online]

(14)

11 De overige tien zaken waarin artikel 1:262b BW is genoemd, zijn door een ouder aangespannen.65 Uit deze zaken volgen enkele aanwijzingen voor het gebruik van de geschillenregeling. De rechtbank Overijssel besliste dat een eerdere beoordeling door een klachtencommissie aan ontvankelijkheid van een verzoek op grond van artikel 1:262b BW niet in de weg staat.66 De rechtbank Rotterdam benadrukte dat van een verzoeker en de advocaat wordt verwacht dat zij een redelijke en aantoonbare inspanning leveren om het geschil te beslechten voordat zij het geschil op grond van artikel 1:262b BW voorleggen aan de kinderrechter, zodat onnodige en relatief kostbare procedures worden voorkomen.67 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden besliste dat een vader een procedure op grond van artikel 1:262b BW had moeten volgen om de vervanging van de gezinsvoogd en gecertificeerde instelling te bewerkstelligen, omdat het spoedeisend belang ontbrak en een voorlopige voorziening dus niet kon worden toegewezen.68

Tot op heden is het dus voornamelijk de ouder die gebruik maakt van de geschillenregeling, terwijl staatssecretaris Teeven verwachtte dat juist de pleegouder zich op artikel 1:262b BW zou beroepen. Sinds de inwerkingtreding van artikel 1:262b BW op 1 januari 2015 blijkt echter dat nog geen enkele pleegouder zich heeft beroepen op de geschillenregeling.

Tot slot kan de verplichte procesvertegenwoordiging op grond van art. 1:265k lid 1 BW voor de pleegouder een drempel vormen om het geschil daadwerkelijk voor te leggen aan de kinderrechter.69 De pleegouder moet namelijk een verplichte eigen bijdrage betalen als hij gebruik maakt van door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand.70 De ‘zeeffunctie’ van Teeven kan er dus toe leiden dat pleegouders om financiële redenen afzien van een beroep op artikel 1:262b BW. De geschillenregeling is wel vrijgesteld van griffierecht, wat de drempel voor de pleegouder tot het starten van de geschillenprocedure mogelijk verlaagt.71

65 Hof Arnhem-Leeuwarden 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2122 [online]; Hof Amsterdam 15-03-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:960 [online]; Rb Noord-Holland 17-12-2015 ECLI:NL:RBNHO:2015:11488 [online]; Hof Arnhem-Leeuwarden 28-01-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:703 [online]; Rb Rotterdam 17-12-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9740 [online]; Hof Arnhem-Leeuwarden 24-09-2015, ECLI:GHARL:2015:7179 [online]; Hof Den Bosch 12-11-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4552 [online]; Rb Rotterdam 18-06-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:4340 [online]; Rb Overijssel 08-05-2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:2641 [online]; Rb Den Haag 17-03-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3108 [online]

66 Rb Overijssel 08-05-2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:2641 [online]

67 Rb Rotterdam 18-06-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:4340, § De beoordeling [online]. Zowel moeder als advocaat hadden geen redelijke aantoonbare inspanning geleverd en het verzoek op grond van art. 1:262b BW werd afgewezen.

68 Hof Arnhem-Leeuwarden 15-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2122, r.o. 4.5-4.6 [online] 69 Brands-Bottema, Civiel kinderbeschermingsrecht, RFR 2015/11, p. 75 [online]

70 Art. 35 Wet op de rechtsbijstand juncto art. 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand

71 Kamerstukken Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33061, C, p. 2 [online] en art. 1 lid 1 sub f Regeling griffierechten burgerlijke zaken

(15)

12

3.3 Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator (art. 1:250 BW)

De bijzondere curator kan op verzoek of ambtshalve worden benoemd als strijd bestaat tussen de belangen van de minderjarige en de belangen van de ouder met gezag of de voogd en er sprake is van een wezenlijk en concreet conflict in de verzorging of opvoeding.72 Iedere belanghebbende kan de kinderrechter verzoeken een bijzondere curator te benoemen.73 Een pleegkind kan zelf altijd de rechtbank vragen ambtshalve een bijzondere curator te benoemen.74 Hij wordt altijd als belanghebbende gezien, omdat de zaak rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten.75 Daarnaast wordt een pleegouder die minstens één jaar voor het pleegkind zorgt, in elk geval als belanghebbende beschouwd.76

