• No results found

Burgeroorlog in cyberspace: Fabel, feit of toekomst?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burgeroorlog in cyberspace: Fabel, feit of toekomst?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Burgeroorlog in cyberspace: Fabel,

feit of toekomst?

Een onderzoek naar hoe de intrede van cyberspace burgeroorlogen in landen met

een autoritair regime verandert vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren.

Universiteit van Amsterdam

Module: Inter-nationaal conflict: binnen, tussen en voorbij staten Begeleider: Vidya Marapin

Aantal woorden: 9127 Melle Meewis

10814892 29-01-2018

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Theoretisch kader 5

Recente ontwikkeling burgeroorlogen 5

Het empowerment van niet-statelijke actoren 6

Cyberspace en collectieve actie 7

Cyberspace en rebellengroepen 10

Cyberspace en wapens 11

Verantwoording keuze cases 13

Resultaten 15

Hypothese 1 - Cyberspace en collectieve actie 15 Hypothese 2 - Cyberspace en rebellengroepen 18

Hypothese 3 - Cyberspace en wapens 20

Conclusie 22

(3)

Inleiding

Cyberspace is in de wetenschappelijke literatuur een veelbesproken concept waar desondanks maar weinig consensus over bestaat. Waar de ene auteur cyberspace ziet als een oncontroleerbare, gevaarlijke ruimte die een thuis biedt aan bedreigende actoren (Barnard-Wills & Ashenden, 2012) spreken anderen, bijvoorbeeld Gartzke (2013), over de ‘mythe’ die ‘cyberwar’ heet. Verder onderzoek naar hoe groot de invloed van cyberspace is en hoe cyberspace de wereld om ons heen verandert is dus geboden. In dit onderzoek zal gekeken worden naar hoe cyberspace zijn uitwerking heeft op burgeroorlogen.

Om de invloed van cyberspace te kunnen analyseren zal eerst het concept cyberspace gedefinieerd moeten worden. Kuehl (2009) heeft bestaande definities, gevormd door auteurs tussen 1976 en 2008, uitvoerig geanalyseerd en verwerkt om uiteindelijk tot een definitie te komen die de belangrijkste elementen uit de geanalyseerde literatuur combineert:

"Cyberspace is a global domain within the information environment whose distinctive and

unique character is framed by the use of electronics and the electromagnetic spectrum to create, store, modify, exchange, and exploit information via interdependent and interconnected networks using information-communication technologies.”(Kuehl, 2009, p.

4).

Deze definitie biedt de mogelijkheid om vanuit het hele spectrum van activiteiten en informatie- en communicatietechnologieën dat cyberspace biedt te onderzoeken hoe de uitwerking ervan op burgeroorlogen is. In dit onderzoek zullen drie mogelijke relaties tussen cyberspace en het voeren van burgeroorlogen onderzocht worden. Deze zijn de relatie tussen cyberspace en het organiseren van collectieve actie, de relatie tussen cyberspace en het ontstaan en voortbestaan van rebellengroepen en de relatie tussen cyberspace en het soort wapens dat niet-statelijke actoren gebruiken. Deze relaties zullen onderzocht worden in de context van burgeroorlogen in landen met een autoritair regime vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren.

De eerste twee relaties volgen uit de verbanden die veel auteurs zien tussen moderne communicatiemiddelen en burgeroorlogen. Zo ziet Walter (2017) dat er vanaf 2003 een verandering heeft plaatsgevonden in hoe burgeroorlogen gevoerd worden door toedoen van vernieuwende informatietechnologieën, waarbij een grote rol voor internet is weggelegd. Daarnaast schrijft bijvoorbeeld Ruijgrok (2017) over hoe internet in autoritaire regimes kan bijdragen aan het ontstaan van protest. Ook is veel geschreven over de relatie tussen internet en gewelddadige conflicten, waarbij onderzocht is of internet de kans op politiek geweld vergroot door de kosten van collectieve actie te verlagen, de dynamiek van een conflict verandert of als wapen gebruikt kan worden in een gewapend conflict (Gohdes, 2017).

De derde relatie, tussen cyberspace en het soort wapens dat niet-statelijke actoren gebruiken, volgt uit de categorisatie die Belk en Noyes (2012) kiezen voor het opdelen van cyberspace. Zij kiezen voor een splitsing van cyberspace op basis van verschillende activiteiten. Hierbij noemen zij activiteiten in cyberspace ‘cyber activity’ en activiteiten die effecten teweegbrengen die groter zijn dan bij normaal gebruik van cyberspace ‘cyber action’. Een volgend onderscheid dat Belk en Noyes (2012) maken is tussen ‘cyber action’ met strategische doelen en ‘cyber action’ zonder strategische doelen. Hierbij worden activiteiten met strategische doelen ‘cyber operations’ genoemd. Het laatste onderscheid dat zij maken dat voor dit onderzoek relevant is, is het onderscheid tussen ‘internal’ en ‘external’ ‘cyber action’, respectievelijk acties die alleen de eigen systemen beïnvloeden en acties

(4)

die invloed hebben op de systemen van anderen. De activiteiten die in dit onderzoek aan bod zullen komen kunnen worden omschreven als ‘external cyber operations’. Een nog verdere ontleding van cyberspace zal volgen in het theoretisch kader. Voor dit moment is de hierboven omschreven categorisatie voldoende.

De keuze voor de context van landen met een autoritair regime en het perspectief van niet-statelijke actoren komt voort uit het feit dat te beargumenteren valt dat het bestaan van cyberspace leidt tot het empowerment van niet-statelijke actoren (Choucri & Clark, 2012; Nye, 2010) en kan bijdragen aan het ontstaan van meer rebellengroepen die langer kunnen blijven bestaan (Walter, 2017). De effecten van dit empowerment zijn het sterkst onder autoritaire regimes en daarom is gekozen hier het onderzoek op te focussen (Ruijgrok, 2017; Walter, 2017). Hierover volgt meer in het theoretisch kader. De hoofdvraag zal luiden:

‘Hoe verandert cyberspace burgeroorlogen in landen met een autoritair regime vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren?’

Om deze hoofdvraag te beantwoorden worden drie hypothesen geformuleerd, deze zullen toetsbaar gemaakt worden door indicatoren op te stellen. Naar deze indicatoren zal vervolgens gezocht worden door casestudies uit te voeren.

Dit onderzoek zal verdergaan met het theoretisch kader waarin de hypothesen geformuleerd worden en de bijbehorende indicatoren worden opgesteld, daarna zal een verantwoording van de gekozen cases volgen en zullen de resultaten van de casestudies systematisch per hypothese weergegeven worden. Afgesloten zal worden met een conclusie waarin de hoofdvraag beantwoord zal worden, de resultaten geïnterpreteerd zullen worden en op het uitgevoerde onderzoek gereflecteerd zal worden. 


(5)

Theoretisch kader

Zoals eerder gesteld zullen in dit onderzoek drie mogelijke relaties tussen cyberspace en het voeren van burgeroorlogen geanalyseerd worden: de relatie tussen cyberspace en het ontstaan van collectieve actie, de relatie tussen cyberspace en het ontstaan en voortbestaan van rebellengroepen en de relatie tussen cyberspace en het soort wapens dat niet-statelijke actoren gebruiken. Deze zullen in dit theoretisch kader verder uitgewerkt worden, om uiteindelijk voor alle drie een hypothese te formuleren en toetsbare indicatoren op te stellen. Allereerst volgt een overzicht van de recente ontwikkeling van burgeroorlogen en een analyse van hoe cyberspace invloed heeft op relaties binnen de internationale betrekkingen.

Recente ontwikkeling burgeroorlogen

Het eerste wat opvalt bij de recente ontwikkeling van burgeroorlogen is dat het aantal burgeroorlogen na een sterke daling in de jaren ’90 de laatste jaren weer toeneemt. Tussen 2003 en 2014 is zowel het aantal burgeroorlogen als het aantal dodelijke slachtoffers van burgeroorlogen ongeveer verdrievoudigd (Von Einsiedel, 2014, p. 3).

Daarnaast ziet Walter (2017) dat burgeroorlogen sinds 2003 op drie manieren anders zijn dan daarvoor. Ten eerste worden sinds 2003 de meeste burgeroorlogen gevoerd in landen met een moslimmeerderheid, waar dit tussen 1989 en 2003 nog in 40% van de burgeroorlogen het geval was geldt dit sinds 2003 in 65% van de burgeroorlogen (Gleditsch & Rudolfsen, 2016, p. 4). Walter (2017) ziet daarnaast dat de meerderheid van de deelnemende rebellengroepen radicaal islamitisch gedachtegoed verspreidt, tot wel 90% van de slachtoffers van burgeroorlogen valt dan ook in landen waarbij minimaal één van de deelnemende partijen deze radicaal islamitische oriëntatie heeft (Gates, Nygård, Strand & Urdal, 2016, p. 2). De laatste trend die Walter (2017) waarneemt is dat de meerderheid van de radicale rebellengroepen transnationale doelen nastreeft in plaats van nationale doelen. Waar het doel van rebellengroepen vroeger vaak controle over of afscheiding van de staat was, wordt tegenwoordig vaker gestreden voor grotere grensoverschrijdende doelen zoals de oprichting van een kalifaat.

