• No results found

Energiegehalte rantsoen bij alternatieve vleeskalveren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Energiegehalte rantsoen bij alternatieve vleeskalveren"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR)

Waiboer-hoeve OnderzoekRegionale

Centra (ROC’s)

Energiegehalte rantsoen

alternatieve vleeskalveren

F.C. van der Schans

(2)

Inhoudsopgave

Blz. 1 Inleiding . . . .... . . 3 2 Materiaal en methode ... 4 2.1 Proefperiode ... 4 2.2 Dieren ... 4 2.3 Huisvesting... 4 2.4 Voeding opfok ... 4 2.5 Gezondheidszorg ... 5 2.6 Proefopzet ... 5 2.7 Proefvoeders ... 5 2.8 Proefindeling.. ... 5 2.9 Waarnemingen ... 5 2.10 Statistische verwerking ... 6 3 Resultaten ... 7

3.1 Verloop van de proef ... 7

3.2 Voederwaarde krachtvoer, snijmais en totale rantsoen ... 7

3.3 Groei en voeropname ... 8 3.4 Slachtresultaten ... 9 4 Discussie . . . ..*... 10 5 Conclusie . . . ... 12 Samenvatting . . . ..*... 13 Literatuur . . . ... 14

(3)

1 Inleiding

Bij de produktie van alternatief kalfsvlees wordt gestreefd naar kalveren die op een leeftijd van 7 tot 8 maanden, aflevergewicht circa 320 kg, slachtrijp zijn. Zo wordt een jong en mals vlees-produkt verkregen dat zich duidelijk onderscheidt van rundvlees. Uit vorig onderzoek bleek dat met een rantsoen van krachtvoer en snijmais goede groeiresultaten behaald kunnen worden (17,18). De bevleesdheid en vetheid van alternatieve vleeskalveren volgens EUROP-classificatie is res-pectievelijk ongeveer Oo en 2O (7,8,17,18). Voor een qoede houdbaarheid en vleeskwaliteit wordt gestreefd naar een vetheid tussen 2O en 3O. De karkaskwaliteit van alternatieve vleeskalveren is afhankelijk van de vet- en eiwitaanzet. Dit wordt bernvloed door de genetische aanleg van het kalf (ras en sexe) en de energie- en eiwitopname. Voor een hoge groei, goede karkaskwaliteit en slachtrijpheid op jonge leeftijd moet de energie-en eiwitopname hoog zijn. Doel van dit onder-zoek is het verbeteren van de groei en/of de slachtrijpheid door het verhogen van het energie-gehalte van het rantsoen.

In het eerste deel van de groeiperiode, 12 tot 24 weken leeftijd, wordt bij een hoge lichaamsgroei veel eiwit en relatief weinig vet aangezet. Na 24 weken tot slachten is de eiwitaanzet ongeveer

gelijk en de vetaanzet beduidend hoger. De ener-gie- en eiwitbehoefte en de verhouding in de energie- en eiwitbehoefte veranderen daarom tij-dens de groeiperiode. De VEVI- en DVE-behoefte kan worden afgeleid van de behoeftenormen voor vroegrijpe vleesstieren (12). Opgemerkt moet worden dat de groeisnelheid van alternatie-ve vleeskalalternatie-veren aanzienlijk hoger ligt, en de groeisamenstelling van alternatieve vleeskalveren anders is dan van vleesstieren tijdens de opfok. In eerder onderzoek bestond het rantsoen op droge-stofbasis uit 70% krachtvoer (1000 VEVI en 120 g DVE per kg produkt) en 30% snijmais. De DVE-opname was beduidend hoger dan de berekende DVE-behoefte. De VEVI-opname kwam wel overeen met de berekende VEVI-be-hoefte. Uit het voorgaande blijkt dat de VEVI-op-name mogelijk een limiterende factor is geweest. Het verhogen van de VEVI-opname zou kunnen resulteren in een hogere groei en/of een betere slachtrijpheid van alternatieve vleeskalveren. Een hogere VEVI-opname door alternatieve vleeskalveren kan op verschillende wijzen wor-den gerealiseerd. Enerzijds door een hogere dro-ge-stofopname anderzijds door een toename van het VEVI-gehalte van het rantsoen. Het laatstge-noemde is mogelijk met een hoger VEVI-gehalte in het krachtvoer, een hoger aandeel krachtvoer in het rantsoen, het vervangen van krachtvoer en/of snijmais door energierijkere bijprodukten en het voeren van extra kunstmelk naast krachtvoer en snijmais. Het gebruik van bijprodukten kan voedingstechnische vragen oproepen over de structuurwaarde en het droge-stofgehalte van het rantsoen. Tevens brengt het voeren van kunstmelk naast kracht- en ruwvoer onevenredig hoge kosten met zich mee. Daarom is in dit on-derzoek de VEVI-verhoging gerealiseerd door een hoger VEVI-gehalte in het krachtvoer en een hoger krachtvoeraandeel in het rantsoen.