De rechter zal de bijzondere curator enkel benoemen als de rechter dit in het belang van de minderjarige - rekening houdend met de aard van de belangenstrijd – noodzakelijk acht. De bijzondere curator is onafhankelijk van de betrokkenen. Hij zal de minderjarige zowel in als buiten rechte vertegenwoordigen en moet ervoor zorgen dat de belangen van de minderjarige zo goed mogelijk belicht worden, dat zijn belangen meegewogen worden in de belangenstrijd en dat de minderjarige zich gehoord voelt.77 In de praktijk is een bijzondere curator vaak een advocaat, maar in beginsel kan iedereen tot bijzondere curator benoemd worden die daartoe geschikt wordt geacht.78

De Hoge Raad heeft overwogen dat de rechtbank bij het benoemen van een bijzondere curator een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft en het belang van de minderjarige een eerste overweging moet vormen.79 Een bijzondere curator zal niet worden aangesteld als deze enkel tot doel heeft de algemene belangen van de minderjarige te beschermen; hij behoort niet te worden ingezet als machtsmiddel om de zin van één van de ouders of pleegouder(s) door te drukken.80 Er moet daadwerkelijk sprake zijn van strijdige belangen.81

72 Kamerstukken Tweede Kamer 1993-1994, 23012, nr. 5, p. 6 en p. 8-9 [online]. De benoeming van een bijzondere curator kan in alle fasen van de procedure, zie Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, Werkproces, de Rechtspraak, p. 5 [online]

73 Art. 1:250 BW

74 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 108 75 Art. 798 lid 1 Rv

76 Art. 798 lid 1 Rv

77 Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, Werkproces, de Rechtspraak, p. 2 en p. 11 [online]

78 Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, Werkproces, de Rechtspraak, p. 6 [online] en Kramer, Paraplu voor

pleegouders, SWP 2016, p. 107

79 HR 23-11-2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3968, r.o. 3.5 [online] 80 Pieters, Jeugdrecht, FJR 2013/68, § Rol bijzondere curator [online]

81 Het hof Amsterdam heeft bijvoorbeeld bepaald dat de wens van een minderjarige om bij zijn grootmoeder te blijven wonen geen blijk geeft van strijd met de gezaghebbende ouder, omdat laatstgenoemde de minderjarige niet langer bij grootmoeder wil onderbrengen en aan de wens van de minderjarige geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, waardoor het verzoek om een bijzondere curator moest worden afgewezen, zie Hof Amsterdam 07-10-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4374, r.o. 4.1-4.2 [online].

(16)

13

3.3.1 Knelpunten bij het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator

In deze paragraaf worden vier knelpunten besproken voor de pleegouder die een bijzondere curator verzoekt.

Ten eerste wordt een pleegouder die het kind minder dan één jaar verzorgt niet als belanghebbende aangemerkt, waardoor hij geen formeel verzoekschrift kan indienen tot benoeming van een bijzondere curator voor het pleegkind.82 Het hof Den Bosch heeft op 4 december 2014 bepaald dat twee pleegouders – die in eerste aanleg onder andere een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator hadden ingediend – niet ontvankelijk waren in hoger beroep, omdat zij niet belast waren met het gezag en evenmin de pleegkinderen minstens één jaar hadden verzorgd en opgevoed, waardoor zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv konden worden aangemerkt.83 Het al dan niet bestaan van family life op grond van artikel 8 EVRM deed niet ter zake, omdat het eventuele bestaan daarvan niet zonder meer met zich mee zou brengen dat de pleegouder daardoor als belanghebbende zou worden aangemerkt.84

Volgens Mariska Kramer kan een pleegouder die het kind minder dan één jaar verzorgt echter wel informeel een brief aan de rechtbank sturen met een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, waarna de rechtbank over kan gaan tot ambtshalve benoeming.85 Het Werkproces benoeming bijzondere

curator o.g.v. artikel 1:250 BW86 rept enkel over de minderjarige die een verzoek middels de informele

rechtsingang kan indienen en op www.rechtspraak.nl is een dergelijk informeel verzoek door een pleegouder niet ingediend, ofwel als zodanig niet expliciet in de uitspraken genoemd.