De reden dat deze trends van belang zijn voor dit onderzoek is dat de drijvende kracht achter deze verandering volgens Walter (2017) nieuwe informatietechnologieën als internet zijn. Internet zou het gedrag van de actoren op nieuwe manieren beïnvloeden en rebellengroepen passen hun strategieën erop aan om het zo goed mogelijk te gebruiken. Zo bestaan bijvoorbeeld duizenden terroristisch gerelateerde websites en gebruiken rebellengroepen nieuwe media om hun ideeën te verspreiden. Dit speelt ook een rol bij de latere keuze voor de te onderzoeken cases.


(6)

Het empowerment van niet-statelijke actoren

In de wetenschappelijke literatuur gaan geluiden op die de ontwikkeling van cyberspace koppelen aan een verandering in de machtsstructuren binnen de internationale betrekkingen. Reardon en Choucri (2012) stellen na een analyse van de bestaande literatuur dat het logisch is te verwachten dat cyberspace de onderlinge verhoudingen in de internationale betrekkingen kan transformeren. Door anderen wordt aandacht gegeven aan hoe nieuwe informatietechnologie de manier waarop burgeroorlogen gevoerd worden kan veranderen, waarbij cyberspace door deze veranderingen winnaars en verliezers creëert (Aday, Farerell, Lynch, Sides, Kelly & Zuckerman, 2010).

Deze winnaars zijn volgens velen de niet-statelijke actoren. Choucri en Clarck (2012) stellen dat cyberspace zowel het individu als andere niet-statelijke actoren extra autonomie geeft. Beide krijgen nieuwe en krachtigere manieren om zich te uiten en in actie te komen en winnen zo aan belang en invloed door de intrede van cyberspace. Hierbij kan gedacht worden aan snellere communicatie en verspreiding van ideeën via internet, waarover later in dit theoretisch kader meer geschreven zal worden. Ook Ruijgrok (2017) spreekt over hoe moderne communicatiemiddelen als internet gebruikers relatief machtiger maakt ten opzichte van de staat door een plek te bieden waar burgers met velen tegelijk zonder centrale controle kunnen communiceren. Choucri en Clarck (2012) zijn het hiermee eens en stellen dat cyberspace de beveiliging van de soevereiniteit van de staat ingewikkelder maakt. Ook Nye (2010) ziet dat cyberspace niet-statelijke actoren extra macht toebedeelt. Door de lage kosten en de anonimiteit die activiteiten in cyberspace met zich meebrengen kunnen niet-statelijke actoren een betekenisvolle impact hebben.

Volgens Walter (2017) geldt dit vooral in landen waar de vrijheid ernstig onder druk staat. Zij stelt dat dictators en autocraten grotere impact zullen ondervinden van de veranderingen die cyberspace met zich meebrengt dan democratieën. Dit komt doordat het voor burgers in deze landen nieuw is een vrije stroom aan informatie te hebben, terwijl deze vrije informatiestroom in democratieën al bestond. Ook Ruijgrok (2017) stelt dat de effecten van cyberspace vanwege deze reden het grootst zullen zijn in landen met een autoritair bestuur.

De conclusie van bovenstaande is dat cyberspace binnen de internationale betrekkingen zorgt voor het empowerment van niet-statelijke actoren en het effect van dit proces is het grootst in landen met een autoritair bestuur waar burgers weinig vrijheden genieten.

(7)

Cyberspace en collectieve actie

Een eerste relatie tussen cyberspace en burgeroorlogen zou te vinden kunnen zijn bij de mobilisatie en coördinatie van oppositiegroepen. In de literatuur wordt een verschijnsel beschreven waarbij nieuwe communicatietechnologie met behulp van drie mechanismen kan bijdragen aan het ontstaan en coördineren van collectieve actie in de vorm van protest onder autoritaire regimes. Door middel van deze drie mechanismen zou cyberspace eventueel ook kunnen bijdragen aan het ontstaan van collectieve actie in de aanloop naar en tijdens een burgeroorlog.

Het eerste mechanisme dat beschreven wordt is hoe nieuwe communicatiemiddelen de kosten van coördinatie van collectieve actie in de vorm van protest kunnen verminderen. Little (2016) heeft een model opgesteld waarmee hij de relatie tussen moderne communicatietechnologieën en het ontstaan van protest laat zien. Hij ziet dat de kosten van protest voeren dankzij nieuwe technologieën omlaaggaan doordat de verspreiding van logistieke informatie en details over de vorm van het protest makkelijker gedeeld kunnen worden. Ook draagt internet bij aan het vereenvoudigen van de organisatie van een protest door oppositiegroepen in staat te stellen grote groepen mensen in enkele seconden te bereiken. Uit onderzoek van Ruijgrok (2017) blijkt dat dit ervoor zorgt dat de aankondigingen en de instructies voor protesten niet meer vertraagd worden, en dit leidt tot het eerder ontstaan van protesten. Hierbij helpt ook dat internet, in tegenstelling tot traditionele massamedia als kranten, tv en radio, vaak niet of nauwelijks gecensureerd wordt. Hierdoor is het voor sociale bewegingen en activisten niet meer zo moeilijk als voor het internettijdperk om een plek te vinden waar gelijkgestemden ontmoet kunnen worden en collectieve actie kan ontstaan. Cyberspace kan deze plek bieden. Daarnaast vindt Steinert-Threlkeld (2017) dat internet bijdraagt aan de coördinatie van protest door snel informatie te kunnen verspreiden over tegenoptreden van de overheid. Zo weten actievoerders bijvoorbeeld waar de politie staat opgesteld of welke straten geblokkeerd zijn en kunnen zij hun strategie daarop aanpassen.

Bewijs voor de werking van het bovenstaande mechanisme bij het ontstaan van protest is onder andere gevonden in de bijdrage van het grootste online sociale netwerk in Rusland aan het ontstaan van protestgolven in 2011. Door de kosten van de coördinatie van collectieve actie te verlagen zorgde het sociale netwerk ervoor dat bij een verhoging van de netwerkpenetratie, dit is de mate waarin het sociale netwerk geïntegreerd is in de samenleving, van 10% de waarschijnlijkheid van het plaatsvinden van protest met 4,6% en het aantal deelnemers aan een eventueel protest met 19% toeneemt (Enikolopov, Makarin & Petrova, 2016, p. 4). Vergelijkbare correlaties worden gevonden voor het gebruik van twitter bij het oproepen tot protest tijdens de Arabische lente (Steinert-Threlkeld, Zachary, Mocanu, Vespignani & Fowler, 2015). Ook Breuer, Landman en Farquhar (2015) zien bij een analyse van de Tunesische revolutie dat internet in de vorm van nieuwe media een belangrijk platform heeft geboden voor verschillende protestgroepen om hun antioverheidscampagnes en protesten te coördineren en te structureren. Wellicht kan ditzelfde mechanisme oppositiegroepen in een burgeroorlog helpen de kosten van de coördinatie van collectieve actie te verminderen.

Het volgende mechanisme dat naar voren komt is dat cyberspace mensen informeert over het handelen van de overheid en de situatie in het land. Dit kan ertoe leiden dat mensen zich gaan verzetten tegen de overheid waardoor nieuwe actievoerders gerekruteerd kunnen worden. Walter (2017) schrijft dat doordat burgers beter geïnformeerd zijn over het handelen van overheidsambtenaren, zij vanwege bijvoorbeeld kennis over het welzijn van hun eigen etnische of religieuze groep ten opzichte van andere groepen en de mate van onvrede in de samenleving eerder geneigd zijn actie te voeren. Bovendien zorgt internet ervoor dat digitaal actieve burgers een

(8)

constante informatievoorziening hebben waardoor zij beter geïnformeerd zijn over de situatie waarin zij leven, zelfs als de traditionele media gecensureerd worden (Gohdes, 2017). Deze informatie krijgen zij bijvoorbeeld via opstandelingen die via internet nu net zo eenvoudig als de staat tegen wie zij in opstand komen het grote publiek bereiken, zo kunnen zij met behulp van eerlijke informatie potentiële actievoerders overtuigen om mee te doen aan de collectieve actie (Walter, 2017).

Ook Ruijgrok (2017) ziet dat het vrije verkeer van informatie, ondanks pogingen van autoritaire regimes om cyberspace te controleren, leidt tot beter geïnformeerde burgers, wat protest faciliteert. Dit gebeurt ten eerste doordat internet de mogelijkheid biedt tot het verspreiden van alternatieve informatie. Burgers behoren dankzij cyberspace niet langer slechts tot de ontvangende zijde van communicatie maar kunnen actief op elk moment hun kennis en informatie met de hele wereld delen. Zo kunnen burgers zowel tijdens als in de jaren voorafgaand aan protesten ideeën delen die anders zijn dan wat de overheid mededeelt. Falen van de overheid, publieke debatten en alternatieve ideeën over de juiste manier van bestuur kunnen door autoritaire regimes zo steeds lastiger doodgezwegen worden. Burgers kunnen de waarheid verspreiden, zelfs als de overheid deze probeert te verdoezelen (Ruijgrok, 2017). Wellicht kan dit mechanisme dat actievoerders de kans biedt hun verhaal te delen er in het geval van burgeroorlogen ook aan bijdragen dat burgers zich tegen de overheid keren, zich bij een oppositiegroep voegen en de strijd tegen het bestuur aangaan. Het derde en laatste mechanisme waardoor cyberspace tot collectieve actie kan leiden is verslag doen van het verloop van het protest en hiermee potentiële actievoerders overtuigen mee te doen aan het protest. Ruijgrok (2017) schrijft dat internet kan bijdragen aan het overkomen van het probleem dat de meeste burgers in autoritaire regimes alleen de straat op durven als zij ervan overtuigd zijn dat genoeg anderen dit ook doen (Breuer, Landman & Farquhar, 2015). In autoritaire regimes is het moeilijk om te weten hoe groot de onvrede bij het volk is en hoeveel mensen van plan zijn te gaan demonstreren, waardoor potentiële actievoerders minder snel de straat op durven te gaan. Cyberspace kan deze potentiële actievoerders door middel van nieuwe communicatietechnologie de informatie geven die zij nodig hebben om wel mee te durven doen aan de protesten. Bovendien zorgt internet ervoor dat burgers veel extremere beelden van demonstraties en geweld te zien krijgen dan voorheen. Ook dit kan een mobiliserend effect hebben (Ruijgrok, 2017).