(4)

2 Materiaal en methode

2.1 Proefperiode

De proef is uitgevoerd in de periode januari tot en met september 1992 op de Waiboerhoeve. 2.2 Dieren

De proef is uitgevoerd met 160 zwartbonte stier-kalveren, twee koppels van 80, aangekocht in ja-nuari en februari 1992. De geschatte leeftijd van de kalveren bij aankoop bedroeg 10 - 14 dagen en het gemiddelde gewicht bij aanleveren was 45 kg. De kalveren zijn in een periode van drie dagen op het proefbedrijf aangevoerd.

2.3 Huisvesting

De kalveren zijn van aankoop tot afleveren in een ongeisoleerde stal met natuurlijke ventilatie met space-boarding gehuisvest. Deze stal is inge-deeld in vier afdelingen met 16 groepshokken voor vijf kalveren per hok, hokafmeting 3 x 3 me-ter. De eerste drie weken zijn in de groepshokken babyboxen geplaatst. Individuele controle op kunstmelkopname en gezondheid was zodoende tijdens deze periode mogelijk. In verband met het koude weer zijn de babyboxen ingestrooid. 2.4 Voeding opfok

Gedurende de opfokperiode van 11 weken is in totaal ruim 45 kg kunstmelkpoeder per kalf ge-voerd (zie tabel 1).

Tijdens de opfok is aan de kalveren tweemaal daags een geringe hoeveelheid hooi verstrekt. Vanaf de derde week is tevens een gemengd rantsoen van krachtvoer en snijmais, in een krachtvoer/snijmaisverhouding van 70/30 op dro-ge stof basis, ad libitum dro-gevoerd. De door de

le-Tabel 1 Kunstmelkschema Kunstmelk Totaal Dagen (kg/dag) (kg) o- 3 0,40 1,2 4- 6 0,50 2,O 7-11 0,60 2,4 12-71 0,65 37,l 72-77 0,33 2,3 Totaal 45

verancier opgegeven voederwaarde van het krachtvoer in de opfokperiode bedroeg per kg produkt 1000 VEVI, 120 g DVE en 40 - 50 g OEB. De gemiddelde voederwaarde van de snijmais gedurende de opfok bedroeg per kg droge stof 961 VEVI, 50 g DVE en -24 g OEB.

Vanaf de 3e week, na het verwijderen van de ba-byboxen, was vers drinkwater

pel vrij ter beschikking.

met een

drinknip-2.5 Gezondheidszorg

De eerste zeven dagen na aankomst zijn de kal-veren preventief behandeld met een antibioticum tegen salmonella-infectie. Deze ‘salmonella-mix’ is gemengd door de kunstmelk aan de kalveren gevoerd. Binnen twee dagen na aankomst zijn de kalveren met een neusenting gevaccineerd tegen IBR. Op een leeftijd van 8,12 en 16 weken zijn de kalveren behandeld met een vaccin tegen pin-kengriep (BRS). Indien het nodig was, zijn de

kal-De kunstmelk

klaargemaakt.

(5)

Tabel 2 Proefopzet Behandeling 1 2 3 4

Voer- VEVI- Aandeel Voer- VEVI- Aandeel

soort gehalte krachtvoer soort gehalte krachtvoer

(Periode1 7 7 -24 weken) (Periode 2 24 - 32 weken)

A 1000 70% A 1000 70%

A 1000 70% B 1100 70%

B 1100 70% B 1100 70%

B 1100 70% B 1100 80%

veren curatief tegen voederstoornissen, diarree, en luchtwegaandoeningen behandeld.

2.6 Proefopzet

Voor de proef zijn rantsoenen met verschillende energieniveaus gebruikt. Hiervoor zijn twee krachtvoeders met energiegehaltes van 1000 (A) en 1100 (B) VEVI samengesteld en is gebruik ge-maakt van verschillende krachtvoer/snijmais ver-houdingen in het rantsoen, zie tabel 2.