Een tweede knelpunt is gelegen in het feit dat de rechter bij de beoordeling of de benoeming van een bijzondere curator nodig is, een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft.87 De Kinderombudsman concludeerde in 2012: ‘Het lijkt bijna wel een loterij of je er wel of niet één krijgt.’88 Bijzondere curatoren lijken niet vaak te worden benoemd en duidelijke cijfers over de benoeming ontbreken, omdat deze niet worden bijgehouden.89 Op www.rechtspraak.nl zijn enkele toegewezen verzoeken te vinden, maar dit betreffen enkel zeer sporadisch verzoeken van pleegouders.90 In 2008 heeft het hof Den Haag – anticiperend op nieuwe wetgeving – ambtshalve een bijzondere curator benoemd, die in eerste aanleg door de pleegouders was verzocht.91 De rechtbank Dordrecht benoemde in 2010 ook ambtshalve een

82 Art. 798 lid 1 Rv

83 Hof Den Bosch 04-12-2014, ECLI:GHSHE:2014:5148, r.o. 3.6.1. en 3.6.3. [online] 84 Hof Den Bosch 04-12-2014, ECLI:GHSHE:2014:5148, r.o. 3.6.3. [online]

85 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 108

86 Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, Werkproces, de Rechtspraak [online] 87 HR 23-11-2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3968, r.o. 3.5 [online]

88 Kinderombudsman, De bijzondere curator, een lot uit de loterij?, KOM3A/2012 (samenvatting), p. 1 [online] 89 Kinderombudsman, De bijzondere curator, een lot uit de loterij?, KOM3A/2012, p. 25 [online]

90 Zie bijvoorbeeld: Rb Arnhem 27-03-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BH9750; Hof Arnhem-Leeuwarden 14-02-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5943; Hof Arnhem-Leeuwarden 23-06-2015,

ECLI:NL:GHARL:2015:4607; Hof Arnhem-Leeuwarden 04-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:778; Hof Arnhem-Leeuwarden 07-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4746.

(17)

14 bijzondere curator, omdat de verstandhouding tussen ouders en pleegouders ernstig verstoord was en het vertrouwen tussen pleegouders, ouders en – het toenmalig geheten – Bureau Jeugdzorg geschaad was en er bij de kinderen sprake was van een groot loyaliteitsconflict.92 Veel vaker echter wordt een verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator afgewezen.93 Het hof Arnhem wees in 2012 bijvoorbeeld een verzoek van de minderjarige tot benoeming van de bijzondere curator af. De grootouders – die netwerkpleegouders waren geweest van de minderjarige – hadden het initiatief genomen een bijzondere curator te verzoeken door de minderjarige aan te sporen tot het bellen van een advocaat.94 Het was volgens het hof niet duidelijk of de minderjarige daadwerkelijk zelf een bijzondere curator wenste.95 Het was in het belang van de minderjarige dat er snel duidelijkheid kwam over zijn verblijfsplaats, zodat hij rust zou krijgen. De belangen waren volgens het hof al vanuit verschillende invalshoeken belicht; de minderjarige was gehoord, zijn grootouders waren gehoord, er had een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden en de Raad voor de Kinderbescherming had een advies gegeven over het belang van de minderjarige.96 Bovendien behartigden moeder en de stichting de belangen van de minderjarige volgens het hof voldoende, waardoor er geen noodzaak bestond om een bijzondere curator te benoemen.97 Het hof benadrukte wel dat het denkbaar was dat de minderjarige in de toekomst een bijzondere curator zou verzoeken als zou moeten worden beoordeeld waar hij voor langere termijn zou worden geplaatst.98

In 2015 wees het hof Arnhem een verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator af, omdat er volgens het hof hooguit een verschil van inzicht bestond tussen de ouders en de gecertificeerde instelling en dit onvoldoende grond bood een bijzondere curator te benoemen. Het hof overwoog dat de gecertificeerde instelling een neutraal persoon is en de belangen van het kind dient te behartigen. Er bestond onvoldoende grond een bijzondere curator toe te wijzen, omdat de minderjarige was gehoord en de gecertificeerde instelling tijdens de mondelinge behandeling de belangen van het kind nogmaals naar voren zou kunnen brengen.99 Drie maanden eerder had het hof Arnhem eenzelfde verzoek van een moeder afgewezen, omdat de bijzondere curator niet bedoeld was om de belangen van de minderjarige in het algemeen te beschermen.100

92 Rb Dordrecht 09-06-2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7569 [online]

93 Zie bijvoorbeeld: Rb Zwolle-Lelystad 05-04-2007, ECLI:NL:RBZLY:2007:BA2519 [online]; Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832 [online]; Rb Noord-Nederland 05-02-2013,

ECLI:NL:RBNNE:2013:5284 [online]; Hof Arnhem 21-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5473 [online]; Hof Arnhem 16-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2727 [online]; Hof Den Bosch 14-03-2013,

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4290.

