• No results found

De relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Mind-Mindedness van Ouders en het

Temperament van Kinderen

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Vere Knuiman [10504729]

Onder begeleiding van: Mw. Dr. C. Colonnesi

Tweede beoordelaar: Dhr. Dr. P. J. Hoffenaar

(2)

Inhoudsopgave Voorwoord 3 Abstract 4 Samenvatting 5 1. Inleiding 6 1.1 Temperament 6 1.2 Temperament en Ouderschap 7 1.3 Mind-Mindedness 8 1.4 Mind-Mindedness en Temperament 9 1.5 Huidige Studie 10 2. Methode 11 2.1 Participanten 11 2.2 Procedure 12 2.3 Meetinstrumenten 12 2.3.1 Temperament 12 2.3.2 Mind-Mindedness 14 2.4 Betrouwbaarheid 15 2.5 Statistische Analyse 15 3. Resultaten 16 3.1 Beschrijvende Statistiek 16

3.2 Het Verschil in Mind-Mindedness tussen Vaders en Moeders 17 3.3 De Relatie tussen Mind-Mindedness en Temperament 18

4. Discussie 22

4.1 Hypothesen 22

4.1.1 Mind-Mindedness 22

4.1.2 De Relatie tussen Mind-Mindedness en Temperament 22

4.2 Beperkingen en Aanbevelingen 25

4.3 Conclusie 26

Literatuur 27

(3)

Voorwoord

Middels deze weg wil ik graag mijn dank uitspreken naar de personen die mij tijdens het schrijven van mijn master thesis hebben gesteund. Allereerst wil ik mijn dank uitspreken naar mijn begeleidster Mw. Dr. Cristina Colonnesi. Ik wil haar bedanken voor de steunende, motiverende en inspirerende gesprekken gedurende het schrijven van mijn thesis. Mede dankzij haar heb ik mijn thesis en daarbij mijn master Orthopedagogiek kunnen de afronden. Tevens wil ik Mw. Moniek Zeegers MSc. bedanken voor de feedback en begeleiding

gedurende het coderen van de data en wil ik Dhr. Dr. Peter Hoffenaar bedankden voor zijn flexibiliteit en bereidheid tot het beoordelen van mijn thesis. Hierbij ook hartelijk dank voor deelname aan het longitudinale onderzoek ‘de sociale ontwikkeling van kinderen’ van de Universiteit van Amsterdam.

Daarnaast wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om mijn familie te bedanken alle betrokkenheid en voor het vertrouwen in mijn kunnen. In het bijzonder wil ik daarbij Jurre Donkelaar bedanken voor alle liefde, aanmoediging en steun afgelopen periode.

Vere Knuiman Juli 2016

(4)

Abstract

Background: There is a strong relationship between parenting, child temperament and internalizing - and externalizing problems. In the present study, the relationship between parental mind-mindedness and child temperament was investigated. Method: A total of eighty-two families, mothers, fathers and their 7.5-year-old child (ngirls = 47 and nboys = 35) participated in this study. Child temperament was reported by parents using a questionnaire. Parental mind-mindedness was measured with the Mind-Mindedness Interview (MMI). Results: Results of the multivariate regression analyses yielded positive associations between mothers’ mind-mindedness and fathers’ mind-mindedness and Approach. Negative

associations were found between fathers’ mind-mindedness and Shyness. In the second place the results of this study showed that parental mind-mindedness and child temperament are inter-correlated with each other. Conclusion: The present study provides evidence about the fact that parental mind-mindedness is related to child temperament.

Keywords: Mind-mindedness; Temperament; Shyness; Fear; Inhibitory control; Attentional focusing; Approach.

(5)

Samenvatting

Achtergrond: Hedendaags duidt steeds meer wetenschappelijk onderzoek het belang van de relatie tussen ouderschap, temperament en internaliserende- en externaliserende problemen aan. Middels deze studie is de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen onderzocht. Methode: Tachtig gezinnen, waaronder moeders, vaders en hun 7.5-jarige kind (nmeisjes= 47, njongens = 35) hebben aan deze studie geparticipeerd. Temperament van het kind is gemeten middels een ouderrapportage. Mind-mindedness van ouders is

gemeten middels het Mind-Mindedness Interview(MMI). Resultaten: Resultaten vanuit de meervoudige regressie duiden een significante positieve relatie aan tussen mind-mindedness van beide ouders en de Toenadering van het kind. Daarnaast wordt een negatieve relatie aangetoond tussen mind-mindedness van vaders en de Verlegenheid van het kind. Daarmede wordt aangeduid dat er sprake is van een intercorrelatie tussen mind-mindedness van ouders en temperament van het kind. Conclusie: De huidige studie bewijst dat mind-mindedness van ouders gerelateerd is aan het temperament van kinderen.

Sleutelwoorden: Mind-mindedness; Temperament; Verlegenheid; Angst; Inhibitie; Aandacht/concentratie; Toenadering

(6)

De Relatie tussen Mind-mindedness van Ouders en het Temperament van Kinderen Wetenschappelijk onderzoek naar de veroorzakers van psychopathologie is essentieel voor het begrip van ecologische ontwikkeling over de tijd. Daarnaast kan de analyse van individuele verschillen mogelijk leiden tot identificatie van mogelijke risicofactoren in het ontstaan van psychopathologie (Gilliom & Shaw, 2004). Door identificatie van mogelijke risicofactoren hopen clinici een bouwwerk te kunnen creëren in de effectiviteit en efficiëntie van

interventies gericht op zowel ouders als het kind. Hedendaags wordt veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar de relatie tussen psychopathologie, ouderschap en temperament van het kind (Sentse, Veenstra, Lindenberg, Verhulst, & Ormel, 2009). Zowel de sensitiviteit en responsiviteit van ouders en temperament van het kind kunnen risicofactoren zijn in het ontstaan van internaliserende – en externaliserende problematiek. Kiff, Lengua, en Zalewski (2011) hebben onderzoek verricht naar de invloed van ouderschap op de ontwikkeling van het kind. Zij beschrijven dat er vanuit wetenschappelijk oogpunt sprake is van enkele twijfel omtrent de belangrijkheid van ouderschap op de sociale -, emotionele - en gedragsmatige ontwikkeling van het kind en daarbij de relatie met het temperament van het kind. Dit is de aanleiding die maakt dat in deze studie de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen nader wordt geëxploreerd.

1.1 Temperament

Het temperament van kinderen omvat de individuele verschillen in gedragskenmerken bij een kind met nadruk op de reactiviteit en de zelfregulatie (Bornstein, Arteberry, & Lamb, 2014; Komski et al., 2006). Rothbart, Sheese, Rueda en Posner (2011) beschrijven dat de reactiviteit betrekking heeft op de reactie op de verandering van de interne - en externe omgeving. Hierbij verwijst de reactie naar de aanwezigheid, duur en intensiteit van

emotionele –, georiënteerde - en motorische expressie. Daarnaast heeft zelfregulatie volgens Rothbart et al. (2011) betrekking op de processen die de reactiviteit reguleren. Deze processen verwijzen met name naar bewuste controle en uitvoerende aandacht. Bijkomend omvat

temperament volgens Komski et al. (2006) drie componenten. Temperament is opgebouwd uit de componenten Extraversie (Surgency), Negatieve Affectiviteit (Negative Affectivity) en Zelfregulatie (Effortful Control). De component Extraversie, oftewel Positieve Affectiviteit, wordt gekarakteriseerd door glimlachen, positieve anticipatie, impulsiviteit, het zoeken naar ervaringen met veel intensiteit en een gebrek aan verlegenheid. Daarnaast wordt de

component Negatieve Affectiviteit gekarakteriseerd door ongemak, woede, angst, een geneigdheid tot verdriet en een verminderd vermogen om jezelf te kalmeren. Verder heeft de

(7)

component Zelfregulatie betrekking op het vermogen om een dominante respons te remmen en om een subdominante reactie uit te voeren. Zelfregulatie wordt gekarakteriseerd door het vermogen om te plannen, fouten op te sporen, een genot van lage intensiteit van activiteiten, geremde controle, perceptuele gevoeligheid en aandacht /concentratie capaciteiten. Daarmede wordt temperament gezien als een biologisch stabiel patroon over de tijd (Komski et al., 2006; Rothbart et al., 2011).

