• No results found

De invloed van spatiële en temporele afstand op morbide nieuwsgierigheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van spatiële en temporele afstand op morbide nieuwsgierigheid"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Spatiële en Temporele Afstand op Morbide Nieuwsgierigheid

Noortje den Herder 10529837

Begeleider: S. Oosterwijk Aantal woorden: 6472 Datum: 14-05-2017

Masterthese Psychologische Gedragsbeïnvloeding Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

Het huidige onderzoek heeft als doel het onderzoeken van de effecten van spatiële (in kilometers) en temporele (in tijd) afstand op morbide nieuwsgierigheid. In het huidige onderzoek werd gekeken naar nieuwsgierigheid naar morbide visuele informatie. Alle zevenenzestig deelnemers kregen zestig keer een beschrijving van een afbeelding te lezen en moesten telkens de keuze maken of zij de bijbehorende afbeelding wilden zien of niet. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen afbeeldingen met een negatieve, neutrale en positieve valentie. Spatiële afstand werd gemanipuleerd door in de beschrijving de locatie van de afbeelding te variëren. Dit was ofwel dichtbij; een locatie binnen Europa, ofwel ver weg; een locatie buiten Europa. Temporele afstand werd gemanipuleerd door de wachttijd tot het zien van de afbeelding te variëren. Afhankelijk van de conditie kregen deelnemers ofwel direct de afbeelding te zien of moesten zij een kwartier wachten. Er was geen effect van spatiële afstand, deelnemers kozen niet vaker voor afbeeldingen die dichtbij of ver weg waren

gemaakt. Tot slot kozen deelnemers er vaker voor een afbeelding te zien wanneer zij direct de afbeelding te zien kregen, in vergelijking met wanneer zij een kwartier moesten wachten.

(3)

Inleiding

Verschillende personen hebben de laatste jaren kritiek geuit op berichtgeving omtrent aanslagen (Breebaart, 2016; Rawee, 2016; NOS, 2016). Nieuwskanalen zouden meer

aandacht besteden aan aanslagen die dichtbij zijn gepleegd zoals in Parijs en Brussel dan in bijvoorbeeld Pakistan en Nigeria. Volgens hoogleraar Enny Das (NOS, 2016) heeft dit met psychologische afstand te maken, zij suggereert ‘mensen voelen pas iets als het écht

psychologisch nabij komt’. Het lijkt er dus op dat de mens meer nieuwsgierig is naar slecht nieuws wanneer dit dichtbij gebeurd, in vergelijking met verder weg.

De laatste jaren dalen de verkoopcijfers van papieren kranten gestaag, maar nemen de bezoekersaantallen van de websites van kranten toe (“Krantenverkoop daalde licht het

voorbije jaar”, 2016). Dit zou kunnen liggen aan het feit dat de websites gratis nieuws bieden, terwijl er voor een krant betaald moet worden. Echter kan dit fenomeen ook verklaard worden doordat online nieuws veel sneller gaat. Je kan op ieder moment van de dag online kijken of er nog nieuws is, waar je slechts één maal per dag een papieren krant krijgt. Online

nieuwsplatformen hebben dan ook slogans als ‘Het laatste nieuws het eerst’

(http://www.nu.nl) of ‘Altijd op de hoogte van het laatste nieuws’ (http://www.telegraaf.nl). Naast dat mensen dus meer nieuwsgierig lijken te zijn naar nieuws als het dichtbij is in termen van kilometers, lijkt het dus ook alsof mensen meer nieuwsgierig zijn naar nieuws als het dichtbij is in termen van tijd. Bovengenoemde twee fenomenen scheppen het idee dat onze nieuwsgierigheid naar met name ‘slecht’ nieuws afhankelijk kan zijn van afstand, zowel spatieel (in kilometers) als temporeel (in tijd). Deze nieuwsgierigheid naar nieuws over bijvoorbeeld aanslagen wordt ook wel morbide nieuwsgierigheid genoemd (Oosterwijk, 2017). In het huidige onderzoek zal dan ook de centrale vraagstelling zijn: Hoe zijn spatiële en temporele afstand van invloed op de mate van morbide nieuwsgierigheid.

(4)

Morbide Nieuwsgierigheid

Nieuwsgierigheid wordt door Litman (2005) gedefinieerd als ‘een verlangen om te weten, te zien of te ervaren dat exploratief gedrag motiveert gericht op het verzamelen van nieuwe informatie’. Loewenstein (1994) stelt dat nieuwsgierigheid ontstaat door een

information gap. Dit houdt in dat een persoon informatie heeft over een onderwerp, maar zich er ook van bewust is dat hij/zij nog niet alle informatie heeft. De ‘kloof’ tussen de informatie die iemand heeft en de informatie die er bestaat noemt Loewenstein de information gap. Door deze kloof ontstaat nieuwsgierigheid en gaat men dus op zoek naar informatie om de

ontbrekende informatie aan te vullen. Volgens de approach-avoidance motivation theorie (Elliot, 2006; Elliot & Covington, 2001) zijn negatieve stimuli geassocieerd met

vermijdingsgedrag waarbij een persoon zich weg wil bewegen (fysiek en mentaal) van een negatieve stimulus. Op basis van de approach-avoidance motivation theorie zou dus verwacht worden dat de mens alleen nieuwsgierig is naar neutrale of positieve stimuli, negatieve stimuli roepen immers vermijdingsgedrag op. Litman (2005) en Loewenstein (1994) beperken

nieuwsgierigheid niet tot specifieke valenties of onderwerpen.

De bestaande literatuur laat zien dat de mens niet altijd negatieve stimuli wil

vermijden. Rimé, Delfosse en Corsini (2005) lieten deelnemers aan hun onderzoek foto’s zien van de aanslagen op 9/11 en lieten hen vervolgens aangeven wat zij voelden bij het zien van de foto’s. Deelnemers die aangaven geneigd waren naar de foto’s te kijken vonden de foto’s interessant, waar deelnemers die aangaven geneigd waren niet naar de foto’s te kijken geen interesse hadden voor de foto’s. Dit onderzoek laat dus zien dat er mensen zijn die juist wel geneigd zijn naar negatieve stimuli te kijken en dus een approach motivation hebben ten opzichte van negatieve stimuli. De deelnemers gaven aan interesse te hebben voor de negatieve stimuli. Doordat interesse en nieuwsgierigheid sterk gerelateerde begrippen zijn (Kashdan & Silvia, 2008), schept het onderzoek van Rimé, Delfosse en Corsini (2005) het

(5)

idee dat nieuwsgierigheid naar negatieve informatie zou kunnen bestaan, in tegenstelling tot wat te verwachten is op basis van de approach-avoicande motivation theorie. Verder toonden Turner en Silvia (2006) aan dat hoe storend (disturbing) een schilderij werd gevonden een sterke voorspeller was voor de mate van interesse van het schilderij. Hoe storender het schilderij werd ervaren, des te sterker was de mate van interesse van de deelnemers voor dit schilderij. Deze onderzoeken laten dus zien dat negatieve stimuli ook een approach

motivation tot stand kunnen brengen en de interesse van de mens kunnen scheppen. Deze onderzoeken waren echter gericht op interesse en niet op nieuwsgierigheid.

Marvin en Shohamy (2016) onderzochten nieuwsgierigheid naar onderwerpen van verschillende valenties. In hun onderzoek gaven zij deelnemers een trivia vraag. De

deelnemer kreeg vervolgens drie opties; als ze het antwoord op de vraag wisten mochten zij verder gaan naar de volgende vraag; als ze het antwoord niet wisten maar niet geïnteresseerd waren in het antwoord konden ze er ook voor kiezen door te gaan naar de volgende vraag; als ze het antwoord niet wisten maar het wil wilden weten konden ze er tot slot voor kiezen het antwoord te krijgen. Wanneer een deelnemer er voor koos het antwoord te willen weten moest deze tussen de 10 en 30 seconden wachten voor het antwoord in beeld verscheen. De vragen hadden betrekking op negatieve, neutrale en positieve onderwerpen, voorbeelden van deze onderwerpen werden niet gegeven. De keuze om het antwoord te zien werd in dit onderzoek als maat van nieuwsgierigheid genomen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de

deelnemers er het meest vaak voor kozen te wachten op antwoorden van vragen m.b.t. een positief onderwerp, vervolgens een negatief onderwerp en tot slot een neutraal onderwerp. Uit dit onderzoek blijkt dus ook dat men weldegelijk nieuwsgierig is naar negatieve informatie, in dit onderzoek zelfs in een sterkere mate dan naar neutrale informatie.