Ook Pierskalla en Hollenbach (2013) beschrijven hoe cyberspace kan helpen dit probleem van collectieve actie te overkomen. Om als rebellengroep te participeren in een gewelddadig conflict moeten de eerste leden van de groep grote veiligheidsrisico’s nemen, zij zijn erg kwetsbaar. Hierdoor ligt het gevaar van free-riders op de loer, dit zijn in dit geval burgers die ook politieke verandering willen maar niet het risico willen nemen als eersten deel te nemen aan de opstand. Door moderne communicatie kan een potentieel lid van de rebellengroep sneller overtuigd worden geen free-rider te zijn maar deel te nemen aan de strijd. Dit kan doordat informatie sneller en breder verspreid kan worden en door deelnemers aan de strijd te belonen en free-riders te straffen. Ook blijkt het via cyberspace delen van successen behaald door de actievoerders te kunnen bijdragen aan het werven van nieuwe actievoerders, dit gebeurde bijvoorbeeld bij de relatief vreedzame Tunesische protesten (Breuer, Landman & Farquhar, 2015). Dit mechanisme, waarbij het via cyberspace delen van informatie over de voortgang van protesten nieuwe actievoerders aantrekt, zou ook bij burgeroorlogen kunnen optreden. Wellicht dat burgers zich bij oppositiegroepen voegen wanneer zij meer informatie krijgen over het verloop van de oorlog.

(9)

De bovenstaande beschreven mechanismen leiden tot de eerste hypothese van dit onderzoek. Uit de literatuur is gebleken dat het bestaan van cyberspace kan leiden tot collectieve actie in de vorm van protest doordat de kosten van de coördinatie hiervan omlaag gaan, burgers beter geïnformeerd zijn over hun overheid en leefomstandigheden, en potentiële actievoerders eerder deelnemen aan protesten wanneer zij geïnformeerd worden over de voortgang van dit protest. In dit onderzoek zal gekeken worden of dit ook geldt in het geval van burgeroorlogen. De hypothese luidt:

H1: Niet-statelijke actoren kunnen, bij het starten van en tijdens een burgeroorlog, door het bestaan van cyberspace gemakkelijker collectieve actie coördineren en opstandelingen rekruteren. De indicatoren waar later in dit onderzoek in de casestudies naar gezocht zal worden voor deze hypothese zijn vergelijkbaar met de hierboven besproken mechanismen. Geanalyseerd zal worden of collectieve actie in burgeroorlogen door niet-statelijke actoren gemakkelijker georganiseerd kan worden door een vermindering van de kosten van coördinatie, beter over hun overheid geïnformeerde burgers waardoor zij zich eerder laten rekruteren en of potentiële opstandelingen zich eerder bij oppositiegroepen voegen door uitgebreide verslaglegging van de voortgang van de oorlog.

(10)

Cyberspace en rebellengroepen

Een volgende relatie tussen cyberspace en burgeroorlogen zou te vinden kunnen zijn wanneer gekeken wordt naar de vorming en het voortbestaan van rebellengroepen. In de wetenschappelijke literatuur komt naar voren dat moderne communicatie het ontstaan en voortbestaan van rebellengroepen bij twee processen zou kunnen vereenvoudigen.

Een belangrijk proces bij het ontstaan en voortbestaan van rebellengroep is het verkrijgen van internationale erkenning en hulp (Salehyan, Gleditsch & Cunningham, 2011), hieraan zouden moderne communicatiemiddelen een bijdrage kunnen leveren. Howard en Hussain (2011) noemen het belang van internationale erkenning voor rebellengroepen en beschrijven hoe rebellengroepen cyberspace kunnen gebruiken om deze te krijgen. Door via internet te laten zien hoe hardhandig de overheid optreedt tegen de opstandelingen en hoe ernstig de situatie in het land is kan de opstand gelegitimeerd worden en kan steun gezocht worden bij buitenlandse overheden en organisaties. Zo wordt geprobeerd internationale sympathie voor de rebellen op te wekken.

Een ander proces waarbij rebellengroepen zouden kunnen profiteren van cyberspace is de financiering van hun bestaan. Waar rebellengroepen vroeger lokale steun en financiering nodig hadden om zich te kunnen mobiliseren kunnen zij via wereldwijde internetcampagnes nu internationaal aandacht vragen voor hun doel. Zo kunnen zij potentiële donoren van over de hele wereld aanspreken. Gevolg is dat de financiering van een rebellengroep veel minder afhankelijk is van enkele bronnen, waardoor het inkomen van rebellengroepen stabieler is, zo voorspelt Walter (2017). Wanneer bijvoorbeeld de verkoop van een grondstof als financiering wegvalt kunnen rebellengroepen nu veel vaker bouwen op andere soorten van inkomen (Walter, 2017). Ook Jacobsen (2010) wijst op het belang van internet bij het financieren van rebellengroepen en hij beschrijft hoe internet voor zowel donoren als terroristische organisaties tot nog toe een relatief anonieme en veilige omgeving is geweest voor het doen en ontvangen van donaties zonder dat overheden in konden grijpen. Wellicht kan dit proces er voor zorgen dat het ontstaan en voortbestaan van rebellengroepen wordt vereenvoudigd.

Uit de hierboven besproken processen blijkt dat cyberspace een bijdrage zou kunnen leveren aan het ontstaan en voortbestaan van rebellengroepen doordat deze eenvoudiger internationale erkenning kunnen krijgen en hun bestaan makkelijker kunnen financieren. In dit onderzoek zal gekeken worden of dit ook daadwerkelijk het geval is, de hypothese luidt:

H2: Rebellengroepen kunnen dankzij het bestaan van cyberspace makkelijker internationale erkenning krijgen en hun bestaan financieren waardoor zij eenvoudiger kunnen ontstaan en voortbestaan.

Als deze hypothese juist is zouden de te onderzoeken cases moeten laten zien dat rebellengroepen gebruik hebben gemaakt van cyberspace om internationale erkenning te krijgen en hun bestaan dankzij cyberspace eenvoudiger hebben kunnen financieren.

(11)

Cyberspace en wapens

Zoals eerder vermeld hebben Belk en Noyes (2012) in hun onderzoek cyberspace gecategoriseerd aan de hand van verschillende soorten activiteiten die plaatsvinden binnen cyberspace. In dit onderzoek zal gebruikgemaakt worden van deze categorisatie om te komen tot mogelijke wapens vanuit cyberspace die gebruikt kunnen worden in burgeroorlogen. Dit is de laatste relatie tussen cyberspace en burgeroorlogen die in dit onderzoek aan bod zal komen.

Alle activiteiten binnen cyberspace worden ‘cyber activity’ genoemd, en hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen normale ‘cyber activity’ en ‘cyber action’. ‘Cyber action’ geldt als alle ‘cyber activity’ met effecten die groter zijn dan wat men zou verwachten bij normaal gebruik van cyberspace. Hierbij worden alle activiteiten uitgesloten die niet in overeenstemming zijn met waarvoor het medium gemaakt is of die geen significante effecten bereiken (Belk & Noyes, 2012). Het eerder besproken gebruik van bijvoorbeeld sociale media om tot protest te komen valt, ondanks de significante effecten die deze activiteit heeft, dus toch onder normale ‘cyber activity’ in deze categorisatie. Er is namelijk geen sprake van communicatiemiddelen of media die op een andere manier gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk bedacht zijn, de impact is slechts groter dan gebruikelijk.

Vervolgens focussen Belk en Noyes (2012) zich op ‘cyber action’ omdat dit voor hun onderzoek relevant is. Het volgende onderscheid dat gemaakt wordt is tussen ‘internal’ en ‘external’ ‘cyber action’. Hierbij wordt ‘external cyber action’ gedefinieerd als alle ‘cyber actions’ die effecten teweegbrengen bij systemen die niet van de actor zijn die de ‘cyber action’ uitvoert. ‘Internal cyber actions’ hebben daarentegen alleen invloed op de systemen van de actor zelf. Voor het onderzoek van Belk en Noyes (2012) zijn alleen de ‘external cyber actions’ relevant, dus daar focussen zij zich verder op. Dat geldt ook voor het huidige onderzoek, omdat gezocht wordt naar wapens binnen cyberspace. Hierbij gaat het dus om het aanvallen van de systemen van anderen. Zo blijft deze categorisatie relevant voor dit onderzoek.

