• No results found

Sclerotinia en Botrytis bij sla

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sclerotinia en Botrytis bij sla"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C/V?

Bibliotheek Proefstation Naaldwijk A

3

B

89

Piozfatation voon dz Gnozntzn- zn FnuUJXzeJU ondzn. Glou>, Naaldwijk.

S C L E R O T I N I A m B O T W T I S b i j S L A

dooi:

M . M . T h , d z B s l o u w z i

Naaldwijk, aptvtf. 1958 ( hzuzizn 19601 N o . 6 0 9 .

(2)

f

3 a °i

1

Vfion.fetation voon. du GAoe.nle.n- m VnivLttaelX. o&dui Ola*, Naaldwijk

S C L E R O T I N I A m B O T R Y T I S b i j S L A

doom

W . U . T h , d e . Hjuouwqji

Naaldwijk, apàl/. 1958 {heJtzlm 1960) N o . 6 0 9 .

(3)

3.

Intending

In dit gebied tasten twee verschillende soorten Sclerotinia de sla aan. Sclerotinia sclerotiorum (Lib.) Massee treedt algemeen verspreid op, maar het percentage uitvallers is doorgaans niet hoog. Sclerotinia minor Jagger komt in bepaalde gebieden voor. De schade die deze laatste schimmel aanricht — kan door plaatselijk sterk optreden — belangrijk zijn. Botrytis komt zeer algemeen voor. Bij gunstige teeltomstandigheden vormt deze schimmel geen probleem. De sla wordt echter ook in minder gunstige jaargetijden geteeld om een grotere spreiding in de aanvoer te verkrijgen. Bij deze teelten en bij ongunstige weersomstandigheden kan Botrytis een belangrijke oogstvermindering geven. In het onderstaande zal voornamelijk op S. minor en Botrytis worden ingegaan.

Symptomen

SCLEROTINIA MINOR

In het algemeen vallen jonge planten niet weg. Half volgroeide planten kunnen wel worden aangetast, maar op besmette grond gaat het merendeel van de planten kort voor de oogst ten gronde. In de praktijk wordt de naam "wegzakkers" wel gebruikt. De bladeren van de aangetaste kroppen krijgen eerst een vale kleur, daarna gaan er een paar slap hangen (zie foto 1). Spoedig zal de gehele krop slap worden en zich niet meer herstellen. Een krop die er ogen­ schijnlijk gezond uitziet, kan in een paar dage^eheel afsterven (zie foto 2) en verdrogen. Vooral bij zonnig weer gaat dit proces snel. In het beginstadium komt

(4)

-3a-3a.

Foto 1.

Foto 2.

(5)

-4-schimmelpluis voor. "terwijl de onderste bladeren en de voet

van de plant rotten, ontstaan in het witte schimmelpluis vele, kleine, zwarte Sclerotien van circa 1 mm grootte (zie foto 3). Deze kunnen de grond weer besmetten. Op de grens van lucht en grond rot de plant weg. Het wortelstelsel blijft gezond.

Foto 3.

SCLEROTINIA SCLEROTIORUM

lay

De ziektenverschijnselen^die een aantasting door S. sclerotiorum c/Ä beVfinfl&noe-mdt

optreden, lijken zeer veel op ficleiro'fcinia minor. Alleen worden in het w i t t e s c h i m m e l p l u i s v e e l g r o t e r e S c l e r o t i e n g e v o r m d , n a m e l i j k v a n 3 - 4

(6)

BOTRYTIS

In ieder stadium kan de plant worden aangetast. Wanneer de onderste bladeren van de plant afsterven, vestigt Botrytis zich erop. Naarmate de omstandigheden voor de sla minder gunstig zijn, zal Botrytis meer bladeren onderaan de plant aantasten. Als regel wordt de voet niet zo sterk aangetast, dat de plant geheel afsterft. Het proces gaat bij deze schimmel veel langzamer dan bij Sclerotinia. De kwaliteit van de sla gaat Achteruit, maar het aantal oogstbare kroppen zal in de regel niet sterk verminderen. Volgens verschillende onderzoekers (Smith, 1956; Van der Vliet, 1951) zou Rhizoctonia sp.de primaire parasiet kunnen zijn en Botrytis de planten in een later stadium aantasten. De betekenis van Rhizoctonia lijkt in dit gebied echter niet groot.

Schimmels

SCLEROTINIA MINOR

In 1949 vestigde assistent D. de Ruiter hier voor het eerst de aandacht op een Sclerotinia-aantasting waarbij kleine Sclerotien voorkwamen. Bij een onderzoek door het Centraal Bureau voor Schimmelcultures te Baarn bleek dat het Sclerotinia minor Jagger was. Deze schimmel is in 1920 door Jagger als.oorzaak van rot bij sla beschreven. Volgens Purdy (1955) is er een geleidelijke over­ gang in slecrotiën-grootte van de kleine Sclerotien van S. minor of S. intermedia naar de grote Sclerotien van S. trifoliorum en S. sclerotiorum. Naar Purdy (1955) meedeelt heeft Chivers aange­ toond dat de grootte van de Sclerotien ook afhankelijk is van de

temperatuur. Hij stelt dan ook voor de'bovengenoemde schimmels S. sclero­ tiorum "Minor", S. sclerotiorum "Intermedia" en S. sclerotiorum "Major"

(7)

te noemen. Aangezien de namen S. minor en S. sclerotiorum echter algemeen in de litteratuur worden gebezigd, zullen deze hier ook worden aan­

gehouden, te meer daar er hier praktisch geen overgangen tussen de grootte van de Sclerotien van S.minor en S. sclerotiorum voorkomen. Foto 4.