Oosterwijk (in voorbereiding) heeft belangrijke stappen gezet in het onderzoeken van morbide nieuwsgierigheid. In haar artikel wordt morbide nieuwsgierigheid gedefinieerd als:

(6)

‘nieuwsgierigheid naar informatie die betrekking heeft op de dood, geweld en schade’. In het onderzoek zijn drie studies gedaan, waarin morbide nieuwsgierigheid als een gedraging werd gemeten. Dit wil zeggen dat er niet gevraagd werd hoe nieuwsgierig men ergens naar was, maar dat de keuze om visuele stimuli wel of niet te zien als maat van nieuwsgierigheid werd gebruikt. Hoe vaker men er voor koos om een afbeelding te willen zien, des te hoger de mate van nieuwsgierigheid van deze persoon. Deelnemers in de studies kregen de keuze tussen een negatieve afbeelding of een neutrale of positieve afbeelding. Er werd hierbij ook nog

onderscheid gemaakt tussen afbeeldingen met betrekking tot natuur, fysieke afbeeldingen en sociale afbeeldingen. Negatieve natuur afbeeldingen tonen bijvoorbeeld aanvallende dieren neutrale fysieke afbeeldingen tonen bijvoorbeeld lichaamsdelen en positieve sociale

afbeeldingen tonen bijvoorbeeld mensen op een verjaardag. Proefpersonen kregen twee afbeeldingen kort in het klein te zien en mochten vervolgens kiezen welke afbeelding ze in het groot nogmaals wilden zien. Uit deze studies kwam naar voren dat mensen er voor kiezen negatieve afbeeldingen te zien, en wanneer men de keuze had tussen negatieve sociale

afbeeldingen en neutrale sociale afbeeldingen, ze zelfs een voorkeur hadden voor de

negatieve afbeeldingen. Belangrijk hierbij is dat het soort negatieve informatie de mate van nieuwsgierigheid beïnvloedde. Negatieve sociale afbeeldingen, afbeeldingen van bijvoorbeeld hulpverleners die een gewond iemand uit een rampgebied dragen, leiden in grotere mate tot morbide nieuwsgierigheid dan negatieve fysieke afbeeldingen, waarin een gewond

lichaamsdeel te zien is, of negatieve natuur afbeeldingen, van bijvoorbeeld aanvallende dieren.

Dat morbide nieuwsgierigheid bestaat is dus aangetoond. De vraag blijft nog welke factoren van invloed zijn op morbide nieuwsgierigheid. Op basis van de Construal Level Theory zal geprobeerd worden te verklaren waarom de afstand tot negatieve informatie in tijd

(7)

en in kilometers van invloed lijkt te zijn op de mate van nieuwsgierigheid naar negatieve informatie.

Construal Level Theory

Psychologische afstand is de subjectieve ervaring dat iets ver weg of dichtbij is van jezelf, het hier of het nu (Trope & Liberman, 2010). Volgens de Construal Level Theory (CLT) gaan mensen om met dingen die op afstand zijn door daar in gedachten mentale constructies over te vormen. Op deze manier proberen mensen zich bijvoorbeeld te

verplaatsen in anderen of is dit een manier om over de toekomst na te denken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van afstand: sociale afstand, hypothetische afstand, temporele afstand en spatiële afstand. De soorten afstand bepalen hoe de mentale constructie er uit ziet en hoe groot de psychologische afstand voelt. De afstand tot een object heeft gevolgen voor de representatie van dit object in de hersenen (Trope, Liberman & Wakslak, 2007). Naarmate de afstand tot een object groter wordt, wordt de representatie hiervan abstracter. Stel je voor dat je wordt gevraagd na te denken over spelende kinderen. Wanneer je wordt gevraagd om na te denken over spelende kinderen uit jouw stad zal je volgens de CLT eerder nadenken over kinderen die spelen met een bal, of van een gele glijbaan afgaan. Wanneer je wordt gevraagd om na te denken over spelende kinderen aan de andere kant van de wereld zal je CLT volgens de eerder nadenken over kinderen die plezier hebben en gelukkig zijn, dan dat je concreet nadenkt over waarmee ze aan het spelen zijn.

Naarmate de psychologische afstand tot een object dus groter wordt, denkt de mens er dus abstracter over na. De mate waarin een mens over een object als concreet of abstract nadenkt is van invloed op de mate van interesse in dit object (Kukermelk & Mikk, 2010). In onderzoek van Sadoski, Goetz en Rodriguez (2000) kregen deelnemers vierentwintig zinnen te lezen, per zin moesten zij onder andere op een 7-punt likert schaal aangeven hoe concreet

(8)

ze de inhoud van de zin vonden en hoe interessant zij de zin vonden. De helft van de zinnen was als concreet gemanipuleerd en de andere helft als abstract. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de deelnemers de zinnen interessanter vonden wanneer deze concreet waren versus abstract. Naarmate de psychologische afstand tot een object dus toeneemt denkt de mens er abstracter over na, en vindt men het minder interessant.

Zoals de CLT stelt wordt iets abstracter naarmate het verder weg is. Als men dus de krantenkop “aanslag verijdeld in Amsterdam” leest en men uit Amsterdam komt, dan is er een kleine spatiële afstand. Hierdoor is het psychologisch dichtbij en denkt men hier dus concreet over na. Doordat het concreet is vindt men het interessant, zoals blijkt uit het onderzoek van Sadoski, Goetz en Rodriguez (2000). Wanneer de krantenkop zou zijn “aanslag verijdeld in Sao Paulo” en diezelfde Amsterdammer dit leest, dan denkt deze persoon hier abstract over na, omdat Sao Paulo ver weg is. Doordat men er abstract over nadenkt vindt men het minder interessant. Zoals eerder al aangehaald, is uit onderzoek van Kashdan en Silvia (2009) gebleken dat interesse en nieuwsgierigheid sterk gerelateerde begrippen zijn. Op basis van bovenstaande bevindingen is dus te verwachten dat psychologische afstand van invloed is op de mate van morbide nieuwsgierigheid.

Een recent masterthese onderzoek suggereert dat morbide nieuwsgierigheid afneemt wanneer de spatiële afstand toeneemt (Borst, 2016). In dit onderzoek kregen deelnemers beschrijvingen van negatieve, neutrale en positieve afbeeldingen te lezen waarna ze de keuze kregen of ze de bijbehorende afbeelding wel of niet wilden zien. Deelnemers kregen zowel beschrijvingen waarin stond dat de afbeelding in een land of stad binnen Europa was gemaakt (een relatief kleine spatiële afstand, het onderzoek voltrok zich in Amsterdam), of in een land of stad buiten Europa was gemaakt (een relatief grote spatiële afstand). Dit onderzoek liet zien dat mensen er vaker voor kozen om de foto’s te zien die binnen Europa waren gemaakt

(9)

dan de foto’s die buiten Europa waren gemaakt. Dit effect werd alleen gevonden bij negatieve foto’s in vergelijking met neutrale en positieve foto’s.

Het eerste doel van dit onderzoek is om de bevindingen van Borst (2016) te repliceren en opnieuw aan te tonen dat spatiële afstand van invloed is op morbide nieuwsgierigheid. In het huidige onderzoek zal hetzelfde keuzeparadigma worden gebruikt als in het onderzoek van Borst (2016). Deelnemers zullen negatieve, positieve en neutrale afbeeldingen te zien krijgen, die gevarieerd worden in termen van spatiële afstand. Er wordt verwacht dat, net als in het onderzoek van Borst, spatiële afstand de keuze om negatieve afbeeldingen te zien zal beïnvloeden. Volgens de Construal Level Theory is naast spatiële afstand ook temporele afstand een mogelijk factor die psychologische processen kan beïnvloeden.