Het volgende onderscheid dat gemaakt wordt is tussen ‘cyber action’ met en zonder strategische doeleinden. ‘Cyber actions’ met strategische doelen worden ‘cyber operations’ genoemd. Binnen de ‘cyber operations’ maken Belk en Noyes (2012) het laatste voor dit onderzoek relevante onderscheid tussen ‘informational’, ‘defensive’ en ‘offensive’ ‘cyber operations’. ‘Offensive cyber operations’ hebben als doel de rivaal tot actie te dwingen, hem schade te berokkenen of zijn capaciteiten te verminderen. ‘Defensive cyber operations’ worden uitgevoerd om de eigen systemen te beschermen en ‘informational cyber operations’ hebben als doel informatie te verkrijgen of openbaar te maken. Er bestaat overlap tussen deze categorieën en voor dit onderzoek zijn alleen ‘cyber operations’ die (deels) onder ‘offensive cyber operations’ vallen relevant. Deze kunnen immers als wapen gebruikt worden.

Voor dit onderzoek blijven dan drie ‘cyber operations’ over die relevant zijn. Ten eerste ‘information dissemination’, dit is het openbaar maken van beschermde informatie (Belk & Noyes, 2012). Een voorbeeld hiervan is Wikileaks waarbij klokkenluiders geheime documenten openbaar maken voor het grote publiek (Ludlow, 2010). Ten tweede ‘cyber sabotage’, dit is het beschadigen van fysieke apparaten en systemen via cyberspace, bijvoorbeeld door verkeerde commando’s aan een systeem te geven (Belk & Noyes, 2012). Stuxnet was een vorm van ‘cyber sabotage’, hierbij werd een computerprogramma gebruikt dat inbrak in de besturing van een nucleaire centrale in Iran en zo schade toebracht (Langner, 2011). De derde en laatste voor dit onderzoek relevante ‘cyber operation’ is ‘distributed denial of service’ (DDoS). Dit houdt in dat de toegang tot informatie

(12)

verstoord wordt zonder daadwerkelijk data te veranderen of systemen kapot te maken (Belk & Noyes, 2012). Voor de volledigheid wordt hier ook ‘cyber retaliation’ genoemd, dit is een ‘offensive cyber operation’ met als doel de kosten van een andere actors aanval te verhogen (Belk & Noyes, 2012). Dit is echter meer een afschrikmiddel en daarom niet relevant voor dit onderzoek.

De derde en laatste hypothese van dit onderzoek volgt uit de bovenstaande categorisatie van activiteiten binnen cyberspace en zal onderzoeken of niet-statelijke actoren in burgeroorlogen gebruikmaken van offensieve ‘cyber operations’. De hypothese luidt:

H3: Niet-statelijke actoren maken in een burgeroorlog gebruik van ‘external cyber operations’ met offensieve strategische doelen.

De indicatoren waar voor deze hypothese in de casestudies naar gezocht zal worden zijn het gebruik van de drie voor dit onderzoek relevante ‘external cyber operations’ door niet-statelijke actoren: ‘information dissemination’, ‘cyber sabotage’ en ‘distributed denial of service (DDoS)’.

In onderstaande tabel een overzicht van de opgestelde hypothesen met bijbehorende indicatoren.

Hypothese 1

Niet-statelijke actoren kunnen, bij het starten van en tijdens een burgeroorlog, door het bestaan van cyberspace gemakkelijker collectieve actie coördineren en opstandelingen rekruteren.

Indicator 1 De intrede van cyberspace leidt ertoe dat de kosten van de coördinatie van

collectieve actie voor niet-statelijke actoren omlaag gaan.

Indicator 2 Burgers laten zich eerder rekruteren door opstandelingen doordat zij via

cyberspace geïnformeerd zijn over de situatie in hun land.

Indicator 3 Burgers laten zich eerder rekruteren door opstandelingen doordat zij via

cyberspace de voortgang van de burgeroorlog kunnen volgen.

Hypothese 2

Rebellengroepen kunnen dankzij het bestaan van cyberspace makkelijker internationale erkenning krijgen en hun bestaan financieren waardoor zij eenvoudiger kunnen ontstaan en voortbestaan.

Indicator 1 Rebellengroepen gebruiken cyberspace om internationale erkenning te

krijgen.

Indicator 2 Rebellengroepen gebruiken cyberspace om zichzelf te kunnen financieren.

Hypothese 3 Niet-statelijke actoren maken in een burgeroorlog gebruik van ‘external

cyber operations’ met offensieve strategische doelen.

Indicator 1 Rebellengroepen maken gebruik van ‘information dissemination’.

Indicator 2 Rebellengroepen maken gebruik van ‘cyber sabotage’.

Indicator 3 Rebellen maken gebruik van ‘distributed denial of service’ (DDoS). Tabel 1: Overzicht van de opgestelde hypothesen met bijbehorende indicatoren.

(13)

Verantwoording keuze cases

De data waarvan in dit onderzoek gebruikgemaakt zal worden zullen bestaan uit casestudies. De cases zullen gekozen worden uit de UCDP/PRIO Armed Conflict Dataset (Gleditsch et al., 2017) op basis van het toepassen van filters die voor dit onderzoek relevant zijn. Dit betekent allereerst dat het conflict een burgeroorlog moet zijn en dus onder type drie of vier moet vallen in de dataset. Deze betekenen respectievelijk intern gewelddadig conflict tussen de overheid van een staat en één of meerdere interne oppositiegroep(en) zonder interventie van andere staten en geïnternationaliseerd intern gewelddadig conflict tussen de overheid van een staat en één of meerdere oppositiegroep(en) met interventie van andere staten aan één of beide kanten van het conflict (Themnér, 2017). Daarnaast is ervoor gekozen dat het conflict na 2003 moet zijn begonnen vanwege de in het theoretisch kader besproken veranderingen die sindsdien zijn waargenomen bij burgeroorlogen. Walter (2017) heeft deze zelfde filters toegepast en kwam hierbij tot de volgende lijst burgeroorlogen:

Zoals in de tabel te zien is heeft Walter (2017) ook aangegeven of de burgeroorlog zich al dan niet in een land met een moslimmeerderheid afspeelt. De reden dat dit relevant is voor dit onderzoek is dat zij beargumenteert dat de effecten van de nieuwe informatietechnologieën hier het grootst zijn. Zij stelt dat moslims dankzij de enorme wereldwijd verspreide populatie het makkelijkst gebruik konden maken van de nieuwe technologie om bijvoorbeeld internationale steun te vinden, onderdeel van hypothese twee van dit onderzoek. De volgende filter die toegepast zal worden om tot een keuze van de cases te komen voor dit onderzoek is dan ook dat de burgeroorlogen zich in een land met een moslimmeerderheid afspelen.

De laatste filter die zal worden toegepast is dat de burgeroorlogen zich afspelen in landen met een autoritair regime waar de burgers geen of weinig vrijheid genieten. De keuze hiervoor volgt uit het eerder beschreven fenomeen dat hetempowerment van niet-statelijke actoren het grootst is in deze landen (Aday et al., 2010; Choucri & Clarck, 2012; Reardon & Choucri, 2012; Ruijgrok, 2017; Walter, 2017). De twee meest recente burgeroorlogen die aan deze voorwaarde voldoen zullen gekozen worden, zijnde de oorlogen in Libië en Syrië. Mali voldoet niet aan de voorwaarden omdat dit land ten tijde van het uitbreken van de burgeroorlog door het ‘Freedom House’ als vrij bestempeld werd (‘Freedom in the world’, 2012). In deze twee cases zal gezocht worden naar de indicatoren om de hypothesen te toetsen.

Locatie Startdatum Heeft het land een moslim-meerderheid ? Irak 2004 Ja Tsjaad 2005 Ja

Sri Lanka 2005 Nee

Somalië 2006 Ja Pakistan 2007 Ja Rwanda 2009 Nee Jemen (Noord-Jemen) 2009 Ja Syrië 2011 Ja Libië 2011 Ja Nigeria 2011 Pariteit Zuid-Soedan 2011 Nee Centraal-Afrikaanse Republiek 2012 Nee Mali 2012 Ja Democratische Republiek Congo 2012 Nee Israël/Palestina 2014 Pariteit Oekraïne 2014 Nee Tabel 2: Recente burgeroorlogen. Bron: Walter (2017, p. 474)

(14)

Omdat de keuze voor deze cases niet willekeurig is maar de cases zo gekozen zijn dat de kans op het waarnemen van de indicatoren het grootst is, moet met betrekking tot de betrouwbaarheid van de uitkomst van dit onderzoek rekening gehouden worden met een zekere ‘selection bias’. Dit houdt in dat de resultaten die uit deze casestudies naar voren zullen komen niet per se representatief zullen zijn wanneer men stellingen wil doen over burgeroorlogen in het algemeen. Hierdoor kan het lastig zijn om vanuit dit onderzoek grotere conclusies te trekken.

Toch ondermijnt dit niet de waarde van dit onderzoek, omdat het een relatief nieuw onderzoeksgebied betreft waarin het onderzoek plaats vindt. Het onderzoek heeft dan ook niet als doel claims te doen over hoe groot de impact is van de mogelijkheden die cyberspace biedt aan niet-statelijke actoren, maar zal een beeld schetsen van de manier waarop niet-niet-statelijke actoren gebruik kunnen maken van cyberspace. De resultaten zullen laten zien hoe burgeroorlogen kunnen veranderen door de intrede van cyberspace, en hoe cyberspace een rol gespeeld heeft in enkele recente burgeroorlogen. Echter zal er in het huidige onderzoek geen poging gedaan worden te bepalen hoe groot de invloed deze veranderingen is geweest op burgeroorlogen in het verleden, of zal zijn op burgeroorlogen in de toekomst. Dit onderzoek zal geen volledig beeld geven van de impact van de intrede van cyberspace op burgeroorlogen, maar zal kennis genereren over de mogelijkheden die cyberspace biedt aan niet-statelijke actoren die actief zijn in een burgeroorlogen. Deze kennis kan een waardevolle stap zijn richting verder begrip van wat de implicaties van de intrede van cyberspace zijn voor de verhoudingen binnen de internationale betrekkingen.