1.2 Temperament en Ouderschap

Het wetenschappelijk onderzoek van Kiff et al. (2011) toont aan dat er sprake is van een interactioneel - en bidirectioneel verband tussen de ontwikkeling van het temperament van het kind en de sensitiviteit en responsiviteit van ouders. Een interactioneel – en

bidirectioneel verband binnen het onderzoek van Kiff et al. (2011) wil zeggen dat enerzijds een hoge mate van de temperament dimensie Negatieve Affectiviteit samen hangt met een lage mate van sensitiviteit en responsiviteit van ouder. En anderzijds dat een lage mate van sensitiviteit en responsiviteit van ouders samenhangt met een hoge mate van de temperament dimensie Negatieve Affectiviteit. Tevens zijn kinderen met veel frustratie, veel impulsiviteit en weinig Zelfregulatie meer kwetsbaar voor negatief ouderschap. Concluderend stellen Kiff et al. (2011) dat temperament van kinderen binnen deze relatie zowel als risico- als

beschermende factor fungeert en dat het temperament binnen dit verband zowel een

voorspellende – als uitlokkende rol heeft. Daarmede heeft de sensitiviteit en responsiviteit van ouders invloed op de ontwikkeling van temperament van het kind over de tijd (Kiff et al., 2011). Een gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit binnen het ouderschap resulteert in meer angst, frustratie, zelfregulatie en impulsiviteit bij kinderen. Volgens Rothbart et al. (2011) is bovendien een hoge mate van de temperament dimensie Negatieve Affectiviteit een

voorsteller is van psychopathologie.

Naast dat een hoge mate van de temperament dimensie Negatieve Affectiviteit een rol kan spelen in het ontstaan van psychopathologie kan tevens de mate van ouderschap een rol hebben in het ontstaan van psychopathologie (Sentse et al., 2009). Volgens Laranjo, Bernier en Meins (2008) kenmerkt ouderschap zich door de sensitiviteit en de responsiviteit ten opzichte van het kind. In de studie van Meins (2013) wordt beschreven dat er veel overeenkomsten zijn tussen de sensitiviteit en responsiviteit van ouders en hun mind-mindedness. Daarnaast is sensitiviteit een belangrijke bouwsteen met betrekking tot de kwaliteit van de ouder-kind relatie en belangrijke voorspeller van veilige hechting van het kind.

(8)

1.3 Mind-Mindedness

Mind-mindedness is een aanvulling op het ouderschapskenmerk sensitiviteit en

betreft het vermogen van opvoeders om hun kind te zien en te behandelen als een persoon met een eigen autonoom vermogen en mentale gesteldheid. Meins (2013) beschrijft dat het

noodzakelijk is om de sensitieve reactie van ouders op de fysieke of emotionele behoefte van het kind te onderscheiden met de bereidwilligheid en bekwaamheid van ouders in de

bejegening op mentaal niveau van het kind. Wanneer er sprake is van mind-mindedness is de opvoeder in staat om op een correcte wijze de gedachten, emoties, voorkeuren, wensen en intenties van het kind te interpreteren en te benoemen (Meins, 2013). Daarmede beschrijft Meins (2013) dat mind-mindedness van ouders een essentieel onderdeel is van de ouder-kind interactie.

Om de belangrijkheid van de rol van de mind-mindedness van ouders aan te duiden hebben Laranjo et al. (2008) wetenschappelijk onderzoek verricht naar de mediërende rol van sensitiviteit binnen de relatie tussen mind- mindedness en gehechtheid. Zij onderzochten vijftig moeder – kind dyades tijdens huisbezoeken op twee meetmomenten. Het eerste meetmoment vond plaats wanneer het kind twaalf maanden oud was en het tweede

meetmoment vond plaats wanneer het kind vijftien maanden oud was. De resultaten tonen een verband aan tussen mind-mindedness, ouderlijke sensitiviteit en de hechting van het kind. Hierin medieert ouderlijke sensitiviteit het verband tussen mind-mindedness en hechting van het kind.

Daarbij onderzocht Lundy (2013) de relatie tussen mind-mindedness van beide ouders en de theory of mind van het kind. Dit onderzoek duidt zowel het belang van mind-mindedness als het verschil in het vertonen van mind-mind-mindedness tussen vaders en moeders aan. Aan dit onderzoek hebben negen-dertig vaders en moeders deelgenomen en hun oudste vierjarige kind. Uit dit onderzoek komt naar voren dat vaderlijke mind-mindedness positief gecorreleerd is met de theory of mind van het kind. Daarnaast komt er naar voren dat er sprake is van een verschil in het vertonen van mind-mindedness tussen vaders en moeders. Tevens komt uit de studie van Lundy (2003) komt naar voren dat er sprake is van een verschil tussen vaders en moeders. Dit verschil is kenbaar in het vertonen van mind gerelateerde opmerkingen door vaders en moeders. De mind gerelateerde opmerkingen van vaders zijn voornamelijk gericht op het oplossen van problemen terwijl de mind gerelateerde

(9)

1.4 Mind-mindedness en Temperament

Hedendaags is de directe relatie tussen mind-mindedness en temperament slechts beperkt wetenschappelijk onderzocht. Een recente studie van Barreto et al. (2015) heeft de relatie tussen mentaliseren en mind-mindedness van vaders en moeders in vergelijking tot diverse ouder- en kind factoren geëxploreerd. Zij onderzochten daarbij onder anderen de relatie tussen mentaliseren en mind-mindedness met het temperament van het kind. Binnen dit onderzoek zijn vier-en-zeventig gezinnen geïncludeerd, waaronder vaders, moeders en hun vier jarige kind. Dit onderzoek duidt ten eerste aan dat er geen sprake is van een verschil in mind-mindedness tussen vaders en moeders. Ten tweede duidt dit onderzoek aan dat er sprake is van een associatie tussen positieve mind-mindedness van moeders en extraversie van kinderen. Daarentegen duiden de resultaten van Barreto et al. (2015) niet op een relatie tussen vaderlijke mind-mindedness en de extraversie, negatieve affectiviteit en zelfregulatie bij kinderen.

Daarnaast hebben Demers et al. (2010) wetenschappelijk onderzoek verricht naar de kwaliteit van moederlijke mind-mindedness van adolescente – en volwassen moeders. Dit onderzoek toont de relatie tussen mind-mindedness aan en de mate van sensitiviteit van ouders en de hechting met het kind aan. In deze studie is de moederlijke mind-mindedness gemeten aan de hand van thuis observaties en vreemde situatie observaties. De participanten die geïncludeerd zijn bestaan uit negenentwintig volwassenen moeders en negenenzestig adolescente moeders inclusief hun baby’s van achttien maanden oud. De moederlijke mind-mindedness is beoordeeld aan de hand van de geschiktheid en emotionele valentie van de opmerkingen tijdens de interacties. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat moeders die meer sensitief zijn meer mind- gerelateerde opmerkingen maken. Tevens hebben Demers et al. (2010) onderzoek verricht naar de moederlijke mind-mindedness en sensitiviteit in relatie tot temperament, hechting, en moederlijke stress en depressie. In dit onderzoek wordt

geconcludeerd dat er sprake is van een negatieve relatie tussen positieve mind-mindedness en temperament moeilijkheden. Daarnaast wordt geconcludeerd dat moederlijke stress en

hechting representatie een voorspeller is van positieve mind-mindedness.

Verder hebben Meins et al. (2011) wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het verband tussen mind-mindedness, temperament van baby’s en de obstetrische geschiedenis, waaronder de geplande conceptie, het perspectief wat betreft de zwangerschap en de

herinneringen aan het eerste contact met het kind. In deze studie is tevens gekeken naar het verband van mind-mindedness en temperament. Binnen dit onderzoek hebben twee studies

(10)

plaatsgevonden. Binnen de eerste studie hebben twee-honderd-acht moeders en baby’s

deelgenomen en lag de nadruk op de verbanden tussen de mind-mindedness van moeder en de geplande conceptie, de perceptie van de zwangerschap, en de herinneringen aan het eerste contact met het kind. Uit deze studie komt naar voren dat de mind-mindedness van moeders strek gerelateerd is aan de obstetrische geschiedenis. Moeders waarvan de zwangerschap gemakkelijk verliep en gepland was vertonen meer mind-gerelateerde opmerkingen vergeleken met moeders waarvan de zwangerschap ongepland is verlopen. In de tweede studie zijn een-en-veertig moeder - baby dyades geïncludeerd waarbij de baby’s tussen de drie – en zeven maanden oud waren. In deze studie werd onderzocht of er sprake is van een relatie tussen mind gerelateerde - en niet- mind gerelateerde opmerkingen en het temperament van baby’s. Hieruit kwam naar voren dat er zowel geen relatie is tussen het temperament van de baby’s en de mind gerelateerde opmerkingen als tussen temperament van baby’s en de niet mind- gerelateerde opmerkingen. Hierbij zijn de temperament dimensies, activiteit level, blijdschap, angst, stress, kwetsbaarheid en oriëntatie duur, niet gerelateerd aan de mind gerelateerde – en niet mind gerelateerde opmerkingen. Kortom uit deze studie komt naar voren dat er geen sprake is van een verband tussen mind-mindedness en het temperament van baby’s.