Het tweede doel van dit onderzoek is om te bestuderen of temporele afstand een invloed heeft op morbide nieuwsgierigheid. Op basis van de definitie van nieuwsgierigheid (Litman, 2005) ‘een verlangen om te weten, te zien of te ervaren dat exploratief gedrag motiveert gericht op het verzamelen van nieuwe informatie’ is te verwachten dat men zo snel mogelijk de nieuwe informatie wil verzamelen. Vanuit de definitie van nieuwsgierigheid geredeneerd kan dus worden verwacht dat mensen er vaker voor zullen kiezen afbeeldingen te zien wanneer men hier niet op hoeft te wachten, dan wanneer men lang op de afbeeldingen moet wachten. Echter vanuit onderzoek van Eyal, Liberman, Trope en Walther (2004) kan anders geredeneerd worden. Dit onderzoek liet op basis van de CLT zien dat wanneer men nadenkt over acties in de toekomst, men meer nadenkt over de voordelen van het uitvoeren van deze actie dan de nadelen. Wanneer men nadenkt over acties die direct staan te gebeuren denkt men meer na over de nadelen van deze acties dan over de voordelen. In het huidige onderzoek zullen de deelnemers dus mogelijk nadenken over de voor- en nadelen van het zien van een afbeelding. De mate waarin men denkt de afbeeldingen te kunnen begrijpen en er mee om te gaan heet ook wel de coping potential (Silvia, 2005). Wanneer dit idee wordt toegepast

(10)

op het kiezen van afbeeldingen, dan zijn er voor neutrale en positieve afbeeldingen vrij

weinig nadelen aan het kijken naar deze afbeeldingen. Voor de negatieve afbeeldingen zou dit anders kunnen liggen. Mogelijke nadelen zijn dat men kan schrikken van de afbeeldingen of bang zijn dat de afbeeldingen te heftig zijn. Hierdoor kan men er voor kiezen de afbeeldingen niet te willen zien. Op basis van theorieën over nieuwsgierigheid wordt dus verwacht dat wanneer er een korte temporele afstand is men er vaker voor zal kiezen om een afbeelding te zien dan wanneer er een lange temporele afstand is. Op basis van het onderzoek van Eyal, Liberman, Trope en Walther (2004) wordt verwacht dat wanneer er een korte temporele afstand is men er minder vaak voor zal kiezen negatieve afbeeldingen te zien dan wanneer er een lange temporele afstand is. Doordat de literatuur verschillende verwachtingen

voortbrengt, wordt temporele afstand in dit onderzoek als exploratieve factor onderzocht. In het huidige onderzoek zullen twee vormen van afstand worden onderzocht: spatiële en temporele afstand. Deze twee vormen van afstand zullen worden gecombineerd; een deelnemer kan dus bijvoorbeeld bij een afbeelding in de grote spatiële afstand conditie zitten, maar in de korte temporele afstand conditie. Er zal exploratief worden onderzocht of, en zo ja hoe deze verschillende vormen van afstand van invloed op elkaar zijn. Er zou een additief effect gevonden kunnen worden, wat inhoud dat de afstanden elkaar versterken. Er zou bijvoorbeeld ook kunnen blijken dat een vorm van psychologische afstand het effect van de andere vorm van afstand overheerst. Doordat er zeer veel interacties mogelijk zijn zal er in het huidige onderzoek exploratief naar dit effect worden gekeken.

Het Huidige Onderzoek

Het doel van het huidige onderzoek is het uitbreiden van onderzoek naar morbide nieuwsgierigheid door te onderzoeken wat de invloeden zijn van temporele en spatiële afstand op morbide nieuwsgierigheid. In het huidige onderzoek zal hetzelfde keuzeparadigma worden

(11)

gebruikt als in het onderzoek van Borst (2016). Omdat uit voorgaand onderzoek (Oosterwijk, 2017) is gebleken dat morbide nieuwsgierigheid het sterkst optreedt voor afbeeldingen die negatieve sociale situaties tonen, zullen alle afbeeldingen die in dit paradigma worden gebruikt sociaal van aard zijn. In het keuzeparadigma wordt nieuwsgierigheid gemeten door deelnemers beschrijvingen van afbeeldingen te geven en ze dan de keuze te geven of zij de bijbehorende afbeelding willen zien of niet. Het aantal keer dat men er voor kiest om

afbeeldingen van een bepaalde valentie (negatieve, neutrale of positieve afbeeldingen) te zien is een indicatie voor de mate van nieuwsgierigheid voor afbeeldingen van die valentie. Het is relevant deze drie verschillende valenties op te nemen in dit onderzoek. Wanneer enkel de nieuwsgierigheid naar negatieve afbeeldingen wordt onderzocht kan er niet met zekerheid worden gesteld of mogelijke gevonden effecten specifiek voor morbide nieuwsgierigheid gelden of dat deze ook voor nieuwsgierigheid naar afbeeldingen met een andere valentie gelden. Door onderscheidt te maken tussen verschillende valenties kan er onderzocht worden of bepaalde effecten alleen bij morbide nieuwsgierigheid optreden, of bij nieuwsgierigheid in een meer algemene zin. Het aantal gekozen negatieve afbeeldingen zal, in navolging van eerder onderzoek (Oosterwijk, in voorbereiding; Borst, 2016), als indicatie voor morbide nieuwsgierigheid worden gebruikt.

In het huidige onderzoek zal spatiële afstand worden gemanipuleerd door de locatie in de beschrijvingen van de afbeeldingen te variëren, ofwel een locatie binnen Europa, of een westerse locatie buiten Europa. De keuze voor westerse landen buiten Europa is relevant omdat in voorgaand onderzoek (Borst, 2016) wel het effect van verschillende spatiële afstanden is onderzocht, maar hierbij ook een cultureel verschil bestond tussen de gekozen locaties. Zo werden voor binnen Europa bijvoorbeeld Duitsland en België gebruikt, en voor buiten Europa Afghanistan en Nigeria. De eerste twee landen zijn westerse landen, terwijl de laatste twee dit niet zijn, er is dus ook sprake van een culturele afstand. In de CLT is sociale

(12)

afstand een vorm van afstand, dit is de mate waarin iemand anders veel op jezelf lijkt, dit kan zijn wat betreft taal, gewoonten, cultuur etc. In het onderzoek van Borst (2016) werd dus niet alleen spatiële afstand gemanipuleerd, maar ook sociale afstand. Hierdoor kan de bevinding uit het onderzoek, dat morbide nieuwsgierigheid afneemt naarmate de spatiële afstand toeneemt, niet met zekerheid worden gesteld, sociale afstand kon dit effect ook hebben veroorzaakt. In het huidige onderzoek zal daarom gekeken worden of deze bevindingen stand houden wanneer er landen worden gebruikt met een grote spatiële afstand, maar met een veel kleiner verschil sociale afstand, de landen hebben immers allemaal een westerse cultuur. De Europese landen die gebruikt worden in dit onderzoek zijn: België, Denemarken, Duitsland en Engeland. De westerse landen buiten Europa die gebruikt worden zijn: Australië, Canada, Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten.