(15)

Resultaten

De resultaten van de twee casestudies zullen hier systematisch gegeven worden. Per casestudie zal een analyse volgen van het al dan niet terugvinden van de indicatoren van de opgestelde hypothesen.

Hypothese 1 - Cyberspace en collectieve actie

De indicatoren waarnaar gezocht is bij het onderzoeken van de eerste hypothese zijn of collectieve actie in burgeroorlogen door niet-statelijke actoren gemakkelijker georganiseerd kon worden door een vermindering van de kosten van coördinatie, beter over hun overheid geïnformeerde burgers waardoor dezen zich eerder laten rekruteren, en of opstandelingen zich bij oppositiegroepen voegden door verslaglegging over de voortgang van de oorlog.

De eerste indicator van hypothese 1 is duidelijk teruggekomen bij de analyse van de Syrische burgeroorlog. Cyberspace is van groot belang gebleken bij de coördinatie van collectieve actie van niet-statelijke actoren tijdens deze burgeroorlog. Activisten hebben vooral gebruikgemaakt van sociale media als Facebook, Twitter en Skype om elkaar op de hoogte te houden van hun plannen (Lee, 2016). De drie grootste Facebookpagina’s in gebruik waren: ‘We are all Hamzeh Al-Khateeb’, the ‘Syrian revolution 2011’ en ‘Euphrates Revolution Network’ (ERN) (Shehabat, 2012). Via deze pagina’s en de anderen genoemde diensten werd informatie over de opstand gedeeld. Met behulp van sociale media, waaronder het Twitter-‘topic’ #Syria braken volgens Al Jazeera 600 demonstraties van opstandelingen in slechts één dag uit (Shehabat, 2012, p. 3). Ook werd het ‘Local Coordination Committee’ opgericht. Deze organisatie coördineerde aanvallen van de rebellengroepen en is de opvolger van de perscentra en Facebookpagina’s die elke afdeling van ‘the Syrian Free Army’ (SFA) had opgezet. Zij leverde bijvoorbeeld een bijdrage aan een aanval van rebellen in september 2012 door een Google Maps screenshot met daarop de posities van eenheden van het regime te delen, hierop konden de rebellen hun strategie aanpassen (Berman, 2012).

Dat het belang van deze communicatie voor de coördinatie van de oppositie groot was zag het Syrische regime ook in, waarop zij besloten het mobiele netwerk en internet uit te schakelen en de import van de iPhone te verbieden (Shehabat, 2012). Echter omzeilde de opstandelingen deze maatregelen door communicatiemiddelen als satelliettelefoons en buitenlandse simkaarten het land in te smokkelen en op het netwerk van omliggende landen te opereren (Lee, 2016; Shehabat, 2012). Zo kon het contact tussen de opstandelingen in Syrië hersteld worden en de coördinatie van de collectieve actie hervat worden.

Ook de tweede indicator van hypothese 1, het rekruteren van nieuwe opstandeling door hen te informeren via cyberspace, is goed waargenomen bij de analyse van de burgeroorlog in Syrië. Het gebruik van sociale media is hierbij voor de opstandelingen van groot belang geweest. Deze functioneerden als alternatieve nieuwsvoorzieningen waar rebellen hun eigen verhaal konden delen zonder tussenkomst van de overheid. Dit was van groot belang omdat de media in Syrië al decennia hevig gecensureerd zijn (Khamis, Gold & Vaughn, 2012). Er werden bijvoorbeeld Facebookpagina’s opgericht om live nieuws te brengen en burgers te informeren over misdaden die de autoriteiten begingen, ook op YouTube werd beeldmateriaal gedeeld om te laten zien hoe gewelddadig de Syrische overheid handelde (Lee, 2016; Shehabat, 2012). In september 2013 waren er al meer dan een miljoen video’s op YouTube gezet die gerelateerd waren aan de burgeroorlog in Syrië (Moeller, 2014, p. 7).

(16)

Op deze manier wisten de opstandelingen het bewustzijn over het handelen van het regime in Syrië te vergroten, de publieke opinie (gedeeltelijk) voor zich te winnen en konden zij competitief worden met de Syrische staat in de ‘informatieoorlog’ (Zambelis, 2010). Zo konden nieuwe mensen voor de opstand gerekruteerd worden en werden leden van het Syrische leger aangemoedigd zich tegen de overheid te keren en deel te nemen aan de opstand (Lee, 2016). Dit bleef niet alleen bij aanmoedigen, door verslaggeving en propaganda van het eerder genoemde ‘Local Coordination Committee’ werden soldaten angst ingeboezemd om ze tot overlopen te bewegen. Dit had het gewenste resultaat tot gevolg en leidde tot de oprichting van ‘the Free Syrian Army’ (O’Bagy, 2013; Shehabat, 2012).

Daarnaast heeft ook IS gebruikgemaakt van cyberspace om aan support te winnen en te groeien. Ze hebben via sociale media met behulp van Engelstalige video’s tegen lage kosten een wereldwijd publiek bereikt met als doel de jihad te verspreiden. Zo hebben ze tienduizenden mensen gerekruteerd die zich bij de terroristische organisatie hebben gevoegd (Lee, 2016, p. 6). Dit wordt ook wel cyber jihad genoemd (Bieda & Halawi, 2015).

De derde indicator van hypothese 1 is ook waargenomen bij de analyse van de Syrische burgeroorlog. Het eerste voorbeeld dat is gevonden waarbij verslag van de burgeroorlog via cyberspace bijdroeg aan het rekruteren van opstandelingen is propaganda van het ‘Local Coordination Committee’ over een aanslag op overheidsleiders. Er werd bericht dat het Syrische leger zijn tanks en wapens achterliet en dat ze voor hun leven moesten vluchten na een aanval van ‘the Syrian Free Army’. Gevolg hiervan was onder andere het overlopen van honderden leden van het Syrische leger naar ‘the Syrian Free Army’ (Shehabat, 2012). Daarnaast schrijft ook Berman (2012) hoe rebellengroepen lokaal steun wisten te vinden en nieuwe vechters konden rekruteren door het plaatsen van door hen behaalde successen op sociale media. Vaak wordt voor een verslag van een succesvolle aanval gebruikgemaakt van video’s met inspirerende muziek en het logo van de rebellengroep in beeld.

Voor de burgeroorlog in Libië geldt dat er in tegenstelling tot de burgeroorlog in Syrië betrekkelijk weinig data beschikbaar zijn die relevant zijn voor deze hypothese. Dit onderdeel van het onderzoek is afhankelijk gebleken van slechts één bron en daarom is ervoor gekozen de resultaten wat beknopter weer te geven.

Ook in Libië is waargenomen dat cyberspace van groot belang is geweest voor de coördinatie van de activiteiten van oppositiegroepen, de eerste indicator van hypothese 1. Opstandelingen gebruikten bijvoorbeeld naast satelliettelefoons en radio’s ook internetdiensten als Skype om contact te houden tussen het front en coördinatiecentra, en zo strategieën te bespreken. Treffend voorbeeld hiervan is hoe een Skype-gesprek heeft geholpen een aanval van een oppositiegroep op een raketsysteem van de Libische overheid te laten slagen. De leider van de oppositiegroep ter plekke kreeg via deze weg advies over hoe het raketsysteem te beschadigen was en waar de beheerders van het systeem zich bevonden (Scott-Railton, 2013). Ook in meer algemene zin was cyberspace betrokken bij de coördinatie van de oppositie, via afgeschermde groepen op Facebook en onderling mailcontact werd bijvoorbeeld besproken waar assistentie en wapens nodig waren en werden logistieke details over de opstand verspreid. Via deze wegen werd zelfs gecommuniceerd met de NAVO om strategieën te bespreken, voorbeeld hiervan is een Google Earth screenshot met daarop de locaties van rebellengroepen en strategische doelen waarvan zij hoopten dat de NAVO deze aan zou vallen. Deze werden via e-mail gedeeld met mensen buiten Libië die in contact

(17)

Scott-Railton (2013) beschrijft ook hoe de Libische oppositiegroepen gebruik hebben gemaakt van moderne communicatiemiddelen om burgers van informatie te voorzien in de hoop ze te rekruteren. Echter, dit gebeurde op een andere wijze dan in de eerder besproken Syrische burgeroorlog. Via diensten als Facebook, YouTube, Skype en Twitter werden informatie en beeldmateriaal over het handelen van de overheid vooral met buitenlandse media gedeeld. Deze media zorgden er vervolgens via meer traditionele media als tv weer voor dat berichten over de situatie in Libië terug het land in gingen en bij het grote publiek terechtkwamen. Daarnaast bestonden er ook Facebook-groepen die de opstand steunden, en al voor het conflict begon waren er websites met informatie en alternatief nieuws over politieke discussies. Een opvallend voorbeeld van hoe Facebook gebruikt is om mensen op dit soort oppositiesites te krijgen is het kopen van advertentieruimte op Facebook. In deze ruimte werden advertenties geplaatst waarin mensen werden verwezen naar de sites van de oppositie en er werden tips gegeven hoe ze dit anoniem konden doen. Het is echter niet duidelijk of burgers zich via deze wegen ook daadwerkelijk hebben laten rekruteren, er is slechts bekend dat op deze manier pogingen hiertoe zijn ondernomen. Of de tweede indicator van hypothese 1 in Libië is waargenomen blijft dus in het midden.