Er worden wel percelen aangetroffen, die gelijktijdig met S.minor en S. sclerotiorum zijn besmet, zonder dat er overgangen worden ge­ vonden in de grootte van de Sclerotien, die zich op de planten bevinden. Volgens Chupp (1925) en Held & Haenseler (1954) is S. minor virulenter dan S. sclerotiorum. Jagger (1920) beschrijft

V

apothecia en micojfconidia van S. minor. Geen van beide werden hier waargenomen. Vermoedelijk speelt het direkt uitgroeien van de sclerotiën

(8)

—7—

hier de belangrijkste rol, want de rotting vindt steeds plaats op de grens van lucht en grond. Chupp (1925) meldt ook dat sclerotiën dikwijls direkt mycelium geven. Böning (1949), Flachs (1931) en

Serini (1945) vonden geen apotheciën. Flachs (1931), Walker (1952) en Serini (1945) namen evenals Jagger (1920) microconidiën waar. Walker (1952) deelt echter mee dat ze waarschijnlijk geen rol bij de verspreiding

van de schimmel spelen en Serini (1945) nam ze alleen in cultuur waar. Het gehele jaar rond kan een S. minor-aantafeting worden aangetroffen. Hieruit volgt dat de schimmel niet bijzonder temperatuur-gevoelig

is. Flachs (1931) geeft de volgende temperaturen voor de schimmelgroei : Optimum bij 20° — 23°C, geen schimmelgroei meer boven 35°C, groeiver­ traging beneden 15°C en geen groei meer bij circa 5°C. Chupp (1925) meldt daartegen dat de schimmelgroei nog mogelijk is iets onder het vriespunt. Volgens Flachs (1931) wordt de schimmelgroei bevorderd door temperatuurwisse­ lingen; gunstig is een maximum dagtemperatuur van20

°c

en een minimum

nachttemperatuur van 5°C. Het mycelium zou volgens hem ook nachttemperatu-ren van - 6°C verdragen en sclerotiën temperatunachttemperatu-ren van - 15°C. Ramsey &

o o

Wiant (1944) delen mede dat infectie plaatSkan hebben van 1 - 28 C. Laatst­ genoemde onderzoekers wijzen er op dat myceliumgroei, uitlopen van

sclerotiën en het aantasten van de planten alleen onder vochtige omstandig­ heden voorkomt. Ook volgens andere onderzoekers bevorderen een vochtige grond en vochtige lucht de aantasting (Chupp, 1925; Flachs, 1931; Schmidt, 1950). Bij vochtige grond is het witte mycelium meermalen boven op de

grond waargenomen. Wanneer de kroppen bijna tegen elkaar staan, kan

het mycelium zo van de ene krop op de andere overgaan. Wanneer de omstandig­ heden voor het uitgroeien van slectoriën gunstig worden, zal S. minor

snel tot een aantasting kunnen komen doordat het mycelium, dat uitloopt^ direkt de planten aantast. Zouden er eerst apotheciën ontstaan, dan zou het langer duren (Chupp, 1925). Volgens Flachs (1931) kunnen sclerotiën,

(9)

-8—

die 12 uur nat zijn geweest, na vier dagen al weer nieuwe sclerotiën geven. Dit stemt wel overeen met de snelle uitbreiding van de ziekte. Brants (1957) vond dat het mycelium alleen door wonden binnendringt. Flachs (1931) meldt echter dat het mycelium ook door een onbeschadigde opperhuid kan binnendringen. De onderste bladeren van de sla zullen in de praktijk

nimmer volkomen gaaf zijn, zodat infectie altijd mogelijk is. Flachs (1931) vond dat zure- en alkalische mesttsoffen geen invloed op de aantasting hebben. Serini (1945) meldt een goed^roei in zure- en basische media en een optimum bij pH 6 à 6,6. Böning (1949) vindt echter dat zure mest­ stoffen de S. minor bevorderen en kalk de aantasting remt. Een éénzijdige

cd)

stikstof-toevoeging^voor^stalmest, kan volgens hem ook een toename geven. Ver-t

der vermeldt Böning (1949) dat kalks|fikstof (CaCN^) een uitbreiding voor­ komt. Louvet (1955) nam een proef met cyanamide calcique met redelijk goed resultaat ten opzichte van S.minor, maar er trad beschadiging op. Volgens Faes, Staehelin & Bovey (1947) zijn er aanwizjingen dat kali en fosfor de planten meer resistent maken, terwijl stikstof de aantasting doet toenemen.

VdAAptiQÄ-dlnQ m waajidplantm

In bepaalde gebieden van het Zuidhollandse Glasdistrict komt S. minor bij sla voor; zowel in koude warenhuizen, in warme- en koude plat-glasrijen als buiten. In hoofdzaak wordt de ziekte aangetroffen op de veengrond rond Rotejtrdam, waar veel sla wordt geteeld,maar op zand­ en kleigrond treedt de aantasting ook op. Zoals uit het bovenstaande

blijkt hangt de mate van de aantasting zeer sterk af van de omstandigheden, speciaal de vochtigheid. : 4 à 8%vxUitval komt op besmette grond bij

teelten onder glas wel voor. Aangezien dit dure teelten zijn, is het een belangrijke schadepost. Eens is buiten een andijvie perceel aangetroffen/

(10)

-9-waar alle planten in meer of mindere mate ziek waren. In 1931 vermeldt de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen (Anonymus,1931) al afrotten van andijviekroppen door S. minor. Sinds 1947 wordt door het Rijkstuin-bouwconsulentschap te Amsterdam "(Schellingerhout, 1947; Castelein, 1948) regelmatig over S. minor bij sla in het Gooi geschreven. Uit gegevens van de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen (Anonymus, 1956) blijkt dat in verschillende streken van ons land S. minor plaatselijk voorkomt. Volgens de litteratuur veroorzaakt S. minor o.a.schade in Australië (Anonymus, 1940), Duitsland (Flachs, 1931), Frankrijk (Louvet, 1955),

Italië (Gj^idanich, 1939), Oostenrijk (Schmidt, 1950),Palestina (Serini, 1945), de Verenigde Staten van Amerika (Jagger, 1920) en"Zwitserland (Faes,1942). Sla