1.5 Huidige Studie

Deze studie richt zich op de onderzoeksvraag: ‘Is er sprake van een relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen? Daarmee draagt deze studie bij aan de kennisontwikkeling rondom de relatie tussen ouderschap en de individuele

verschillen van kinderen (Kiff et al., 2011). Tevens kan er met behulp van inzichten uit dit onderzoek worden gekeken naar preventieve interventie methoden waardoor ouders het ontwikkelingsperspectief van kinderen kunnen bevorderen en waardoor mogelijk de kans op de ontwikkeling van psychopathologie bij het kind wordt geminimaliseerd (Lundy, 2003). Daarnaast zijn kinderen waarvan de ouders meer mind-mindedness vertonen meer ontwikkeld in de capaciteit om perspectief in te nemen van anderen, vergeleken met kinderen waarvan de ouders minder mind-mindedness vertonen (Meins, Fernyhough, Russell, & Clark-Carter, 1998).

In dit onderzoek zijn twee hypothesen gesteld: De eerste hypothese was dat er sprake zou zijn van een verschil tussen de mind-mindedness van moeders en de mind-mindedness van vaders. Op basis van het onderzoek van Lundy (2013; 2003) was de verwachting dat er sprake zou zijn van een verschil in tussen het percentage positieve, neutrale en negatieve

(11)

mind-mindedness van moeders en vaders. Daarnaast wordt in het onderzoek van Paquette (2004) geconcludeerd dat er sprake is van een verschil in opvoedersrol tussen vaders en moeders. Paquette (2004) en McBride et al. (2002) beschrijven dat moeders een

beschermende - en verzorgende opvoedrol hebben en vaders hebben daarentegen een uitdagende - en stimulerende opvoedrol. Gezien deze literatuur beschrijvingen werd

verondersteld dat vaders en moeders een verschillende invloed hebben op het temperament van het kind.

Als tweede hypothese is, in deze studie, geëxploreerd of er sprake zou zijn van een relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van het kind. Ten eerste werd op basis van het onderzoek van Barreto et al. (2015) en Demers et al (2010) verwacht dat er sprake zou zijn van een relatie tussen mind-mindedness en temperament. Daarnaast werd tevens op basis van het onderzoek van Barreto et al. (2015) verwacht dat mind-mindedness van moeders een sterkere relatie zou vertonen met temperament van het kind dan de mind-mindedness van vaders. In het onderzoek van Barreto et a. (2015) word namelijk enerzijds geconcludeerd dat er sprake is van een relatie tussen mind-mindedness van moeders en temperament maar anderzijds dat er geen sprake is van een relatie tussen mind-mindedness van vaders en het temperament van kinderen.

2 Methode 2.1 Participanten

Participanten zijn onderdeel van een longitudinale studie ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’ binnen het van het Reserach Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam (Colonnesi, Napoleone, & Bögels, 2014). De participanten in deze studie betreffen twee en tachtig gezinnen waarvan zowel vaders, moeder, als het eerstgeborene kind (35 jongens, 47 meisjes) in de leeftijd van 7.5 jaar (90 maanden) oud (M=90.07, SD = 1.26, min = 87.5, max = 94) zijn geïncludeerd. De moeders waren gemiddeld 38 jaar oud (M = 38.21, SD = 3.72, min = 28, max = 47). De vaders waren gemiddeld 42 jaar oud (M = 41.55, SD = 4.62, min = 30, max = 52). De participanten waren allen van Nederlandse afkomst en waren voornamelijk samenwonend of getrouwd (80.1%). De hoogst voltooide opleidingen van de moeders zijn; Hoger Algemeen Voortgezet

Onderwijs (3.7%), Middelbaar Beroeps Onderwijs (8.6%), Hoger Beroepsonderwijs (44.4%) en Wetenschappelijk Onderwijs (39.5%). De hoogst voltooide opleidingen van de vaders zijn; Basisonderwijs (2.9%), Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs (2.9%), Hoger

(12)

(1.4%), Middelbaar Beroepsonderwijs (13%), Hoger Beroeps Onderwijs (27.5%) en Wetenschappelijk Onderwijs (42%).

2.2 Procedure

Het onderzoek betreft een quasi experimenteel design waarbij op 7.5 jarige leeftijd van het eerstgeborenen kind de mind-mindedness van vaders en moeders is gemeten door middel van een gestructureerd interview. Daarnaast is het temperament van het kind gemeten met ouder rapportage vragenlijsten. Gezinnen zijn naar het baby - laboratorium van de

Universiteit van Amsterdam gekomen voor afname van het mind-mindedness gestructureerde interview en de temperament vragenlijst. Beide metingen hebben plaatsgevonden op één dag. Tevens zijn zowel het gestructureerde mind-mindedness interview als de temperament ouderrapportage vragenlijst afzonderlijk met vaders en moeders afgenomen.

2.3 Meetinstrumenten 2.3.1 Temperament

Om het temperament van het kind te meten is bij deze studie gebruikt gemaakt van een samengestelde vragenlijst. De vragenlijst is samengesteld met items uit de de Children’s Behavior Questionnaire (CBQ; Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001) en de Early Childhood Behavior Questionnaire gebruikt (ECBQ; Putnam, Gartstein, & Rothbart, 2006).

De Children’s Behavior Questionnaire (CBQ; Rothbart, Ahadi, Hershey, & Fisher, 2001) is een ouder rapportage vragenlijst die bestaat uit 195 items onderverdeeld in 15 subschalen. De antwoord categorieën van de items zijn opgebouwd uit een 7-punts Likert schaal (1= “Helemaal niet waar voor mijn kind” tot 7= “Helemaal waar voor mijn kind”). In de studie van Putnam en Rothbart (2006) wordt beschreven dat de vijftien subschalen van de CBQ representatief zijn voor de temperament superfactoren Extraversie (Surgency),

Negatieve affectiviteit en Zelfcontrole (Effortful control). Ten eerste is de factor Extraversie binnen de CBQ opgebouwd uit de subschalen: Impulsiviteit, Plezier hoge intensiteit,

Activiteitslevel, Positieve anticipatie, Blijdschap en Verlegenheid. Ten tweede is de factor Negatieve affectiviteit binnen de CBQ opgebouwd uit de subschalen: Discomfort,

Bedroefdheid, Angst, Boosheid en Troostbaarheid. Ten derde is de factor Zelfcontrole binnen de CBQ opgebouwd uit de subschalen: Gecontroleerde aandacht, Plezier lage intensiteit, Perceptuele sensitiviteit en Gedragscontrole. Daarnaast heeft de CBQ volgens het onderzoek van Rothbart, Ahadi, Hershey en Fisher (2001) een goede betrouwbaarheid. De Cronbach’s alpha coëfficiënt van de vijftien subschalen afzonderlijk varieert van .67 tot .94. Daarbinnen

(13)

hebben dertien subschalen van de CBQ een Cronbach’s alpha coëfficiënt van .70 of hoger. Dit betekent dat de vijftien subschalen van de CBQ een interne consistentie hebben van .77.

De Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ; Putnam, Gartstein, & Rothbart, 2006) is een ouder rapportage vragenlijst voor kinderen van 1.5 tot 3 jaar, bestaande uit 108 items verdeeld over achttien subschalen. De antwoord categorieën van de items zijn

opgebouwd uit een 7-punts Likert schaal (1= “Helemaal niet waar voor mijn kind” tot 7= “Helemaal waar voor mijn kind”). De subschalen zijn representatief voor de temperament dimensies Extraversie, Negatieve affectiviteit en Zelfcontrole. De ECBQ heeft een goede betrouwbaarheid (Putnam et al., 2006).

Voor deze studie is een temperament vragenlijst samengesteld aan de hand van een selectie van enkele subschalen uit de CBQ en de ECBQ. De temperament vragenlijst, die is gebruikt voor deze studie, bestaat uit 42 items verdeeld over 7 subschalen. De antwoord categorieën van de items zijn opgebouwd uit een 7-punts Likert schaal (1= “Helemaal niet waar voor mijn kind” tot 7= “Helemaal waar voor mijn kind”). De subschalen binnen deze vragenlijst zijn onderdeel van de drie dimensies die allesomvattend zijn voor het temperament van kinderen. Ten eerste zijn de subschalen Verlegenheid en Toenadering onderdeel van de dimensie Extraversie. Ten tweede zijn de subschalen Inhibitie, Aandacht/Concentratie, en aandacht verdelen, onderdeel van de dimensie zelfcontrole. Ten derde is de subschaal angst onderdeel van de dimensie Negatieve affectiviteit. Echter is de subschaal Sociale vaardigheid geen onderdeel van een dimensie wegens het ontbreken van deze subschaal in de CBQ. Voor deze studie zijn Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht/Concentratie en Toenadering geïncludeerd. In Tabel 1 is een overzicht weergeven van de subschalen van temperament met de daarbij horende Cronbachs alpha (α) van vaders en moeders.

