• No results found

De invloed van verwachte en onverwachte feedbackvalentie op sportprestaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van verwachte en onverwachte feedbackvalentie op sportprestaties"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Verwachte en Onverwachte Feedbackvalentie op Sportprestaties Gijs van Bokkem

Masterthese psychologische gedragsbeïnvloeding 10 oktober 2017

Studentnummer: 10372571

Begeleider: mw. Inge Wolsink MSc

Tweede beoordelaar: Dhr. Dr. Nils Jostmann Aantal woorden abstract: 200

(2)

1 Abstract

In dit onderzoek is via herhaalde metingen de invloed van verwachte of onverwachte

feedbackvalentie (positief versus negatief) op sportprestaties onderzocht. Deelnemers renden zes rondes van 200 meter, waarbij de rondetijd diende als indicatie voor de sportprestatie. De verwachting werd gemanipuleerd met enkelgewichten. Bij een makkelijk enkelgewicht was een goede sportprestatie te verwachten en bij een moeilijk enkelgewicht een minder goede sportprestatie, waarbij respectievelijk positieve of negatieve feedback verwacht zou worden. Na elke ronde volgde gemanipuleerde positieve of negatieve feedback. Verwacht werd dat feedback (positief en negatief) zou leiden tot verbeterde sportprestaties, waarbij geen verschil werd verwacht tussen positieve of negatieve feedback.

Ook werd een moderatie-effect verwacht van feedbackverwachtingen; verwachte positieve feedback zou leiden tot betere sportprestaties dan verwachte negatieve feedback en

onverwachte negatieve feedback tot betere sportprestaties dan onverwachte positieve

feedback. Uit de resultaten bleek dat feedback leidde tot verminderde sportprestaties, waarbij geen verschil bleek tussen positieve of negatieve feedback. Feedbackverwachtingen hadden geen effect op de relatie tussen feedback en sportprestatie. De affectieve respons kwam echter wel overeen met de feedbackvalentie. Positieve of negatieve feedback heeft dus geen

verschillende invloed op sportprestaties, desalniettemin kan het toch raadzaam zijn om positieve feedback te geven, omdat het een positief gevoel oproept.

(3)

2 Inleiding

Belang Sporten

Volgens de World Health Organisation (WHO, 2016) is onvoldoende beweging wereldwijd een van de tien grootste risicofactoren voor vroegtijdige sterfte. Een gebrek aan beweging leidt mogelijk tot cardiovasculaire ziektes, kanker en diabetes type 2 (WHO, 2016). Om te achterhalen of Nederlanders aan voldoende beweging komen, werd op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een trendrapport over bewegen en sporten opgesteld (Hildebrandt, Bernaards, Collard & Valkenberg, 2015). In dit trendrapport is de fitnorm opgenomen, die voorschrijft dat men ten minste drie keer per week intensieve sportsessies van 20 minuten moet houden, zoals hardlopen of zwemmen. Hoewel uit het trendrapport blijkt dat Nederlanders meer zijn gaan bewegen in de periode van 2000-2014, is er betreffende de fitnorm maar een zwakke positieve trend te zien. Minder dan een kwart van de Nederlanders voldoet aan de fitnorm. Dit is problematisch, omdat uit onderzoek blijkt dat enkel laag intensief bewegen zoals bijvoorbeeld wandelen niet voldoende is voor de algemene gezondheid, maar dat het gepaard moet gaan met intensievere vormen van bewegen (Haskell et al., 2007). Het doel van het huidige onderzoek is om te onderzoeken hoe mensen

gemotiveerd kunnen worden om meer te sporten. Feedbackvalentie en Sportprestatie

Feedbackprocessen zouden inzicht kunnen bieden in hoe mensen gemotiveerd kunnen worden om meer te bewegen. In een review stellen Hattie en Timperley (2007) namelijk dat feedback één van de meest invloedrijke factoren kan zijn op algemene prestaties. Feedback is informatie verstrekt door een ander over (aspecten van) prestatie (Hattie & Timperley, 2007). Dit zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het verbeteren van sportgedrag omdat feedback informatie verschaft over de sportprestatie. Coaches spelen als voorbeelden en motivators een belangrijke rol bij sporters omdat zij door middel van feedback de sporter informatie geven

(4)

3 over zijn of haar competenties (Carpentier & Mageau, 2013). Het doel van feedback is om de discrepantie tussen de huidige en de gewenste prestatie te verkleinen (Hattie & Timperley, 2007). Er is echter nog geen eenduidig antwoord of positieve ofwel negatieve feedback beter zou zijn om dit doel te bewerkstelligen (Fishbach, Eyal & Finkelstein, 2010). Volgens de onderzoekers zou positieve feedback beter zijn wanneer het ontvangers de perceptie van een verhoogde toewijding aan het doel geeft. Negatieve feedback zou beter zijn wanneer het een onvoldoende vooruitgang richting het doel aangeeft (Fishbach et al., 2010). Meer kennis over hoe de valentie (positief of negatief) van feedback sportgedrag beïnvloedt, zou

gezondheidsinstanties beter in staat kunnen stellen om intensief sportgedrag te bevorderen. Affect

Bij het onderzoeken van de relatie tussen feedback en gedrag zou affect volgens Fishbach et al. (2010) een cruciale rol spelen. Onder affect worden gevoelens en stemmingen verstaan (Russel & Carroll, 1999). Volgens Fishbach et al. (2010) is affect het onderliggende mechanisme waarmee feedback motivatie beïnvloedt. Wanneer deze gevoelens of de

interpretatie hiervan absent zijn, zou feedback geen invloed hebben op de prestaties. Eerder onderzoek toont aan dat over het algemeen positieve of negatieve feedback leidt tot

respectievelijk positief of negatief affect (Belschak & Den Hartog, 2009; Ilies, De Pater & Judge, 2007). Welk gevolg affectvalentie op prestaties heeft is volgens Fishbach et al. (2010) nog niet duidelijk, maar hangt af van de interpretatie van het affect. Hiermee wordt bedoeld dat er verschillend naar het opgeroepen affect kan worden gekeken; affect kan gezien worden als indicatie van hoe leuk men de taak vindt of naar de vooruitgang die men bereikt heeft. Door de mogelijke verschillende interpretaties van affect is het belangrijk te kijken naar factoren die deze interpretatie kunnen beïnvloeden, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de sportprestatie.

(5)

4 Verwachtingen

Recent experimenteel onderzoek toont aan dat verwachtingen een belangrijke rol kunnen spelen bij de relatie tussen feedback en affect (Jostmann, Persoon, Wolsink & Jonas, in progress). In dit onderzoek werd gemanipuleerd of deelnemers positieve of negatieve feedback verwachtten na het uitvoeren van een cognitieve taak; deelnemers kregen vooraf te horen of de taak makkelijk (positieve uitkomstverwachting) of moeilijk (negatieve

uitkomstverwachting) zou zijn. Deelnemers ontvingen na elke prestatie positieve of negatieve feedback in de vorm van smileys, wat leidde tot respectievelijk positiever of negatiever (impliciet) affect. De sterkte van affect bleek echter afhankelijk van of de feedback verwacht was of niet. Positieve feedback leidde tot sterker positief affect wanneer dit niet werd

verwacht (bij een moeilijke taak) in vergelijking met wanneer het wel werd verwacht (bij een makkelijke taak). Ook negatieve feedback leidde tot sterker negatief affect wanneer dit niet werd verwacht in vergelijking met wanneer het wel werd verwacht. Verwachtingen over feedback lijken dus invloed te hebben op affect, maar er is nog niks bekend over wat deze affectieve reacties voor gevolgen hebben voor daadwerkelijk gedrag, zoals bijvoorbeeld sportprestaties. Aangezien affect belangrijk is voor (sport)prestaties (Fishbach et al., 2010; Ruiz, Raglin & Hanin, 2017), is het interessant om te onderzoeken of verwachtingen de effecten van feedback op sportprestaties kunnen beïnvloeden.