O

is de voornaamste waardplant. In Duitsland, (Böning,1949), Italië (G^idanich, 1939) en ons land is de aantasting bij andijvie ook van belang. Soms worden

st~ veldsla (Valerianella) en witlof hier ook in vrij sterke mate aangetrofIcn. In de praktijk zijn in dit gebied wel eens enige tomaten-, komkommer-, bloemkoolplanten en chrysanten waargenomen met een S. minor-aantasting, maar het is gelukkig heel goed mogelijk dergelijke gewassen te telen op grond, die is besmet met deze schimmel. In de litteratuur worden veel planten genoemd, die kunnen worden aangetast,bijv. spinazie

(Schellingerhout, 1947) en bonen (Castelein, 1948) inhet Gooi; lucerne, rode klaver, snijbiet, spinazie, bieten, meloenen, kool,tomaten, pepers, bonen, sojabonen en tabak in Amerika (Held & Haejgseler, 1954); gelbe Rübe, selderij, bonen en tomaten in Duitsland (Böning, 1949); anjers, Plox, Citruszaailingen, aardappelen, tuinbonen,kool, tomaten en klaver in Palestina (Serini, 1945); peen in Zwitserland (Faes, 1942). De

aantasting van de gewassen schijnt doorgaans niet van economische betekenis te zijn. Selderij wordt in Amerika wel in sterke mate aangetast (Van

Koot, 1952).

(11)

-10-Be. $ t rijdCnß CuI£uuftma.a£riiigeJL&n *

De algemeen gebruike^maatregelen om een ziekte te voorkomen, zijn hier ook belangrijk. Genoemd kunnen worden :

1. Het zaaien en opkweken van planten in grond, die niet is besmet. 2. Het uitpoten van gezonde planten.

3. Het verwijderen en vernietigen van ziekë planten, voordat zich Sclerotien hebben gevormd.

4. Het spêjjadig en zorgvuldig opruimen na de oogst van alle planten­ resten en in het bijzonder van eventueel nog aanwezig aangetast materiaal.

Wisselteelt is, vooral bij de glascultures praktisch niet uitvoerbaar. Van Koot (1952) medlt bovendien dat deze schimmel circa 15 jaar in de grond kan overblijven. Vex/delven van de grond met het doel niet besmette ondergrond naar boven te brengen, vergt veel arbeid en zal niet steeds tot het gewenste doel leiden; bovendien is het op laaggelegen veengrond dikwijls onmogelijk. Alle slarassen kunnen worden aangetast. Er zijn twee cultuurmaatregelen waarop iets dieper zal worden ingegaan:

1. Het gebruik van perspotten

2. Het afdekken van de grond met materiaal, dat niet is besmet. 1. Algemeen is men er in de praktijk toe overgegaan, geen losse planten meer in besmette grond te poten, maar planten die

in perspotten zijn opgekweekt. Dit gaat goed, mits de perskluiten niet in te droge grond komen. Veelal wordt de bovenrand van

de perskluit 1 à 2 cm hoger gezet dan de grondoppervlakte. De perspot mag niet al te hoog worden gepoot in verband met 1SEfc moeilijker aanslaan van de planten en een eventuele minder mooie vorm van

*

Hier past een woord van oprechte dank aan de assistenten, die behulpzaam zijn geweest bij het nemen van de proeven. Alleen de naam van assistent De Ruiter willen we hier noemen, omdat de proeven in hoofdzaak door hem zijn verzorgd en dit geschiedde met grote nauwgezetheid.

(12)

<a_

-10-van de krop bij de oogst. Met een paar cijfers wordt het resul--taat aangetoond.

Losse planten

Bovenrand van de perspot gelijk met de grondoppervlakte

Bovenrand van de perspot iets hoger dan de grondoppervlakte

% Sclerotinia minor

Broeisla Buiten­ Teeltin een onverwarmd sla warenhuis

1953 1955 1956 1957

6 11

28 23 11

«s 2 20 23 4

Hoog poten van planten met een perskluit is zeker niet afdoeride, maar toch wel de moeite waard.

2. Aangezien de schimmel de planten praktisch uitsluitend op de grens van lucht en grond aantast, kan het afdekken van de grond met een laagje materiaal, dat niet is besmet, een gunstig effect geven. Lang niet ieder materiaal is echter geschikt. De oogst mag er bij de glasteelten niet door worden verlaat en het moet econo­ misch verantwoord zijn om het materiaal te gebruiken.

(13)