Tabel 1 De beschrijving van de schalen van de CBQ en de Conbrachs Alpha (α) van vaders en moeders (N =

96).

Temperament Beschrijving α V/ M

Shyness (1-7) Verlegenheid; Langzame of geremde aanpak in situaties waarbij nieuwheid of onzekerheid.

.79 / .88

Fear (1-7) Angst; Bedrag van negatieve invloed met inbegrip van onbehagen, zorg of nervositeit met betrekking tot verwachte pijn of leed en/of potentieel bedreigende situaties

.79 / .71

Inhibitory Control

Inhibitie; De capaciteit om te plannen en te onderdrukken van een ongepaste benadering of reacties onder instructies of in onzekere

(14)

(1-7) situaties.

Attentional Focusing (1-7)

Aandacht/concentratie; Neiging om je aandacht/concentratie te focussen op taak gerichte kanalen

.76 / .87

Approach / Positive

anticipation (1-7)

Toenadering/ positieve anticipatie; Totaal van opwinding en positieve anticipatie voor verwachte plezierige activiteiten.

.68 / .79

2.3.2 Mind-Mindedness

Om de mind-mindedness van beide ouders te meten is voor deze studie een gestructureerd mind-mindedness interview (MMI; Lundy, 2013) gebruikt. Het mind-mindedness interview is een ‘beschrijf je kind’ interview en bestaat uit de vraag ‘Hoe ziet u uw kind’. De reactie van ouders is op video opgenomen, waarna het verwerkt is tot een transcript en vervolgens is gecodeerd. Om mindedness te kunnen coderen is gebruik gemaakt van een

mind-mindedness codeerprotocol (Meins, & Fernyhough, 2015; Meins & Fernyhough, 2010; Meins et al., 2001). De codering van mind-mindedness bestaat uit het coderen van het aantal ‘mind-gerelateerde opmerkingen’ (MR) en geen mind-‘mind-gerelateerde opmerkingen. Voor dit

onderzoek is allereerst vanuit het MM codeerprotocol beoordeeld of een opmerking mind-gerelateerd was en daarbij verwees naar de innerlijke staten van het kind, zoals de

Gedachten(MN), Wensen/Interesse (WI) en Emoties (EM). Binnen deze mind- gerelateerde categorieën is er tevens de lading van de opmerking bepaald. Een mind-gerelateerd

opmerking kan positieve – (+), neutrale – (≈) of negatieve lading (-) hebben. Daarnaast zijn de niet mind-gerelateerde opmerkingen gecodeerd in niet mind gerelateerde categorieën. Binnen de niet mind-gerelateerde opmerkingen vallen de categorieën

Gedragsbeschrijvingen(GB), Fysieke beschrijvingen (FB) en Algemene beschrijvingen(AB). In Tabel 2 is een schematisch overzicht zichtbaar wat betreft de codering categorieën inclusief een beschrijving.

Tabel 2 Categorieën Mind-Mindedness in het codeerschema

Categorie Beschrijving

Mind-gerelateerde opmerkingen

Mentaal Opmerkingen die refereren naar de mentale wereld van het kind.

Wensen, voorkeuren en interesses Opmerkingen die refereren naar wat het kind wenst of wil.

Emoties Opmerkingen die refereren naar de emoties van het kind.

(15)

Niet Mind- gerelateerde opmerkingen

Gedragsbeschrijvingen Opmerkingen die refereren naar het gedrag van het kind.

Fysieke beschrijvingen Opmerkingen die refereren naar een fysieke beschrijving van het kind.

Algemene beschrijvingen Algemene opmerkingen die refereren naar het perspectief van de ouder of woordelijke herhalingen van het kind zelf uit het verleden.

2.4 Betrouwbaarheid

Aangezien de steekproef gecodeerd is door middel van meerdere beoordelaars is het van belang om zicht te krijgen op de betrouwbaarheid. Om zicht te krijgen op de betrouwbaarheid, ten aanzien van het coderen, is de inter - beoordelaar betrouwbaarheid berekend. Om de inter - beoordelaar betrouwbaarheid vast te stellen is gebruik gemaakt van de intra class correlatie coëfficiënt (rICC). De intra class correlatie coëfficiënt (rICC) is een maat voor de

overeenstemming tussen herhaaldelijk gemeten maten. Wat betreft de mind-gerelateerde opmerkingen van positieve mindedness is de gemiddelde rICC = .98, van neutrale mind-mindedness is de gemiddelde rICC = .99, en van negatieve mind-mind-mindedness is de gemiddelde rICC = .99. Wat betreft de niet-mind gerelateerde opmerkingen betreft de gemiddelde rICC =.98, van fysieke beschrijvingen betreft de gemiddelde rICC = .99 en van algemene beschrijvingen betreft de gemiddelde rICC = .96.

2.5 Statistische Analyse

Voorafgaand aan het toetsen van de gestelde hypothese zijn enkele beschrijvende statistieken uitgevoerd. Diverse beschrijvende statistieken zijn uitgevoerd met de variabele

mind-mindedness en met de variabele temperament. Wat betreft de variabele mind-mind-mindedness zijn ten eerste de totaal scores van vaders en moeders berekend. Naast deze berekening is er onderscheid gemaakt tussen positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness van vaders en moeders. Na de berekening van de totaalscores van de positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness van vaders en moeders zijn deze omgezet naar percentage scores. Ten tweede zijn, aan de hand van de percentage scores van positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness de onderlinge correlaties bepaald.

Wat betreft de variabele temperament zijn ten eerste de totaal scores berekend van de subschalen, Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht/Concentratie en Toenadering, van vaders en moeders. Hierna zijn de correlaties berekend tussen de subschaal scores van vaders en moeders en is een gemiddelde schaalscore van vaders en moeders berekend. Ten tweede

(16)

zijn, op basis van de gemiddelde schaalscores, de onderlinge correlaties tussen Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht/ Concentratie en Toenadering, bepaald.

Na het uitvoeren van de beschrijvende statistieken is om de eerste hypothese te toetsen is gebruikt gemaakt van de Paired Sample T-test. In de Paired Sample T-test zijn twee

gemiddelden van de onafhankelijke variabele met elkaar vergeleken. Voor de eerste

hypothese in dit onderzoek is binnen de Paired Sample T-test als variabele mind-mindedness opgenomen en zijn de gemiddelden van de vaders en moeders met elkaar vergeleken. De gemiddelde van vaders en moeders die met elkaar zijn vergeleken zijn opgesplitst in de positieve, neutrale, negatieve en totale schaal van mind-mindedness.

Om de tweede hypothese te toetsen is ten eerste gebruik gemaakt van de Pearson product-moment correlatiecoëfficiënt toets. Door middel van de Pearson product-moment correlatiecoëfficiënt toets is er getoetst of er sprake is van een relatie tussen twee variabelen. Binnen deze Pearson product-moment correlatiecoëfficiënt toets zijn als variabelen mind-mindedness en temperament opgenomen. Hierbinnen is de Pearson product-moment

correlatiecoëfficiënt tussen de mind-mindedness schalen en temperamentschalen afzonderlijk berekend.

Ten tweede is, om de tweede hypothese te toetsen, gebruik gemaakt van meervoudige regressie. Door middel van een meervoudige regressie kan worden bepaald of

mind-mindedness van moeder een sterkere relatie vertoont met het temperament van kinderen dan de mind-mindedness van vaders. De meervoudige regressie uitgevoerd door middel van de

enter methode en daarbij zijn in de eerste regressie analyse de totale mind-mindedness van

moeders en vaders afzonderlijk als afhankelijke variabele opgenomen en de Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht/ Concentratie en Toenadering als onafhankelijke variabelen opgenomen. Deze keuze is gemaakt om multicollineariteit en afhankelijkheid uit te sluiten. In de tweede regressie analyse zijn de totale mind-mindedness van moeders en vaders als

onafhankelijke variabelen opgenomen en zijn Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering als afzonderlijk afhankelijke variabelen opgenomen.