De proef is gestart op een leeftijd van 11 weken. Tot een leeftijd van 24 weken (periode 1) kregen de behandelingen 1 en 2 hetzelfde rantsoen met krachtvoer A en de behandelingen 3 en 4 hetzelf-de rantsoen met krachtvoer B. Vanaf een leeftijd van 24 weken (periode 2) is het energiegehalte

Tabel 3 Samenstelling krachtvoeders (%) en de

bere-kende gehaltes (g/kg) Krachtvoer A B Bietenpulp import 5 5 Citruspulp 2 8 Destructie vet 1 Kokosschilfers (9,6% rv) 13 20 Lupinen 12 Luzerne 8 Mais 19 18 Maisglutenvoermeel (20% re) 20 19 Melasse 7 4 Palmpitschilfers (19,6% rc) 10 Sojahullen (335% rc) 1 1 Sojaschroot (bestendig) 10 7 Vinasse 3 3 zout 075 075 Krijt 175 178

Premix mineralen en vitaminen 072 072

Berekende gehaltes (glkg produkt)

ruw eiwit ruw vet ruwe celstof ruw as zetmeel 171 180 41 53 93 79 84 79 159 165 VEVI 1000 1100 DVE 120 120 OEB 2 0

van de behandelingen 2 en 4 verhoogd. Voor be-handeling 2 is het energiegehalte van het kracht-voer verhoogd van 1000 (A) naar 1100 VEVI (B). Bij behandeling 4 is het aandeel krachtvoer in het rantsoen verhoogd van 70% naar 80%. Het krachtvoer en de snijmais zijn gemengd en onbe-perkt verstrekt.

2.7 Proefvoeders

De gemiddelde samenstelling van de krachtvoe-ders A en B staan in tabel 3. Omdat in deze proef het effect van verschillende energieniveaus is on-derzocht, is ervoor gezorgd dat de kalveren ruim-schoots in hun eiwitbehoefte werden voorzien, 120 g DVE per kg krachtvoer. Het verschil in voe-derwaarde tussen krachtvoer A en B wordt ver-oorzaakt door een hoger vetgehalte en een lager ruwe celstofgehalte. Aan beide krachtvoeders is het antibioticum monensin-natrium in een dose-ring van 40 ppm toegevoegd.

2.8 Proefindeling

Omdat geen individuele waarnemingen in een hok gedaan kunnen worden, is het hele hok als experimentele eenheid genomen. Per koppel (ja-nuari 1992 of februari 1992) zijn de hokken bin-nen de blokken (een licht en een zwaar blok) door loting aan de behandelingen toegewezen, zie fi-guur 1. De kalveren zijn na de opfok op basis van hun gewicht door loting ingedeeld.

2.9 Waarnemingen

Het gewicht van de kalveren bij aankoop is vastgelegd. De kalveren zijn maandelijks en de dag vóór afleveren gewogen. Na het slachten is van alle dieren het koud geslacht gewicht (in-clusief lever) en de slachtkwaliteit, EUROP-classificatie voor bevleesdheid en vetheid van het karkas, bepaald.

De voergift is wekelijks gedurende drie opeen-volgende dagen geregistreerd. Op de vierde dag zijn de resten teruggewogen.

Maandelijks is van de snijmais en het kracht-voer een verzamelmonster genomen. De

(6)

Figuur 1 Proefindeling

.

Koppel Januari 1992 Februari 1992

Blok Licht Zwaar Licht Zwaar

Behandeling* 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4

* 2 hokken per behandeling

mais en het krachtvoer zijn geanalyseerd op de gehaltes aan vocht, ruw eiwit, ruwe celstof, ruw as en zetmeel. Daarnaast is van het krachtvoer het gehalte aan ruw vet bepaald. Van zowel het krachtvoer als de snijmais zijn de verterings-coëfficiënt van de organische stof (VC-os) be-paald met een in-vitro analyse volgens de me-thode van Tilley & Terry. De voederwaarde van de snijmais (VEVI, DVE en OEB) en het kracht-voer (VEVI) zijn op basis van de analyseresulta-ten en de in-vitro VC-os berekend.

n Ziektes en behandelingen tegen ziektes zijn vastgelegd.

2.10 Statistische verwerking

Analyse van de resultaten is uitgevoerd met het statistisch pakket Genstat 5 (13). In het variantie-analysemodel is gecorrigeerd voor koppeleffect en het blokeffect: gewicht ‘licht’ of ‘zwaar’. Als verklarende factoren zijn in het model de behan-delingen opgenomen. Als experimentele eenhe-den zijn de hokgemiddeleenhe-den geanalyseerd.

(7)

3 Resultaten

3.1 Verloop van de proef

Gedurende de opfok is ruim 25% van de kalve-ren behandeld tegen een longaandoening. Dit is vergelijkbaar met eerder onderzoek en resultaten die in de praktijk op alternatieve vleeskalverenbe-drijven behaald worden (3,17). In de opfokperio-de is één kalf uitgevallen. Tijopfokperio-dens opfokperio-de gewennings-periode voor aanvang van de proef zijn nog drie kalveren uitgevallen op een leeftijd van ongeveer drie maanden. Om onbekende reden is één kalf twee weken voor afleveren gestorven.