94 Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832, r.o. 4.1-4.2 en 4.8 [online] 95 Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832, r.o. 4.8 [online]

96 Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832, r.o. 4.8 [online] 97 Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832, r.o. 4.8 [online] 98 Hof Arnhem 21-12-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY9832, r.o. 4.8 [online] 99 Hof Arnhem 21-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5473 [online]

100 Hof Arnhem 16-04-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2727 [online]. Moeder wenste een bijzondere curator die als onafhankelijk persoon de belangen van het kind kon bepleiten vanwege de jarenlange irritatie en strijd tussen haar en de gecertificeerde instelling.

(18)

15 Een derde knelpunt is gelegen in de onduidelijkheid of de pleegouder een verzoekschrift op grond van artikel 1:250 BW moet indienen met behulp van een advocaat. Op www.rechtspraak.nl staat dat een dergelijk verzoek wel met behulp van een advocaat moet worden ingediend als er sprake is van een conflict in de opvoeding of verzorging.101 Kramer benadrukt echter dat de toegang tot een bijzondere curator laagdrempelig moet zijn en een belanghebbende het verzoek dus waarschijnlijk zonder advocaat kan indienen, maar zij geeft ook aan dat rechters daar in de praktijk wisselend mee omgaan.102 Als de pleegouder het verzoek met behulp van een advocaat moet indienen, moet de pleegouder – in tegenstelling tot de minderjarige – een eigen bijdrage betalen voor het verzoek tot benoeming als hij gebruikt maakt van door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand.103 Dit kan – net als bij de geschillenregeling – een drempel vormen voor de pleegouder om een bijzondere curator te verzoeken. Het verzoek op grond van artikel 1:250 BW is wel vrijgesteld van griffierecht, wat de drempel – net als bij de geschillenregeling – mogelijk verlaagt.104

Tot slot concludeerde de Kinderombudsman dat er onwetendheid heerst over de mogelijkheid een bijzondere curator te verzoeken.105 Dit zou het geringe aantal verzoeken door pleegouders kunnen verklaren.

3.4 De schoolaanmelding

Iedere minderjarige heeft op basis van artikel 28 IVRK recht op onderwijs. In Nederland wordt de minderjarige vanaf vijf jaar verplicht om naar school te gaan, totdat hij achttien wordt of totdat hij een startkwalificatie heeft.106 Op grond van artikel 2, tweede zin van het eerste protocol van het EVRM heeft de ouder het recht om de school van de minderjarige te kiezen.

3.4.1 Knelpunten bij de schoolaanmelding

In deze paragraaf worden enkele knelpunten aangedragen die voorkomen bij de schoolaanmelding en het schoolbezoek van het pleegkind.

Ten eerste ontstaat er een knelpunt bij de vrijwillige plaatsing en de ots-plaatsing: én de ouder met gezag én de pleegouder moeten zich houden aan de leerplicht. Zij zijn daardoor beiden verantwoordelijk voor de schoolinschrijving van de minderjarige en moeten erop toezien dat de minderjarige naar school gaat.107 De ouder met gezag kan – als wettelijk vertegenwoordiger – toestemming verlenen voor de schoolaanmelding, maar ook de pleegouder die feitelijk met de verzorging en opvoeding van de

101 Zie www.rechtspraak.nl ‘Procedure aanvraag bijzondere curator’ [geraadpleegd op 18-07-2016] 102 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 108

103 Art. 35 Wet op de rechtsbijstand juncto art. 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand 104 Art. 1 lid 1 sub e Regeling griffierechten burgerlijke zaken

105 Kinderombudsman, De bijzondere curator, een lot uit de loterij?, KOM3A/2012, p. 45 [online] 106 Art. 3 juncto art. 4b Leerplichtwet 1969. Een startkwalificatie is een vwo- of havo-diploma of een mbo-diploma vanaf niveau twee.