Naast de mogelijkheid dat in het onderzoek van Borst (2016) dus sociale afstand ook van invloed was op de mate van morbide nieuwsgierigheid, en het om deze reden interessant is om het effect van spatiële afstand nogmaals te onderzoeken, kwam er uit het onderzoek van Borst (2016) ook naar voren dat het effect van spatiële afstand enkel optrad voor afbeeldingen met een negatieve valentie en dus specifiek is voor morbide nieuwsgierigheid. Uit voorgaande onderzoeken is gebleken (Trope & Liberman, 2010) dat als een object verder weg is men hier abstracter over nadenkt, men abstracte dingen minder interessant vindt (Sadoski, Goetz & Rodriguez, 2000) en interesse en nieuwsgierigheid zeer sterk samenhangen (Silvia, 2008). Hieruit valt dus te verwachten dat naarmate de psychologische afstand toeneemt, de

nieuwsgierigheid afneemt, hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderwerpen van verschillende valenties. Opvallend genoeg laat het onderzoek van Borst (2016) zien dat het effect van spatiële afstand alleen lijkt op te treden voor afbeeldingen met een negatieve valentie. Het is dus ook om deze reden interessant om te onderzoeken of het effect van spatiële afstand uit het onderzoek van Borst (2016) wordt gerepliceerd. Verwacht wordt dat

(13)

men er bij negatieve afbeeldingen vaker voor zal kiezen deze te zien wanneer de afbeeldingen binnen Europa zijn gemaakt in vergelijking met afbeeldingen die buiten Europa zijn gemaakt (Hypothese).

Verder zal exploratief het effect van temporele afstand worden onderzocht. Op basis van de bestaande literatuur (Litman, 2005; Eyal, Liberman, Trope &Walther, 2004) zijn tegengestelde resultaten te verwachten en daarom is er geen hypothese vastgesteld. Op basis van de definitie van nieuwsgierigheid wordt er verwacht dat men er vaker voor zal kiezen een afbeelding te zien, wanneer men deze direct te zien krijgt in vergelijking met wanneer men een moet wachten. Op basis van onderzoek van Eyal, Liberman, Trope &Walther (2004) is te verwachten dat men er voor negatieve afbeeldingen vaker voor kiest deze te zien wanneer men hier een kwartier op moet wachten in vergelijking met wanneer men deze afbeeldingen direct te zijn krijgt.

Methoden Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 67 deelnemers mee, 57 vrouwen en 10 mannen met een gemiddelde leeftijd van 19.9 jaar (SD=1.7, range=18-26). De deelnemers aan dit onderzoek werden geworven via lab.uva.nl, dit is de digitale omgeving van de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam voor het werven van deelnemers voor onderzoeken, en het afnemen van online onderzoeken. Studenten mochten alleen deelnemen aan dit onderzoek als zij Nederlands als moedertaal hebben, dit in verband met de beschrijvingen die zij te lezen zouden krijgen. Alle deelnemers hebben het informed consent getekend waarin expliciet werd vermeld dat ze in dit onderzoek schokkende beelden te zien konden krijgen. Deelnemers kregen als vergoeding een halve participatiepunt.

(14)

Dit onderzoek heeft een 3 (Valentie van de afbeelding: ‘negatief’ versus ‘neutraal’ versus ‘positief’) x 2 (Spatiële afstand: ‘binnen Europa’ versus ‘buiten Europa’) x 2 (Temporele afstand: ‘direct’ versus ‘wachten’) mixed repeated measures design. Spatiële afstand en valentie zijn within subject variabelen en temporele afstand is een between subject variabele.

De afhankelijke variabele is de proportie gekozen afbeeldingen in elke valentie conditie als indicatie voor nieuwsgierigheid. Het onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek Psychologie van de Universiteit van Amsterdam en is te vinden onder nummer 2017-SP-7709. Doordat het een online onderzoek betreft en de setting waarin het onderzoek uitgevoerd wordt niet gecontroleerd kan worden, is aan de deelnemers gevraagd dit onderzoek uit te voeren in een rustige omgeving, en zonder toeschouwers. Dit laatste omdat het onderzoek schokkende beelden kan bevatten.

Procedure

Deelnemers starten dit onderzoek via lab.uva.nl. Het onderzoek voltrok zich in Qualtrics. Allereerst lazen alle deelnemers de informatiebrochure over het onderzoek. Vervolgens vulden zij het informed consent in. Wanneer een deelnemer er voor koos mee te doen aan dit onderzoek deelde Qualtrics de deelnemer willekeurig in één van de twee

temporele afstand condities in: de ‘direct’ conditie of de ‘wacht’ conditie. Alle deelnemers in het onderzoek werd uitgelegd dat zij een beschrijving van een afbeelding te lezen zouden krijgen, en vervolgens de keuze moesten maken of ze de bijbehorende afbeeldingen wilden zien of niet. Deze procedure van het lezen van een beschrijving en het maken van een keuze zou 60 maal worden herhaald; iedere proefpersoon maakte in totaal dus 60 keuzes. Na het maken van alle keuzes kregen alle proefpersonen nog enkele vragen over demografische gegevens zoals geslacht en leeftijd. Tot slot werd de deelnemers gevraagd of zij vermoedens

(15)

hadden met betrekking tot het doel van het onderzoek en deze vermoedens kort op te schrijven.

Manipulaties

Valentie werd gemanipuleerd door in het keuzeparadigma deelnemers beschrijvingen van negatieve, positieve en neutrale afbeeldingen aan te bieden. De bijbehorende

afbeeldingen toonden altijd een sociale situatie, dit houdt in dat er één of meerdere personen op alle afbeeldingen staan. Negatieve afbeeldingen toonden bijvoorbeeld een aanslag, ongeluk of gevecht; neutrale afbeeldingen toonden bijvoorbeeld mensen die op straat lopen of op een bankje buiten zitten; positieve afbeeldingen toonden bijvoorbeeld mensen op het strand, mensen op een verjaardag of ouders met kinderen. Iedere valentie conditie bestond uit twintig afbeeldingen. De zestig afbeeldingen die zijn gebruikt in het keuzeparadigma zijn

geselecteerd uit de Necki Affective Picture System (NAPS)(Marchewka, Zurawski, Jednorog, & Grabowska, 2014) en de International Affective Picture System (IPAS)(Lang, Bradley, & Cuthbert, 2008) databases. Afbeeldingen met een negatieve valentie hadden een NAPS/IAPS score lager dan 4; neutrale afbeeldingen hadden een NAPS/IAPS score tussen 4 en 6; en positieve afbeeldingen hadden een NAPS/IAPS score hoger dan 6. Zie appendix 2 voor de ID’s behorende bij de gekozen afbeeldingen. Bij het selecteren van de afbeeldingen is er rekening mee gehouden dat de afbeeldingen gemaakt konden zijn in de landen die in de beschrijvingen worden genoemd. De gebruikte beschrijvingen zijn door de onderzoeker gemaakt. Zie appendix 3 voor alle beschrijvingen. Per afbeelding werd er kort beschreven wat er op de afbeelding leek te gebeuren. De beschrijvingen zijn niet op de realiteit gebaseerd, enkel op wat er lijkt te gebeuren op de afbeeldingen of zou kunnen zijn gebeurd. Per

beschrijving werd er een locatie toegevoegd. In de korte spatiële afstand conditie stond er een locatie binnen een van de gebruikte Europese landen in de zin. Een voorbeeld van een zin in de korte spatiële afstand conditie is: ‘Twee gewapende mannen bij overval in Birmingham.’

(16)

In de verre spatiële afstand conditie kreeg dezelfde beschrijving een locatie binnen een van de gebruikte niet-Europese landen. Een voorbeeld van dezelfde zin in de verre spatiële afstand conditie is: ‘Twee gewapende mannen bij overval in Melbourne.’ Doormiddel van een One Way ANOVA is getest of de zinnen tussen de condities verschillen in lengte. Lengte betekent hier het aantal karakters per zin. Uit de test bleek dat er geen significant verschil in lengte van de beschrijvingen was tussen de condities, F(2,117)=1.32, p=.27.