Naast de uitval van vijf kalveren (3%) bleef de groei van drie kalveren op een leeftijd drie tot vier maanden dermate achter dat deze kalveren uit de proef zijn verwijderd. De gegevens van deze kalveren zijn buiten beschouwing gelaten. Dit heeft geen gevolg gehad voor het aantal experi-mentele eenheden.

3.2 Voederwaarde krachtvoer, snijmais en

totale rantsoen

Het krachtvoer en de snijmais zijn geanalyseerd en de voederwaarden zijn berekend. De gemid-delde voederwaarden van krachtvoer en snijmais staan in tabel 4. De DVE- en OEB-gehalten van de krachtvoeders konden niet berekend worden omdat het mengvoeders zijn. De door de fabri-kant opgegeven DVE- en OEB-gehalten,

bere-kend op basis van de grondstoffen, zijn aange-houden.

Het ruw eiwit- en ruw-asgehalte van krachtvoer A, gecorrigeerd voor het verschil in droge-stofge-halte, is enigszins hoger dan de opgegeven sa-menstelling. Het zetmeelgehalte van krachtvoer A was daarentegen volgens de analyse beduidend lager dan opgegeven. Hierdoor is er tussen de krachtvoeders een duidelijk verschil in zetmeel-gehalte ontstaan. De voederwaarde van beide krachtvoeders op basis van de analyse was circa 20 VEVI hoger dan de opgegeven voederwaarde. Het beoogde verschil in voederwaarde tussen de krachtvoeders, 100 VEVI, bleek volgens de analy-se aanwezig.

De voederwaarde van de verschillende rantsoe-nen zijn weergegeven in tabel 5. Rantsoen X be-staande uit 70% krachtvoer met 1000 VEVl/kg krachtvoer en 30% snijmais had een voeder-waarde van 1081 VEVI per kg droge stof. Dit was 80 en 107 VEVI lager dan respectievelijk rantsoen Y en Z. Het verschillende aandeel krachtvoer in de rantsoenen X en Y ten opzichte van Z heeft een verschil van 8 DVE per kg droge stof soen veroorzaakt. De OEB-gehalten van alle rant-soenen waren enigszins negatief, -4 tot -6 g OEB per kg droge stof.

Tabel 4 Gehalten en voederwaarde’ van krachtvoeders en snijmais

<%> (%,

ras rvet zetmeel vc-os VEVI DVE OEB

(%) (%) (%) (9) (9)

A 90,4 21,0 9,9 9,4 4,4 10,3 83,4 1020 1202 2

B 89,9 19,3 8,5 8,3 5,5 16,9 86,6 1117 120 0

Snijmais 355 875 18,5 4,9 3,03 32,7 74,4 972 48 -20

1 Voederwaarde krachtvoer gebaseerd op kg produkt, snijmais op kg droge stof

* Berekening voedetwaarde DVE en OEB van krachtvoeders op basis van grondstofsamenstelling 3 Ruw vet gehalte volgens CVB-tabel

Tabel 5 Voederwaarde per kg droge stof van de verschillende rantsoenen

Voer- VEVI- Aandeel

Rantsoen soort gehalte krachtvoer $) (T$

Ras Rvet Zetmeel VEVI DVE OEB

(%) (%) (%) (9) (9) (9)

X A 1000 70% 18,8 13,2 8,7 4,3 17,8 1081 108 -4

Y B 1100 70% 17,6 12,2 7,9 5,2 23,0 1161 108 -7

(8)

Tabel 6 Voeropname, groei en voederconversie tijdens de periode van 11 tot 24 weken leeftijd per behandeling Behandeling 1 en2 1000/70% 3 en 4 1100/70% sed Droge-stofopname (kg/dag)’ 4,64 455 0,082

Energie-opname (kVEVl/dag) 5,01a 5,27b 0,09

Groei (g/dag) 1408 1410 28

Voederconversie (kVEVl/kg groei) 3,56a 3,74b 0,06

1 verschillende letters geven een significant (P<O,O5) verschil tussen de behandelingen aan ’ sed = standard error of differente

3.3 Groei en voeropname

De groei, voeropname en voederconversie staan in de tabellen 6, 7 en 8. Het gemiddelde gewicht bij aanvang van de proef (dag 78), bij overgang naar periode 2 (dag 142) en aan het eind van de proef (dag 229) bedroeg respectievelijk 104, 195 en 328 kg. De groei van de kalveren van aankoop tot slachten was gemiddeld 1241 g/dag. Dit ligt in vergelijking met ander onderzoek op een hoog niveau (3,6,7,8,9,17,18).