(19)

16 minderjarige is belast, is bevoegd de minderjarige in te schrijven.108 Hoewel de ouder met gezag medeverantwoordelijk is voor de schoolgang, zal de pleegouder het toezicht in de praktijk makkelijker kunnen uitvoeren, waardoor de pleegouder hiervoor als eerste verantwoordelijk wordt gehouden voor het spijbelen van het pleegkind.109

Een tweede knelpunt is gelegen in het feit dat de gecertificeerde instelling bij een voogdijplaatsing als voogd verantwoordelijk is voor de schoolaanmelding en het blijkt af te hangen van het reglement van de gecertificeerde instelling of de verantwoordelijkheid in de praktijk wordt overgeheveld naar de pleegouder, zodat deze zelf de schoolaanmelding kan regelen.110

Ten derde is het afhankelijk van de plaatsingsvorm wat de pleegouder kan ondernemen tegen de ouder die weigert de minderjarige in te schrijven voor een school of opleiding. Als de minderjarige vrijwillig is geplaatst, kan de pleegouder de RvdK vragen om de rechtbank te verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel – in de meeste gevallen een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing – op te leggen, zodat de plaatsing niet langer een vrijwillige plaatsing is.111 Als de RvdK daartoe niet overgaat, is de pleegouder zelf bevoegd – mits vertegenwoordigd door een raadsman – de rechtbank te verzoeken een ondertoezichtstelling uit te spreken.112 De pleegouder kan echter geen machtiging uithuisplaatsing verzoeken.113 Het is onwenselijk dat de pleegouder eerst moet afwachten of de RvdK een ondertoezichtstelling zal verzoeken, en pas zelf bevoegd wordt tot het doen van een verzoek, nadat de RvdK geen verzoek indient. De pleegouder zou zelfstandig de ondertoezichtstelling moeten kunnen verzoeken, zonder een oordeel van de RvdK af te hoeven wachten, zodat de vrijwillige plaatsing kan worden geformaliseerd.

Bij een ots-plaatsing zijn sinds 1 januari 2015 de gecertificeerde instelling en – als de gecertificeerde instelling daartoe niet overgaat – de pleegouder bevoegd de kinderrechter te verzoeken het gezag van de ouder te beperken wat betreft de schoolaanmelding op grond van artikel 1:265e lid 1 sub a BW.114 Deze beperking van het gezag vormt een inmenging in het familie- en gezinsleven, dat beschermd wordt door artikel 8 EVRM en moet daarom met terughoudendheid worden toegepast.115 Als de rechter besluit het gezag van de ouder te beperken, verkrijgt de gecertificeerde instelling het gezag wat betreft de schoolaanmelding en daarmee ook de verantwoordelijk voor de schoolinschrijving. Sinds 1 januari 2015 is er pas vijf keer een beroep gedaan op artikel 1:265e lid 1 sub a BW en nog nooit heeft een pleegouder zich op dit artikel beroepen. In elk geval was het de gecertificeerde instelling die de beperking van het

108 Art. 4a Leerplichtwet 1969

109 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 175

110 Spirit Pleegzorg, Rechten en plichten pleegouders 2016, Spirit 2016, p. 17 [online] 111 Art. 1:255 lid 2 BW

112 Art. 1:255 lid 2 BW en Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 73 113 Kramer, Paraplu voor pleegouders, SWP 2016, p. 73

114 Art. 1:265e lid 5 BW

(20)

17 gezag verzocht. Deze vijf zaken worden behandeld, om een beeld te geven van de bestaande jurisprudentie. De rechter lijkt welwillend om het gezag van de ouder te beperken.

Eén gecertificeerde instelling dacht niet in strijd met de wet te handelen door een onder toezicht gestelde uithuisgeplaatste minderjarige op een nieuwe school aan te melden zonder de toestemming van de ouder met gezag.116 De rechtbank Zeeland-West-Brabant benadrukte echter dat de gecertificeerde instelling bij een (spoed)ondertoezichtstelling zonder toestemming van de ouder met gezag enkel na een gerechtelijke uitspraak – waardoor het gezag van de ouder wordt beperkt op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW – bevoegd is de minderjarige op een andere school onder te brengen.117