- h-V' >0 P-Ë LO p CT» <0 x—1 s M tu > c r-0 LO 0)1 0^ c: •rH 1 rH •H 31 rCl •P fil rH CU 1 kO a) Ml m (U (01 Oï EH SI t—f 1 fi <D •PI •P rH 1 m •H 0)1 LO 0)1 Oï m •PI » •H 1 d) 00 O <131 LO CO iH «—11 CTi •H m 0)1 T-H -P >i M 1 •P c 0 O) -PI CO -p rH 1 CN •H 0)1 LO dP 3 <1)1 <T> ffl -PI *—1 T5 r*-S LO iH CTi <ti S u rH aj > c r-» 0 m Ul en c -H 1 *—1 •H 31 •fil -p fil rH 0)1 kû aj Ml LO a) (01 en EH SI «rH 1 fi <D -PI -P H 1 LO •rH 0)1 U0 3 0)1 CT> 0 m -PI ri c •H S 1 •H (Ö d) ro •H 0 (ÖI LO C M rH 1 <Ti •rH ffl 01 { *-f -P O !H 1 (U C rH o> -PI U -p r—i j CN w •H <1)1 m 3 CDl cr» dp m -PI H ro ro m oo ro <D r** oo er» CN 00 00 CN <£> ro -P CO i fi a> A) O > -a TS rH w OJ S 0) c •a S -P 0) fi rH -P a) (d o 92 > .fi s 6 0) 0) <4H tn A* £1 iH -P c fi 3 C •H O EH O > 1 1 . CN fi 6 a) C -P H u 0J rH • ft 0) CI • «. • OL fi TS tn •rH Cr» -H tn o> -P •H •rH fi tn N OJ O •H — rd 0) T5 - s M -P XI fi -P 3 O fi d) d) "-K in o c rd OI c 0 (C X! -tH id OJ TS /(Ö -p o S 1 A: rH m a) tn tn •n 0) id CN tn eu • •H -rH TS fi X! m -P •P (d -P •» (d >1 A; c d) o (d c iH id •H 0) tu •P M 0) fi H-, (0 -P TS O ft Q •rH -rH pa ft -P 3 fi • td ft tn Xî (d 0) M id 0 •iH > dj TS •H -P -P -P A; rH c >ï M 0) u fi •n 3 0 H (D -P d) •H •H tn O -p -P X -p iH tu rH O 0) u tn fi > iH CO FFL OI •H 0) 0) c N T5 •P -P •H in (d QA c M A: 0) d) o (d 0 d) O a) X! 0 ci) s •H U -a tn G •fâ -P fC (d CD ft Tî d) 1 id -p S -P 0 C d) 1 TS a (d 0 d) 1 <D •a m -P (0 M •H f* fi 0 Mn fi CI tu i—i c c CD id tn d) id 0) -H (D A! 0 N fi id -P s tJï X! (U tu •H c • 0) r« TJ •H M id W 4J Ti h 0) 0) rH (ti h -P 0 •P ft sh (U c id M (d 0 •P OI d) •O OI s rH 0 r—! 0) 0) <d TJ P S > -p fi c -P CO fi id rd id fi 4J Q) id M (d A: id (d (d U > fi -P m •a 0) w OI fi Tî fi 0) d) •rH 0) c CD d) > X5 rH S •P Q) 0 Ai d) 0) 0 A) -P tji •H A! M s A! rfi C 3 fi id <d rH M •H id OJ C C H Q) XI > > -P OJ (d ft £ d) d) -P > OI d •P tn rH S • id 0 fi id rH 0) M •P S A: a) -P 0 -P d) d) A: fi c S .p rfi (d o) id MH 6 d) i—i 0) A! ai M O X! •P tn TJ 0) 3 (d iH -P -P w C TS 0) 0) d) •H dJ

e

TS TS Xi Ä -P 0) o •rH id •p > -P d) -p Ti Ai id X) 0) tn •H

M

-p TS !H rfi TS x: fi A: id (U •P u OJ •H •n 0) M tn 0) 3 fi id •H -P •N d) > U •n 03 tn •H tn 0) & •rH -P rH A! CD N X # X! •P d) •H fi Cn OJ 0) a; •rH > G TS -p TS fi CD 0 OJ c T> x: x: id XI 0) rH -p id u OJ <u 3! -p -p 0 •a N S Oi tn •p i—1 A! (d fi 0 •P OJ id dj -p > T3 TJ iH > 0) M > 0 X! fi 0 id X! 0) S fi •p > 0) tu -P id 1) -p N •H d) "O 0 w 0J TS X! iH (U TS C iH ft s 0) -P id ft g C > •H id a) 0 id 0 D S •o TS > m

(14)

-12-12.

Stomm m qfiondont&m&ttLngAmiddoJL&n

Grondstomen is afdoende. Vandaar dat S. minor niet van betekenis

2

voorkomt in stookwarenhuizen. Aangezien de kosten ƒ 1,— per m bedragen is het lang niet op ieder perceel economisch verantwoord om te stomen. Hoewel er bezwaren zijn verbonden aan het gebruik van chemische middelen, die uit de grond moeten verdampen voordat er planten kunnen worden gepoot, zijn er toch proeven mede genomen. In de ene proef waarin No. 521 werd gebruikt, gaf dit middel goed resultaat, maar er trad groeiremming op. Verder blijkt uit de tabel (op blz. 13) dat formaline, mits er niet minder dan 35 liter/are

wordt gebruikt, het enige middel is, dat redelijk resultaat heeft gege­ ven. In de wintermaanden blijft het echter zo lang in de veengrond achter dat het dan moeilijk is te gebruiken, bovendien is het vrij duur en

mag er na de toediening niet meer zodanig in de grond worden gewerkt dat besmette ondergrond wordt bovengebracht. Wanneer 35 liter per are

2

wordt gebruikt bedragen de kosten ƒ 0,28 per m . De formaline werd

2

doorgaans met zoveel water aangevuld dat per m 1 liter vloeistof kon worden toegediend. Dit geschiedde met een gieter met broes. Bij

de proeven werd de grond daarna geharkt en geplakt en tenslotte werd

2

nog wat water gegeven ( 2 liter/m ) om een te snelle verdamping tegen te gaan.

In de litteratuur worden goede resultaten met stomen gemeld o.a. door Böning (1949), Chupp (1925), Faes (1942), Flachs (1931), Louvet (1955), Maier-Bode ( ), Schmidt (1951), Sprau & Minckwitz (1949), Weber & Foster (1928). Böning (1949), Chupp (1925), Faes (1942), Flachs (1931), Frickhinger (1940, Ramsey & Wiant (1944), Weber & Foster (1928) en an­ deren meldden bevredigende resultaten met formaline. Flachs (1931) voegt

(15)

13. (0 G S CU f-d) n3 LO S CT> C M *—1 •H (d w S -H 4 - 1 ^ 3 V0 H d) ^ LO Q) > fi (Ti CU C CU T— EH O M C0 LD G\ r—i fi CL) 4-1 fi (Ö H S4 (O 0) •P Ifl rd +J CU Ö> fi cd tO m o fi •H a •H 3 PQ rV LO CM (N 00 0ï CO ro ro ro <D LO (?) ro <o <D O T-H CN LO 00 LO CN CN ro ro JC ro (T\ ro ro ro CN LO