Periode 1: leeftijd 11 tot 24 weken

De droge-stofopname van de behandelingen 1 en 2 was niet verschillend ten opzichte van de behandelingen 3 en 4 (zie tabel 6). Door het ho-gere energiegehalte van het rantsoen van de be-handelingen 3 en 4 is de energie-opname van de behandelingen 3 en 4 hoger. Deze hogere

ener-gie-opname resulteerde niet in een hogere groei. De voederconversie van de behandelingen 3 en 4 hoger was zodoende hoger dan van de behande-lingen 1 en 2.

Periode 2: leeftijd 24 weken tot slachten

De droge-stofopname was verschillend tussen de behandelingen (zie tabel 7). Er was een trend naar een lagere voeropname naarmate het rant-soen een hoger energiegehalte had. De droge-stofopname van behandeling 1 was significant hoger dan van behandeling 4. De VEVI-opname nam ondanks de lagere droge-stofopname toe naarmate het rantsoen geconcentreerder was. Het verschil in VEVI-opname had evenals in pe-riode 1 geen effect op de groei waardoor de voe-derconversie van de behandelingen 3 en 4 hoger was dan van behandeling 1.

Tabel 7 Voeropname, groei en voederconversie gedurende de periode van 24 weken leeftijd tot slachten per be

handeling Behandeling 1 1000/70% 2 1100/70 % 3 4 sed 1100/70% 1100/80% Droge-stofopname (kg/dag)’ Energie-opname (kVEVl/dag) Groei (g/dag)

Voederconversie (kVEVl/kg groei)

6,76a 6,46ab 6,50ab 6,44b 0,152

7,30a 7,49ab 7,54ab 7,65b 0,17

1553 1530 1517 1509 33

4,70a 4,90ab 4,97b 5,08b 0,ll

’ verschillende letters geven een significant (P<O,O5) verschil tussen de behandelingen aan 2 sed = standard error of differente

Tabel 8 Voeropname, groei en voederconversie gedurende de periode van 11 weken leeftijd tot slachten per

be-handeling Behandeling Periode 1 Periode 2 1 1000/70% 1000/70% 2 1000/70% 1100/70% 3 1100/70% 1100/70% 4 1100/70% 1100/80% sed

Droge stofopname (kg/dag)’ Energieopname (kVEVl/dag) Groei (g/dag)

Voederconversie (kVEVl/kg groei)

5,98a 5,77ab 5,79ab 5,71b 0,132

6,46 6,55 6,71 6,73 0,14

1502 1468 1469 1470 26

4,30a 4,46 b 4,57b 4,58b 0,07

’ verschillende letters geven een significant (P<O,O5) verschil tussen de behandelingen aan 2 sed = standard error of differente

(9)

Tabel 9 Slachtresultaten, per behandeling Behandeling 1 2 3 4 sed Periode 1 1000/70% 1000/70% 1100/70% Periode 2 1000/70% 1100/70% 1100/70% Eindgewicht (kg)’ 333,5 326,6 326,7 326,9 4,1* Karkasgewicht (kg) 181,6 180,7 180,8 180,5 2,5

Aanhouding (%) 54,5a 55,3b 55~,2~~ 55,2ab 034

Bevleesdheid (EUROP)3 2,26 2,27 2,19 2,26 0,06

Vetheid (EUROP)4 2,19 2,15 2,07 2,lO 0,08

Karkasgroei (g/dag) 697 693 693 692 11

1 verschillende letters geven een significant (P<O,O5) verschil tussen de behandelingen aan * sed = standard error of differente

3 EUROP-classificatie: 2,00 = Oo 2,33= 0+ 4 EUROP-classificatie: 2,00 = 2O 2,33 = 2+

Periode 1 & 2: leeftijd 11 weken tot slachten

Over de gehele proefperiode, 11 weken leeftijd tot slachten, was de droge-stofopname lager bij rantsoenen met een hoger energiegehalte, zie ta-bel 8. Er was een significant verschil tussen be-handeling 1 en 4. Zowel in de energie-opname als de voederconversie was gedurende de gehe-le proefperiode een duidelijke trend waarneem-baar. Beiden namen toe naarmate het rantsoen een hoger energiegehalte had. De lagere voeder-conversie van behandeling 1 ten opzichte van de andere behandelingen wordt veroorzaakt door de niet significant lagere energie-opname en hogere groei.

3.4 Slachtresultaten

De slachtresultaten zijn weergegeven in tabel 9. De kalveren zijn op een gemiddelde leeftijd van 229 dagen (321/2 week) geslacht. Het gemiddelde eindgewicht van ruim 328 kg was niet verschil-lend voor de behandelingen. Het aanhoudings-percentage van behandeling 1 was significant la-ger dan van behandeling 2. Het karkasgewicht (koud geslacht gewicht inclusief lever) en de EU-ROP-klassificatie waren niet verschillend tussen de behandelingen. Ook de karkasgroei (het kar-kasgewicht minus 50% van het aankoopgewicht gedeeld door het aantal levensdagen) was niet verschillend tussen de behandelingen.