3 Resultaten 3.1 Beschrijvende Statistiek

In deze studie is onderzoek gedaan naar de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen. Allereerst zijn beschrijvende statistieken uitgevoerd waarin in de correlaties tussen de temperamentschalen, van vaders en moeders, geëxploreerd. In Tabel 3 wordt een overzicht weergeven van gemiddelden, standaarddeviaties, minimum en

(17)

maximum, correlaties tussen vaders en moeders met de p waarden van de temperament schalen van moeders en vaders. Hieruit komt naar voren dat er sprake is van een significante correlatie tussen de representatie van de subschaal Verlegenheid, Inhibitie en Aandacht / concentratie door vaders en moeders. Daarnaast zijn de onderlinge correlaties van

Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering geëxploreerd. Ten eerste is er sprake van een significante positieve correlatie tussen Verlegenheid en Angst, r(80) = .25, p = .028. Ten tweede is er sprake van een significante positieve relatie tussen Inhibitie en Aandacht / Concentratie, r(80) = .58, p = .000. Ten derde is er sprake van een significante negatieve relatie tussen Inhibitie en Toenadering, r(80) = - .34, p = .002. Ten vierde is er sprake van een significante negatieve relatie tussen Aandacht / Concentratie en Toenadering, r(80) = -.34, p = .002.

Tabel 3 De schalen van temperament met gemiddelden, standaard deviaties, range en correlatie (r) van moeders

en vaders (N = 59).

Temperament M SD min max r p

Shyness (1-7) 3.13 1.06 1.00 6.50 .27* .038 Fear (1-7) 2.85 0.96 1.17 5.50 .18 .153 Inhibitory Control (1-7) 4.82 0.91 2.17 6.33 .35** .007 Attentional Focusing (1-7) 4.87 1.13 1.17 6.67 .45** .000 Approach / Positive anticipation (1-7) 4.24 0.93 2.50 6.67 .25 .062 Noot. *p < .05 ** p < .01

3.2 Het Verschil tussen Mind-Mindedness van Moeders en Vaders

De eerste hypothese was dat er sprake is van een verschil in het percentage mind-mindedness tussen vader en moeder. In Tabel 4 is een overzicht weergeven van de gemiddelden, standaarddeviatie, range, correlatie, t – en p waarden van de positieve -, neutrale – en negatieve mind-mindedness van moeders en vaders. Er is geen sprake van een significant verschil tussen de percentages positieve-, neutrale- en negatieve mind-mindedness van moeders en de percentages positieve-, neutrale- en negatieve mind-mindedness van vaders.

Wat betreft de correlaties tussen positieve- neutrale en negatieve mind-mindedness van moeders is er ten eerste sprake van een significante negatieve correlatie tussen positieve

(18)

mind-mindedness en neutrale mind-mindedness, r(70) = -.59, p = .000. Ten tweede is er tevens

sprake van een significant negatieve correlatie tussen positieve mind-mindedness en negatieve mind-mindedness, r(70) = -.73, p = .000. Wat betreft de mind-mindedness van vaders is er ten

eerste een significante negatieve correlatie tussen positieve mind-mindedness en neutrale mind-mindedness, r(62) = -.63, p = .000. Ten tweede is er een significante negatieve correlatie

tussen positieve mind-mindedness en negatieve mind-mindedness, r(62) = -.69, p = .000.

Tabel 4 Gemiddelden, standaarddeviatie, range, correlatie (r), t en p van het percentage mind-minded

opmerkingen van moeders en vaders (N = 60).

Mind - mindedness Moeders Vaders M SD Range M SD Range r t p Positief 61.65 18.10 94.74 61.77 24.43 87.50 -.11 -0.24 .813 Neutraal 18.10 12.52 53.85 19.67 17.89 66.67 .04 -0.48 .636 Negatief 20.24 14.72 52.63 18.56 19.16 80.00 .13 0.79 .434 Totaal 37.93 10.35 48.30 37.78 14.83 61.67 .10 -0.48 .630

3.3 De Relatie tussen Mind-Mindedness en Temperament

De tweede hypothese betreft de veronderstelling dat er sprake is van een relatie tussen mind-mindedness en temperament. In Tabel 5 worden de Pearson product moment correlatie coëfficiënten (r), tussen mind-mindedness van moeders en vaders en de temperament schalen van kinderen, weergeven. Wat betreft de correlaties van de mind-mindedness van moeders en de temperamentschalen komt ten eerste naar voren dat er sprake is van een significante negatieve correlatie tussen de positieve mind-mindedness van moeders en de

temperamentschaal Inhibitie. Ten tweede komt uit de toetsing naar voren dat er sprake is van een significante positieve correlatie tussen de neutrale mind-mindedness van moeders en de temperamentschaal Inhibitie. Ten derde komt uit de toetsing naar voren dat er sprake is van een significante positieve correlatie tussen de totale mind-mindedness van moeders en de temperamentschaal Toenadering.

Wat betreft de correlaties van de mind-mindedness van vaders en de

temperamentschalen komt ten eerste naar voren dat er sprake is van een significante positieve correlatie tussen positieve mind-mindedness en de Aandacht / Concentratie van het kind. Ten tweede komt naar voren dat er sprake is van een significante negatieve correlatie wat betreft de neutrale mind-mindedness en de Verlegenheid van het kind. Daarnaast is er tevens sprake van een significante negatieve correlatie tussen neutrale mind-mindedness en de Aandacht / Concentratie van het kind. Ten derde is er sprake van een significante positieve relatie tussen

(19)

negatieve mind-mindedness en de Verlegenheid van het kind.

Tabel 5 Pearson product moment correlation coëfficiënten(r) tussen het percentage mind-minded opmerkingen

van moeders en vaders en de Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering van kinderen (n = 50).

Mind - mindedness

Temperament

Moeders Verlegenheid Angst Inhibitie Aandacht/ Concentratie Toenadering Positief - .20 .08 - .26* - .09 - .01 Neutraal .18 - .09 .34** .16 - .14 Negatief .08 - .02 .03 - .03 .14 Totaal .01 - .22 - .13 - .24 .26* Vaders Positief .03 - .09 .11 .32* - .13 Neutraal - .35* - .07 - .24 -.30* .11 Negatief .32* .20 .09 -.14 .06 Totaal -.23 .22 .16 .02 .02 Noot: *p < .05 **p < .01

Om de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van het kind verder te exploreren is als tweede stap een meervoudige regressie analyse uitgevoerd. De verwachting hierbij was dat mind-mindedness van moeders een sterkere relatie vertoont met het temperament van het kind dan de mind-mindedness van vaders. In tabel 7 is een overzicht weergeven van de B, Standaarddeviaties, en de β met de exacte p waarden van de

temperamentschalen Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering van kinderen in combinatie met de totale mind-mindedness van moeders en vaders.

In eerste instantie is de meervoudige regressie uitgevoerd door middel van de enter methode waarbij de totale mind-mindedness van moeders en vaders als afhankelijke

variabelen zijn opgenomen. Als onafhankelijke variabelen zijn Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering afzonderlijk opgenomen. Deze keuze is gemaakt om, gezien de hoge correlaties tussen de onderliggende mind-mindedness schalen,

multicollineariteit en afhankelijkheid uit te sluiten. Ten eerste is naar voren gekomen dat de verklaarde variantie van Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en

Toenadering in combinatie met de totale mind-mindedness van moeders en 93% bedraagt (R2 = .93, F (5, 57) = 153.26, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is sprake van een significantie positieve relatie tussen de Toenadering van kinderen en de totale

(20)

van Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering in combinatie met de totale mind-mindedness van vaders 88% bedraagt (R2= .88, F (5, 52) = 73.66, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is allereerst een significante negatieve relatie gevonden tussen Verlegenheid bij kinderen en de totale mind-mindedness van vaders.

Daarnaast is een significantie positieve relatie gevonden tussen Toenadering van kinderen en de totale mind-mindedness van vaders.

Tabel 7 Meervoudige regressie analyse: B waarden, Standaarddeviaties, β en de exacte p waarden van de

temperamentschalen Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering van kinderen in relatie tot het totale percentage mind-minded opmerkingen van moeders en vaders ( N = 119 ).

Temperament Mind- mindedness Moeders ( n = 62 ) Vaders ( n = 57 ) B SE β t p B SE β t p Verlegenheid 1.14 1.65 .09 0.69 .494 -4.58 2.32 -.35 -1.97 .054 Angst 2.35 1.53 .18 1.53 .131 3.15 2.42 .23 1.30 .199 Inhibitie .98 1.84 .12 0.53 .598 4.19 2.85 .48 1.47 .147 Aandacht / concentratie .72 1.56 .91 0.46 .646 1.23 2.31 .15 0.53 .596 Toenadering 4.49 1.18 .50 2.31 .000 4.00 1.73 .43 2.31 .025 Noot. * p < .05 ** p < .01

In tweede instantie is een meervoudige regressie uitgevoerd om te exploreren welke mind-mindedness factor de beste voorspeller is ten aanzien van de verschillende het

temperament schalen van kinderen. Binnen deze tweede stap zijn totale mind-mindedness van moeders en vaders afzonderlijk opgenomen als onafhankelijke variabelen en zijn de

temperamentschalen Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering afzonderlijk als afhankelijke variabelen opgenomen. In Tabel 8 in een overzicht weergeven van regressie analyses van de totale mind-mindedness van vaders en moeders met de Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering van kinderen afzonderlijk.