Spatiële afstand werd gemanipuleerd door in de beschrijvingen van de afbeeldingen telkens een verwijzing naar een land te verwerken. In de ‘binnen Europa’ conditie kregen de deelnemers in de beschrijving van de afbeelding te lezen dat de afbeelding is gemaakt in een Europees land of Europese stad. In de ‘buiten Europa’ conditie kregen de deelnemers in de beschrijving van de afbeelding te lezen dat de afbeelding is gemaakt in een land buiten Europa of een stad buiten Europa. Alle landen die zijn gebruikt in het onderzoek hebben een westerse cultuur. De Europese landen zijn: België, Denemarken, Duitsland en Engeland. De niet-Europese landen zijn: Australië, Canada, Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten. Zowel de landsnamen van deze landen, als enkele van de grootste steden uit deze landen zijn gebruikt in dit onderzoek.

Het is belangrijk dat eventuele effecten van spatiële afstand alleen kunnen worden verklaard door de manipulatie, en niet door bepaalde karakteristieken van de afbeeldingen. Om hiervoor zorg te dragen werden tussen proefpersonen verschillende lijsten gevarieerd die dezelfde afbeeldingen met verschillende condities combineerden. Dus, proefpersoon A kreeg een selectie van 10 afbeeldingen gecombineerd met de ‘dichtbij’ beschrijvingen, terwijl voor proefpersoon B deze 10 afbeeldingen gecombineerd werden met de ‘ver weg’ beschrijvingen. Een voorbeeld van een negatieve afbeelding in de dichtbij conditie was ‘Berlijns jongetje zonder been in een ziekenhuis’. Diezelfde negatieve afbeelding kreeg in de ver weg conditie de volgende beschrijving: ‘Amerikaans jongetje zonder been in een ziekenhuis’. Een

(17)

voorbeeld van een neutrale afbeelding in de dichtbij conditie was: ‘Toeristisch koppel loopt op straat in München’. Diezelfde neutrale afbeelding kreeg in de ver weg conditie de

volgende beschrijving: ‘Toeristisch koppel loopt op straat in Calgary’. Een voorbeeld van een positieve afbeelding in de dichtbij conditie was: ‘Portrettekeningen op een kunstmarkt in Berlijn’. Diezelfde positieve afbeelding kreeg in de ver weg conditie de volgende

beschrijving: ‘Portrettekeningen op een kunstmarkt in Sydney’. Voor een overzicht van de gebruikte landen en steden in de beschrijvingen zie appendix 1.

De manipulatie van temporele afstand werkte als volgt: deelnemers in de ‘direct’ conditie kregen te horen dat wanneer ze er voor kozen om de afbeelding behorende bij de beschrijving te willen zien, zij deze afbeelding direct te zien zouden krijgen gedurende 5 seconden. Hierna zou de volgende beschrijving automatisch in beeld verschijnen. Wanneer ze er voor kozen de afbeelding niet te willen zien dan zouden ze gedurende 5 seconden een wit scherm te zien krijgen. Hierna zou de volgende beschrijving automatisch in beeld verschijnen. De deelnemers in de ‘wacht’ conditie kregen te horen dat ze eerst voor iedere beschrijving de keuze moesten maken of ze de afbeelding wilden zien of niet. Na het maken van de 60 keuzes zouden ze deelnemen aan een ander niet gerelateerd onderzoek van de afdeling Sociale Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, dit onderzoek zou ongeveer een kwartier duren. Hierna zouden ze de gekozen afbeeldingen allemaal na elkaar gedurende 5 seconden te zien krijgen. Wanneer ze bij een beschrijving er voor hadden gekozen de afbeelding niet te willen zien werd er gedurende 5 seconden een wit scherm getoond.

De deelnemers uit de ‘wacht’ conditie kregen na het maken van alle keuzes te horen dat ze niet nog een onderzoek zouden doen, maar dat het idee dat ze dit moesten doen onderdeel was van de manipulatie van dit onderzoek. Deelnemers kregen de optie om alsnog de afbeeldingen te bekijken, op deze manier wilden de onderzoekers voorkomen de

(18)

afbeeldingen te zien. Om technische redenen was het niet mogelijk alleen de gekozen afbeeldingen aan de deelnemer te laten zien, ze kregen de optie alle afbeeldingen te zien of geen van de afbeeldingen. Dit werd sterk benadrukt bij het geven van de keuze om alsnog de afbeeldingen te bekijken.

Data Analyse

Per deelnemer wordt er een keuzescore berekend, deze score geeft de proportie

gekozen afbeeldingen aan. Deze keuzescore is de afhankelijke variabele in dit onderzoek. Als een deelnemer er voor koos 5 van de 20 negatieve afbeeldingen te zien dan krijgt deze deelnemer een score van .25 voor de negatieve afbeeldingen. De minimale score is dus .00 en de maximale score 1.00. Doormiddel van een repeated measures ANOVA wordt getest of de keuzescores verschillen tussen de condities. De follow up simple effects worden gecorrigeerd voor multipele vergelijkingen met de Bonferroni methode. Mauchly’s test wijst uit dat de assumptie van sphericiteit geschonden is voor het hoofdeffect van Valentie, X2(2)= 101.71,

p<.001. Daarom worden de vrijheidsgraden gecorrigeerd met behulp van de Greenhouse-Geisser waarde van sphericiteit, welke ε= .56 is. Uit de Levene’s test blijkt dat de varianties tussen de twee condities van temporele afstand niet significant van elkaar verschillen. In dit onderzoek werd deelnemers gevraagd wat zij dachten dat het doel van dit onderzoek was. Drie deelnemers gaven hierbij aan dat het te maken kon hebben met de invloed van de locatie in de beschrijving op de keuze voor de afbeelding. Na het verwijderen van deze drie

proefpersonen bleven de gevonden significante effecten die hieronder zullen worden beschreven onveranderd en kwamen er geen nieuwe significante effecten bij.

Resultaten

Op basis van voorgaand onderzoek (Borst, 2016) wordt verwacht dat men er vaker voor zal kiezen afbeeldingen te zien wanneer de afbeeldingen binnen Europa zijn gemaakt in

(19)

vergelijking met afbeeldingen die buiten Europa zijn gemaakt en dat dit effect specifiek zou optreden voor negatieve afbeeldingen. De repeated measures ANOVA toonde echter geen significant hoofdeffect van spatiële afstand aan, F(1,65)= 0.06, p=.82. Deelnemers kozen dus gemiddeld even vaak voor afbeeldingen met in de beschrijving een locatie binnen Europa in vergelijking met een locatie buiten Europa. Verder is er geen interactie effect tussen spatiële afstand en valentie gevonden, F(1.95, 126.98)=1.286, p=.280, ηp2= .019. Een mogelijk effect

van spatiële afstand trad dus ook niet specifiek op voor negatieve afbeeldingen. De gevonden effectgrootte is dusdanig klein dat er gesteld zou kunnen worden dat er geen interactie lijkt te bestaan tussen valentie en spatiële afstand.

In dit onderzoek treed er een significant hoofdeffect van temporele afstand op, F(1,65)=4.38, p=.040, ηp2= .06 . In de ‘direct’ conditie is het gemiddelde aantal gekozen

afbeeldingen hoger (M=0.566, SE=.035) dan in de ‘wacht’ conditie (M=.457, SE=.038). Er was geen sprake van een interactie effect tussen spatiële en temporele afstand, F(1,65)=0.039, p=.843. Men koos in de ‘direct’ conditie er vaker voor een afbeelding te zien in vergelijking met de wacht conditie, ongeacht de locatie die in de beschrijving van de afbeelding stond. Verder is er geen interactie effect tussen valentie en temporele afstand gevonden, F(1.11, 72.39)=1.260, p=.270. Het hoofdeffect van temporele afstand trad dus hetzelfde op, ongeacht of men een keuze maakte voor een negatieve, neutrale of positieve afbeelding.

Tot slot is er geen driewegsinteractie-effect tussen valentie, spatiële afstand en temporele afstand gevonden, F(1.95,126.98)=0.715, p=.488. In dit onderzoek waren de verschillende gemanipuleerde variabelen dus niet van invloed op elkaar.

(20)

0 10 20 30 40 50 60 70

Negatief Neutraal Positief

Kort Lang 0 10 20 30 40 50 60 70

Negatief Neutraal Positief

Dichtbij Ver weg

Figuur 1. Gemiddelde keuzescores in de spatiële afstand condities binnen de verschillende condities van valentie. De keuzescores zijn weergegeven in procenten.