Bij de rechtbank Gelderland had een gecertificeerde instelling een verzoek ingediend tot gezagsoverheveling voor zowel medische behandelingen, de aanvraag voor een verblijfsvergunning en de aanmelding bij een onderwijsinstelling.118 De gecertificeerde instelling verklaarde de gezagsbeperking, op de drie gebieden die artikel 1:265e BW beslaat, standaard te verzoeken bij een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, omdat de gecertificeerde instelling meende dat de minderjarige bij het huidige pleeggezin bleef wonen en de gezagsoverheveling duidelijkheid zou bieden over het toekomstperspectief. De rechtbank benadrukte dat een verzoek tot gezagsoverheveling op grond van artikel 1:265e BW geen automatisme is en wees het verzoek af, omdat de gecertificeerde instelling de noodzaak van deze gezagsoverheveling niet had onderbouwd.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant beperkte het gezag van een moeder op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW, omdat zij weigerde te tekenen voor de schoolaanmelding van haar minderjarige kind.119 Het bleef onduidelijk of moeder in de toekomst alsnog zou tekenen voor de schoolaanmelding en daardoor zette zij het belang van de minderjarige niet voorop. Het was noodzakelijk in het belang van de minderjarige dat toestemming werd verleend voor de schoolaanmelding, zodat de minderjarige direct naar een school in de buurt kon gaan vanaf het moment dat zij werd opgenomen in een nieuwe instelling. De gecertificeerde instelling werd belast met het gezag voor zover het de schoolaanmelding betrof.120 De rechtbank Overijssel beperkte het gezag van de moeder op verzoek van de gecertificeerde instelling. Moeder weigerde toestemming te verlenen voor de aanmelding van de minderjarige bij een school. De gecertificeerde instelling verzocht op grond van artikel 1:265e lid 1 sub a BW het gezag wat betreft de schoolaanmelding. Vader was het eens met dit verzoek. De kinderrechter oordeelde dat er duidelijkheid moest komen over de schoolgang van de minderjarige en daarom werd de gecertificeerde instelling belast met het gezag wat betreft de schoolaanmelding.121

116 Rb Zeeland-West-Brabant 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1216 [online]

117 Rb Zeeland-West-Brabant 26-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1216, § De nadere beoordeling [online] 118 Rb Gelderland 02-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1677 [online]

119 Rb Zeeland-West-Brabant 19-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2345 [online] 120 Rb Zeeland-West-Brabant 19-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2345 [online] 121 Rb Overijssel 09-04-2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:2640 [online]

(21)

18 Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat – hoewel het regelen van leerlingenvervoer op zichzelf niet onder de bepaling van artikel 1:265e lid 1 sub a BW viel – dit vervoer wel noodzakelijk was voor de minderjarige om onderwijs te kunnen volgen en daarmee was het onlosmakelijk verbonden met de aanmelding voor een onderwijsinstelling.122 De moeder weigerde het kind in te schrijven op een nieuwe school in de woonplaats van de pleegouders ondanks dat de gecertificeerde instelling daarvoor een schriftelijke aanwijzing had gegeven. De minderjarige was niet ingeschreven bij de dichtstbijzijnde school, waardoor het leerlingenvervoer niet langer vergoed werd door de gemeente. De gecertificeerde instelling werd belast met het gezag voor zover dit het aanvragen van leerlingenvervoer betrof, zodat de schoolgang van het kind niet in gevaar kwam.

3.5 Medische zorg

Een minderjarige heeft op grond van artikel 24 lid 1 IVRK recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor geneeskundige verzorging en revalidatie. In artikel 22 lid 1 van de Grondwet staat bovendien dat de overheid maatregelen moet treffen ter bevordering van de volksgezondheid. De pleegouder mag in de praktijk – ondanks dat hij geen geneeskundige behandelingsovereenkomst voor het pleegkind kan sluiten123 – wel met het pleegkind naar de huisarts gaan voor een consult, omdat hij in het dagelijks leven de zorg voor het pleegkind heeft.124

Als er sprake is van een voogdijplaatsing kan de pleegouder de gecertificeerde instelling verzoeken een medische machtiging af te geven, waardoor de directeur van de gecertificeerde instelling uitdrukkelijk toestemt dat de pleegouder de dagelijkse medische verzorging van het pleegkind op zich neemt en in beginsel toestemming kan verlenen voor een eenvoudige behandeling.125

De ouder of de gecertificeerde instelling kan weigeren de benodigde toestemming voor de behandeling te verlenen, waardoor de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet tot stand komt.126 Dit kan nadelig zijn voor het zieke pleegkind, omdat hij dan (in beginsel) niet behandeld mag worden. De Nederlandse wetgeving voorziet echter in vijf mogelijkheden om de toestemming van de ouder of gecertificeerde instelling te vervangen, die in het navolgende achtereenvolgens worden behandeld: het uitspreken van een kinderbeschermingsmaatregel bij een vrijwillige plaatsing, de eenmalige

122 Hof Arnhem-Leeuwarden 23-02-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1432 [online]

123 Art. 7:446 BW juncto art. 7:450 BW en Kronenberg, Regelingen op een rij, Mobiel 2011/4, § Behandeling [online]. De wettelijke vertegenwoordiger moet toestemming geven voor de behandeling van een minderjarige tot twaalf jaar (art. 7:465 lid 1 BW). De wettelijke vertegenwoordiger én de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud moeten in beginsel beiden toestemming geven (art. 7:450 lid 2 BW). Vanaf zestien jaar is een minderjarige zelfstandig bevoegd een geneeskundige behandelingsovereenkomst te sluiten (art. 7:465 lid 1 juncto art. 466 lid 1 BW).