In de eerste regressie analyse is naar voren gekomen dat de verklaarde variantie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders en Verlegenheid van kinderen 89%

bedraagt, (R2= .89, F(2, 53) = 175.59, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is sprake van een significante positieve relatie tussen de totale mind-mindedness van moeders en de

(21)

Verlegenheid van kinderen. In de tweede regressie analyse is naar voren gekomen is dat de verklaarde variantie van de totale mind-mindedness van vaders en moeders in combinatie met Angst van kinderen 87% bedraagt, R2= .87, F(2, 53) = 222.01, p < .001). Binnen deze

verklaarde variantie is sprake van een significante positieve relatie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders en de Angst van kinderen. In de derde regressie analyse is naar voren gekomen dat de verklaarde variantie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders in combinatie met de Inhibitie van kinderen 92% bedraagt, (R2= .92, F (2, 53) = 290.46, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is sprake van een significante positieve relatie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders en de Inhibitie van kinderen. In de vierde regressie analyse is naar voren gekomen dat de verklaarde variantie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders in combinatie met de Aandacht / Concentratie van kinderen 90% bedraagt, (R2= .90, F(2, 53) = 233.22, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is sprake van een significante positieve relatie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders en de Aandacht / Concentratie van kinderen. In de vijfde regressie analyse is naar voren gekomen dat de verklaarde variantie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders in combinatie met de Toenadering van kinderen 93% bedraagt, (R2= .93, F(2, 53) = 360.90, p < .001). Binnen deze verklaarde variantie is sprake van een significante positieve relatie tussen de totale mind-mindedness van vaders en moeders en de Toenadering van kinderen.

Tabel 8. Meervoudige regressie analyse: De B, Standaarddeviaties, β en de exacte p waarden van de

voorspellende waarde van het percentage mind-minded opmerkingen van vaders en moeders ten aanzien van de temperamentschalen Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering van kinderen ( N = 55 ). Model voorspellers B SE β t p Voorspellers verlegenheid 1. MM vaders 0.02 0.01 .22 2.03 .048 MM moeders 0.06 0.01 .74 6.90 .000 Voorspellers Angst 1. MM vaders 0.01 0.01 .14 1.13 .262 MM moeders 0.07 0.01 .81 6.76 .000 Voorspellers Inhibitie 1. MM vaders 0.04 0.01 .36 3.73 .000 MM moeders 0.08 0.01 .62 6.54 .000 Voorspellers Aandacht / Concentratie

(22)

MM moeders 0.08 0.01 .61 5.75 .000 Voorspellers Toenadering 1. MM vaders 0.03 0.01 .27 3.09 .003 MM moeders 0.08 0.01 .72 8.31 .000 Noot. * p < .05 ** p < .01. MM = Mindmindedness. 4 Discussie

De huidige studie had als doel om de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van het kind te exploreren. Hierbij is in het bijzonder gekeken naar het verschil in mindedness tussen vaders en moeders, naar de samenhang van mind-mindedness en temperament en naar de sterkte van de relatie tussen mind-mind-mindedness en temperament.

4.1 Hypothesen 4.1.1 Mind-mindedness

Het eerste doel van de huidige studie was er om te exploreren of er sprake zou zijn van een verschil tussen mind-mindedness van moeder en vaders. In tegenstelling tot wat werd verwacht is er geen sprake van een verschil tussen zowel positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness van moeders en positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness van vaders. Deze resultaten sluiten ten eerste aan bij de bevindingen van het onderzoek van Baretto et al. (2016). Barreto et al. (2016) stellen dat er geen sprake is van een verschil tussen de mind-mindedness van moeders en vaders. Ten tweede sluiten deze resultaten aan bij de bevindingen van Lundy (2013;2003). Lundy (2013;2003) stelt tevens dat er geen sprake is van een verschil tussen vaders en moeders. Daarnaast concluderen McBride et al. (2002) dat vaders en moeders hun ouderschap afstemmen op het temperament van het kind, dit zou mogelijk een verklaring kunnen bieden voor de overeenstemming in de mind-mindedness van moeders en vaders. McBride et al. (2002) concluderen daarbij dat zowel vaders als moeders invloed hebben ten aanzien van de ontwikkeling van kinderen, waarbinnen

ouderbetrokkenheid en daarbij de afstemming in relatie tot het temperament van kinderen een belangrijke factor is.

4.1.2 De Relatie tussen Mind-mindedness en Temperament

Het tweede doel van deze studie was om de relatie tussen mind-mindedness van ouders en temperament van het kind te onderzoeken. Hierbij is ten eerste de samenhang tussen mind-mindedness van vaders en moeders en het temperament van kinderen

(23)

geëxploreerd. Gesteld kan worden dat er sprake is van samenhang tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen. Wat betreft de mind-mindedness van moeders is er sprake van een positieve relatie tussen de totale mind-mindedness en Toenadering bij kinderen en tussen neutrale mind-mindedness en Inhibitie bij kinderen. Maar ook is er sprake van een negatieve relatie tussen positieve mind-mindedness en Inhibitie bij kinderen. Dit betekent dat wanneer moeders veel neutrale mindedness en in totaal veel mind-mindedness vertonen, kinderen tevens veel toenadering en inhibitie vertonen. Maar dat wanneer moeders veel positieve mind-mindedness vertonen, kinderen minder Inhibitie laten zien. Deze conclusies worden ondersteund door de literatuur. Enerzijds worden deze

conclusies ondersteund door Barreto et al. (2015). Barreto et al. (2015) concluderen dat er sprake is van associatie tussen mind-mindedness van moeders en extraversie van kinderen, wat aansluit bij de bevindingen uit deze studie. Tevens concluderen Demers et al. (2010) dat er sprake is van een correlatie tussen positieve mind-mindedness en temperament van jonge kinderen. Anderzijds concluderen Meins et al. (2011) echter dat er geen sprake is van een relatie tussen mind-mindedness en temperament van kinderen, wat niet aansluit bij de bevindingen uit deze studie. De resultaten in de studie van Meins et al. (2011) kunnen mogelijk verklaard worden gezien de participanten enkel bestaan uit moeders en baby’s, in tegenstelling tot de leeftijd van de kinderen die geïncludeerd zijn voor de huidige studie de studie. Aangezien temperament een biologisch patroon is wat zich ontwikkeld over de tijd (Komski et al., 2006; Rothbart et al., 2011), komt het temperament van een kind mogelijk meer tot uiting wanneer de leeftijd van het kind vordert. Daarnaast kunnen de resultaten van de studie van Meins et al. (2011) mogelijk ook verklaard worden doordat de manier waarop mind-mindedness is gemeten verschild met het meetinstrument van de huidige studie. Mind-mindedness is binnen de huidige studie gemeten middels een interview, waarbij het kind wordt beschreven. Dit symboliseert mogelijk een directere relatie met het temperament van het kind dan de observatie methode die in de studie van Meins et al. (2011) gebruikt is.

Wat betreft de samenhang van tussen mind-mindedness van vaders en het temperament van het kind is er sprake van een positieve relatie tussen positieve mindedness en de Aandacht / Concentratie van kinderen en tussen negatieve

mind-mindedness en Toenadering van kinderen. Dit betekent dat indien vaders veel positieve- en negatieve mind-mindedness vertonen dat kinderen veel Aandacht / Concentratie en

Toenadering laten zien. Daarnaast is er sprake van een negatieve relatie tussen neutrale mind-mindedness van vaders en Verlegenheid en Aandacht / Concentratie van kinderen. Dit betekent dat indien vaders veel neutrale mind-mindedness vertonen, kinderen weinig

(24)

Verlegenheid en Aandacht/ Concentratie laten zien. Deze conclusies zijn in strijd met de literatuur. Barreto et al. (2015) vonden geen relatie tussen de mind-mindedness van vaders en het temperament van kinderen, zowel niet met extraversie, met negatieve affectiviteit en met zelfregulatie. Terwijl zij wel een relatie vonden tussen mind-mindedness van moeders en het temparament van het kind. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de manier waarop vaders de individuele karakter eigenschappen van hun kinderen anders interpreteren dan moeders. Daarnaast brengen moeders volgens Lundy (2013) meer tijd door binnenshuis en houden zich daardoor meer bezig met de opvoeding van het kind dan vaders. Dit zorgt er mogelijk voor dat moeders hun kind anders ervaren dan vaders en biedt daardoor mogelijk een verklaring voor het verschil in relatie tussen hun mind-mindedness en temperament.