(10)

4 Discussie

Alle rantsoenen hadden een negatieve OEB, va-riërend van -4 tot -6 gram OEB per kg droge stof. Volgens de CVB-normen mogen kalveren tot een gewicht van 250 kg geen OEB-tekort hebben (4,12). Mits de DVE-voorziening ruim voldoende is, is vanaf een gewicht van 250 kg een OEB-te-kort toelaatbaar, tot maximaal 20 g OEB per dag op een gewicht van 330 kg. In dit onderzoek va-rieerde de OEB-opname per dag van circa -15 g OEB bij aanvang van de proef, gewicht 104 kg, tot circa -40 g OEB aan het eind van de proef, gewicht 328 kg. Gezien de goede groei lijken de kalveren geen nadeel van dit OEB-tekort onder-vonden te hebben. In onderzoek van Dijkstra en Bergström (9) naar verschillende eiwitniveaus in rantsoenen voor vleeskalveren zijn echter wel slechtere resultaten gevonden bij een OEB-te-kort. De OEB-opname per dag varieerde in dat onderzoek van 24 g bij een gewicht van 131 kg

tot -127 g OEB bij een gewicht van 274 kg. On-duidelijk is of de zeer ruime DVE-voorziening in dit onderzoek negatieve effecten van een OEB-tekort heeft gecompenseerd. In vervolgonder-zoek zal aandacht worden besteed aan zowel de DVE- als OEB-behoefte van alternatieve vleeskal-veren.

In onderzoek van Dijkstra en Bergström (6) is aan-getoond dat een rantsoen met 70% krachtvoer en 30% snijmais betere resultaten geeft dan rantsoe-nen met 60% of 50% krachtvoer aangevuld met snijmais. In dit onderzoek is geen positief effect op groei, voederconversie en of slachtkwaliteit gevonden van een verdere verhoging van het krachtvoeraandeel van 70% naar 80%. Kennelijk volstaat een rantsoen met 70% krachtvoer, met een energiegehalte van 1000 VEVI per kg, en 30% snijmais voor alternatieve vleeskalveren.

De hogere VEVI-opname bij de proefgroepen had geen effect op groei en slachtkwaliteit.

(11)

Over de gehele proefperiode van 11 weken tot slachten had een hoger VEVI-gehalte van het rantsoen een trend naar een lagere droge-stofop-name, significant verschil tussen de behandelin-gen 1 en 4, en een hogere VEVI-opname tot ge-volg. Deze hogere VEVI-opname had geen enkel effect op de groei en de slachtkwaliteit. Blijkbaar wordt de extra opgenomen energie niet benut. Hiervoor kunnen verschillende argumenten wor-den genoemd.

In de Nederlandse voederwaardeberekening wordt de hoeveelheid energie uit vetrijke grond-stoffen relatief hoog gewaardeerd in vergelijking met de voederwaardeberekening in Frankrijk (516). Echter als rekening wordt gehouden met deze verschillen in voederwaardering blijft het verschil in voederwaarde tussen krachtvoer A en B aanwezig. De tegenvallende resultaten met het energierijke krachtvoer B kunnen dan ook niet verklaard worden door een van het Franse sys-teem afwijkende voedetwaardering van het krachtvoer.

Het vetgehalte van het rantsoen, voornamelijk bepaald door het vetgehalte van het krachtvoer en het aandeel krachtvoer, kan verantwoordelijk zijn voor de verminderde benutting. Uit de litera-tuur (11) is bekend dat het toevoegen van vet aan een rantsoen een negatief effect kan hebben op de pensfermentatie, met name de ruwe celstof afbraak. Dit wordt veroorzaakt doordat langkete-nige vetzuren de groei en het metabolisme van pensmicroben vertragen. Toevoegen van vet aan het rantsoen tot een vetgehalte in het totale rant-soen van circa 50 g/kg droge stof heeft slechts positieve effecten op met name groei en

voeder-conversie (1,2,14). Indien er vet wordt toege-voegd en het vetgehalte van het rantsoen hoger wordt dan circa 50 g/kg droge stof dan kunnen er negatieve effecten op voeropname en groei op-treden (14,19). De vetgehalten in het totale rant-soen in dit onderzoek liggen op een niveau, varië-rend van 4,3% (rantsoen X, 70% krachtvoer 1000 VEVI) tot 55% (rantsoen Z, 80% krachtvoer 1100 VEVI). Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat in dit onderzoek het vet in de energierijke rantsoe-nen een negatief effect op de voeropname en/of de groei heeft gehad.