(21)

Figuur 2. Gemiddelde keuzescores in de temporele afstand condities binnen de verschillende condities van valentie. De keuzescores zijn weergegeven in procenten.

Discussie

In dit onderzoek is gebleken dat temporele afstand van invloed is op de mate van nieuwsgierigheid naar afbeeldingen. Temporele afstand werd in dit onderzoek exploratief bekeken. Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer de temporele afstand kleiner wordt, de mate van nieuwsgierigheid groter wordt. Het effect van temporele afstand trad over alle valenties op en dus is er geen specifiek effect voor morbide nieuwsgierigheid, maar een effect wat optreedt voor nieuwsgierigheid in het algemeen. Spatiële afstand beïnvloedde in dit onderzoek niet de keuze voor het zien van een afbeelding. Hiermee wordt de hypothese verworpen dat als de spatiële afstand toeneemt, de mate van morbide nieuwsgierigheid afneemt.

Beperkingen en toekomstig onderzoek

Een van de conclusies uit dit onderzoek, dat spatiële afstand niet van invloed is op morbide nieuwsgierigheid, gaat tegen de bevindingen uit voorgaand onderzoek in. Borst (2016) toonde aan dat wanneer de spatiële afstand toeneemt, de mate van morbide

nieuwsgierigheid afneemt. In het huidige onderzoek en het onderzoek van Borst (2016) zijn vergelijkbare keuzeparadigma’s gebruikt. Een wezenlijk verschil is dat in het huidige onderzoek landen binnen Europa (korte spatiële afstand) werden vergeleken met westerse landen buiten Europa (grote spatiële afstand), terwijl in het onderzoek van Borst (2016) de landen met een grote spatiële afstand geen westerse cultuur hadden (o.a. Afghanistan en Nigeria). In het onderzoek van Borst (2016) werd dus indirect niet alleen spatiële afstand gemeten, maar ook het effect van culturele afstand. In de Construal Level Theory stellen Trope en Liberman (2010) dat sociale afstand de gevoelde afstand tussen jezelf en een ander

(22)

is. Zo is de afstand tussen jezelf en je beste vrienden kleiner dan de afstand tussen jezelf en mensen uit jouw woonplaats. Maar als voorbeeld werd ook gegeven dat studenten van

dezelfde faculteit sociaal dichterbij voelen dan studenten van een andere faculteit. Cultuur kan dus gezien worden als sociale afstand op een veel hoger niveau. Iemand uit een andere cultuur is dan sociaal verder weg dan iemand uit dezelfde cultuur. Naast dat de CLT voorspelt dat men personen in een andere groep als verder weg beschouwt, zorgt de ingroup bias (Turner, Brown & Tajfel, 1979) er voor dat mensen ook een voorkeur hebben voor personen uit de eigen groep in vergelijking met personen uit een andere groep. Wanneer deelnemers uit het onderzoek van Borst (2016) dus onbewust een ingroup (Europese personen) outgroup (personen uit de overige landen) onderscheidt gingen maken, zou dit er voor kunnen hebben gezorgd dat ze een voorkeur hadden voor de afbeeldingen waarop ingroup leden afgebeeld stonden. Of dit ingroup effect de mate van (morbide) nieuwsgierigheid beïnvloed zou in toekomstig onderzoek onderzocht kunnen worden door deelnemers twee beschrijvingen van afbeeldingen te geven en ze dan te laten kiezen van welke beschrijving ze de bijbehorende afbeelding zouden willen zien. In dit onderzoek zou ook onderscheidt moeten worden gemaakt tussen afbeeldingen met een negatieve, neutrale en positieve valentie, dit om te onderzoeken of het effect enkel voor morbide nieuwsgierigheid optreed, of voor

nieuwsgierigheid in het algemeen. In de beschrijvingen van de afbeeldingen staan dan

ingroup en outgroup leden. Als het onderzoek plaatsvindt onder studenten aan de Universiteit van Amsterdam zou dus als ingroup kunnen gelden: Studenten van de Universiteit van

Amsterdam, Amsterdammers, Nederlanders, studenten, etc. In de beschrijvingen kunnen dan ingroup en outgroup leden tegenover elkaar worden gezet. Wanneer men er vaker voor kiest de afbeeldingen van de ingroup leden te zien lijkt het er dus op dat de ingroup bias dus invloed heeft op de mate van nieuwsgierigheid.

(23)

In dit onderzoek werd temporele afstand exploratief onderzocht. De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat het vergroten van de temporele afstand de mate van

nieuwsgierigheid doet afnemen. Deelnemers die direct de afbeelding te zien kregen kozen er vaker voor deze te zien dan deelnemers die moesten wachten voordat zij de afbeelding te zien zouden krijgen. Dit effect trad op ongeacht de valentie van de afbeelding. Het huidige

onderzoek heeft de eerste stappen gezet in het onderzoeken van het effect van temporele afstand op nieuwsgierigheid, echter is er nog veel niet onderzocht. In vervolg onderzoek zou gekeken kunnen worden of het effect wat in het huidige onderzoek optrad een plafond effect was, iets is temporeel dichtbij of temporeel ver weg. Het zou ook het geval kunnen zijn dat als de afstand nog groter wordt, de mate van nieuwsgierigheid nog meer afneemt. Dit zou

onderzocht kunnen worden door in eenzelfde keuzeparadigma men direct te afbeelding te laten zien in vergelijking met 3 uur later, een dag later, een week later etc. Wanneer de nieuwsgierigheid niet verder afneemt na een bepaalde temporele afstand kan er gesteld worden dat er sprake is van een plafond effect.

Een opvallende bevinding in dit onderzoek, in vergelijking met de onderzoeken van Oosterwijk (in voorbereiding) en Borst (2016) is dat de keuzescores over alle condities opvallend veel lager zijn. In figuur 1 en figuur 2 is te zien dat de gemiddelde keuzescore in het huidige onderzoek in niet één van de condities hoger ligt dan 65%. In het onderzoek van Borst (2016) lag niet één van de gemiddelde keuzescores lager dan 60%. Een wezenlijk verschil tussen de huidige studie en de studies van Borst (2016) en Oosterwijk (in

voorbereiding) is dat in het huidige onderzoek de data online werd verzameld en in de andere onderzoeken in het laboratorium. Een van de redenen voor het gevonden verschil zou kunnen liggen in de zelfselectie van de deelnemers (Reips, 2000). Voor deelname aan onderzoek in het laboratorium moeten deelnemers fysiek naar het laboratorium toe komen, dit zal in vergelijking met een online onderzoek vaak meer tijd en moeite (het fysiek verplaatsen)

(24)

kosten dan deelname aan een online onderzoek. Het online onderzoek vereist dat dit gemaakt wordt op een computer of laptop, iets waar iedere student toegang toe heeft. Doordat

deelname aan onderzoek in het laboratorium dus gemiddeld meer moeite zal kosten, bestaat de kans dat de studenten die wel naar het laboratorium zijn gekomen gemiddeld een grotere mate van nieuwsgierigheid hadden. Door deze hogere mate van nieuwsgierigheid hebben zij de moeite genomen naar het laboratorium te komen om er achter te komen wat er in het onderzoek zou gebeuren, en zou het verklaren waarom de keuzescores in het laboratorium veel hoger liggen dan in het online onderzoek.

Conclusie

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat temporele afstand van invloed is op de mate van nieuwsgierigheid van mensen. Dit kan verklaren waarom tegenwoordig de verkoop van papieren kranten (langzaam nieuws) terugloopt, maar het gebruik van nieuwswebsites (snel nieuws) toeneemt. Onze nieuwsgierigheid, zo blijkt uit dit onderzoek, neemt simpelweg af als we te lang moeten wachten tot het bevredigt wordt. Verder is er in dit onderzoek gebleken dat spatiële afstand niet van invloed lijkt te zijn op de mate van morbide nieuwsgierigheid, dit in tegenstelling tot voorgaand onderzoek. Hier ligt dus nog ruimte om in toekomstig onderzoek te kijken of mogelijk sociale afstand het verschil in effect tussen het huidige onderzoek en voorgaand onderzoek van spatiële afstand op morbide nieuwsgierigheid kan verklaren.