6

s a) u fO \ u CD +J *H LO ro CD C 0 •H 5 1 CN I eu G -H N Cd •H T3 Cd •H •fi 4-1 CO ro r--LO a B B -p a (d m cd ». CD (d (d a 04 Cu LO U (d a id cd cd <d a <d > > > "w \ (d > ro u d) CD d) <v JQ u U JH M U d) Q) CD M U U •» -P CD td \ cd (d td (d <u (d rd cd T-1 -H eu u (d td \ \ \ \ ü M \ \ \ 1 1—1 0) eu eu u (d u U O rd u U u 0 CD d) u (d CL) CD Q tu •H \ (U Q) CD u m eu u U U cd <d eu u (d -P -P •P 4-> 4-1 •P •P Ti cd cd \ •—^ Il •H •H •H •H 4-1 0) •rH •H •rH >1 m s. cd \ M H d) • » rH rH rH r-4 -r4 4-) r-H rH 1—1 *H M 0) CU • » H d) T3 -H (d fi d) 0) -P 4-1 -M T 1 ro ^0 rH ro <X> 5H 0) -P -P •H •H •H •* •» rH •t •» -p <u

•rH •H 1—1 «—1 r-i CTi r- m >ir- LO ro CD a

1—H 1—1 JT •p 0 1 d) d) CD d) 4-> 1 M O LD r^- co c Ö C fi rH

&

r- ro r-H •H •rH •rH •H a B rH U U O CD CD CL) 0) eu CD Ü O Ü Ü s +3 o TJ C G c fi ö •H •H •H •H 1 S M Ö •rH •H •H •H •H CM QA ft s s £> cd 1—1 i-l «—1 f—1 rH n U u M p •H & cd Cd <d cd cd 0 O 0 O •H Q O CD ,q CD B S a B S 0 0 0 O u a S S O ,q u U 0 0 M U u 1—1 rH rH 1—1 4-> (D CD d) LO rH 0 O 0 rC Ä A Xi <d T3 •k A O PP fa Pu fa fa ÇJ U u O S •H •rH •H ro U O •sf M (0 M <U •P « G <0 S eu a) t! 2 P •i % o o

S

0 ^ n •3 'ri ->H Q Q $ 1 0 M Ä & 5 a s kO CN CN LO U3 rT — CN] kO 6 (D g . mh ^4 (U 0 •Ö o LO (U 0 ctP a LO X -\0 r—i a CA LO 0) a> CM •M u td (d CD \ \ U »4 M (d (U D 's-- 4-1 4-1 &> •H •r4 M H 1—1 »-) CN tS <L) 'O •H S O M J3 t—I >i •P a> S G O Cn cd S eu S aj m <d \ n a) •p •H r-LO ö cd a) PU o u & o o rH Ä U a o o u Xi •H Q

(16)

14.

er aHn toe dat het effect van de formaline verhoogt kan worden door turfmolm aan de grond toe te voegen. Ook met V.B.C. heeft hij resultaat verkregen. Van Koot (1952) hoorde in Amerika dat met chloorbroompropeen 1 liter/are sclerotiën goed zijn te doden, maar dat door de betrekkelijk grote vluchtigheid van dit middel in de bovenste 5 cm de lethale dosis niet wordt bereikt. Na ontsmetting moet de grond worden omgewerkt en nog eens behandeld. Met een

minder vluchtige verbinding zou dit niet nodig zijn. Dibroombuteen opende toen perspectieven.

heerst

De mening heeft hier wel gelumvfc-dat door een ontsmetting van de grond met formaline een Botryfcis-aantasting zou verminderen. Uit bovenstaande proeven bleek echter dat in de praktijk een formaline ontsmetting geen gunstige invloed heeft. Soms was de Botrytis-aantasting op de vakken, die met formaline waren behandeld, zelfs sterker. Door herinfectie aan te nemen is dit te verklaren.

ANDERE FUNGICIDEN

Een bestrijdingsmiddel dat kort voor het planten van de sla door de grond kan worden gewerkt, zou het aangenaamst zijn om toe te

van • • i. 1 •

passen. Verschillende dergelijke middelen zijn op hun werking

onderzocht. Waar dit mogelijk was, zijn ze met formaline vergeleken.

(17)

-15-% door Volle 1950 :i950 Onbehandeld Formaline, 70 liter/are Formaline 35 liter/are

Een organisch kwikpreparaat 4,4 kg/are F 55 stuifpoeder Een organisch kwikpreparaat 1 kg/are F 55 stuifpoeder TMTD 1,35 kg/are TMTD Denka 75% spuitpoeder

TMTD 445 gram/are 75% Tripomol Zineb 2,1 kg/are Dithane Z 78

Dinatriummethylleenbischthiocarbamaat 10 liter/are Nabam R.D 6584 Dust 4% 7,5 kg/are

R.D 6584 Dus 8% 2 kg/are PCNB 4 kg/are Brassicol Super PCNB 2 kg/are Brassicol Super

PCNB 2 kg/are en 2 kg/are na 1 week gestrooid Brassicol Super PCNB 4 kg/are na 1 week gestrooid Brassicol Super PCNB 4 kg/are na 2h week gestrooid Brassicol Super

PCNB 2 kg/are Brassicol

PCNB 0,4 kg/are en 0,25 kg/are na 4 weken gestoven Brassicol

PCNB 2 kg/are Aafuma

PCNB 1 kg/arëYna 1 week gestrooid Aafuma

PCNB 0,4 kg/are en 0,25 kg/are na 1 en 3 weken gestoven Aafuma

PCNB 2 kg/are na 1 week gestrooid Aafuma PCNB 2 kg/are na 2h week gestrooid Aafuma

PCNB ï5% gespoten na 1 en 3 weken Brassicol Super spuitpoeder

PCNB ^% gespoten na 2 en 3 weken Brassicol Super spuitpoeder

39 3

44

15.