Voor de derde indicator van hypothese 1 geldt hetzelfde. Bij de analyse van de Libische burgeroorlog is wel waargenomen dat de oppositiegroepen verslag hebben gedaan van de burgeroorlog en deze hebben gedocumenteerd, maar blijkt niet of dit heeft geleid tot het rekruteren van deelnemers. Scott-Railton (2013) schrijft hoe de oppositie de voortang van de oorlog heeft gedeeld met de mensen in Libië door het maken van beeldmateriaal van acties van de oppositie en het verslag doen van gevechten en deze via cyberspace te delen. Voorbeeld hiervan is een video die laat zien hoe een molotovcocktail door rebellen tegen een pro-Gaddafi reclamebord wordt gegooid en het hierop afgebeelde gezicht van Gaddafi vervolgens in vlammen opgaat. Bekend is dus echter niet of dit soort verslaggeving heeft geleid tot extra leden voor de oppositiegroepen waardoor ook voor indicator 3 niet duidelijk is of deze is waargenomen bij de burgeroorlog in Libië.

Samenvattend geldt voor hypothese 1 dat alle drie de indicatoren bij de burgeroorlog in Syrië zijn waargenomen en dat bij de burgeroorlog in Libië alleen de eerste indicator is waargenomen. Weliswaar zijn de tweede en derde indicator gedeeltelijk waargenomen in Libië, maar het is niet bekend of dit het verwachte effect dat burgers zich eerder laten rekruteren door opstandelingen heeft geleid.

(18)

Hypothese 2 - Cyberspace en rebellengroepen

De indicatoren waar bij het onderzoek voor deze hypothese naar gezocht is, zijn of rebellengroepen gebruik hebben gemaakt van cyberspace om internationale erkenning te krijgen en hun bestaan dankzij cyberspace eenvoudiger hebben kunnen financieren.

De eerste van deze twee indicatoren is veelvuldig waargenomen bij de analyse van de burgeroorlog in Syrië. Oppositiegroepen hebben cyberspace met grote regelmaat gebruikt om internationale erkenning voor hun zaak te verkrijgen. Nadat de Syrische overheid in 2011 alle journalisten het land uit had gezet was het gebruik van sociale media de enige manier om het buitenland te berichten over de omstandigheden in Syrië. Dit deden de oppositiegroepen en zo wonnen zij aan internationale steun (Lee, 2016). Het via YouTube aan de buitenwereld laten zien hoe hevig en gewelddadig de overheid reageerde op de opstand was vlak na het uitbreken van het geweld zelfs het enige tegengeluid dat de opstandelingen konden bieden (Shehabat, 2012). Ook is er veel gebruikgemaakt van Skype om aan de rest van de wereld te rapporteren, voornamelijk via Al Jazeera werd door opstandelingen met behulp van Skype live verslag gedaan van de situatie in Syrië. Daarnaast was het ‘Local Coordination Committee’ ook erg actief door internationale media en organisaties te informeren over de oorlog en het aantal slachtoffers (Shehabat, 2012). Om al deze stromen van berichtgeving te organiseren en verdieping te bieden werd ‘Syria Deeply’ opgericht waarin de berichtgeving via media als Twitter, YouTube, Facebook en Skype verzameld werd en van context werd voorzien (Setrakian & Zerden, 2014). Er werd zelf een smartphone applicatie ontwikkeld, genaamd ‘Souria Was Bas’ (dit betekent ‘Alleen Syrië’) waarmee nieuws en video’s over de Syrische opstand zowel in het Engels als in het Arabisch gedeeld werden (Moeller, 2014). Het meest treffende voorbeeld van hoe berichtgeving via sociale media tot internationale erkenning voor de rebellengroepen heeft geleid is de video van het lijk van de dertienjarige jongen Hamzeh Alkhateeb. Toen de beelden van zijn mishandelde lijf op YouTube verschenen ontstond internationale woede over de ernst van de situatie in Syrië. Hillary Clinton, toenmalig minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, veroordeelde bijvoorbeeld het voorval door te stellen dat deze mishandeling de totale ineenstorting van de bereidheid van de Syrische overheid liet zien om te luisteren naar anti-overheid actievoerders (‘Clinton, citing Syrian boy, sees ‘total collapse’’, 2011).

Ook voor de tweede indicator van deze hypothese, het gebruiken van cyberspace voor de financiering van rebellengroepen, zijn bij de analyse van de burgeroorlog in Syrië veel waarnemingen gedaan. Moderne communicatiemiddelen zijn voor zowel rebellengroepen als organisaties die geld inzamelen voor de Syrische opstandelingen van cruciaal belang geweest bij het werven van donoren die de rebellengroepen wilden ondersteunen.

Rebellengroepen hebben door middel van video’s, websites en Twitter berichten geprobeerd donoren te vinden. Zo werden bijvoorbeeld video’s geproduceerd met het doel om financiële supporters te vinden. In deze video’s werden missies gevolgd om te laten zien wat er met de financiële steun wordt bereikt en werd aangestipt wat de rebellengroepen zouden kunnen doen als zij nog meer middelen zouden ontvangen (Moeller, 2014). De roep om financiële steun van de rebellengroepen klonk ook door via hun internationale websites. Zo heeft de ‘Suquor Al-Sham Brigade’ een website online gehad waarin in het Arabisch, Engels en Frans bericht werd over de successen en uitdagingen van de rebellen met daarop een link waarmee geïnteresseerden geld konden doneren (Moeller, 2014). Echter, dit soort sites worden door lokale autoriteiten vaak offline

(19)

hoogte en zijn daarom ook gebruik gaan maken van Twitter om donoren te vinden omdat dit in de meeste staten niet geblokkeerd is.

Ook buitenlandse organisaties die rebellengroepen steunen door geld in te zamelen hebben om deze reden veel gebruikgemaakt van Twitter om individuele donoren aan te spreken. Zo is er bijvoorbeeld een financieel netwerk in Koeweit (‘Kuwaiti Haia Shaabiya l-Daam Shaab al-Suri’), geleid door twee sjeiks, dat zegt veel gebruik te maken van twitter voor het financieel steunen van de Syrische rebellengroepen. Hun tweets bereikten in oktober 2012 120.000 volgers die werden opgeroepen tot het doen van donaties (Berman, 2012, p. 1). Andere organisaties creëerden Facebookpagina’s met daarop contactinformatie van mensen die geld inzamelden zodat individuele donoren, die voor rebellengroepen moeilijk bereikbaar waren, wisten aan wie zij hun donaties konden doen. Als dank voor de donaties die rebellengroepen van dit soort organisaties ontvangen plaatsen zij vervolgens weer video’s online die via cyberspace de donoren bereiken om te bevestigen dat zij het geld ontvangen hebben en er nieuwe successen mee kunnen behalen (Berman, 2012).

Ook bij de analyse van de burgeroorlog in Libië is de eerste indicator van hypothese 2 veelvuldig waargenomen, de oppositiegroepen hebben door middel van communicatie via cyberspace internationale erkenning weten te vergaren. Jones en Mattiacci (2017) beschrijven hoe de rebellengroepen sociale media hebben gebruikt om diplomatie toe te passen en daarmee de sympathie van internationale actoren voor zich te winnen. Hiermee probeerden zij de verslaggeving van de traditionele media te ondermijnen omdat deze ernstig onder invloed stonden van het regime, een voorbeeld hiervan is dat internationale journalisten in bussen door het land gereden werden langs plekken die het regime had uitgezocht en die relatief rustig waren (Scott-Railton, 2013). Met behulp van Facebook, Twitter, Skype en YouTube werd door opstandelingen beeldmateriaal over de echte gebeurtenissen in Libië, zoals het hardhandig optreden tegen opstandelingen door de overheid, over de hele wereld verspreid om internationale erkenning te krijgen. Dit is van groot belang geweest voor de revolutie (Ali & Fahmy, 2013; Scott-Railton, 2013). Ook werd er een ‘Media and Communication Committee’ opgericht waarin de sociale media afdeling de grootste was (Foss, 2012). Deze organisatie plaatste voornamelijk Engelstalige berichten om een groot publiek te bereiken en een lokale crisis naar een internationaal niveau te tillen.

De manier waarop de oppositie goodwill op het internationale toneel wilde genereren was door zich te presenteren als slachtoffers van een gewelddadig regime, te speken over democratische idealen als doel van de revolutie en terrorisme en extremistische organisaties openlijk te verwerpen. Deze tactiek blijkt te hebben bijgedragen aan de beslissing van de Verenigde Staten om over te gaan tot interventie in Libië (Jones & Mattiacci, 2017).

De tweede indicator van hypothese 2, cyberspace gebruiken om het bestaan van rebellengroepen te financieren, is niet teruggevonden bij de analyse van de burgeroorlog in Libië.