(25)

Literatuurlijst

Breebaart, L. (2016, 24 maart). ‘Een aanslag in brussel is erger dan in ivoorkust, of toch niet?’ Trouw. Geraadpleegd van http://www.trouw.nl/tr/nl/38571/Aanslagen-Brussel/ article/detail/ 4268932/2016/03/24/Een-aanslag-in-Brussel-is-erger- dan-in-Ivoorkust-of-toch-niet.dhtml

Borst, A. (2016). Choosing the negative: morbid curiosity from an informational point of view (ongepubliceerde master these). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland.

Elliot, A. J. (2006). The hierarchical model of approach-avoidance motivation. Motivation and emotion, 30(2), 111-116.

Elliot, A. J., & Covington, M. V. (2001). Approach and avoidance motivation. Educational Psychology Review, 13, 73–92.

Eyal, T., Liberman, N., Trope, Y., & Walther, E. (2004). The pros and cons of temporally near and distant action. Journal of Personality and Social Psychology, 86 (6), 781-795.

NOS (2016, 23 maart). Geraadpleegd van http://nos.nl/op3/artikel/2094764-is-een-dode-belg-meer-waard-dan-een- dode-turk.html

Kashdan, T. B., & Silvia, P. J. (2009). Curiosity and interest: The benefits of thriving on novelty and challenge. Oxford handbook of positive psychology, 2, 367-374. Krantenverkoop daalde licht het voorbije jaar. (2016, 29 januari). Geraadpleegd van

(26)

Kukermelk, H., & Mikk, J. (2010). The relationship of text features to the level of interest in science texts. Trames, (1), 54-70.

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (2008). International Affective Picture System: affective ratings of pictures and instruction manual. Technical Report A-8. University of Florida, Gainesville, FL.

Litman, J. A. (2005). Curiosity and the pleasure of learning: wanting and liking new information. Cognition and Emotion, 19, 793-814.

Loewenstein, G. (1994). The psychology of curiosity: A review and reinterpretation. Psychological bulletin, 116(1), 75.

Marchewka, A., Zurawski, L., Jednorog, K., & Grabowska, A. (2014). The necki affective picture system (naps): introduction to a novel, standardized, wide-range, high-quality, realistic database. Behavior Research Methods, 46, 596- 610.

Marvin, C. B., & Shohamy, D. (2016). Curiosity and reward: Valence predicts choice and information prediction errors enhance learning. Journal of Experimental Psychology: General, 145(3), 266.

Oosterwijk, S. (in voorbereiding). Choosing the negative: a behavioral demonstration of morbid curiosity. Artikel in voorbereiding.

Rawee, F. (2016, 21 maart). ‘Waar blijft ‘jesuisturkije’?’. OneWorld. Geraadpleegd van https://www.oneworld.nl/vrede-veiligheid/waar-blijft-jesuisturkije

Reips, U. D. (2000). The Web experiment method: Advantages, disadvantages, and solutions. Psychological experiments on the Internet, 89-117.

Rimé, B., Delfosse, C., & Corsini, S. (2005). Brief report. Cognition & Emotion, 19(6), 923-932.

Trope, Y., & Liberman, N. (2010). Construal-level theory of psychological distance. Psychological Review, 117(2), 440-463.

(27)

Trope, Y., Liberman, N., & Wakslak, C. (2007). Construal levels and psychological distance: Effects on representation, prediction, evaluation, and behavior. Journal of consumer psychology, 17(2), 83-95.

Turner, J. C., Brown, R. J., & Tajfel, H. (1979). Social comparison and group interest in ingroup favourtism. European Journal of Social Psychology, 9, 187-204.

Turner, S. A. & Silvia, P. J. (2006). Must interesting things be pleasant? A test of competing appraisal structures. Emotion, 6, 670-674.

Sadoski, M., Goetz, E. T., & Rodriguez, M. (2000). Engaging texts: effects of concreteness on comprehensibility, interest and recall in four text types. Journal of Educational Psychology, 92(1), 85-95.

Silvia, P. J. (2005). Appraisal components and emotion traits: examining the appraisal basis of trait curiosity. Cognition and Emotion, 22(1), 94-113.

(28)

Appendix 1

Overzicht gebruikte landen en bijbehorende steden: België: Brussel, Vlaanderen, Antwerpen.

Denemarken: Aarhus, Kopenhagen.

Duitsland: Berlijn, Hamburg, München, Keulen.

Engeland: Glasgow, Birmingham, Londen, Manchester.

Australië: Sydney, Perth, Brisbane, Melbourne. Canada: Toronto, Calgary, Montreal.

Nieuw-Zeeland: Christchurch, Auckland.

(29)

Appendix 2

Gebruikte NAPS ID’s negatieve afbeeldingen: 1. People_226_h 2. People_205_v 3. People_022_h 4. People_128_h 5. Faces_010_h 6. People_140_h 7. Faces_293_h 8. Faces_283_h 9. People_216_h 10. Faces_170_h 11. People_019_v 12. Faces_007_h 13. People_124_h 14. People_023_h 15. Faces_291_h 16. Faces_294_h 17. People_007_h 18. People_010_h 19. Faces_271_h 20. Faces_272_h

(30)

Gebruikte NAPS ID’s neutrale afbeeldingen: 1. Faces_299_h 2. People_018_h 3. Faces_278_h 4. Faces_301_h 5. Faces_277_h 6. Faces_039_h 7. People_146_h 8. Faces_320_v 9. Faces_286_h 10. People_100_h 11. Faces_008_h 12. Faces_309_h 13. Faces_306_v 14. Faces_311_h 15. Faces_276_h 16. People_148_h 17. Faces_048_h 18. Faces_315_h 19. Faces_319_v

Gebruikte IAPS ID neutrale afbeeldingen: 1. 2309

(31)

2. People_167_h 3. Faces_258_h 4. Faces_093_v 5. People_178_h 6. Faces_304_h 7. People_046_h 8. People_189_h 9. Faces_092_h 10. Faces_091_v 11. People_195_h 12. Faces_352_h 13. Faces_349_h 14. Faces_106_h 15. Faces_350_h 16. Faces_351_h 17. People_154_h 18. Faces_140_h 19. People_187_h 20. Faces_089_h 21. Faces_109_v

(32)

Appendix 3 Lijst 1

Nummers 1 t/m 20 zijn negatief Nummers 21 t/m 40 zijn neutraal Nummers 41 t/m 60 zijn positief.

Nummers 1 t/m 10, 21 t/m 30 en 41 t/m 50 hebben een beschrijving binnen Europa. Nummers 11 t/m 20, 31 t/m 40 en 51 t/m 60 hebben een beschrijving buiten Europa.

1. Berlijns jongetje zonder been in een ziekenhuis. 2. Meisje met brandwonden in ziekenhuis in Glasgow.

3. Man met bebloed gezicht bij aanslag in Duitsland. 4. Deense militairen opgesteld tijdens een missie. 5. Twee gewapende mannen bij overval in Birmingham. 6. Vrouw op straat in Brussel bij brandend gebouw. 7. Engelse man wordt door politieteam overmeesterd. 8. Man verzet zich tegen arrestatie in Hamburg. 9. Gewonde man ligt in een ziekenhuis in Vlaanderen. 10. Brandweer helpt man na een auto-ongeluk in Aarhus. 11. Politie tilt gewonde man op brandcard in Sydney. 12. Canadese arts behandeld man met een beeninfectie. 13. Zak over het dode lichaam van een Amerikaanse man. 14. Motoren crashen bij een wedstrijd in Los Angeles. 15. Militairen houden een man uit Toronto in bedwang. 16. Zwaargewond kind in rolstoel in ziekenhuis Chicago.