S. minor aangetaste sla - kroppen

grondssla Broei-sla Koude glassla

1953 1954 75 84 72 39 32 1956 38 30 1957 1 8 17 17 1958 41 16 1958 17 1958 1 2 4 3 1953 1953 1956 13 18 1957 22 1957 51 22 12 24 13 1957 1958 1958 1959 5*s 2*5 10 16 19 1 2

(18)

16.

Middelen die ter oriëntatie zijn gebruikt

Onbehandeld

Formaline 70 liter/are Formaline 35 liter/are

Een organisch kwikpreparaat 10 liter/are F.54 Zineb 2,1 kg/are Lirotan 6%

Ziram 10 kg/are Jriscabol

Ferbam 1,35 kg/lre ^rifungol 75% spuitpoeder

Koperoxyduul 10 kg/are Perelan 17% koperstuifpoeder Captan 4 kg/are Orthocide 50% spuitpoeder

Dinitiorhodaanbenzeen 10 kg/are Cladox TCNB 6% kg/are Fusarex

H

Trichloortrinit^obenzeen 10 kg/are Bulbosan ft.

Trichloordinitj^obenzeen 10 kg/are Brassisan

% S. minor Buitenteelt 1950 56 9 53 1951 21 4 3 1 15 1954 39 36 29 42

Uit het bovenstaande blijkt dat TMTD, zineb en R.D. 6584 niet voldeden. Hoewel het geenszins is aan te bevelen kwikmiddelen te gebruiken, zijn F 54 en F 55 toch beproefd. Het resultaat met F 54 was bij een oriënterende proef goqd, maar het gaf geen groeiremming. Dit is ook in een proef

na gebruik van F 55 geconstateerd en bovendien was de werking van dit v

middel in een andere proef ten opzichte van de S. minor nihil. Ziram, ferbam, koperoxyduul, captan en trichloortrinitiobenzeen zijn ter oriën­ tatie in een praktijkproef gebruikt. Het effect was zo gering dat de proeven

h oj

er niet mee zijn voortgezet. Nabam en dinitioiraaanbenzeen waren iets beter.

></.

Het resultaat met TCNB en trichloordinit^Lobenzeen was goed, maar beide gaven groeiremming.

(19)

-17-17.

n , I , ^ $ 0 J

PCNB werkte in de zomer/toen het was toegepast op de manier zoals

wordt aanbevolen voor Brassicol ter bestrijding van smeul, in het geheel niet. Zodoende zijn de proeven er niet direkt mee voortgezet. In 1953 werd PCNB (Brassicol) gebruikt (0,4 kg/are door de grond en 0,25 kg/are na 4 weken, gestoven) bij broeisla. Bij die proef kon door de geringe S. minor aantasting bij de onbehandelde sla niets over de werking worden

cJu-d-geconafcateerd, maar de stand van de sla was in het begin minder goed en de sortering viel bij de oogst tegen. Door de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen werden in 1955 (Besemer, 1955) echter goede resulta­ ten met Brassicol Super bereikt. Naar aanleiding daarvan zijn de proeven met PCNB voortgezet; zowel bij sla in een onverwarmd warenhuis als bij b u i t e n - s l a . B i j s l a i n e e n o n v e r w a r m d w a r e n h u i s blijkt Brassicol Super 4 kg/are (vóór het planten door de grond gewerkt) een gunstig effect op de S. minor-aantasting te hebben. Bij een sterke aan­ tasting is de werking niet voldoende en het is ook niet aan te bevelen de hoeveelheid te verlagen. De enkele keer dat Brassicol Super 4 kg/are,

h v

gemengd met zand, pa het poten ojper de planten is gestrooid, was de werking ook gunstig. Wanneer 4 kg/are wordt gebruikt, kost dit ƒ 0,12 per m . Toen Brassicol een enkele maal in een hoeveelheid van 2 kg/are voor het poten door de grond werd gewerkt, werd de aantasting aanmerkelijk verlaagd, doch het was niet afdoende. Het ziet er naar uit, dat de

werking van Aafuma— wanneer het gemengd met zand— na het poten over de planten wordt gestrooid ( 2 kg/are) gunstig is. Een tweemalige bespuiting met Brassicol Super spuitpoeder in een na het poten, gaf goed resultaat. Bij zomersla in de volle grond is de werking van

Brassicol Super (4 kg/are door de grond voor het poten) bij een sterke

{ o n

aantasting)voldoende. Dit geldt ook voor Brassicol, wanneer het in

Ù,

een hoeveelheid van 2 kg/^re door de grond wordt gewerkt voor het poten. Na het planten strooien met een PCNB preparaat gemengd met zand

(20)

-18-18.

biedt waarschijnlijk meer mogelijkheden. Brassicol Super spuitpoeder h.% tweemaal na het poten gespoten, gaf een redelijk goed resultaat.

In zes proeven bij koude glassla is geen groeiremming opgetreden na het gebruik van Brassicol Super 4 kg/are door de grond. Een paar keer is Brassicol Super 4 kg/are gemengd met zand na het poten gestrooid. OOk hierna trad bij de proeven geen groeiremming op. Er dient echter bij te worden vermeld dat alle proeven plaats hadden op zeer

vochtige veengrond. Over het gebruik van Brassicol en groeiremming lopen de meningen uiteen. De omstandigheden en de manier van toepassen zullen hun invloed uitoefenen. Besemer (1955) deelt mede dat groeiremming voor een groot deel is te voorkomen door te zorgen dat de grond vochtig

blijft. De Ruiter (1956) raadt in verband met groeivertraging af, losse planten te poten; het gebruik van planten in perspotten is beter. Het is ook niet

te adviseren gekiemd zaad te zaaien in een grond, die met PCNB is behandeld. Waar Brassicol Super spuitpoeder is gebruikt, was het gewicht van koude glassla aan de lage kant. Dit kan funest zijn in verband met een latere oogst. Voor zomersla is een geringe oogstverlating doorgaans hinderlijk.