Samenvattend geldt voor hypothese 2 dat bij de burgeroorlog in Syrië beide indicatoren zijn waargenomen en bij de burgeroorlog in Libië alleen de eerste indicator.

(20)

Hypothese 3 - Cyberspace en wapens

De indicatoren waar voor deze hypothese in de casestudies naar gezocht is zijn het gebruik van de drie ‘external cyber operations’ met offensieve strategische doelen door niet-statelijke actoren: ‘information dissemination’, ‘cyber sabotage’ en ‘distributed denial of service’-aanvallen.

Het door niet-statelijke actoren uitvoeren van de eerste van de drie ‘external cyber operations’ met offensieve strategische doelen, het openbaar maken van geheime informatie genaamd ‘information dissemination’, is bij het onderzoeken van de burgeroorlog in Syrië meermaals waargenomen. Allereerst door oppositiegroepen, zij zijn erin geslaagd toegang tot de persoonlijke e-mail van Assad en naaste familie en vrienden te verkrijgen en deze mails openbaar te maken via Wikileaks en The Guardian (Al-Rawi, 2014; Grohe, 2015). Deze mails onthulden voor Assad pijnlijke feiten, waaronder het gegeven dat Assad zich tijdens de oorlog verwende met de aanschaf van dure spullen en zich strategisch had laten adviseren door Iran. Dit terwijl hij dit juist publiekelijk ontkend had, dit kwam de populariteit van Assad niet ten goede (Grohe, 2015; Lee, 2016).

Daarnaast hebben ook buitenlandse niet-statelijke actoren gebruikgemaakt van ‘information dissemination’ om zich te mengen in de burgeroorlog in Syrië. Zo heeft Anonymous, een groep activistische hackers die ‘het vrije woord’ verdedigt (Al-Rawi, 2014), van zich laten horen door zich al hackend tegen het regime van Assad te keren (Lee, 2016). Omdat het Syrische regime internetvrijheid beperkte en misdaden beging, zo zegt Anonymous, zijn zij ‘Operatie Syrië’ begonnen. Dit was een aanval op de mailservers van het Syrische ministerie van Presidentiële Zaken en overheidswebsites als die van de Syrische douane (Al-Rawi, 2014). Reactie hierop kwam van het zichzelf onafhankelijk noemende maar volgens velen aan het Syrische regime geaffilieerde (Al-Rawi, 2014, pp. 420-421; Grohe, 2015, p. 135; Lee, 2016, p.4) hackerscollectief SEA (Syrian Electronic Army) door een aan Anonymous verbonden website in Nederland plat te leggen. Hierop besloot Anonymous ‘information dissemination’ toe te passen door persoonlijke informatie over SEA leden te publiceren (Al-Rawi, 2014; Grohe, 2015).

Maar Anonymous is niet de enige buitenlandse niet-statelijke actor die zich bezig heeft gehouden met de Syrische burgeroorlog als het gaat om ‘information dissemination’. Een hacker uit de Verenigde Staten, bekend onder de naam Oliver Tucket, heeft overheidsservers in Syrië aangevallen en zo documenten en mailverkeer openbaar kunnen maken met als doel de Syrische overheid in diskrediet te brengen (Grohe, 2015).

De tweede indicator van hypothese 3, ‘cyber sabotage’, is niet waargenomen bij het onderzoek van de Syrische burgeroorlog.

Van de derde onderzochte indicator van deze hypothese, het uitvoeren van ‘distributed denial of service’-aanvallen door niet-statelijke actoren zijn verschillende waarnemingen gedaan bij het onderzoeken van de Syrische burgeroorlog. De ‘Free Syrian Army’ heeft door middel van meerdere DDoS-aanvallen overheidswebsites, Pro-Assad-websites, radio- en tv-stations en verschillende nieuwssites plat weten te leggen (Grohe, 2015; Lee, 2016).

Voor de burgeroorlog in Libië geldt dat geen van de drie indicatoren van deze hypothese zijn waargenomen bij het uitvoeren van de casestudie. Er heeft geen ‘information dissemination’, ‘cyber sabotage’ of ‘distributed denial of service’-aanval plaatsgevonden door niet-statelijke actoren als onderdeel van de Libische burgeroorlog.

(21)

Samenvattend betekent dit dat voor hypothese 3 geldt dat de eerste en de derde indicator alleen zijn waargenomen bij de Syrische burgeroorlog en dat de tweede indicator in geen van de twee burgeroorlogen is waargenomen. Deze resultaten zijn in combinatie met de resultaten van hypothese 1 en 2 in onderstaande tabel weergegeven, met daaronder voor de volledigheid nog een keer de tabel met de opgestelde hypothesen en bijbehorende indicatoren.

Hypothese 1 Hypothese 2 Hypothese 3

Indicator 1 Indicator 2 Indicator 3 Indicator 1 Indicator 2 Indicator 1 Indicator 2 Indicator 3 Syrië Libië

Tabel 3: Schematisch overzicht resultaten casestudies. = indicator is waargenomen

= indicator is niet waargenomen

= onbekend of waarneming die voor deze indicatoren zijn gedaan leiden tot het verwachte effect.

Hypothese 1

Niet-statelijke actoren kunnen, bij het starten van en tijdens een burgeroorlog, door het bestaan van cyberspace gemakkelijker collectieve actie coördineren en opstandelingen rekruteren.

Indicator 1 De intrede van cyberspace leidt ertoe dat de kosten van de coördinatie van

collectieve actie voor niet-statelijke actoren omlaag gaan.

Indicator 2 Burgers laten zich eerder rekruteren door opstandelingen doordat zij via

cyberspace geïnformeerd zijn over de situatie in hun land.

Indicator 3 Burgers laten zich eerder rekruteren door opstandelingen doordat zij via

cyberspace de voortgang van de burgeroorlog kunnen volgen.

Hypothese 2

Rebellengroepen kunnen dankzij het bestaan van cyberspace makkelijker internationale erkenning krijgen en hun bestaan financieren waardoor zij eenvoudiger kunnen ontstaan en voortbestaan.

Indicator 1 Rebellengroepen gebruiken cyberspace om internationale erkenning te

krijgen.

Indicator 2 Rebellengroepen gebruiken cyberspace om zichzelf te kunnen financieren.

Hypothese 3 Niet-statelijke actoren maken in een burgeroorlog gebruik van ‘external

cyber operations’ met offensieve strategische doelen.

Indicator 1 Rebellengroepen maken gebruik van ‘information dissemination’.

Indicator 2 Rebellengroepen maken gebruik van ‘cyber sabotage’.

Indicator 3 Rebellen maken gebruik van ‘distributed denial of service’ (DDoS). Tabel 4: Overzicht van de opgestelde hypothesen met bijbehorende indicatoren.

(22)

Conclusie

Dit onderzoek begon met het stellen van de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe verandert cyberspace burgeroorlogen in landen met een autoritair regime vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren?’. Deze vraag zal hier beantwoord worden.

Allereerst is gebleken dat nieuwe informatietechnologieën als internet de drijfveer zijn achter veranderingen die worden waargenomen in de manier waarop burgeroorlogen gevoerd worden en dat cyberspace bijdraagt aan het empowerment van niet-statelijke actoren. Respectievelijk bleken deze effecten het sterkst te zijn in landen met een moslimmeerderheid en landen met een autoritair regime. Dit is de basis geweest waarop de keuze voor de burgeroorlogen in Syrië en Libië als uit te voeren casestudies is gebaseerd.

Vervolgens zijn uit de bestaande literatuur op dit gebied drie hypothesen geformuleerd en bijbehorende indicatoren opgesteld waarnaar gezocht is bij het uitvoeren van de casestudies. Van elk van deze hypothesen zijn in ten minste één van de onderzochte burgeroorlogen indicatoren gevonden. Van geen van de hypothesen zijn in beide burgeroorlogen alle indicatoren teruggevonden. Hieruit valt de volgende conclusie te trekken:

Cyberspace verandert burgeroorlogen vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren op zes manieren. Allereerst biedt het oppositiegroepen de mogelijkheid collectieve actie in burgeroorlogen eenvoudiger te coördineren. Ten tweede kunnen oppositiegroepen makkelijker burgers rekruteren door hen te informeren via cyberspace. De derde verandering is dat mensen zich eerder laten rekruteren door oppositiegroepen doordat verslag gedaan wordt van het verloop van de burgeroorlog via cyberspace. Als vierde verandering is waargenomen dat rebellengroepen via cyberspace eenvoudiger internationale erkenning kunnen krijgen. Ten vijfde maken deelnemers van de oppositie gebruik van ‘cyber dissemination’ als wapen in burgeroorlogen. De laatste verandering die is waargenomen is dat niet-statelijke actoren gebruikmaken van ‘distributed denial of service’-aanvallen in burgeroorlogen. De verwachting dat ‘cyber sabotage’ door niet-statelijke actoren zou worden ingezet in burgeroorlogen blijkt onjuist.

Het nieuwe inzicht dat uit deze conclusie naar voren komt is dat cyberspace wel degelijk burgeroorlogen kan veranderen vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren. Alle drie de hypothesen zijn dan ook aannemelijk te noemen na het uitvoeren van dit onderzoek. Niet-statelijke actoren kunnen door het bestaan van cyberspace gemakkelijker collectieve actie coördineren en oppositiegroepen kunnen eenvoudiger nieuwe leden rekruteren. Daarnaast kunnen rebellengroepen gebruikmaken van cyberspace voor het verkrijgen van internationale erkenning en zichzelf makkelijker financieren, wat hun bestaan vereenvoudigt. Ook blijken niet-statelijke actoren gebruik te maken van ‘external cyber operations’ met offensieve strategische doelen.