Krachtvoer A bleek volgens de analyse een aan-zienlijk lager zetmeelgehalte te hebben dan op basis van de samenstelling was berekend. De re-den voor dit verschil is niet bekend. Het verschil in zetmeelgehalte volgens de analyse tussen krachtvoer A en B heeft geen effect gehad op de technische resultaten. Desondanks wordt in het lopende onderzoek het effect van bestendig zet-meel in het krachtvoer, bij een gelijk VEVI-gehal-te, onderzocht.

Het energiegehalte van het rantsoen, VEVI-gehal-te van het krachtvoer en het krachtvoeraandeel, hadden slechts geringe invloed op de voeropna-me. Rantsoenen met een hoger energiegehalte hadden een hogere kostprijs. Hierdoor namen de voerkosten toe van behandeling 1 tot behande-ling 4. Tegenover deze hogere voerkosten ston-den geen hogere opbrengsten. Een rantsoen met op droge-stofbasis 70% krachtvoer, 1000 VEVI per kg, en 30% snijmais gaf een hoger econo-misch rendement dan een rantsoen met 80% krachtvoer en/of krachtvoer met 1100 VEVI.

(12)

5 Conclusie

Periode 1: leeftijd 11 - 24 weken

n Een hoger energiegehalte van het krachtvoer, 1100 ten opzichte van 1000 VEVI, bij een rant-soen met 70% krachtvoer en 30% snijmais heeft geen effect op de droge-stofopname en de groei; de VEVI-opname en de voedercon-versie zijn wel hoger.

Periode 2: leeftijd 24 - 32 weken

n Een energierijker rantsoen met een hoger ener-giegehalte van het krachtvoer, 1100 ten op-zichte van 1000 VEVI, en een hoger kracht-voeraandeel, 80% ten opzichte van 70%,

ver-laagt de voeropname maar heeft geen effect op de groei; de VEVI-opname en de voeder-conversie nemen echter toe.

q Het energiegehalte van het rantsoen heeft geen effect op het eindgewicht, karkasgewicht, kar-kasgroei en de slachtkwaliteit.

n Voor het groeitraject van 11 - 32 weken van al-ternatieve vleeskalveren kan met een rantsoen van 70% krachtvoer (1000 VEVl/kg) en 30% snijmais worden volstaan.

(13)

Samenvatting

Aan zwartbonte stierkalveren voor de produktie van alternatief kalfsvlees zijn rantsoenen met een verschillend energiegehalte gevoerd. Rantsoen X bestond uit 30% snijmais en 70% krachtvoer met 1000 VEVl/kg krachtvoer, rantsoen Y bestond uit 30% snijmais en 70% krachtvoer met 1100 VEVl/kg krachtvoer en rantsoen Z bestond uit 20% snijmais en 80% krachtvoer met 1100 VEVl/kg krachtvoer. De volgende 4 behandelin-gen zijn in respectievelijk periode 1 en 2, leeftijd 11 - 24 en 24 weken tot slachten, aangelegd: 1) rantsoen X,X; 2) rantsoen X,Y; 3) rantsoen Y,Y; 4) rantsoen Y,Z.

Gedurende periode 1 waren er geen verschillen in droge-stofopname en groei tussen de behan-delingen. De VEVI-opname en de voederconver-sie van de energierijkere behandelingen 3 en 4 bleken echter hoger dan van de behandelingen 1

en 2. In periode 2 was er eveneens geen verschil in groei tussen de behandelingen. Wel was er een tendens dat energierijkere rantsoenen een nega-tief effect hadden op de droge-stofopname, het verschil tussen de behandeling 1 en 4 was signifi-cant. Het energiegehalte van het rantsoen had geen effect op het karkasgewicht, karkasgroei en de slachtkwaliteit. Het aanhoudingspercentage van behandeling 2 bleek hoger dan van behan-deling 1, de andere behanbehan-delingen verschilden niet. Het voeren van energierijkere rantsoenen met krachtvoer met een hoger VEVI-gehalte of een hoger krachtvoeraandeel verhoogde de kos-ten per kg droge stof van het rantsoen.

Voor alternatieve vleeskalveren in het groeitraject van week 11 tot 32 wordt een rantsoen met 70% krachtvoer en 30% snijmais geadviseerd. Daarbij is krachtvoer met 1000 VEVI per kg voldoende.

Een rantsoen met 70% krachtvoer (1000 VEVI) en 30% snijmais is voldoende!

(14)

Back, B.J., D.L. Harmon, R.T. Brandt Jr. and J.E. Schneider (1991). Fat source and calcium leve1 effects on finishing steer performance, digestion and metabolism. Journal of Animal Science 69: 2211-2224.

Literatuur

Brandt Jr., R.T. and S.J. Anderson (1990). Supplemental fat source effects feedlot per-formance and carcass traits of finishing year-ling steers and estimated diet net energy va-lue. Journal of Animal Science 68: 2208-221 6.