(33)

17. Arts bekijkt slachtoffers van een aanslag in Perth.

18. Mannen onderzoeken aangespoeld lijk in Christchurch. 19. Nieuw-Zeelandse artsen snijden in been bij operatie. 20. Australische politie bergt lichaam verongelukte vrouw. 21. Engelse bokser met blauwe handschoenen in de ring. 22. Toeristisch koppel loopt op straat in München. 23. Sporter kijkt naar zijn team in Kopenhagen.

24. Twee kickboksers tijdens een wedstrijd in Antwerpen. 25. Belgische oudere dame loopt alleen over straat. 26. Twee judoka’s tijdens een wedstrijd in Keulen. 27. Deense peuter ligt naast zijn slee in de sneeuw. 28. Toeristisch koppel loopt in een Londens park. 29. Duits ouder echtpaar loopt samen over straat.

30. Twee broertjes lopen samen over straat in Manchester. 31. Drie vrienden uit Los Angeles zitten op een bankje. 32. Mannen uit Calgary maken samen de stoep schoon. 33. BMX-er uit Nieuw-Zeeland haalt een sprong net niet. 34. Meisje met haar koe tijdens een show in Boston. 35. Boos kijkend meisje loopt op straat in Brisbane. 36. Twee vrouwen zitten bij een vijver in Auckland. 37. Twee mannen lopen samen over straat in Canada.

38. Oudere vrouw uit Melbourne wandelt alleen over straat. 39. Amerikaans echtpaar zoekt de weg naar hun hotel.

40. Twee Australische brandweermannen voor een opslag. 41. Portrettekeningen op een kunstmarkt in Berlijn.

(34)

42. Deense mannen zitten lachend in een zwembad. 43. Man fietst samen met zijn dochter door Brussel. 44. Skater doet een truc met pionnen in Londen.

45. Twee mannen zwemmend in een meer bij München. 46. Engelse vrouw maakt een foto van groepje kinderen. 47. Kite surfers gaan de zee op in de buurt van Kopenhagen. 48. Familie poseert voor foto aan de Belgische kust.

49. Duitse vrouw praat tegen peuter in kinderwagen.

50. Groepjes mensen kajakken in de buurt van Manchester. 51. Canadese vrienden gooien vriend in het zwembad.

52. Collega’s lopen samen naar hun werk in Christchurch. 53. Australische vader en dochter spelen op straat.

54. Groepje vrienden op het gras bij festival in Perth. 55. Vrienden kijken uit over de kust van Nieuw-Zeeland. 56. Grootouders met hun twee kleinkinderen in Calgary. 57. Vrouw springt door fontein in een park in Chicago. 58. Amerikaans jongetje kijkt naar zijn verjaardagstaart. 59. Twee zussen uit Boston met hun verjaardagstaart. 60. Moeder geeft haar baby een kus in een park in Sydney.

Lijst 2

Nummers 1 t/m 20 zijn negatief Nummers 21 t/m 40 zijn neutraal Nummers 41 t/m 60 zijn positief.

(35)

Nummers 11 t/m 20, 31 t/m 40 en 51 t/m 60 hebben een beschrijving binnen Europa.

1. Amerikaans jongetje zonder been in een ziekenhuis. 2. Meisje met brandwonden in ziekenhuis in Toronto.

3. Man met bebloed gezicht bij aanslag in Nieuw-Zeeland. 4. Canadese militairen opgesteld tijdens een missie.

5. Twee gewapende mannen bij overval in Melbourne. 6. Vrouw op straat in Christchurch bij brandend gebouw. 7. Australische man wordt door politieteam overmeesterd. 8. Man verzet zich tegen arrestatie in Chicago.

9. Gewonde man ligt in een ziekenhuis in New York. 10. Brandweer helpt man na een auto-ongeluk in Brisbane. 11. Politie tilt gewonde man op brandcard in Hamburg. 12. Engelse arts behandeld man met een beeninfectie. 13. Zak over het dode lichaam van een Deense man. 14. Motoren crashen bij een wedstrijd in Manchester. 15. Militairen houden een man uit Antwerpen in bedwang. 16. Zwaargewond kind in rolstoel in ziekenhuis Londen. 17. Arts bekijkt slachtoffers van een aanslag in München. 18. Mannen onderzoeken aangespoeld lijk in Kopenhagen. 19. Belgische artsen snijden in been bij operatie.

20. Duitse politie bergt lichaam verongelukte vrouw. 21. Canadese bokser met blauwe handschoenen in de ring. 22. Toeristisch koppel loopt op straat in Calgary.

(36)

24. Twee kickboksers tijdens een wedstrijd in Sydney. 25. Australische oudere dame loopt alleen over straat. 26. Twee judoka’s tijdens een wedstrijd in Los Angeles. 27. Amerikaanse peuter ligt naast zijn slee in de sneeuw. 28. Toeristisch koppel loopt in een Bostons park.

29. Sydneys ouder echtpaar loopt samen over straat.

30. Twee broertjes lopen samen over straat in Nieuw-Zeeland. 31. Drie vrienden uit Birmingham zitten op een bankje.

32. Mannen uit Brussel maken samen de stoep schoon. 33. BMX-er uit Denemarken haalt een sprong net niet. 34. Meisje met haar koe tijdens een show in Keulen. 35. Boos kijkend meisje loopt op straat in Glasgow. 36. Twee vrouwen zitten bij een vijver in Berlijn. 37. Twee mannen lopen samen over straat in Duitsland. 38. Oudere vrouw uit Aarhus wandelt alleen over straat. 39. Belgisch echtpaar zoekt de weg naar hun hotel. 40. Twee Engelse brandweermannen voor een opslag. 41. Portrettekeningen op een kunstmarkt in Sydney. 42. Amerikaanse mannen zitten lachend in een zwembad. 43. Man fietst samen met zijn dochter door Montreal.

44. Skater doet een truc met pionnen in New York. 45. Twee mannen zwemmend in een meer bij Auckland.

46. Canadese vrouw maakt een foto van groepje kinderen. 47. Kite surfers gaan de zee op in de buurt van Melbourne. 48. Familie poseert voor foto aan de Australische kust.

(37)

49. Nieuw-Zeelandse vrouw praat tegen peuter in kinderwagen. 50. Groepjes mensen kajakken in de buurt van Boston.

51. Duitse vrienden gooien vriend in het zwembad. 52. Collega’s lopen samen naar hun werk in Manchester. 53. Belgische vader en dochter spelen op straat.

54. Groepje vrienden op het gras bij festival in Glasgow. 55. Vrienden kijken uit over de kust van Denemarken. 56. Grootouders met hun twee kleinkinderen in Hamburg. 57. Vrouw springt door fontein in een park in Brussel. 58. Engels jongetje kijkt naar zijn verjaardagstaart.

59. Twee zussen uit Kopenhagen met hun verjaardagstaart.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Motivated by the latter results and following one of the definitions of discrim- ination provided in Chapter 2, I decided to use an Average Treatment Effect Esti- mation, in

informational, some provide fun for users and focus on aesthetics, and some are purely focused on functionality (for example app for opening car, app to control TV). This

I focused on the portrayal of abortion in three of her shows: Grey’s Anatomy, Private Practice, and Scandal to answer the following research question: how does Shonda Rhimes

The authority used a standardized integrated project management (IPM) model as their organizational structure, which acknowledges the integration of different management

Image fusion can be performed at pixel-level, feature-level (e.g., land-cover classes of interest), and decision-level (e.g., purpose driven) [ 5 , 11 ] by considering the

De wijze waarop dit economisch motief voor de dag komt, soms in zijn uitwerking wordt geremd, soms wordt bevorderd en soms zelfs geheel schijnt te verdwij- nen, wordt voor een

Binnen deze grondwaterklassen zijn nog bepaalde gedeelten met toevoegingen aangegeven, namelijk de gronden in klasse A met peri­ odiek wateroverlast en de in het

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*