Ten tweede is de sterkte van de relatie van de mind-mindedness van vaders en moeders ten opzichte van het temperament geëxploreerd. Gesteld kan worden dat mind-mindedness van moeders sterker gerelateerd is aan het temperament van kinderen.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een positieve associatie de Toenadering van kinderen en zowel de mind-mindedness van moeders en vaders. Dit betekent de mate van Toenadering van kinderen bepalend is voor de mate van de mind- mindedeness van zowel moeders als vaders, ongeacht een positieve, neutrale of negatieve lading. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een associatie Verlegenheid van kinderen en de mind-mindedness van vaders. Dit betekent dat de mate van Verlegenheid van kinderen een voorspeller is betreffende de mind-mindedness van vaders. Daarmede kan worden gesteld dat de mind-mindedness van moeders de beste voorspeller is ten aanzien van de mate van

Verlegenheid, Angst, Aandacht / Concentratie en Toenadering bij kinderen. Binnen deze relatie resulteert veel mind-mindedness van moeders in veel Verlegenheid, Angst, Aandacht / concentratie en Toenadering bij kinderen. Wat betreft de temperamentschaal Inhibitie zijn zowel de mind-mindedness van moeders als van vaders een even goede voorspeller, waarbij zowel veel mind-mindedness van moeders als van vaders resulteert in veel Inhibitie bij kinderen. Kortom, de gevonden resultaten zijn in overeenstemming met de verwachting.

Daarentegen zijn de resultaten uit deze studie gedeeltelijk in strijd met de literatuur. Barreto et al. (2015) en Demers et al. (2010) concluderen namelijk dat mind-mindedness geen voorspeller is van het temperament van kinderen, zowel niet wat betreft de Extraversie, de Negatieve affectiviteit en de Zelfregulatie van kinderen. Daarmede wordt in de studie van Barreto et al. (2015) geen onderscheid gemaakt tussen de voorspellende waarde van mind-mindedness van moeders en vaders. Dit sluit niet aan bij de resultaten wat betreft de huidige studie. Een mogelijke verklaring voor deze tweestrijd ligt in het verschil in de leeftijden van

(25)

de geïncludeerde ouders en kinderen. Echter wordt de voorspellende waarde van

mind-mindedness en van temperament enigszins tevredenstellend ondersteund door de bevindingen van Meins et al. (2002) en Pauli-Pott et al. (2004). Meins et al. (2002) concluderen dat mind-mindedness een voorspeller is van de theory of mind van kinderen. Daarnaast komt uit de studie van Pauli-Pott et al. (2004) naar voren dat ouderlijke sensitiviteit en reactiviteit voorspellers zijn van het temperament van kinderen. Gezien de overeenkomsten tussen sensitiviteit en reactiviteit en de mind-mindedness van ouders (Meins, 2013) en de voorspellende waarde van sensitiviteit en reactiviteit betreffende extraversie, negatieve affectiviteit en zelfregulatie wordt de conclusie, van de huidige studie, ondersteund (Pauli-Pott et al., 2004). Bijkomend is er volgens Kiff et al. (2011) sprake van een interactie tussen temperament van het kind en ouderschap. Dit biedt een verklaring voor de gevonden

resultaten en sluit aan bij de gevonden associatie tussen zowel temperament en mind-mindedness als de associatie tussen mind-mind-mindedness en temperament.

4.2 Beperkingen en aanbevelingen

Naast dat de resultaten ondersteunend zijn ten aanzien van de veronderstellingen van deze studie is er tevens sprake van een aantal beperkingen en aanbevelingen. De eerste beperking van deze studie heeft betrekking op de steekproefgrootte. Een grotere steekproef vergroot de kans op het vinden van significante resultaten. Een implicatie voor

vervolgonderzoek is het includeren van meerdere gezinnen waardoor de kans op significante resultaten vergroot wordt en waardoor de resultaten met meer zekerheid gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie.

Een tweede beperking heeft betrekking op de samenstelling van de steekproef. De steekproef was homogeen verdeeld en bestond veelal uit Nederlandse twee – ouder gezinnen. Interessant zou het zijn om een meer heterogene steekproef te includeren, waarbinnen sprake is van meer etniciteit en diversiteit in gezinssamenstellingen, waardoor resultaten meer gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie.

Een derde beperking heeft betrekking op het gebruik van het instrument om

temperament van kinderen te meten. Voor deze studie is temperament gemeten aan de hand van een beperkt aantal subschalen van het temperament van kinderen, namelijk:

Verlegenheid, Angst, Inhibitie, Aandacht / Concentratie en Toenadering. Rothbart (2007) beschrijft dat temperament is opgebouwd uit vijftien subschalen, die representatief zijn voor drie hoofd dimensies Extraversie (Surgency), Negatieve affectiviteit en Zelfregulatie

(26)

kenmerkend voor temperament en temperament is opgebouwd uit meerdere dimensies, is deze studie niet geheel representatief voor het gehele construct temperament. Een implicatie voor een vervolgonderzoek is om alle temperamentschalen en de daarbij horende hoofd dimensies mee te nemen. Bijkomend zou het enerverend zijn om vervolgonderzoek longitudinaal uit te voeren waardoor mogelijk meer zicht komt op de richting van de onderlinge verbanden tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen.

4.3 Conclusie

In de huidige studie is de relatie tussen mind-mindedness van ouders en het

temperament van kinderen van 7.5jaar onderzocht. De huidige studie toont aan dat er sprake is van een relatie tussen Mind-mindedness van ouders en het temparament van kinderen. De resultaten van de huidige studie hebben enige verheldering gegeven in hoe de relatie, tussen mind-mindedness van ouders en het temperament van kinderen, zich verhoudt. Allereerst is er geen sprake van een verschil in mind-mindedness tussen moeders en vaders. Daarnaast is er sprake van intercorrelatie tussen mind-mindedness van ouders en temperament van het kind. Hierin is de Toenadering van het kind geassocieerd met zowel de mind-mindedness van moeders als de mind-mindedness van vaders en is mind-mindedness van moeders de beste voorspeller en aanzien van de Verlegenheid, Angst, Aandacht / concentratie en Toenadering bij het kind.

Op basis van de conclusies van de huidige studie wordt wederom de essentie van de relatie tussen ouder en kind aangetoond. Deze relatie is onvermijdelijk voor de ontwikkeling van een kind.

(27)

Barreto, A. L., Fearon, R. P., Osório, A., Meins, E., & Martins, C. (2015). Are adult mentalizing abilities associated with mind-mindedness?. International Journal of

Behavioral Development, 40(4), 296-301. doi:10.1177/0165025415616200. Bornstein, M. H., Arteberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014) Development in Infancy. A

contemporary introduction (5th ed.) London, UK, Psychology Press.

Bergh, B., & Ackx, M. (2003). Een Nederlandse versie van Rothbarts ‘Children's Behavior Questionnaire’. Kind & Adolescent, 2(24), 53-57. doi:10.1007/BF03060876.

Colonnesi, C., Napoleone, E., & Bögels, S. M. (2014). Positive and negative expressions of shyness in toddlers: are they related to anxiety in the same way?. Journal of

Personality and Social Psychology, 106(4), 624. doi:10.1037/a0035561.

Demers, I., Bernier, A., Tarabulsy, G. M., & Provost, M. A. (2010). Maternal and child characteristics as antecedents of maternal mind‐ mindedness. Infant Mental Health Journal, 31(1), 94-112.doi: 10.1002/imhj.20244

Demers, I., Bernier, A., Tarabulsy, G. M., & Provost, M. A. (2010). Mind-mindedness in adult and adolescent mothers: Relations to maternal sensitivity and infant attachment. International Journal of Behavioral Development, 34(6), 529-537. doi:

0.1177/0165025410365802.

Henderson, H. A., & Wachs, T. D. (2007). Temperament theory and the study of cognition– emotion interactions across development. Developmental Review, 27(3), 396-427. doi:10.1016/j.dr.2007.06.004.

Gilliom, M., & Shaw, D. S. (2004). Codevelopment of externalizing and internalizing problems in early childhood. Development and Psychopathology, 16(02), 313-333. doi: 10.10170S0954579404044530.

Kiff, C. J., Lengua, L. J., & Zalewski, M. (2011). Nature and nurturing: Parenting in the context of child temperament. Clinical Child and Family Psychology Review, 14(3), 251-301. doi:0.1007/s10567-011-0093-4.

Komsi, N., Räikkönen, K., Pesonen, A. K., Heinonen, K., Keskivaara, P., Järvenpää, A. L., & Strandberg, T. E. (2006). Continuity of temperament from infancy to middle

childhood. Infant Behavior and Development, 29(4), 494-508. doi:10.1016/j.dr.2007.06.004.