124 Combinatie Jeugdzorg, Pleegwijzer, september 2015, p. 16 [online] en Kronenberg, Regelingen op een rij, Mobiel 2011/4, § Dagelijkse praktijk [online]. De pleegouder moet de huisarts – en elke andere behandelaar – melden dat hij niet de wettelijk vertegenwoordiger is van het pleegkind.

125 Bij dagelijkse medische verzorging moet gedacht worden aan eenvoudige behandelingen door een arts, tandarts, (fysio)therapeut en het voorschrijven van bijvoorbeeld een antibioticakuur.

(22)

19 vervangende toestemming van artikel 1:265h BW, de gedeeltelijke beperking van het gezag van de ouder op grond van artikel 1:265e BW, een beroep op de geschillenregeling van artikel 1:262b BW bij een ots-plaatsing en tot slot het inschakelen van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW.

3.5.1 Verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel

Als er sprake is van een vrijwillige plaatsing en de ouder met gezag de toestemming voor een behandeling weigert, kan de behandeling in beginsel niet worden uitgevoerd.127 De pleegouder of de arts zal moeten overgaan tot het doen van een melding bij ‘Veilig Thuis’, die de RvdK kan inschakelen.128 De RvdK kan de rechter verzoeken een tijdelijke kinderbeschermingsmaatregel – een voorlopige ondertoezichtstelling, voorlopige voogdij of schorsing van het ouderlijk gezag – uit te spreken.129 De pleegouder is op grond van artikel 1:255 lid 2 BW bevoegd dit verzoek te doen, als de RvdK daartoe niet overgaat. Als de rechtbank een kinderbeschermingsmaatregel uitspreekt, komt er een einde aan de vrijwillige uithuisplaatsing.130 Als de rechtbank de (voorlopige) voogdij uitspreekt, wordt de gecertificeerde instelling als voogd bevoegd om toestemming te geven voor de medische behandeling.131

3.5.2 Eenmalige- en langdurige vervangende toestemming

Bij een ots-plaatsing kan de rechtbank vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling op grond van artikel 1:265h BW, of beschikken in het kader van de geschillenregeling (art. 1:262b BW, zie paragraaf 3.2), of het ouderlijk gezag beperken op grond van artikel 1:265e BW. De gecertificeerde instelling kan de rechtbank op grond van artikel 1:265h BW verzoeken vervangende toestemming te geven als de minderjarige jonger is dan twaalf jaar, (tijdelijk) onder toezicht gesteld is, en één specifieke medische behandeling moet krijgen die noodzakelijk132 is om ernstig gevaar voor zijn gezondheid af te wenden en de ouder met gezag weigert toestemming te geven voor de behandeling.133 De rechtbank beslist dan of die specifieke behandeling moet worden uitgevoerd. De pleegouder kan de rechtbank niet zelf verzoeken om vervangende toestemming op grond van artikel 1:265h BW.134 Als de ouder met gezag echter vaker weigert toestemming te geven voor noodzakelijke behandelingen, dan kan de rechtbank overgaan tot beperking van het ouderlijk gezag wat betreft medische behandelingen.135 De pleegouder kan daarvoor een verzoek indienen als de gecertificeerde instelling

127 Dit vloeit indirect voort uit art. 7:465 lid 1 BW.

128 Zie www.kinderbescherming.nl [geraadpleegd op 20 juli 2016] 129 Art. 1:255 lid 1 juncto lid 2 BW

130 De plaatsing is vanaf dat moment op officiële wettelijke basis, zie art. 1:255 lid 1 BW. 131 Art. 1:245 lid 2 BW

132 Orthodontie is bijvoorbeeld geen noodzakelijke behandeling en kan niet bij de rechtbank worden afgedwongen, zie Kompaan en De Bocht, Pleegwijzer, www.kompaanendebocht.nl [geraadpleegd op 15 juli 2016]

133 Art. 1:265h lid 1 BW. Als de minderjarige twaalf jaar of ouder is, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijk waardering van zijn belangen, is lid 1 van overeenkomstige toepassing, zie art. 1:265h lid 2 BW. 134 Alleen de gecertificeerde instelling is daartoe bevoegd, zie art. 1:265h BW.