Contributie Onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om te verklaren waarom in sommige situaties positieve feedback en in andere situaties negatieve feedback tot betere sportprestaties leidt. Verschillen in verwachtingen kunnen verschillende affectieve reacties oproepen ten gevolge van feedback (Jostmann et al., in progress). Het is interessant om te kijken hoe dit zich vertaalt naar

daadwerkelijk intensief sportgedrag, omdat dit inzicht kan bieden over wanneer welke soort feedback nodig is om tot de beste sportprestaties te komen. In dit onderzoek zal daarom

(6)

5 gepoogd worden antwoord te geven op de volgende vragen: Wat is de invloed van

feedbackvalentie op sportprestaties? En wordt de relatie tussen feedbackvalentie en

sportprestatie gemodereerd door verwachtingen over de feedback? Dit is gedaan door elke deelnemer verschillende soorten feedback te geven na een hardloopprestatie en te meten hoe de deelnemer in de daaropvolgende ronde presteerde. Daarnaast werden voor elke

hardloopronde de verschillende verwachtingen over de moeilijkheid van de aankomende ronde gemanipuleerd.

Theoretisch kader Feedbackvalentie en Sportprestatie

In dit onderzoek wordt de definitie van feedback van Hattie en Timperley (2007) gehanteerd, namelijk dat feedback wordt gezien als informatie over (aspecten van) prestatie die verstrekt wordt door een ander individu. Feedback helpt individuen om overzicht te houden over hoe dicht ze bij hun doel zijn en of ze eventueel iets moeten veranderen om hun doelen, zoals bijvoorbeeld een sportprestatie, te behalen (Fishbach et al., 2010). Een

veelgebruikte manier om de effectiviteit van feedback te onderzoeken is door de valentie van feedback te bestuderen (Fishbach et al., 2010; Carpentier & Mageau, 2013; Mouratidis, Vansteenkiste, Lens & Sideridis, 2008; Ilies, et al., 2007). Positieve feedback indiceert een prestatie die voldoende of boven verwachting is terwijl negatieve feedback een onvoldoende of onder verwachting prestatie indiceert. Uit de literatuur komt nog niet duidelijk naar voren welke van de twee (positief of negatief) tot de beste prestatie leidt (Fishbach et al., 2010).

Aan de ene kant zou volgens de Self Determination Theory (Ryan & Deci, 2000) positieve feedback leiden tot meer intrinsieke motivatie dan negatieve feedback. Intrinsieke motivatie is gelinkt aan moeite doen en betere algemene prestaties (Ryan & Deci, 2000). Volgens Fishbach et al. (2010) leidt positieve feedback tot meer intrinsieke motivatie dan

(7)

6 negatieve feedback omdat het een gevoel van competentie genereert bij de ontvanger. Dit werd bevestigd in het onderzoek van Mouratidis et al. (2008), waarin positieve feedback leidde tot een groter gevoel van competentie, met als gevolg meer autonome motivatie en een hogere intentie om te participeren. Uit onderzoek van Ávila, Chiviacowsky, Wulf en

Lewthiate (2012) bleek mondelinge positieve feedback ook tot daadwerkelijk verbeterde sportprestaties te leiden.

Aan de andere kant wordt volgens de Control Theory (Carver & Scheier, 1982, 2001) feedback gezien als pure prestatie-informatie, die gebruikt kan worden om gedrag te

reguleren. Positieve feedback zou aangeven dat de ontvanger het goed doet (en er dus geen extra inspanningen nodig zijn) en negatieve feedback dat de ontvanger het beter zou moeten doen. Control Theory voorspelt dat niet positieve, maar juist negatieve feedback zou leiden tot verhoogde inzet en een betere prestatie. Dit wordt bevestigd door Carpentier en Mageau (2013), die in hun onderzoek aantonen dat negatieve feedback ook kan leiden tot betere sportprestaties. Naar aanleiding van bovenstaande onderzoeken verwacht ik dat zowel positieve als negatieve feedback een prestatieverhogende invloed zouden kunnen hebben. Daarnaast bieden de twee theorieën tegenstrijdige antwoorden op de vraag of positieve of negatieve feedback beter zou werken op sportprestaties. Hieruit volgden de hypotheses:

H1: Zowel positieve als negatieve feedback leiden tot een verbeterde sportprestatie ten opzichte van geen feedback.

H2: Positieve feedback leidt tot een betere sportprestatie dan negatieve feedback. H3: Negatieve feedback leidt tot een betere sportprestatie dan positieve feedback. Affect

Zoals eerder gesteld speelt affect een belangrijke rol in de relatie tussen feedback en gedrag (Fishbach et al., 2010). Affect is de ervaring van goede of slechte responses en wordt gezien als een algemener concept dan emoties en stemmingen (Ekkekakis & Petruzzello, 2000).

(8)

7 Positief affect bestaat uit alle gevoelens/stemmingen die plezierig zijn zoals blijheid of

tevredenheid en negatief affect bestaat uit alle gevoelens/stemmingen die onplezierig zijn zoals boosheid of verveling (Russell & Carroll, 1999). Over het algemeen leidt positieve of negatieve feedback tot respectievelijk positief of negatief affect (Belschak & Den Hartog, 2009; Ilies et al., 2007, Jostmann et al., in progress). Deze affectvalentie kan verschillende effecten hebben op algemene prestaties (Fishbach et al., 2010), of op sportprestaties (Ruiz et al., 2017). Hier wordt mee bedoeld dat in sommige gevallen positieve feedback en affect leidt tot betere (sport)prestaties en in andere gevallen juist negatieve feedback en affect.

Volgens Fishbach en collega’s (2010) is het belangrijk dat, onafhankelijk van hoe het affect ontstaat, de interpretatie van het affect bepalend is voor motivationele consequenties. Met interpretatie van affect wordt bedoeld dat men affect aan verschillende dingen kan toeschrijven. Zo zou het positieve affect ten gevolge van positieve feedback gezien kunnen worden dat men de taak leuk vindt (en zo nog beter gaat presteren in het vervolg), maar aan de andere kant zou het ook gezien kunnen worden dat men de taak goed uitvoert (en dat beter presteren dus niet noodzakelijk is). Hetzelfde geldt voor negatief affect ten gevolge van negatieve feedback, wat aan de ene kant gezien kan worden als bewijs dat men de taak niet leuk vindt en aan de andere kant aangeeft dat de taak beter moet worden uitgevoerd. Door te kijken naar factoren die de interpretatie van affect kunnen beïnvloeden, kan er een antwoord gevonden worden op de vraag waarom in sommige gevallen positieve en in andere gevallen negatieve feedback leidt tot betere prestaties.

Verwachtingen

Verwachtingen kunnen mogelijk een rol spelen bij de interpretatie van affect ten gevolge van feedback. Zoals eerder gesteld kunnen verwachtingen invloed hebben op de relatie tussen feedback en affect (Jostmann et al., in progress). Het is echter nog niet bekend hoe dit zich vertaalt naar daadwerkelijk gedrag. De manier waarop informatie verwerkt wordt zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. De Dual Process Theory beschrijft twee

(9)

8 manieren waarop mensen informatie kunnen verwerken (Evans, 2008). In dit onderzoek zullen de termen associatieve en reflectieve informatieverwerking gehanteerd worden. Associatieve informatieverwerking is een snelle en weinig moeite kostende vorm van informatieverwerking gebaseerd op automatische associaties tussen de huidige stimulus en eerdere vergelijkbare stimuli. Reflectieve informatieverwerking vergt meer inspanning en bewustzijn dan associatieve informatieverwerking en kenmerkt zich door het gebruik van op regels gebaseerde kennis (Beevers, 2005). Volgens Lieberman (2003) verwerkt men

informatie over het algemeen op een associatieve manier, maar wanneer informatie niet overeenkomt met de verwachtingen wordt informatie op een reflectieve manier verwerkt.