Laranjo, J., Bernier, A., & Meins, E. (2008). Associations between maternal mind- mindedness and infant attachment security: Investigating the mediating role of maternal sensitivity. Infant Behavior and Development, 31(4), 688-695. doi: 10.1016/j.infbeh.2008.04.008.

(28)

Lundy, B. L. (2013). Paternal and Maternal Mind‐ mindedness and Preschoolers' Theory of Mind: The Mediating Role of Interactional Attunement. Social Development, 22(1), 58-74. doi:10.1111/sode.12009.

Lundy, B. L. (2003). Father–and mother–infant face-to-face interactions: Differences in mind-related comments and infant attachment?. Infant Behavior and Development, 26(2), 200-212. doi: 10.1016/S0163-6383(03)00017-1.

McBride, B. A., Schoppe, S. J., & Rane, T. R. (2002). Child characteristics,

parenting stress, and parental involvement: Fathers versus mothers. Journal of

Marriage and Family, 64(4), 998-1011. doi:10.1111/j.1741-3737.2002.00998.x. Meins, E. (2013). Sensitive attunement to infants’ internal states: Operationalizing the

construct of mind-mindedness. Attachment & Human Development, 15(5-6), 524-544. doi:10.1080/14616734.2013.830388.

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. University of York, York, UK.

Meins, E., Fernyhough, C., Arnott, B., Turner, M., & Leekam, S. R. (2011). Mother‐ Versus Infant‐ Centered Correlates of Maternal Mind‐ Mindedness in the First Year of Life. Infancy, 16(2), 137-165. doi: 10.1111/j.1532-7078.2010.00039.x.

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E., & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal sensitivity: Mothers' comments on infants' mental processes predict security of attachment at 12 months. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(05), 637-648. doi:10.1017/S0021963001007302.

Meins, E., Fernyhough, C., Wainwright, R., Das Gupta, M., Fradley, E., & Tuckey, M. (2002). Maternal mind–mindedness and attachment security as predictors of theory of mind understanding. Child Development, 73(6), 1715-1726.

Meins, E., Fernyhough, C., Wainwright, R., Clark‐ Carter, D., Das Gupta, M., Fradley, E., & Tuckey, M. (2003). Pathways to understanding mind: construct validity and predictive validity of maternal mind‐ mindedness. Child Development, 74(4), 1194-1211. doi: 10.1111/1467-8624.00601.

Pauli-Pott, U., Mertesacker, B. & Beckmann, D. (2004). Predicting the development of infant emotionally from maternal characteristics. Development and Psychopathology, 16,19- 42. doi: 10.1017/S0954579404044396.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193–219.

(29)

aspects of toddler temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant Behavior and Development, 29(3), 386-401. doi:10.1016/j.infbeh.2006.01.004. Putnam, S. P., & Rothbart, M. K. (2006). Development of short and very short forms of the

Children's Behavior Questionnaire. Journal of personality assessment, 87(1), 102-112. doi:10.1207/s15327752jpa8701_09.

Rothbart, M. K. (2007). Temperament, development, and personality. Current Directions in

Psychological Science, 16(4), 207-212.

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., Hershey, K. L., & Fisher, P. (2001). Investigations of temperament at three to seven years: The Children's Behavior Questionnaire. Child Development, 72(5), 1394-1408. doi:10.1111/1467-8624.00355.

Rothbart, M. K., Sheese, B. E., Rueda, M. R., & Posner, M. I. (2011). Developing mechanisms of self-regulation in early life. Emotion Review, 3(2), 207-213. doi: 10.1177/1754073910387943.

Sentse, M., Veenstra, R., Lindenberg, S., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2009). Buffers and risks in temperament and family for early adolescent psychopathology: generic, conditional, or domain-specific effects? The trails study. Developmental Psychology, 45(2), 419 – 430. doi: 10.1037/a0014072.

Appendix.

(30)

Items samengesteld uit: CBQ, ECBQ(long),ECBQ(short) O.= Origineel

H.= Huidig item nummer O. H. Item

6. 1. Wordt zó zenuwachtig voor iets spannends dat hij/zij moeite heeft om stil te zitten

11. 2. Voelt zich bij bijna iedereen op zijn/haar gemak

15. 3. Als hij/zij iets wil doen, praat hij/zij nergens anders over

16. 4. Wanneer hij/zij met iets bezig is heeft hij/zij moeite zijn/haar gedachten erbij te houden

17. 5. Is bang voor inbrekers of “spoken”

30. 6. Speelt verder met zijn/haar favoriete speelgoed terwijl hij/zij tegelijkertijd reageert op mijn opmerkingen of vragen.

21. 7. Doet het ene taakje na het andere zonder het af te maken 23. 8. Is bang voor harde geluiden

22. 9. Zoekt, wanneer er een bekend kind op bezoek komt, het gezelschap van het andere kind op.

35. 10. Is niet bang voor het donker

37. 11. Is soms zelfs verlegen bij mensen die hij/zij al lang kent 38. 12. Kan wachten met nieuwe activiteiten als dat gevraagd wordt

36. 13. Tijdens dagelijkse activiteiten, richt mijn kind meteen zijn/haar aandacht op mij wanneer ik hem/haar roep.

41. 14. Is bang voor vuur

42. 15. Is soms nerveus wanneer hij/zij praat met mensen die hij/zij pas ontmoet heeft 45. 16. Bereidt zich voor op uitstapjes door uit te zoeken wat hij/zij nodig zal hebben 40. 17. Wil, als wij op bezoek zijn bij een bekende volwassene, zoals een familielid of een

vriend, een interactie aangaan met de volwassene.

46. 18. Wordt erg opgewonden van het voorbereiden van uitstapjes 52. 19. Is verlegen in het bijzijn van vreemden

53. 20. Heeft moeite met stil zitten wanneer het moet (bijv. in de bioscoop of bij de kapper)

40. 21. Keert, nadat hij/zij onderbroken wordt, terug naar een voorgaande activiteit. 58. 22. Raakt erg opgewonden vóór een uitstapje (bijv. feestje of picknick)

60. 23. Heeft er geen moeite mee om andere kinderen te spelen te vragen 62. 24. Is erg geconcentreerd bezig wanneer hij/zij tekent of kleurt

85. 25. Zoekt, als wij op bezoek zijn bij een bekend kind, het gezelschap van het kind op. 63. 26. Is bang in het donker

41. 27. Heeft, nadat hij/zij onderbroken wordt, moeite met het terugkeren naar een voorgaande activiteit.

67. 28. Volgt instructies goed op

68. 29. Is zelden bang voor “monsters” op de televisie of in de bioscoop

172. 30. Wil, als er een bekende volwassene op bezoek is, een interactie aangaan met de volwassene.

70. 31. Wendt zich soms verlegen af van nieuwe kennissen

68. 32. Verplaatst makkelijk zijn/haar aandacht van de ene naar de andere activiteit. 71. 33. Wanneer hij/zij iets bouwt of in elkaar zet, gaat hij/zij er helemaal in op en

werkt dan lang door

73. 34. Benadert plekken waarvoor hij/zij is gewaarschuwd langzaam en voorzichtig

(31)

aan groepsactiviteiten.

81. 36. Kan gemakkelijk stoppen met iets wanneer er “nee” wordt gezegd 84. 37. Is snel afgeleid wanneer hij/zij naar een verhaaltje luistert

100. 38. Als ik aan het praten ben met iemand anders, wisselt mijn kind gemakkelijk zijn/haar aandacht van spreker naar spreker.

89. 39. Gaat soms helemaal op in een plaatjesboek en blijft er lange tijd in kijken 90. 40. Houdt zich redelijk rustig wanneer hij/zij iets lekkers krijgt zoals een ijsje

200. 41. Bij grote bijeenkomsten van bekende volwassenen en kinderen, geniet hij/zij ervan om te spelen met een aantal verschillende mensen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the first section of this paper I argued that what has been seen as a crisis in mili- tary professionalism, a crisis due to ethical and legal violations committed by military

Solely providing students with a tool to rate posts in a discussion forum, is probably not enough to alter group collaboration balance or change students’ rating standards..

[r]

The Hist predicate remembers a predicate R that was true in the previous initial state σ of the history, while the history H stores the abstract behaviour of the locations in L

This focus on European industry and hence on technology to solve the ecological crisis is not only characteristic of the green growth discourse which the EU’s Green Deal propounds

Breast cancer diagnoses among women aged &lt; 50 or &gt; 74  years (i.e. those not invited for biennial mam- mography screening) became significantly lower—as compared to the

The present study investigates whether skills associated with operating the Internet-of-Things (IoT) contribute to the acceptance and (intended) usage of IoT technology and

The occupational carcinogen exposure in a coal mining environment may lead to the development of various types of cancer, such as prostate and lung cancer, due to the daily