De mate waarin deze fenomenen zich voordoen en de grootte van de impact die deze nieuwe inzichten hebben op het voeren van burgeroorlogen vanuit het perspectief van niet-statelijke actoren, zijn echter nog onbekend. Dit zou een goed onderwerp zijn voor vervolgonderzoek. Ander relevant vervolgonderzoek zou onderzoek naar de invloed van cyberspace op conflicten in het algemeen en de implicaties van de intrede van cyberspace op andere actoren binnen de internationale betrekkingen kunnen zijn.

(23)

onderzoek wat op dit gebied kwetsbaar is, is zoals eerder genoemd de analyse van de Libische burgeroorlog met betrekking tot hypothese 1. Hier is het onderzoek afhankelijk gebleken van slecht één bron. Ondanks dat deze bron een zeer uitgebreide beschrijving is op basis van rapporten, bestaande literatuur en interviews ter plekke doet dit toch af aan de betrouwbaarheid van dit onderdeel van het onderzoek. Dit is iets waar rekening mee gehouden dient te worden bij de interpretatie van de resultaten. Daarentegen is bij de analyse van burgeroorlog in Syrië enorm veel data met betrekking tot dit onderdeel van het onderzoek gevonden, dit draagt er aan bij dat er toch zinnige conclusies uit dit deel van het onderzoek getrokken kunnen worden.

(24)

Bibliografie

Ali, S. R. & Fahmy, S. (2013). Gatekeeping and citizen journalism: The use of social media during the recent uprisings in Iran, Egypt, and Libya. Media, War & Conflict, 6(1), 55-69.

Aday, S., Farrell, H., Lynch, M., Sides, J., Kelly, J. & Zuckerman, E. (2010). Blogs and bullets: New media in contentious politics. United States Institute of Peace, 1-31.

Al-Rawi, A. K. (2014). Cyber warriors in the middle east: The case of the syrian electronic army.

Public Relations Review, 40(3), 420-428.

Allansson, M., Melander, E. & Themnér, L. (2017). Organized violence, 1989–2016. Journal of

peace research, 54(4), 574-587.

Barnard-Wills, D. & Ashenden, D. (2012). Securing virtual space: Cyber war, cyber terror, and risk.

Space and Culture, 15(2), 110-123.

Belk, R. & Noyes, M. (2012). On the Use of Offensive Cyber Capabilities: A Policy Analysis on Offensive US Cyber Policy. Retrieved from

Berman, A. (2012). Syrian Rebel Use of Social Media. Foreign Policy Research Institute E-Notes. Bieda, D. & Halawi, L. (2015). Cyberspace: A venue for terrorism. Issues in Information Systems,

16(3), 33.

Breuer, A., Landman, T. & Farquhar, D. (2015). Social media and protest mobilization: Evidence from the Tunisian revolution. Democratization, 22(4), 764-792.

Choucri, N. & Clark, D. D. (2012). Integrating cyberspace and international relations: The co-evolution dilemma.

Clinton, citing Syrian boy, sees 'total collapse'. (2011). DAWN. Van: https://www.dawn.com/news/ 633325

Enikolopov, R., Makarin, A. & Petrova, M. (2016). Social media and protest participation: Evidence from russia.

Foss, A. B. (2012). The Libyan Rebellion: With Media as a Weapon: A study of a modern insurgency’s effort to influence international media (Master's thesis).

Freedom in the World 2012. (2012). Retrieved from https://freedomhouse.org/report/freedom-world/2012/mali

Gartzke, E. (2013). The myth of cyberwar: bringing war in cyberspace back down to earth.

International Security, 38(2), 41-73.

Gates, S., Nygård, H. M., Strand, H. & Urdal, H. (2016). Trends in armed conflict, 1946–2014.

Oslo, Norway: Peace Research Institute Oslo.

Gleditsch, N. P. & Rudolfsen, I. (2016). Are Muslim countries more prone to violence? Research &

Politics, 3(2), 2053168016646392.

(25)

Gohdes, A. R. (2017). Studying the Internet and Violent conflict. Conflict Management and Peace

Science, 0738894217733878.

Grohe, E. (2015). The Cyber Dimensions of the Syrian Civil War: Implications for Future Conflict.

Comparative Strategy, 34(2), 133-148.

Howard, P. N. & Hussain, M. M. (2011). The role of digital media. Journal of democracy, 22(3), 35-48.

Jacobson, M. (2010). Terrorist financing and the Internet. Studies in Conflict & Terrorism, 33(4), 353-363.

Jones, B. T. & Mattiacci, E. (2017). A Manifesto, in 140 Characters or Fewer: Social Media as a Tool of Rebel Diplomacy. British Journal of Political Science, 1-23.

Khamis, S., Gold, P. B. & Vaughn, K. (2012). Beyond Egypt’s “Facebook Revolution” and Syria’s “YouTube Uprising:” Comparing Political Contexts, Actors and Communication Strategies. Arab

Media & Society, 15, 1-30.

Kuehl, D. T. (2009). From cyberspace to cyberpower: Defining the problem. Cyberpower and

national security, 24-42.

Langner, R. (2011). Stuxnet: Dissecting a cyberwarfare weapon. IEEE Security & Privacy, 9(3), 49-51.

Lee, B. (2016). The Impact of Cyber Capabilities in the Syrian Civil War. Journal Article| April,

26(8), 52pm.

Little, A. T. (2016). Communication technology and protest. The Journal of Politics, 78(1), 152-166.

Ludlow, P. (2010). Wikileaks and hacktivist culture. The Nation, 4, 25-26.

Moeller, C. L. (2014). Using New Media For Information Operations: A Syrian Insurgency Case Study. Retrieved from http://www.dtic.mil/dtic/tr/fulltext/u2/1023432.pdf

Nye Jr, J. S. (2010). Cyber power. Retrieved from

O'Bagy, E. (2013). The free Syrian army: Institute for the Study of War.

Pierskalla, J. H. & Hollenbach, F. M. (2013). Technology and collective action: The effect of cell phone coverage on political violence in Africa. American Political Science Review, 107(2), 207-224.

Reardon, R. & Choucri, N. (2012). The role of cyberspace in international relations: A view of the

literature. Paper presented at the International Studies Association Annual Convention, San Diego,

CA.

Ruijgrok, K. (2017). From the web to the streets: internet and protests under authoritarian regimes.

Democratization, 24(3), 498-520.

Salehyan, I., Gleditsch, K. S. & Cunningham, D. E. (2011). Explaining external support for insurgent groups. International Organization, 65(4), 709-744.

(26)

Scott-Railton, J. (2013). Revolutionary risks: Cyber technology and threats in the 2011 Libyan revolution. US Naval War College, Tech. Rep.

Setrakian, L. & Zerden, A. (2014). Mapping the Information Sharing Ecosystem of Syria. Syria

Supplement, Prisim(4), 133-143.

Shehabat, A. (2012). The social media cyber-war: the unfolding events in the Syrian revolution 2011. Global Media Journal: Australian Edition, 6(2).

Steinert-Threlkeld, Z. C. (2017). Spontaneous collective action: Peripheral mobilization during the Arab Spring. American Political Science Review, 111(2), 379-403.

Steinert-Threlkeld, Z. C., Mocanu, D., Vespignani, A. & Fowler, J. (2015). Online social networks and offline protest. EPJ Data Science, 4(1), 19.

Themnér, L. (2017). UCDP/PRIO armed conflict dataset codebook. Codebook. Uppsala Conflict Data Program and International Peace Research Institute, Oslo.

Von Einsiedel, S. (2014). Major recent trends in violent conflict. Occasional Paper. United Nations University Centre for Policy Research.

Walter, B. F. (2017). The new new civil wars. Annual Review of Political Science, 20, 469-486. Zambelis, C. (2012). Information wars: assessing the social media battlefield in Syria. CTC

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat moeten ze doen als ze fraude door een klant bemerken?' Als deze instellingen in het bui- tenland gevestigd zijn zal deze verantwoordelijkheid tegenover de Nederlandse overheid

Nederlands is geen taal die op zichzelf staat, maar bestaat uit allerlei subtalen waarvan de sprekers niet altijd doorhebben dat deze anders zijn dan de taal van sprekers

Justitiële verkenningen wordt gratis verspreid onder personen die beleidsmatig werkzaam zijn ten behoeve van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Wie in aanmerking denkt

Although the reading we suggest here does provide one way of opening the discussion about cross-border access to data, it should be pointed out that it provides only a

Although we, as legal scholars, cannot indicate what threshold could or should be adopted in a plausible account, we need to emphasise that, from the legal perspective, it remains

Terwijl de strikte interpretatie van internationaal recht luidt dat grensoverschrijdende doorzoekingen zonder toestemming van de buitenlandse staat een inbreuk vormen op

Juridische bescherming ‘by design’ is niet alleen van belang voor de ICT-infra- structuur die door private partijen wordt ontworpen als ruggengraat van cyber- space, maar juist ook

laten afbrengen (of als de belasting wordt geheven op een grondslag die on- afhankelijk is van economische keu/en, de zogenaamde 'lump sum taxation') Als we — door nauwkeurige