Aan de ene kant zou dit kunnen betekenen dat wanneer men presteert volgens verwachting (dus positieve feedback na een makkelijke trial en negatieve feedback na een moeilijke trial), de feedback op een associatieve manier wordt verwerkt. Kenmerkend voor de associatieve manier is dat er meer gebruik wordt gemaakt van heuristieken (Chaiken, 1980). Een voorbeeld van een heuristiek is de mood as information theory (Schwarz & Clore, 1983; 2003), die stelt dat mensen op hun affect af kunnen gaan en dit gebruiken om een situatie te interpreteren. Zo zou bij het beoordelen wat men van een sportactiviteit vindt, afgevraagd kunnen worden hoe men zich voelt tijdens het uitvoeren van de sportactiviteit. Wanneer, in het huidige onderzoek, de feedback verwacht wordt, zal het opgeroepen affect dienen als informatie dat de taak wel of niet leuk is. Verwacht wordt dat dit de toewijding tot de taak beïnvloedt en daarmee ook de prestatie (Fishbach et al., 2010).

Wanneer het opgeroepen affect inderdaad de toewijding tot de taak beïnvloedt, zal dit moeten leiden tot een proces zoals eerder beschreven volgens de Self Determination Theory (Ryan & Deci, 2000). Positieve feedback leidt volgens deze theorie tot meer intrinsieke motivatie dan negatieve feedback, doordat positieve feedback een groter gevoel van

(10)

9 leiden tot betere prestaties. Op basis hiervan kan verwacht worden dat verwachte positieve feedback leidt tot een betere toekomstige sportprestatie dan verwachte negatieve feedback.

Aan de andere kant kunnen de bevindingen van Lieberman (2003) betekenen dat wanneer men niet presteert zoals verwacht (positieve feedback na moeilijke trial en negatieve feedback na makkelijke trial), de feedback op een reflectieve manier verwerkt wordt. Deze reflectieve manier kenmerkt zich door het proberen te begrijpen en evalueren van het bericht (Chaiken, 1980), zoals in ons geval de feedback. Wanneer de feedbackvalentie onverwacht is, zal men dus proberen de informatieve waarde van de feedback te begrijpen. In dit geval zal er waarschijnlijk een meer cognitief proces plaatsvinden, zoals in de eerder beschreven Control Theory van Carver en Scheier (1982; 2001). Dit betekent dat men de feedback wellicht ziet als indicatie over hoe er gepresteerd wordt; positieve feedback geeft aan dat men voldoende presteert en er verder geen inspanningen nodig zijn terwijl negatieve feedback aangeeft dat men onvoldoende presteert en er meer inspanningen nodig zijn. Op basis hiervan kan verwacht worden dat onverwachte negatieve feedback leidt tot een betere toekomstige sportprestatie dan onverwachte positieve feedback.

Dit betekent dus dat afhankelijk van of feedbackvalentie verwacht is of niet, het effect van feedbackvalentie op prestaties anders is. Wanneer het soort feedbackvalentie verwacht wordt, gaan we ervan uit dat er meer automatische informatieverwerkingsprocessen

plaatsvinden. Hierdoor leidt positieve feedback tot meer intrinsieke motivatie dan negatieve feedback, wat vervolgens leidt tot een verbeterde sportprestatie. Wanneer het soort

feedbackvalentie niet wordt verwacht, gaan we ervan uit dat er meer reflectieve

informatieverwerkingsprocessen plaatsvinden. Hierdoor wordt de achterliggende boodschap van de feedback belangrijker. Positieve feedback geeft aan dat het goed gaat en er geen extra inspanningen nodig zijn. Terwijl negatieve feedback een onvoldoende prestatie aangeeft

(11)

10 waardoor juist meer inspanningen nodig zijn. Hierdoor zou negatieve feedback moeten leiden tot betere sportprestaties dan positieve feedback. Dit leidde tot de volgende hypotheses:

H4. De verwachting over feedback modereert het effect van feedbackvalentie op sportprestatie:

H4a: Als feedback verwacht is, is de sportprestatie beter na positieve dan na negatieve feedback

H4b: Als feedback onverwacht is, is de sportprestatie beter na negatieve dan na positieve feedback.

Methode Deelnemers en Design

De deelnemerspopulatie bestond uit elf eerstejaars psychologiestudenten (waarvan vier vrouw) die deelnamen voor een proefpersoonpunt en 23 mensen uit de omgeving (waarvan tien vrouw) die meededen in ruil voor een kans op een waardebon ter waarde van 75 euro. Alle deelnemers studeerden of waren afgestudeerd op HBO- en WO-niveau. De leeftijd varieerde van 18 tot 27 jaar (M = 22,79, SD = 2,60). Eén deelnemer werd uitgesloten wegens een opspelende blessure tijdens het uitvoeren van het onderzoek. De sportprestatie van elke deelnemer werd zes keer gemeten waarvan twee keer zonder feedback en de overige rondes in een 2 (positieve vs negatieve feedback) x 2 (makkelijke vs moeilijke taakverwachting) within subjects design.

Procedure

Deelnemers werden geworven door participatiepunten die noodzakelijk zijn om het eerste studiejaar van psychologie af te ronden of door een loting waarmee ze kans maakten op een maand lang gratis een virtuele butler ter waarde van 75 euro. De studenten werden

(12)

11 Amsterdam en door een poster. De titel van het onderzoek was ‘Lekker naar buiten’. De overige deelnemers kwamen uit de vriendenkring van de onderzoekers, waarbij de vrienden van de ene onderzoeker werden gemeten door de andere onderzoeker. Daarnaast werden ook mensen geworven door ze aan te spreken in het park waar het onderzoek plaatsvond.

Deelnemers konden reeds online beginnen door een vragenlijst in te vullen. Ten eerste werd gevraagd de informed consent te lezen en ondertekenen. Vervolgens werd algemene

informatie als sekse, leeftijd, lengte en de contactgegevens van deelnemers gevraagd.

Nadat de vragenlijst werd ingevuld kwamen de deelnemers individueel en in afspraak met de onderzoekers naar de locaties (verschillende parken in Amsterdam) waar de

sportprestatie gemeten werd. Deelnemers werd nogmaals gevraagd de informed consent te lezen en ondertekenen. Daarnaast werd uitgelegd wat er tijdens het onderzoek zou gaan gebeuren. Ten eerste liepen de deelnemers één rondje warm waarbij ze zelf de afstand en het tempo konden bepalen. Hierop volgde een ronde van 200 meter (heen en terug op de 100 meter) waarbij deelnemers aangespoord werden om zo goed mogelijk te presteren. Tijdens dit rondje werden deelnemers verzocht om enkelgewichten van 500 gram per stuk te dragen als neutrale baseline voor de te volgen verwachtingsmanipulatie. Op basis van deze ronde werd een specifiek persoonlijk doel gevormd. Dit doel moesten deelnemers in de volgende rondes zien te evenaren en het diende tevens als basis waarop de feedback gemanipuleerd werd. Daarna volgden vijf rondes van 200 meter waarin deelnemers moesten proberen zo optimaal mogelijk te presteren en hun eerder gestelde doel te halen. Voorafgaand aan elke ronde werd de deelnemers verteld of de ronde, afhankelijk van de conditie, moeilijk of makkelijk zou worden met de bijbehorende verwachtingsmanipulatie. Deze manipulatie bestond uit twee sets enkelgewichten van 500 gram per stuk, waarbij verteld werd dat ze 250 gram (makkelijk) of 750 gram (moeilijk) per stuk waren, waardoor de verwachting van de deelnemers qua moeilijkheid beïnvloed werd. Na elke ronde volgde een pauze waarin deelnemers de tijd

(13)

12 konden nemen om op adem te komen. Tijdens deze pauze kregen deelnemers de positieve of negatieve feedback via de iPad. Vervolgens werden deelnemers verzocht om via de iPad antwoord te geven op de vraag hoe ze zich op dat moment voelden (affectvraag). Aangezien er geen feedback vooraf was gegaan aan de ronde na de doelronde, maar deelnemers wel gewichten droegen, kon deze ronde als geen-feedback baseline gebruikt worden. Hierna volgden de vier experimentele rondes, waar zowel verwachtingen als feedback aan vooraf waren gegaan. Deze experimentele rondes werden in random volgorde herhaald tot de deelnemer zowel bij moeilijke als makkelijke verwachting zowel positieve als negatieve feedback ontvangen had. De volgorde van het soort feedback en verwachting werd gerandomiseerd om volgorde-effecten te minimaliseren. Zie Figuur 1 voor een visuele weergave ter verduidelijking van het design.