Faes (1942), Flachs (1931) en Frickhinger (1940) melden bevredigende resultaten met kwikpreparaten, doch deze hebben om begrijpelijke reden nimmer ingang in de praktijk gevonden, evenmin als het azijnzuur waar

Flachs (1931) ook goed resultaat mede bereikte in een proef. Thiram, tetrachlo-roparabenzoquinone en sulfate d'ortho oxyquinoleine gaven volgens Louvet

(Î955) praktisch geen effect. Faes & Staehelin & Bovey (1947), Frickhinger (1940), Maier-Bode ( ), Schmidt (1951) en Sprau & Minckwitz (1949) noemen alle Brassicol als bestrijdingsmiddel; meest in een hoeveelheid van 30 à 50 gram

2 2

per m . Louvet (1955) vermeldt redelijke resultaten met 20% PCNB 40 gram/m , zowel onder glas als buiten. Door het Rijkstuinbouwconsulentschap Amsterdam

2

werd in 1947 (Schellingerhout, 1947) al 75 gram/m PCNB (Folosan) tegen S. minor gebruikt; echter met gering resultaat, maar er trad geen groeirem­ ming op. In verband met groeiremming was men in dit gebied niet bereid de

(21)

-19-19.

hoeveelheid zo hoog op te voeren. Door hetzelfde consulentschap is er

2

in 1958 op gewezen dat 30 - 40 gram/m Brassicol Super bijna geen

uitval door Sclerotinia geeft (Anonymus, 1958). Een nadeel vindt men dat komkommers en augurken, die na de sla op de behandelde grond komen, in de beginperiode enige groeiremming kunnen ondervinden. Bij tomaten werd geen groeiremming waargenomen. Dit laatste stemt overeen met waar­ nemingen in dit gebied; komkommers worden hier praktisch niet na behandelde sla geteeld . Interessant is dat Louvet (1955) met 3%

tetrachloornitroben-/ 2

zeen 100 gram/m goed resultaat heeft bereikt. Dit stemt met de oriënterende proef hier overeen; in Frankrijk is blijkbaar geen groeiremming opgetreden. Bij de bovenstaande proeven is ook op een Botrytis-aantasting gelet. Dat TMTD wanneer het alleen door de grond wordt gewerkt, geen effect geeft ten opzichte van Botrytis, kwam duidelijk naar voren. Na een grondbehande ling gaf RD 6584 ook geen resultaat. PCNB is op een enkele uitzondering na niet toegepast op de wijze, die ter voorkoming van Botrytis, wordt aange­ raden. Zodoende is het niet mogelijk een conclusie te trekken over de werking van PCNB ten opzichte van Botrytis. Een paar maal heeft een grondbehandeling met 4 kg/are Brassicol Super bij koude glassla goed resultaat gegeven.

Volgens het Rijkstuinbouwconsulentschap te Amsterdam (Anonymus, 1958) is Brassicol Super goed werkzaam tegen Botrytis.

(22)

-20-20.

Samenvatting

De schade die Sclerotinia minor bij sla veroorzaakt, is plaatselijk

belangrijk. Kort voor de oogst worden de bladeren van de kroppen slap en na verloop van een paar dagen zijn de planten geheel afgestorven. Op de onderste bladeren en de voet van de planten bevindt zich wit

schimmelpluis, waarin zich zwarte Sclerotien van circa 1 mm grootte vormen. Het direkt uitgroeien van de sclerotiën, die zich in de grond bevinden, zal hier de belangrijkste rol spelen bij de aantasting van de planten. De aantasting komt 's winters en 's zomers voor; onder glas en buiten. Hieruit blijkt de geringe temperatuur gevoeligheid van de schimmel.

Een vochtige grond en lucht bevorderen deze ziekte. S. minor is in ons land alleen plaatselijk van betekenis bij sla en andijvie.

Behalve de algemeen gebruikelijke hygiënische maatregelen is de methode, waarbij planten worden gebruikt, die zijn opgekweekt in perspotten, aan te bevelen.

Vooral wanneer de perskluit zo wordt gezet dat de bovenrand 1 à 2 cm boven de besmette grondoppervlakte uitsteekt, is dit gunstig. Het afdekken van de grond met materiaal, dat niet is besmet, gaf redelijk resultaat. Stomen is afdoende, maar duur. Van de grondontsmettingsmiddelen, die

enige tijd voor het poten van de sla in de grond moeten worden gerbacht, gaf formaline in een hoeveelheid van tenminste 35 liter/are de beste resultaten. Het is praktisch alleen mogelijk dit buiten toe te passen. Van de fungiciden die kort voor het planten kunnen worden toegediend, voldeed PCNB (Brassicol Supe Super strooipoeder) bij dfè sla onder glas het beste. Bij sla, die buiten

wordt geteeld, geeft Brassicol Super spuitpoeder mogelijkheden.

Door hygiënisch-, cultuur- en bestrijdingsmaatregelen te kombineren kunnen goede resultaten worden bereikt.

(23)

Lit2AjCUtuUAZij61 Anonymus,1941 Anonymus,1956 Anonymus,1931 Anonymus,1958 Besemer, A.F.H. 1955 Bttning, K. 1949

Notes contributed by the Biological Branch. Agric. Gaz. N.S.W., li, 10, pp.559-562, 1940. Overzicht ziekten en plagen in tuinbouwgewassen. Verzameld door de Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen.

Verslag over de werkzaamheden .van de Plantenziek­ tenkundige Dienst in het jaar 1931.

Wageningen. No. 66. pp. 31.

Voorlichtingsblad uitgegeven met medewerking van de Proeftuin H.U.V. te Sloten, Proeftuin D.v.H. te Heemskerk en de Rijkstuinbouwvoor-lichtingsdienst. No. 167. 1 maart 1958. Enige proeven met chemische middelen ter be­ strijding van Sclerotinia minor Jagger in sla. Verslagen en mededelingen van de Plantenziekten-kundige Dienst. Wageningen no. 129:161.

