• No results found

Weigerende observandi in Europees perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weigerende observandi in Europees perspectief"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Weigerende observandi in

Europees perspectief

Begeleider: Denis Abels Student: Jasper Boersma Studentnummer: 10633715

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk 1: De terbeschikkingstelling

-Paragraaf 1: De ontwikkeling van de terbeschikkingstelling

-Paragraaf 2: De juridische voorwaarden voor de oplegging van tbs

-Paragraaf 3: De regeling weigerende observandi

-Paragraaf 4: De Nederlandse jurisprudentie inzake weigerende observandi

-

Paragraaf 5: Tussenconclusie

Hoofdstuk 2:

De medische stoornis

-Paragraaf 1: De pro justitia rapportage

-Paragraaf 2: De DSM-classificatie

-Paragraaf 3: Tussenconclusie

Hoofdstuk 3: Artikel 5 EVRM

-Paragraaf 1: Artikel 5 EVRM

-Paragraaf 2: De Europese jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM

-Paragraaf 3: Tussenconclusie

(3)

3

Inleiding:

Op vrijdag 29 september 2017 raakt Anne Faber vermist.1 Nadat zij van huis was weggegaan voor een fietstocht hoorden haar familie en vriend niet meer van haar en zijn de alarmbellen gaan rinkelen. Hierop volgt een grootschalige zoektocht naar Anne die heel Nederland in zijn greep houdt. Op maandag 9 oktober 2017 houdt de politie een 27-jarige verdachte genaamd Michael P. aan. Op basis van zijn verklaringen wordt uiteindelijk op 12 oktober 2017 het lichaam van Anne Faber gevonden. Zij is op de dag van haar fietstocht bruut verkracht en vervolgens vermoord. Naar wat later blijkt is Michael P. de dader. Hij was al eerder veroordeeld voor onder andere een verkrachting van meerdere minderjarige meisjes van zestien en zeventien jaar oud.2 Hij is door de rechtbank hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar. Er is toen geen tbs opgelegd aan hem. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem deze straf verlaagd tot twaalf jaar.3 Ook hier is besloten om geen tbs op te leggen. De voornaamste reden dat er in deze zaak geen tbs werd opgelegd door de rechter is dat Michael P. weigerde mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.4 Hierdoor hebben experts geen mogelijkheid gehad om een stoornis vast te stellen bij hem en hierom heeft de rechter dan ook besloten om niet over te gaan tot het opleggen van een tbs-maatregel.

Dat geen tbs was opgelegd heeft gezorgd voor veel verontwaardiging na de dood van Anne Faber. Het verbaasde veel mensen dat iemand die tot zoiets in staat was niet werd behandeld. Dat hij niet werd behandeld kwam voornamelijk voort uit zijn weigering tot observatie voor onderzoek. Hierdoor kon geen stoornis worden vastgesteld door een medisch expert en heeft de rechter besloten hem geen tbs op te leggen. Uiteindelijk kon hij vrij rondlopen toen hij Anne Faber tegen het lijf liep. Dit kwam mede doordat hem geen tbs was opgelegd. Deze problematiek van de weigerende observandus speelde al langer, maar het had nog niet geleid tot zulke ernstige gevolgen. Door de ophef die er was ontstaan rond de dood van Anne Faber voelde de minister van rechtsbescherming, Sander Dekker, zich genoodzaakt tot het nemen van maatregelen. De minister heeft de Kamer door middel van een brief geïnformeerd over zijn voornemens om de problematiek aan te pakken.5 Hij heeft aangekondigd te komen met nieuwe wetgeving aangaande de werking van artikel 37a Wetboek van Strafrecht. Zelf geeft de minister aan dat dit geen inhoudelijk nieuwe wetgeving betreft maar een uitwerking van de huidige jurisprudentie. De voornaamste doelstelling van deze wetgeving is het verduidelijken van de voorwaarden voor oplegging van tbs. Dit kan namelijk niet alleen wanneer medische experts een stoornis hebben vast gesteld, maar het kan ook wanneer het voor de rechter duidelijk is dat er sprake is van een stoornis. De minister geeft in zijn brief aan dat er sprake moet zijn van de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis. Dit zou al voldoende zijn voor de oplegging van een tbs-maatregel.6 Hierbij geeft hij ook direct aan dat het niet gaat om een medische stoornis. Verder geeft de minister ook aan wat volgens hem het doel is van een tbs-maatregel. De tbs-maatregel is volgens de minister niet alleen bedoeld om te straffen, maar vooral ook bedoeld om de samenleving in de toekomst te beschermen. Niet alleen door middel van het tijdelijk verwijderen van de potentieel gevaarlijke verdachte, maar ook door middel van behandeling zodat de verdachte in de toekomst geen gevaar meer vormt door de behandeling.