(14)

13 Figuur 1. Visuele weergave van het design met een random voorbeeld qua volgorde van manipulaties van de rondes één t/m vier. Rondes één t/m vier zijn de experimentele fase, waar prestatie gemeten wordt na feedback en verwachtingsmanipulatie.

Na de laatste ronde werd deelnemers wederom verzocht om enkele items op de iPad in te vullen over hoe gemotiveerd ze waren en hoe moeilijk of makkelijk ze de enkelgewichten vonden). Ook werd gevraagd naar de frequentie van sportactiviteiten per week en werd het gewicht van de deelnemers gemeten via een weegschaal. Nadat de deelnemers hiermee klaar waren werden ze bedankt voor hun deelname. De debriefing is pas verstuurd nadat alle deelnemers het onderzoek afgerond hadden.

Materialen, Metingen, Taken en Manipulaties

Sportprestaties. Sportprestaties zijn gemeten door gebruik te maken van een

(15)

14 renden zes (200 meter) rondes, waarvan de laatste vier (één t/m vier, zie Figuur 1) werden gebruikt als meting voor de afhankelijke variabele. De afhankelijke variabele werd gemeten door de tijd waarin de 200 meter afstand gelopen werd. Deze tijd werd gemeten via Qualtrics. Hoe minder deze tijd bedroeg, des te beter de prestatie.

Positieve en negatieve feedback. Feedback kwam niet overeen met de daadwerkelijke prestatie, maar werd in random volgorde gemanipuleerd. Dit werd gedaan om

volgorde-effecten zo klein mogelijk te houden en ervoor te zorgen dat elke deelnemer zowel positieve als negatieve feedback ontving. Immers, indien de feedback overeen zou komen met de daadwerkelijke prestatie, zouden fitte deelnemers meer positieve feedback ontvangen dan minder fitte deelnemers, met als gevolg een ongewenste verdeling binnen de

deelnemerspopulatie. In het onderzoek van Ilies en Judge (2005) bleek gemanipuleerde feedback eenzelfde soort effect te kunnen hebben als accurate feedback, dus werd verwacht dat in het huidige onderzoek de manipulatie van feedback ook zou slagen. Na elke ronde werd positieve en negatieve feedback automatisch verstrekt door middel van een iPad, die de tijd aangaf die de deelnemer die ronde liep en wat de beoogde tijd was.

Naar aanleiding van de individuele prestatie in de eerste oefenronde werd via de gemeten tijd in Qualtrics een persoonsgericht doel voor de deelnemer vastgesteld. Vervolgens werd via Qualtrics geprogrammeerd dat in een random volgorde positieve of negatieve

feedback (gekoppeld aan het gestelde doel) volgde in de aankomende rondes. De manipulatie van feedbackvalentie vond plaats door bij het doel een getal tussen de één en twee seconden (gerandomiseerd via Qualtrics) erbij (negatief) of eraf (positief) te doen. Deze

gemanipuleerde prestatie werd vervolgens vergeleken met het persoonsgerichte doel. In het geval van positieve feedback gaf de iPad in groene tekst aan: ‘Je hebt het goed gedaan, je hebt je doel gehaald’. In het geval van negatieve feedback gaf de iPad in rode tekst aan: ‘Je hebt het niet goed gedaan, je hebt je doel niet gehaald’. Doordat er geen ronde meer volgde op

(16)

15 ronde vier, was het soort feedbackvalentie niet meer van belang. Om deze reden volgde na afloop van deze laatste ronde altijd positieve feedback, om deelnemers met een positief gevoel naar huis te laten gaan.

Verwachtingen. Verwachtingen werden gemanipuleerd door deelnemers te verzoeken enkelgewichten van 500 gram per stuk om beide enkels te bevestigen. Er waren drie

verschillend uitziende paren van enkelgewichten, die verschilden qua grootte en kleur. Eén paar waarbij verteld werd dat de enkelgewichten 500 gram per stuk waren (neutrale

verwachting), die enkel gebruikt werd voor de ronde waarin het doel werd vastgesteld. Eén paar waarbij werd verteld dat de enkelgewichten 750 gram per stuk waren (moeilijke

verwachting). En nog een paar waarbij verteld werd dat de enkelgewichten 250 gram per stuk waren (makkelijke verwachting). Verwacht werd dat het feit dat alle gewichten eigenlijk even zwaar waren niet opgemerkt werd aan de hand van de size-weight illusion (Buckingham, 2014). Deze illusie houdt in dat een kleiner object zwaarder aanvoelt dan een groter object, ook al zijn de objecten even zwaar. Op basis van deze illusie was het kleinste enkelgewicht gelabeld als moeilijke en het grootste als makkelijke verwachting. Doordat er geen ronde meer volgde op ronde vier, was het soort verwachtingsmanipulatie voor deze laatste ronde niet meer van belang. Om deze reden werd bij deze laatste ronde de moeilijke of makkelijke verwachting gerandomiseerd.

Aan het eind van het onderzoek werd gecontroleerd of deze manipulatie geslaagd was door te vragen hoe makkelijk de rondes waren waarbij ze de enkelgewichten van 250 gram moesten dragen op een schaal van 1 (helemaal niet makkelijk) tot en met 100 (heel erg makkelijk) en hoe moeilijk de rondes waren waarbij ze de enkelgewichten van 750 gram moesten dragen op een schaal van 1 (helemaal niet moeilijk) tot 100 (heel erg moeilijk).

(17)

16 Exploratieve Analyse: Affect

Zoals eerder gesteld speelt affect een belangrijke rol bij het vertalen van feedback naar gedrag (Fishbach et al., 2010). Aangezien de rol van expliciet affect bij feedbackprocessen al uitgebreid bestudeerd is (Ilies & Judge, 2005; Ilies et al., 2007; Fishbach et al., 2010), namen we aan dat in dit onderzoek soortgelijke onderliggende processen betreffende affect zouden plaatsvinden. Dit onderzoek is vooral bedoeld om gedragsmatige uitkomsten van

feedbackprocessen te bestuderen. Verwacht werd, op basis van eerdergenoemde onderzoeken, dat positieve feedback zou leiden tot positief affect en negatieve feedback tot negatief affect.

Om het directe effect van het soort feedback op affect te meten, werd direct na de feedbackmomenten naar het affect gevraagd. Wegens beperkte tijd om affect uitgebreid te meten na de feedbackmomenten (zie procedure), werd één vraag gesteld over hoe iemand zich op dat moment emotioneel voelde. Voorafgaand aan deze vraag werd gevraagd hoe

deelnemers zich fysiek voelden. Het idee was dat hierdoor de affectvraag specifieker over emoties en gevoelens ging en niet beïnvloed werd door de gevoelens die fysieke inspanningen teweegbrengen. De deelnemer kon voor beide vragen via een slider een score aangeven van 1 (heel slecht) tot 100 (heel goed).