Brink, J. van den (1992). Een oriënterend on-derzoek naar het verloop van virusinfecties op roze kalfsvleesbedrijven. Stichting Gezond-heidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, rapport nr. 92.007.

Centraal Veevoeder Bureau (1991). Eiwit-waardering voor herkauwers: het DVE-sys-teem.

Centraal Veevoeder Bureau (1992). Handlei-ding Voederwaardeberekening Ruwvoeders. Dijkstra, M., P.L. Bergström en K. Maatje (1988). Alternatieve voersystemen voor de produktie van vleeskalveren. IVO rapport B-318.

Dijkstra, M. en P.L. Bergström (1990). Ver-schillende verhoudingen van krachtvoer en snijmaiskuil naast een beperkte hoeveelheid kunstmelk in het rantsoen van vleeskalveren. IVO rapport B-349.

Dijkstra, M., P.L. Bergström, A.H. Bolink, B. Engel, B. Hulsegge, G.S.M. Merkus, A.W. de Vries en P.G. van der Wal (1990). De vlees-kwaliteit van met kracht- en ruwvoer gemeste vleeskalveren. IVO rapport B-350.

Dijkstra, M., P.L. Bergström (1992). Onder-zoek naar het eiwitniveau in het rantsoen van met kracht- en ruwvoer gevoerde

vleeskalve-14

ren. IVO-DL0 rapport B-379.

10 Hanekamp, W.J.A. (1990). Verlaging struc-tuurwaarde in rantsoen vleesstieren. PR pu-blikatie nr. 68.

11 Henderson, C. (1973). The effects of fatty acids on pure cultures of rumen bacteria. Journal of Agricultural Science 81: 107.12 In-formatie en Kennis Centrum (1991). Het nieu-we eiwitwaarderingssysteem voor herkau-wers. IKC-RSP publikatie nr. 8.

13 Lane, P., N. Galway and A. Norman (1987). Genstat 5. An introduction. Oxford University Press.

14 Moore, J.A., R.S. Swingle and W.H. Hale (1986). Effects of whole cottonseed, cottons-eed oil or animal fat on digestibility of wheat straw diets by steers. Journal of Animal Science 63: 1267-1273.

15 Plomp, M. (1993). Natte of droge aardappel-zetmeel voor vleesstieren. Praktijkonderzoek augustus 1993: 44-47.

16 Ruminant Nutrition (1991). Recommended al-lowances & feed tables. Inra.

17 Schans, F.C. van der en W.J.A. Hanekamp (1992). Eerste ervaringen met de produktie van alternatief kalfsvlees. Praktijkonderzoek februari 1992: 18-20.

18 Schans, F.C. van der (1992). Kruisling vaars-kalveren hebben zelfde waarde als zwat-tbon-te en roodbonzwat-tbon-te stierkalveren voor de pro-duktie van alternatief kalfsvlees. Praktijkon-derzoek oktober 1992: 35-39.

19 Zinn, R.A. (1989). Influence of leve1 and sour-ce of dietary fat on its comparitive feeding va-lue in finishing diets for steers: feedlot cattle growth and performance. Journal of Animal Science 67: 1029-1037.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo bereken je de verwantschap van twee ouders met elkaar (en dat is per definitie de helft van het inteeltpercentage van hun nakomelingen) of van een dier ten opzichte van

een hypothetisch systeem van doorleefde waarden vertrekt. Er zul- len drie soorten criteria zijn: a) criteria van preferentie, b) criteria van coherentie, c) criteria van

Gemiddelde drift (% verspoten hoeveelheid spuitvloeistof per oppervlakte-eenheid) naar de lucht op verschillende hoogtes op 10 m afstand vanaf de spuitdop bij bespuitingen met

In eerste aanleg bleken er dus 556 bedrijven geschikt te zijn voor het rentabiliteits- en financieringsonderzoek van de boomkwekerij in bovengenoemde gemeenten (tabel 1) en op

De resultaten van deze studie zijn voor de onderzoekers dermate interessant dat gekeken gaat worden naar de mogelijkheden om bij de vakgroep Humane Biologie van de

Teelt vervroegen en kwaliteitsverbetering door toepassing van lage intensiteit LED belichting bij zomerbloemen (leeuwenbek, violier,..

• we zorgen voor moeder en kind tijdens de arbeid, bevalling en na de geboorte • we volgen risicovolle zwangerschappen en problemen op tijdens de zwangerschap.. of kort na

Staatssecretaris Sharon Dijksma en de Tweede Kamer willen dat Wageningen UR nader onderzoek gaat doen naar de ammoniakemissies in de landbouw.. Aanleiding is de afstudeerscriptie