1 https://nos.nl/artikel/2196764-tijdlijn-de-vermissing-van-anne-faber.html 2 ECLI:NL:RBARN:2011:BQ8628. 3 ECLI:NL:GHARN:2012:BX9606. 4

ECLI:NL:RBARN:2011:BQ8628, r.o. 6a.

5

Brief Sander Dekker, 8 oktober 2018.

6

(4)

4 Dit roept de vraag op wat het verschil is tussen een medische stoornis, en de juridische vaststelling van de aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis. Het lijkt er namelijk op dat de minister zegt dat er een verschil is tussen de twee en dan is de vraag waar dit verschil in is gelegen. Een verdere vraag is hoe dit alles zich verhoudt binnen het systeem van het EVRM. Nederland is lid van het EVRM en zodoende hebben wij ons te houden aan de regels die daarin zijn vastgelegd en aan de vaste rechtspraak van het EHRM. In artikel 5 EVRM is het grondrecht op vrijheid en veiligheid vastgelegd. Dit is een klassiek grondrecht en hier mag geen inbreuk op worden gemaakt. Maar onder bepaalde voorwaarden kan men deze inbreuk toch rechtvaardigen. De vraag is dan echter of de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis genoeg is om te rechtvaardigen dat iemand tegen zijn wil kan worden vast gehouden. Alles bij elkaar levert dit de volgende vraag op: 'Wat is het verschil tussen een medische stoornis en de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis, en is de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis voldoende om de vrijheidsbeperking onder artikel 5 EVRM te rechtvaardigen?

Deze scriptie zal ik beginnen met een analyse van de verschillende voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor er tbs kan worden opgelegd. De minister heeft immers aangegeven geen nieuwe juridische definities te willen geven maar alleen te verduidelijken wat op dit moment al geldend recht is. Daarna zal ik dieper ingaan op de medische stoornis ten aanzien van tbs. Hierbij zal ik voornamelijk kijken naar de Pro Justitia rapportage. Deze rapportage wordt door de experts opgesteld als er een vermoeden is dat de verdachte lijdt aan een stoornis. Hierbij zal de focus liggen op de DSM-classificatie. Daarna volgt een analyse van het EVRM. Meer specifiek ga ik dan in op artikel 5 EVRM, aangezien daarin het grondrecht op vrijheid en veiligheid is vastgelegd. Als afsluiting zal worden gekeken of het Nederlandse systeem houdbaar is onder de gestelde voorwaarden door het EVRM en het EHRM.

In dit onderzoek zal ik voornamelijk gebruik maken van literatuuronderzoek en een analyse van de jurisprudentie. Door middel van de literatuur en de jurisprudentie zal ik schetsen wat de huidige situatie is en wat er mogelijk verandert door de plannen van de minister. Op deze manier zal ik proberen de vraag te beantwoorden wat het verschil is tussen de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis en een medische stoornis en of deze juridische aannemelijkheid houdbaar is onder artikel 5 EVRM.

(5)