Majtzunahmen zur Bekämpfung des Schwarzwerdens der Rettiche und der Halsfäule des Kop^alates. Pflanzenschutz I : 13, pp. 155-158.

Brants, D.H., 1957 Sclerotinia minor (Jagger) op sla. T.Pl. Ziekten 63: 22-23.

Castelein, S.J. 1948 De aantasting door Sclerotinia minor in de sla. Voorlichtingsblad van het Rijkstuin-bouwconsulentschap te Amsterdam. No.56, 1 juli 1948.

Chupp, Ch., 1925 Manual of vegetable-garden diseases. New York 243-249.

Faes, H. 1942 Rapports annuels 1939 et 1940.

Station fédérale d'essais viticoles et arborico­ les â Lausanne et Do^maine de Pully. Annu. agric. Suisse, lv, 7, pp. 703-738, 1941

Faes, H., M. Staehelin &

Flachs, K., 1931

Frickhinger, H.W., 1940* Alleen de Rev. of Appl.

P. Bo.vey, 1947

La défence des plants cultivées. Lausanne, pp. 566.

Durch _Sclerotinia minor Jagg.herforgerufene Salatfau^e und Versuche zu ihrer Bekämpfung.

Die Gartenbauwissenschaft 5 : 541-556.

Ursache und Verhütung der Salatfäule. Kranke Pflanze, XVii, 3-4,pp. 27.28, 1940.

(24)

Gjridanich, G. 1940 Il marcirjéme dell' In-salata causato da'Sclerotinia minoré' Jagg. Boll. Staz. Pat. veg. Roma,

N.S. XIX, 3 pp. 293-334, 1939. Held, V.M. & C.M. Haenseler, 1954*

Cross-inoculation with New Jersey isolates of Sclerotinia sclerotiorum, S. minor and S. trifoliorum. Plant Dis. Reptr. , 3 7, 10 pp. 515-517, 1953. Jagger, I.C., 1920 Koot, Y. van 1952 Koot, Y. van 1952 Lauvet, J. 1955 Maier-Bode, F.W. Pr|udy, L.H. 1955

Sclerotinia minor,n.sp., the cause of a decay of lettuce, celery,and other crops.

Journ.Agr.Research. 20 : 331-334.

Chronologisch verslag van verblijf in Californië pp. 33-34.

Chronologisch verslag van verblijf in de oostelijke kuststaten van de Ver.Staten van N. Amerika, pp.5 Essai de traitements du sol contre Sclerotinia minor Jagger agent de la pourriture du collet des laitues. Phytiatrie Phytopharmacie.

Tome 4, No. 3: 127-130.

Der praktische Pflanzenarzt.Bd. II.pp. 31-32. A broader conce^pt of the species Sclerotinia sclerotiorum based on variability. Phytopathology. Vol. 45. No.8 : 421-427.

Ramsey, G.B. & J.S. Wiant, 1944

Market diseases of fruits and vegetables. U.S. Dept. Agr.Mix. Publ. 541 : 11-12.

Ruiter, D. de 1956 Sclerotinia in sla.

Groenten en Fruit 12 : 473.

Schellingerhout, D., 1947 Het bestrijden van Sclerotinia in sla in het Gooi. Voorlichtingsblad van het Rijkstuinbouw-consulentschap te Amsterdam. No. 42, mei 1947. Schmidt, F.G. 1956

Schmidt, J?.', 1950

Schmidt, F./ 195 r

York Conference.

Grower. Vol 46. No.20. pp.1193.

Das Auftreten wichtiger Krankheiten und Schädlinge an Kulturpflanzen in Österreich in Jahre 1949. Pflanzenschutz Bericht. IV. Bd. Jahrgang 1950. Heft 5/6.

Die Sclerotinia-Krahkheit des Salates- eine immermehr überhandnehmende Krankheit.

Pflanzenarzt. Wien, 3,7, pp. 1-2, 1950.

(25)

Serini, D. 1945 Sclerontinia minor on lettuce and beans.

Pabst, J. Bot. R. Ser., IV, 2 pp. 78-95. 1954.

' PûLÂ^it:

*

Sprau, F.& A. v. Minckwitz, 1949

Bekämpfung pilzlicher und tierischer Scädlinge im Frühgemüsebau.

Pflanzenschutz, I, 6 pp. 66-69, 1949. Vliet, M. van der 1951

Ziekten van sla. Boer en TuLnda: 5:4.

Walker, J.C. 1952 Diseases of vegetable crops. New York. pp 39-41.

Weber, G. F. & A.C. Foster 1928

Diseases of lettuce, Romaine, Escarole and Endive. Florida. Agr. Expt. Sta. Bull. 195. pp.

*

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zij hebben niet altijd de juiste kwalificaties voor de zorgsector en denken daar niet onmiddellijk aan, maar toch kan het zeker een goede match zijn.” Enkel werkzoekenden kunnen

In vergelijking met de eerste helft van het afgelopen decennium (2001-2005) ligt het gemiddelde opbrengstniveau in deze regio in de laatste vijf jaar (2009-2013) ruim 70% hoger, met

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

NF166.C8 CHMI model with comparable parasite dynamics as obtained in NF54-infected volunteers, the objective of the current study was to compare infection rates and dynamics of

De reglementering verplicht dat er een risicoanalyse wordt uitgevoerd voor alle werksituaties en dat er een actieplan wordt opgesteld om geleidelijk de beste toestand van welzijn

Dorstgevoel krijg je bovendien pas wanneer het lichaam al veel vocht verloren heeft.. Het is beter om regelmatig te drinken en zo uw dorstgevoel voor te

Gezien het orthopedagogisch karakter van de behandeling heeft de orthopedagoog een belangrijke rol in de ondersteuning en begeleiding. Het vinden van evenwicht in afstand en