Resultaten Manipulatiechecks

De controlevraag over hoe gemotiveerd de deelnemers waren leek geslaagd,

deelnemers gaven gemiddeld een score van 84,9 (schaal van 1 tot en met 100, SD = 11,6) op de vraag hoe gemotiveerd ze waren bij het uitvoeren van de hardlooprondes en via een boxplot zijn hierop geen outliers gedetecteerd. Daarnaast is gecontroleerd of de

(18)

17 moeilijkheidsgraad van de enkelgewichten tegen elkaar af te zetten. Op een schaal van 0 tot 100 gaven deelnemers aan dat zij de ‘zware enkelgewichten van 750 gram’ (M = 54,09, SD = 21,69, BCa 95% CI [46,52, 61,54] gemiddeld moeilijk vonden en de ‘lichte enkelgewichten van 250 gram’ (M = 48,55, SD = 22,06, BCa 95% CI [41,48, 55,72] gemiddeld makkelijk vonden. Om tussen de condities te vergelijken of deelnemers de moeilijke conditie moeilijker vonden dan de makkelijke conditie zijn de scores van het ‘lichte enkelgewicht van 250 gram’ omgescoord. Dit is gedaan door de scores op het ‘lichte enkelgewicht van 250 gram’ af te trekken van de 100 mogelijke schaalpunten. Dus een score van 48 op de makkelijke schaal wordt dan 52 op de moeilijke schaal. Via een paired samples T-test werden de (omgescoorde) scores over hoe moeilijk de enkelgewichten werden ervaren met elkaar vergeleken. Tegen de verwachting in, was er weinig verschil tussen het omgescoorde makkelijke gewicht (M = 51,45, SD = BCa 95% CI [46,52, 61,54]) en het eerder beschreven moeilijke gewicht. Dit verschil, Δ -2,64, BCa 95% CI [-14,104, 8,633] was niet significant t(32) = -0,44, p = ,665, d = ,12. De resultaten impliceren dat de manipulatie van verwachting niet geslaagd is.

Vanwege het sportieve karakter van de test is ook gekeken of de resultaten beïnvloed zouden kunnen zijn door vermoeidheid. Dit is gedaan door de eerste hardloopronde (doel) te vergelijken met de laatste hardloopronde via een paired samples T-test. Als men moe zou worden, zou men bij de laatste ronde langzamer moeten lopen dan in de eerste ronde. Over het algemeen liep men sneller tijdens de eerste hardloopronde (M = 42,2, SD = 7,88, BCa 95% CI [39,56, 45,06]) dan tijdens de laatste hardloopronde (M = 45,51 SD = 8,66, BCa 95% CI [42,78, 48,86]). Dit verschil, Δ -3,31, BCa 95% CI [-5,374 , -1,434], was significant t(32) = -3,27, p = ,003, d = ,42. Wat dit kan betekenen voor het onderzoek zal verder toegelicht worden in de discussie.

(19)

18 Databehandeling

Allereerst is er gekeken naar de normaalverdeling van de hardlooptijden voor elke ronde via een Shapiro-Wilk test. De data bleek niet normaal verdeeld voor de hardloopronde zonder feedback (W = 0,92, p = ,020) en de makkelijke en negatieve ronde (W = 0,93, p = ,035), daarom is een transformatie uitgevoerd voor alle rondes. Er is gekozen voor een logtransformatie omdat de hardlooptijden uit multiplicatieve processen bestaan, dat wil zeggen dat het belangrijk is om te kijken naar de relatieve verschillen per persoon en niet tussen personen. In dit onderzoek is het van belang of iemand sneller of langzamer gaat lopen na het verkrijgen van bepaalde feedback en/of verwachting, niet of iemand sneller of

langzamer loopt dan een ander. In het geval van multiplicatieve processen, is het volgens Galili (2013) raadzaam om een logtransformatie uit te voeren. Via wederom een Shapiro-Wilk test werd getest of de getransformeerde data van alle hardlooprondes aan de assumptie voor een normale verdeling voldoet, zie Tabel 1. Hieruit bleek dat geen enkele ronde significant afweek van een normaalverdeling.

Tabel 1

Scores van de Shapiro-Wilk test voor de normaalverdeling van de loggetransformeerde tijden van de hardlooprondes

(20)

19 Hardlooptijden

De gemiddelde hardlooptijden en logtransformaties met bijbehorende

standaardafwijkingen na het verkrijgen van een bepaald soort feedback en verwachting zijn berekend, zie Tabel 2.

Tabel 2

Gemiddelde Hardlooptijden en logscores na het Verkrijgen van Positieve of Negatieve Feedback en Moeilijke of Makkelijke Verwachting (df=33)

Noot. Ronde 1 t/m 4 zijn qua volgorde gerandomiseerd aangeboden aan de deelnemers. Confirmatieve analyses: Feedback en Verwachtingen

Om te testen of feedback tot een verbeterde sportprestatie leidt (H1), is een paired samples T-test uitgevoerd op de logtransformaties van de afhankelijke variabele sportprestatie met twee niveaus: zonder feedback (ronde Na Doel) en met (positieve en negatieve) feedback (gemiddelde tijd op ronde 1 t/m 4). Voor de variabele zonder feedback is enkel de

hardloopronde na het vastgestelde doel gebruikt en niet de hardloopronde waarin het doel gesteld moet worden, omdat laatstgenoemde ronde op meerdere eigenschappen dan alleen de feedback verschilt met de rondes na feedback. Tegen de verwachting in werd tijdens

hardlooprondes die volgden op een feedbackmoment minder goed gepresteerd (M = 1,64, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,61, 1,67]) dan tijdens hardlooprondes waar geen feedback aan

voorafging (M = 1,60, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,58, 1,63]). Dit verschil, Δ -0,04, BCa 95% CI [-0,05; -0,02], was significant t(32) = -5,46, p < ,001, d = ,48. Dus H1, dat zowel positieve

(21)

20 als negatieve feedback leidt tot een verbeterde sportprestatie ten opzichte van geen feedback, wordt hiermee verworpen.

Om te testen of positieve of negatieve feedback tot betere sportprestaties leidt (H2 en H3) en of er een interactie-effect was tussen feedbackvalentie en verwachtingen op

sportprestaties (H4) is een repeated measures ANOVA uitgevoerd met de vier (2x2) logtransformaties van de hardlooptijden: feedback (positief en negatief) en verwachtingen (moeilijk en makkelijk). Uit de resultaten bleek dat er geen hoofdeffect was van

feedbackvalentie op sportprestaties F(1, 32) = 0,88, p = ,354, ηp2 = ,03. Er is dus geen verschil in sportprestatie na het verkrijgen van positieve (H2) of na negatieve (H3) feedback. In tegenspraak met hypothese vier, bleek uit de resultaten dat er geen interactie-effect was tussen feedbackvalentie en het soort verwachting op de sportprestatie F (1, 32) = 0,73, p = ,399, ηp2 = ,02. Daarnaast bleek dat er geen hoofdeffect was van het soort verwachting op de sportprestatie F(1, 32) = 0,05, p = ,825, ηp2 < ,01. Ter verduidelijking zijn de resultaten weergegeven in Figuur 2.

(22)

21 Figuur 2. De gemiddelde logscores van de hardlooprondes na de verkregen feedback en verwachtingen.

Om te testen of in het geval van verwachte feedback, positieve feedback leidt tot een betere sportprestatie dan negatieve feedback (H4a) is gebruik gemaakt van een paired samples T-test op de logtransformaties van de afhankelijke variabele sportprestatie met twee niveaus: positieve feedback met makkelijke verwachting en negatieve feedback met moeilijke verwachting. In tegenstelling tot hypothese 4a leidde positieve feedback en een makkelijke verwachting (M = 1,64, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,61, 1,66]) niet tot een snellere hardlooptijd dan negatieve feedback en een moeilijke verwachting (M = 1,64, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,61, 1,67]). Dit verschil, Δ 0,00, BCa 95% CI [0,02, 0,01]) was niet significant t(32) = -0,09, p = 0,929, d = 0,05. Wanneer de feedback verwacht werd, leidde positieve feedback dus niet tot een betere sportprestatie dan negatieve feedback.