5

Hoofdstuk 1: De terbeschikkingstelling

Paragraaf 1.1: De ontwikkeling van de terbeschikkingstelling

Om te komen tot een duidelijk beeld van de regeling van de tbs zal hier eerst een kort beeld worden geschetst van de ontwikkeling van de maatregel. De eerste introductie van een maatregel voor verminderd toerekeningsvatbaren in het Nederlands strafrechtsstelsel was in 1925/1928 in de zogeheten Psychophatenwetten.7 Deze maatregel werd voornamelijk geïntroduceerd omdat er behoefte was aan een maatregel voor personen die niet volledig toerekeningsvatbaar waren, maar ook niet volledig ontoerekeningsvatbaar waren.8 Deze maatregel heette nog geen tbs, maar tbr. Daarvoor bestond al de maatregel om iemand in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen maar dit was alleen mogelijk als iemand volledig ontoerekeningsvatbaar was. De maatregel van tbr werd gezien als een product van de Moderne Richting.9 De Moderne Richting is een manier van denken over de rechtvaardiging en het nut van straffen die rond het einde van de negentiende eeuw opkwam.10 Deze stroming gaat voornamelijk uit van het idee dat het noodzakelijk is om de samenleving te beveiligen en burgers te beschermen. Om dit te bereiken werd de nadruk meer gelegd op een wetenschappelijke benadering waarbij gebruik moest worden gemaakt van onder andere sociologie en geneeskunde om te komen tot passende straffen. De sanctie moest in deze visie doelmatiger zijn dan voorheen en op die manier moest men proberen om het collectief te beschermen tegen het individu. Een maatregel als de tbr paste hier perfect in omdat deze is toegespitst op het individu van de dader en hiermee beter kan worden gekeken wat er nodig is om te voorkomen dat deze dader opnieuw in de fout gaat.

De Moderne Richting zette zich met haar denkbeelden af tegen de Klassieke rechtvaardigingstheorieën.11 Deze theorieën gingen uit van een heel ander mensbeeld. De relatieve klassieke strafrechtstheorie ging namelijk uit van de rationele mens. Het doel van straffen was dan ook voornamelijk preventie. Door middel van straffen moest de specifieke dader worden afgeschrikt om nogmaals een strafbare daad te begaan en ook moesten andere burgers op die manier worden afgeschrikt om een strafbare daad te begaan. Er werd dan ook uitgegaan van een 'homo economicus' die altijd een rationele afweging zou maken voor hij een strafbare daad zou begaan. Het idee is dat iedere burger voor het begaan van een feit afweegt wat het hem oplevert als hij het feit begaat en wat het hem mogelijk zou kunnen kosten als hij het feit begaat, om vervolgens te besluiten om wel of niet het feit te begaan. Bekende personen die deze theorie uitdragen zijn onder andere Beccaria12 en Bentham13. Zij zijn beiden ook utilisten, wat betekent dat zij uitgaan van het idee dat de moreel juiste daad de daad is die het grootste geluk oplevert voor het grootste aantal mensen. Straffen heeft dus als doel om zo veel mogelijk geluk te brengen voor zo veel mogelijk mensen.

Er is naast de relatieve Klassieke theorie ook een absolute Klassieke theorie.14 De absolute Klassieke theorie gaat uit van een meer repressieve manier van straffen. Er moet in deze visie

7

Stb. 1925, 221 & stb. 1928, 251.

8 Bleichrodt & Vegter, 2016, p. 163. 9

Struijk & Mevis, 2016, p. 97.

10

Bleichrodt & Vegter, 2016, p. 13.

11 Bleichrodt & Vegter, 2016, p. 11. 12

Zie over Beccaria: Rozemond, 2010.

13

J. Bentham, 1830.

14

(6)

6 gestraft worden omdat er een misdaad is begaan. Het kernwoord bij deze visie op straffen is vergelding. Een van de bekendste representanten van deze visie is Immanuel Kant. Door middel van zijn categorische imperatief is hij van mening dat zelfs als de wereld morgen zou vergaan, een dader nog gestraft dient te worden. Straffen dient dan ook geen ander doel dan vergelding en is niet op de toekomst gericht, maar louter op het verleden.

Het is duidelijk dat de maatregel van de tbs niet is voortgekomen uit Klassieke rechtvaardigingstheorieën die minder naar de persoon van de dader kijken en juist meer de nadruk leggen op het belang van de samenleving bij een effectief rechtssysteem. De Moderne Richting is echter gericht op het individu en met behulp van wetenschappelijke inzichten juist op zoek naar manieren om een passende straf op te leggen bij iedere dader.

Een van de laatste grote wijzigingen van het systeem van de tbs was in 1988. 15 Hierbij werd het systeem gecreëerd zoals we dat nu nog in grote lijnen kennen. Tbs werd hierdoor opgesplitst in tbs met twee modaliteiten, te weten tbs met voorwaarden en tbs met dwangverpleging.