(23)

20 daar niet toe overgaat.136 De rechtbank kan op grond van artikel 1:265e BW beslissen dat de gecertificeerde instelling een algemene bevoegdheid krijgt gedurende een langere periode te beslissen over meerdere medische behandeling van de onder toezicht gestelde minderjarige jonger dan twaalf jaar.137 De beslissingsbevoegdheid ligt in dit geval bij de gecertificeerde instelling voor een langere periode, terwijl de beslissingsbevoegdheid van artikel 1:265h BW bij de rechtbank ligt en slechts eenmalig is.

Als de rechtbank het gezag van de ouder beperkt op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW, dan verliest de ouder de mogelijkheid toestemming te verlenen voor de medische behandelingen van de minderjarige die in het pleeggezin verblijft. Het gezag wordt immers deels overgedragen aan de gecertificeerde instelling, die de toestemming vanaf dat moment moet verlenen voor de medische behandelingen.138 Deze beperking van het gezag vormt een inmenging in het familie- en gezinsleven, dat beschermd wordt door artikel 8 EVRM en moet daarom met terughoudendheid worden toegepast.139 Als ook kan worden volstaan met de minder ingrijpende eenmalige vervangende rechterlijke toestemming op grond van artikel 1:265h BW en desondanks op grond van artikel 1:265e BW het gezag van de ouder wordt beperkt, is dat disproportioneel en in strijd met artikel 8 EVRM.140 De eenmalige vervangende toestemming verdient dus op grond van artikel 8 EVRM de voorkeur boven de beperking van het gezag op grond van artikel 1:265e BW.141 Het levert een knelpunt op dat de pleegouder zich enkel kan beroepen op artikel 1:265e BW; een verzoek op grond van artikel 1:265h BW zou minder ingrijpen in rechtspositie van de ouder en een eenmalige oplossing bieden als de ouder toestemming weigert en bovendien naar verwachting eerder worden toegewezen door de rechtbank.

Pleegouders hebben zich tot op heden niet beroepen op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW. Op www.rechtspraak.nl zijn vier zaken te vinden waarin de gecertificeerde instelling een beroep deed op artikel 1:265e lid 1 sub b BW. In de eerste zaak beperkte de rechtbank Overijssel het gezag van een moeder die geen toestemming gaf voor de medische behandeling van haar kind.142 De minderjarige had al jaren medische klachten en verschillende therapieën hadden niet tot genezing geleid. De gecertificeerde instelling verzocht het gezag op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW, zodat de minderjarige medicatie toegediend kon krijgen. Moeder verzette zich hiertegen. De kinderrechter achtte de medische behandeling proportioneel en noodzakelijk en belastte de gecertificeerde instelling met het gezag met betrekking tot het geven van toestemming voor medische behandelingen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

136 Art. 1:265e lid 5 BW

137 Art. 1:265e lid 1 sub b BW. Dit geldt ook voor de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn aan de orde zijnde belangen, zie art. 1:265e lid 1 sub b BW. 138 Art. 1:265e lid 1 aanhef BW

139 Art. 8 EVRM en Forder, Art. 1:265e BW, GS Personen- en Familierecht, p. 1 [online] 140 Forder, Art. 1:265e BW, GS Personen- en Familierecht [online]

141 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 32015, nr. 3, p. 31 [online] 142 Rb Overijssel 24-04-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2221 [online]

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierop volgde aanvankelijk herstel maar, toen de conditie van patiënt enkele weken later sterk achteruitging, werd in overleg met twee schoonzonen besloten het beleid verder

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

This behavior can be observed where the Chinese Ministry of Foreign Affairs stated that it wanted to sustain the momentum of de-escalation of regional tensions and give

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

- Vrouwelijke burgemeesters tenderen meer naar de sociale kant van het ambt, mannen meer naar de kant van planning/control en ordening. - Meer dan mannelijke burgemeesters

In de enquête is aan de scholen waarbij doordecentralisatie van financiële middelen voor nieuwbouw heeft plaatsgevonden (in ons onderzoek 34 PO scholen en 32 VO.. scholen) de