(23)

22 Om te testen of in het geval van onverwachte feedback, negatieve feedback leidt tot een betere sportprestatie dan positieve feedback (H4b) werd wederom gebruik gemaakt van een paired samples T-test op de logtransformaties van de afhankelijke variabele sportprestatie met twee niveaus: positieve feedback met een moeilijke verwachting en negatieve feedback met een makkelijke verwachting. In tegenstelling tot hypothese 4b bleek dat negatieve feedback met een makkelijke verwachting (M = 1,64, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,62, 1,67]) niet leidde tot een snellere hardlooptijd dan positieve feedback en een moeilijke verwachting (M = 1,64, SD = 0,08, BCa 95% CI [1,61, 1,67]). Dit verschil, Δ 0,01, BCa 95% CI [-0,00, 0,02], was niet significant, t(32) = 1,37, p = 0,182, d = - 0,12. Wanneer de feedback niet verwacht werd, leidde negatieve feedback dus niet tot een betere sportprestatie dan positieve feedback.

Exploratieve Analyses: Affect

Tot slot is een additionele analyse uitgevoerd om te onderzoeken wat de verschillende feedback en verwachtingen voor invloed hadden op affect via een repeated measures ANOVA met de vier (2x2) affectscores na het verkrijgen van feedback (positief en negatief) en

verwachtingen (moeilijk en makkelijk). De affectscores konden variëren van 1 (heel slecht, ofwel zeer negatief) tot en met 100 (heel goed, ofwel zeer positief). Uit de analyse bleek dat feedbackvalentie een hoofdeffect had op affect. Deelnemers ervoeren een meer positief affect na het verkrijgen van positieve feedback (M = 67,85, SD = 15,82) dan na het verkrijgen van negatieve feedback (M = 59,27, SD = 18,26). Dit verschil, Δ 8,58, was significant, F(1,32) = 10,33, p = ,003, ηp2 = ,24. Er was geen sprake van een hoofdeffect van verwachtingen of een interactie-effect tussen verwachtingen en feedback op affect. Ter verduidelijking zijn de resultaten weergegeven in Figuur 3.

(24)

23 Figuur 3. Gemiddelde affectscore na de verkregen feedback en verwachtingen.

Discussie

In deze studie is onderzocht wat de invloed van feedbackvalentie en

feedbackverwachtingen op sportprestaties is. In tegenstelling tot de eerste hypothese

presteerden deelnemers het beste zonder eerst feedback te hebben ontvangen. Na negatieve en positieve feedback liep men langzamer dan zonder feedback. Daarnaast werd er, in

overeenstemming met de contrasterende tweede en derde hypothese, geen verschil gevonden qua sportprestatie na het verkrijgen van positieve of negatieve feedback. Ook bleek, in tegenstelling tot de vierde hypothese, dat feedbackverwachtingen geen modererend effect hadden op de relatie tussen feedbackvalentie en sportprestaties. Wanneer de feedback verwacht was, volgde na positieve feedback geen betere sportprestatie dan na negatieve feedback en wanneer de feedback niet verwacht werd, volgde na negatieve feedback geen betere sportprestatie dan na positieve feedback. Uit een additionele analyse bleek wel een

(25)

24 effect van feedbackvalentie op affect; dat wil zeggen dat positieve of negatieve feedback respectievelijk een meer positief of negatief affect als gevolg had.

Tegenstrijdigheden

Opmerkelijk genoeg leken deelnemers na feedback minder goed te presteren dan zonder feedback, wat contrasteert met de theorie. Zoals eerder gesteld kon zowel positieve feedback (Ávila et al., 2012) als negatieve feedback (Carpentier & Mageau, 2013) leiden tot een verbeterde sportprestatie. Het was dus opvallend dat men minder presteerde in rondes waar wel feedback (zowel positief als negatief) aan vooraf ging. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat feedback niet altijd tot betere prestaties leidt. Zo beamen Kluger en DeNisi (1996) dat men over het algemeen denkt dat feedback leidt tot betere prestaties en ze vonden dit ook terug in hun meta-analyse, maar uit deze analyse bleek ook dat in meer dan 1/3 van de studies feedback kon leiden tot mindere prestaties. Taakeigenschappen kunnen hierbij een rol spelen; zo bleek dat feedback bij fysieke taken minder effect sorteert dan bij bijvoorbeeld geheugentaakjes (Kluger & DeNisi, 1996). Dit zou kunnen verklaren waarom in het huidige onderzoek, met het sportieve karakter, de feedback niet leidde tot een verbeterde prestatie.

Een andere verklaring voor de verminderde prestaties in de rondes waar feedback aan voorafging zou de volgorde van rondes kunnen zijn. In deze studie waren de eerste twee rondes zonder voorafgaande feedback en de latere rondes met feedback. Er was geen

voorafgaande feedback voor de eerste twee rondes omdat er geen prestatie voorafging aan de eerste ronde en de doelronde voorafging aan de tweede ronde. Vanwege het sportieve karakter van de taak kan het dus zijn dat de verminderde prestatie niet door de feedback komt, maar door vermoeidheidseffecten. In de rondes met voorafgaande feedback hadden deelnemers immers meer rondes gelopen dan in de rondes zonder voorafgaande feedback. Deze

vermoeidheidseffecten zijn ook teruggevonden in de analyse, waaruit bleek dat deelnemers over het algemeen langzamer liepen in de laatste ronde, dan in de eerste ronde.

(26)

25 Ook was het opvallend dat er geen interactie-effect gevonden is tussen feedback en verwachtingen op sportprestaties. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de

verwachtingen geen verschillende soorten informatieverwerking opriepen bij de deelnemers. Zo is volgens de Dual Process Theory motivatie en vermogen nodig om op een meer

reflectieve manier informatie te verwerken (Petty & Cacioppo, 1986). Deelnemers kregen een korte pauze tussen de rondes om op adem te komen en de feedback te verwerken. Vanwege de fysieke inspanning en de korte duur zou het goed mogelijk zijn dat ze geen extra aandacht besteedden om de feedback op een reflectieve manier te verwerken, dat er dus geen focus was op de achterliggende boodschap van de feedback. Deze verklaring is echter niet heel

waarschijnlijk. Het niet verwerken op een reflectieve manier zou namelijk betekenen dat deelnemers de feedback op een meer associatieve manier hebben verwerkt. Zoals eerder gesteld zou de associatieve manier gepaard gaan met heuristieken (Chaiken, 1980), zoals affect als bron van informatie (Schwarz & Clore, 1983; 2003). Als deelnemers alle feedback op een associatieve manier verwerkt zouden hebben, dan zou positieve feedback tot een verbeterde sportprestatie moeten leiden in vergelijking met negatieve feedback. Aangezien dit niet uit de resultaten naar voren kwam, lijkt het onwaarschijnlijk dat de feedback tot slechts één soort informatieverwerking leidde.

Een meer waarschijnlijke verklaring voor het niet gevonden interactie-effect van verwachtingen is dat de manipulatie van verwachting niet geslaagd was. Deelnemers ervoeren de moeilijke gewichten niet als moeilijker dan de makkelijke gewichten. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste zou de deelnemerspopulatie een rol kunnen spelen; de

deelnemers waren allen hoogopgeleid (minimaal Hbo-niveau) en velen van hen hadden al enige ervaring met psychologisch onderzoek. Ze verwachtten hierdoor een bepaalde vorm van manipulatie. Ten tweede kan het meespelen dat deelnemers maar liefst zesmaal achter elkaar de enkelgewichten droegen en zo een goede mogelijkheid kregen om vergelijkingen te maken

(27)

26 tussen de gewichten. Hoe vaker deelnemers de enkelgewichten dragen, hoe groter de kans dat ze vergelijkingen kunnen maken. Deze verklaring is wel minder waarschijnlijk; uit onderzoek van Flanagan en Beltzner (2000) bleek namelijk dat ook bij herhaalde metingen de size-weight illusion, die gebruikt is voor de verwachtingsmanipulatie, intact blijft. Een derde verklaring is dat deelnemers de gewichten überhaupt als niet moeilijk of makkelijk ervoeren. Het zou kunnen dat ze vrij onverschillig waren over de moeilijkheidsgraad van de

enkelgewichten en dat relatieve verschillen tussen de enkelgewichten dan ook niet veel uitmaken. Dit blijkt bijvoorbeeld wel uit het feit dat men voor zowel de makkelijke als moeilijke verwachting rond het gemiddelde (niet moeilijk/makkelijk) van de mogelijke antwoordschaal antwoordde. Een idee voor vervolgonderzoek zou kunnen zijn om de enkelgewichten iets zwaarder te maken, zodat deelnemers het idee hebben dat het relatieve verschil meer uitmaakt.

Evenals bij verwachtingen is het mogelijk dat de manipulatie van feedback niet geslaagd was. Dit zou een alternatieve verklaring kunnen zijn voor het niet gevonden verschil tussen feedbackvalentie op sportprestaties. Zo zou het kunnen zijn dat deelnemers de

feedback die zij ontvingen op hun prestaties niet geloofden, waardoor er uiteindelijk geen verschil in sportprestaties gevonden werd tussen positieve of negatieve feedback. Dit is echter niet heel waarschijnlijk. Ten eerste werd er wel een verschillende affectieve respons gevonden op de verschillende soorten feedback, wat niet aannemelijk lijkt als de feedback niet geloofd werd. Ten tweede gaven veel deelnemers na afloop van hun deelname tijdens een afsluitend gesprek aan dat ze gemotiveerd werden van de feedback, dat ze graag hun tijden wilden verbeteren. Deze twee bevindingen lijken dus aan te geven dat de manipulatie van feedback wel degelijk geslaagd was.

(28)

27 Betekenis voor theorie

Zoals eerder gesteld speelt affect een belangrijke rol bij feedbackprocessen (Fishbach et al., 2010). Uit een additionele analyse van de resultaten bleek dat de valentie van affect overeenkwam met die van feedback, positieve feedback leidde dus relatief gezien tot een meer positief affect en negatieve feedback tot negatiever affect. Dit bleek ook al eerder uit de studies van Ilies et al. (2007) en Belschak en Den Hartog (2009). De contributie van dit onderzoek is dat deze relatie dus ook geldt voor sportcontexten. Daarnaast toont het aan dat het manipuleren van feedback ook mogelijk is in sportcontexten. Waar eerder al bleek dat feedback effectief gemanipuleerd kon worden bij cognitieve taakjes (Ilies & Judge, 2005), blijkt dit dus ook mogelijk bij sporttaakjes, waar men mogelijk een beter inzicht heeft van hoe gepresteerd wordt.

Binnen het onderzoeksveld leken tegengestelde antwoorden te bestaan of positieve dan wel negatieve feedback zouden leiden tot betere sportprestaties. Zo zou volgens de Self

Determination Theory van Ryan en Deci (2000) positieve feedback tot betere prestaties leiden en volgens de Control Theory van Carver en Scheier (1982, 2001) juist negatieve feedback. Een verschil in sportprestatie na verschillende feedbackvalentie werd ook niet teruggevonden in het huidige onderzoek; men presteerde even goed na positieve of na negatieve feedback. Het zou mogelijk zijn dat er geen verschil gevonden werd tussen de twee soorten feedback omdat deze studie een vrij lage power heeft.Alhoewel dit een mogelijke verklaring is, is het wel opmerkelijk in combinatie met het feit dat het soort feedbackvalentie wel effect had op affect. Hieruit blijkt mogelijk dat positieve of negatieve feedback wel gevoelens oproept bij mensen, maar dat dit zich niet vertaalt naar een verandering in hun sportprestaties.

(29)

28 Vervolgonderzoek

Vanwege de tekortkomingen in deze studie zal een vervolgonderzoek nodig zijn om uit te zoeken wat de invloed van feedbackvalentie op sportprestaties is en wat hierbij de rol van verwachtingen is. Ten eerste is het cruciaal dat een vervolgonderzoek genoeg deelnemers heeft. Wegens beperkte middelen en een groot aanbod van andere onderzoeken was het lastig om voldoende deelnemers te vinden. Dit is problematisch omdat het onderzoek hierdoor niet representatief is voor de algehele bevolking. Daarnaast maakt het lage deelnemersaantal de kans een stuk groter dat er effecten zijn gevonden die er niet waren, of dat er geen effecten zijn gevonden die er eigenlijk wel waren. Een vervolgonderzoek met een groter sample is dan ook noodzakelijk om meer betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Ten tweede zou een naïever sample wenselijk zijn zodat de verwachtingsmanipulatie meer kans van slagen heeft. Zo zouden bijvoorbeeld middelbare scholieren als deelnemers kunnen fungeren aangezien zij nog weinig ervaring hebben met psychologisch onderzoek en dus minder achterdochtig zijn naar de achterliggende bedoelingen van het onderzoek. Daarnaast zijn zij, mits meerdere opleidingsniveaus worden gemeten, representatiever voor de gehele bevolking dan enkel studenten en mensen uit de omgeving. Ten derde, tevens de belangrijkste, zou het wenselijk zijn om de verschillende rondes op verschillende dagen te laten plaatsvinden. Op deze manier zouden vermoeidheidseffecten kunnen worden vermeden en tegelijkertijd wordt het lastiger gemaakt om vergelijkingen tussen enkelgewichten te maken, wat de verwachtingsmanipulatie een grotere kans van slagen zou geven. Dit zal praktisch wel voor andere problemen kunnen zorgen. Bijvoorbeeld dat het onderzoek per persoon meerdere dagen kan duren. Een oplossing is om op een middelbare school te meten om de efficiëntie te bevorderen. Zo kunnen

verschillende leerlingen achter elkaar ronde één lopen, een dag later ronde twee, enzovoorts. Ten vierde zou een focus op individuele verschillen interessant kunnen zijn. Zoals eerder gesteld is het belangrijk dat de interpretatie van affect opgeroepen door de feedback

(30)

29 belangrijk is voor motivationele consequenties (Fishbach et al., 2010). Deze interpretatie kan per persoon verschillen. Zo zou gekeken kunnen worden naar mensen hun gevoeligheid voor de Behavorial Activation System (BAS) en Behavioral Inhibition System (BIS) van Carver en White (1994). Het BAS is gevoelig voor beloning en het BIS is gevoelig voor straf.

Individuele verschillen qua gevoeligheid voor deze systemen zouden dus kunnen leiden tot verschillende reacties op positieve feedback (beloning) of negatieve feedback (straf). Een andere persoonlijkheidsvariabele die nader onderzocht zou kunnen worden is self-efficacy: het geloof van mensen in hun capaciteiten om bepaalde bekwaamheden uit te voeren (Bandura, 2006). Self-efficacy speelt volgens Hattie en Timperley (2007) een belangrijke rol bij het verkrijgen van feedback. De onderzoekers stelden dat mensen met een hoge mate van self-efficacy beter om zouden kunnen gaan met verkregen feedback; feedback indiceert dat ze bezig zijn met een leerproces. Daarentegen zouden mensen met een lage self-efficacy minder goed om kunnen gaan met feedback; positieve feedback zou indiceren dat ze het goed doen waardoor doorzetten niet noodzakelijk is en negatieve feedback wordt geattribueerd aan vaardigheden in plaats van moeite (Hattie & Timperley, 2007). Verschillen in de mate van self-efficacy zouden dus kunnen leiden tot een andere respons na positieve of negatieve feedback. Vervolgonderzoek zou een beter inzicht kunnen geven welk effect individuele verschillen hebben op de relatie tussen feedback en sportprestaties.

Conclusie

De resultaten uit dit onderzoek lijken aan te geven dat over het algemeen verschillende soorten feedbackvalentie niet tot verschillende sportprestaties leiden. Welke rol

verwachtingen hierbij spelen zou aan de hand van vervolgonderzoek verder uitgezocht

moeten worden. Wel blijkt dat men affectief verschillend reageert na de verschillende soorten feedback. Dus als het voor de sportprestatie toch geen verschil maakt of je positieve of

(31)

30 negatieve feedback geeft, dan zou positieve feedback alsnog gewenst zijn vanwege het

(32)

31 Referenties

Ávila, L. T., Chiviacowsky, S., Wulf, G., & Lewthwaite, R. (2012). Positive

social-comparative feedback enhances motor learning in children. Psychology of Sport and Exercise, 13(6), 849-853.

Bandura, A. (2006). Guide for constructing self-efficacy scales. In Pajares, F., & Urdan, T. (Ed.), Self-efficacy beliefs of adolescents (pp. 307-337). Greenwich, Connecticut: Information Age Publishing.

Beevers, C. G. (2005). Cognitive vulnerability to depression: A dual process model. Clinical psychology review, 25(7), 975-1002.

Belschak, F. D., & Den Hartog, D. N. (2009). Consequences of positive and negative feedback: The impact on emotions and extra-role behaviors. Applied Psychology, 58(2), 274-303.

Buckingham, G. (2014). Getting a grip on heaviness perception: a review of weight illusions and their probable causes. Experimental Brain Research, 232, 1623-1629.

Carpentier, J., & Mageau, G. A. (2013). When change-oriented feedback enhances

motivation, well-being and performance: A look at autonomy-supportive feedback in sport. Psychology of Sport and Exercise, 14(3), 423-435.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1982). Control theory: A useful conceptual framework for personality–social, clinical, and health psychology. Psychological bulletin, 92(1), 111-135.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2001). On the self-regulation of behavior. Cambridge: University Press.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: the BIS/BAS scales. Journal of personality and social psychology, 67(2), 319-333.

(33)

32 Chaiken, S. (1980). Heuristic versus systematic information processing and the use of source

versus message cues in persuasion. Journal of personality and social psychology, 39(5), 752-766.

Ekkekakis, P., & Petruzzello, S. J. (2000). Analysis of the affect measurement conundrum in exercise psychology: I. Fundamental issues. Psychology of Sport and Exercise, 1(2), 71-88.

Evans, J. S. B. (2008). Dual-processing accounts of reasoning, judgment, and social cognition. Annu. Rev. Psychol., 59, 255-278.

Fishbach, A., Eyal, T., & Finkelstein, S. R. (2010). How positive and negative feedback motivate goal pursuit. Social and Personality Psychology Compass, 4(8), 517-530. Flanagan, J. R., & Beltzner, M. A. (2000). Independence of perceptual and sensorimotor

predictions in the size-weight illusion. Nature neuroscience, 3(7), 737-741. Galili, T. (2013). Log transformations for skewed and wide distributions.

Opgehaald van: https://www.r-statistics.com/2013/05/log-transformations-for-skewed-and-wide-distributions-from-practical-data-science-with-r/

Haskell, W. L., Lee, I. M., Pate, R. R., Powell, K. E., Blair, S. N., Franklin, B. A., Macera, C.A., Heath, G.W., Thompson, P.D., & Bauman, A. (2007). Physical activity and public health. Updated recommendation for adults from the American college of sports medicine and the American heart association. Circulation, 116, 1-13.

Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of educational research, 77(1), 81-112.

Hildebrandt, V.H., Bernaards, C.M., Collard, D., & Valkenburg, H., (2015) Discussie, conclusie en aanbevelingen. In Hildebrandt, V.H., Bernaards, C.M., Hofstetter, H., (Eds.), Trendrapport bewegen en gezondheid (113-125). Leiden: TNO.

(34)

33 Ilies, R., & Judge, T. A. (2005). Goal regulation across time: the effects of feedback and

affect. Journal of applied psychology, 90(3), 453-467.

Ilies, R., De Pater, I. E., & Judge, T. (2007). Differential affective reactions to negative and positive feedback, and the role of self-esteem. Journal of Managerial Psychology, 22(6), 590-609.

Jostmann, N.B., Persoon, I.C.K., Wolsink, I., & Jonas, K.J. (in progress). Expectations shape implicit affective reactions to feedback.

Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: A historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention theory. Psychological Bulletin, 119 (2), 254-284.

Lieberman, M. D. (2003). Reflexive and reflective judgement processes, a social cognitive neuroscience approach. In Forgas, J. P., Williams, K. D., & von Hippel, W. (Eds.), Social judgments: Implicit and explicit processes, (pp. 44-67). New York, NY: Cambridge University Press.

Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The motivating role of positive feedback in sport and physical education: Evidence for a motivational model. Journal of Sport and Exercise Psychology, 30(2), 240-268.

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. Advances in experimental social psychology, 19, 123-205.

Ruiz, M. C., Raglin, J. S., & Hanin, Y. L. (2017). The individual zones of optimal functioning (IZOF) model (1978–2014): historical overview of its development and use.

International Journal of Sport and Exercise Psychology, 15(1), 41-63.

Russell, J. A., & Carroll, J. M. (1999). On the bipolarity of positive and negative affect. Psychological bulletin, 125(1), 3-30.

(35)

34 Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic

motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55(1), 68-78. Schwarz, N., & Clore, G. L. (1983). Mood, misattribution, and judgments of well-being:

Informative and directive functions of affective states. Journal of personality and social psychology, 45(3), 513-525.

Schwarz, N., & Clore, G. L. (2003). Mood as information: 20 years later. Psychological Inquiry, 14(3-4), 296-303.

World Health Organisation (2016). Physical activity. Opgehaald 30 januari 2017 van: http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs385/en/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemene verdoving bij kinderen Je mag aanwezig zijn wanneer je kind verdoofd wordt.. Kleine kinderen worden verdoofd

De onderliggende competenties zijn: Samenwerken en overleggen, Vakdeskundigheid toepassen, Materialen en middelen inzetten, Kwaliteit leveren, Omgaan met verandering

§ bezit brede en specialistische kennis van bouwmaterialen en bouwproducten § bezit brede en specialistische kennis van de infra- en uitvoeringstechnische theorie § bezit brede

By looking at 17 product categories from the metal and electrical sectors, we estimate that the current value of the circular economy for these products is 3.3 billion and

Bijlage : gegevens Gegevens van de vragenlijst Jaarlijkse Statistische Gegevens 2001 Van de 120 acute ziekenhuizen hebben er 107 een dienst geriatrie 89 % waarvan: - 86 % beschikt

Even though this distinction is made between ALS and BLS ambulances, an ALS ambulance can be used to ful- fill a non-urgent patient transportation request when the number of

Daartoe is aan de hand van beschikbare flora-inventarisaties en permanente proefvlakken uit de periode 1993-2018 vastgesteld of er inderdaad sprake is van een achteruitgang in

De terugvangsten in de detectoren langs het Noordzeekanaal en de vispassages Halfweg en Overtoom laten zien dat gemiddeld meer glasalen met een VIE-tag, uitgezet in de Buitenhaven