Paragraaf 1.2: De juridische voorwaarden voor de oplegging van tbs

In artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is de regeling van de terbeschikkingstelling opgenomen. Het opleggen van deze maatregel kan alleen als er is voldaan aan een aantal juridische voorwaarden. Om te beginnen moet er sprake zijn geweest van een 'gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens'.16 Met een gebrekkige ontwikkeling wordt een uit een aanlegstoornis of beschadiging van de hersenen diepere vorm van zwakzinnigheid bedoeld.17 Van een ziekelijke stoornis is sprake als de geestesvermogens na een korte of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken.18

Uit de zinsnede 'tijdens het begaan' in lid 1 van artikel 37a WvSr. volgt dat er sprake moet zijn van een gelijktijdigheidverband. Dit houdt in dat er sprake moet zijn geweest van een stoornis ten tijde van het delict. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 201319 blijkt dat de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking kan worden gesteld. Dit is anders dan het criterium van artikel 39 WvSr waarbij het van belang is dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend 'wegens' de gebrekkige ontwikkeling of stoornis van zijn geestesvermogens. Een verschil tussen artikel 37a WvSr. en artikel 39 WvSr. is dus dat bij de maatregel van tbs slechts sprake hoeft te zijn van een gelijktijdigheidverband, terwijl voor toepassing van artikel 39 WvSr. ook nodig is dat de stoornis invloed heeft gehad op het handelen van de verdachte . Verder is ook nog van belang, voor zowel artikel 37a WvSr. als artikel 39 WvSr., dat het de stoornis zich niet pas heeft geopenbaard na het bedoelde misdrijf, bijvoorbeeld ten tijde van de berechting.20

Het eerste volledig objectieve criterium volgt uit artikel 37a lid 1 sub 1 WvSr. en houdt in dat het moet gaan om een feit waar vier jaar of meer gevangenisstraf op is gesteld of om een van de

15

Stb. 1986, 587.

16

Artikel 37a WvSr. lid 1.

17 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 13. 18 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 13. 19 ECLI:NL:HR:2013:BX9407 20

(7)

7 genoemde artikelen.21 Mocht het dus niet gaan om een delict dat voldoet aan een van deze criteria, dan kan er geen tbs worden opgelegd.

Het volgende criterium is het gevaarscriterium van artikel 37a lid 1 sub 2 WvSr. Dit eist dat het moet gaan om gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Bij de veiligheid van anderen gaat het hierbij om gevaar voor meer individueel bepaalde personen, in het bijzonder uit de omgeving van de betrokkene.22 Aangaande de algemene veiligheid van personen of goederen gaat het om de belangen gelegen in de veiligheid van het lichaam van meer of minder willekeurige bredere kringen van personen en in het ongeschonden blijven van goederen.23 Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2009 volgt dat de inschatting van het gevaar voor de veiligheid is voorbehouden aan de feitenrechter.24 De feitenrechter zal dus moeten kijken of er sprake is van een gevaar voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen voordat hij tbs mag opleggen.

Om vast te kunnen stellen of er sprake is geweest van een stoornis bij de verdachte ten tijde van het delict dient de rechter zich te laten adviseren door ten minste twee gedragskundigen die beide de verdachte hebben onderzocht en een ondertekend advies hebben uitgebracht. Dat deze ondertekening belangrijk is blijkt uit het arrest van 17 januari 200625 waarin de Hoge Raad aangeeft dat op basis van een faxbericht van het Pieter Baan Centrum en de ondertekening door de psychiater kan worden afgeleid dat de verdachte ook was onderzocht door een psychiater. Uit dit arrest bleek ook dat een arts-assistent psychiatrie het onderzoek mag uitvoeren om te voldoen aan de voorwaarden van een multidisciplinair onderzoek waarbij in ieder geval een van de deskundigen een psychiater moet zijn. Het is dus van belang dat de rapportage is ondertekend. Zonder ondertekening neemt de rechter het advies uit de rapportage niet mee in zijn overwegingen.

In lid 4 staat aangegeven dat als een verdachte weigert medewerking te verlenen aan een onderzoek ten behoeve van een advies zoals bedoeld in lid 3 de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk rapporteren over de reden van de weigering. Voor zover mogelijk doet de rechter zich een ander rapport of advies overleggen dat hem over de wenselijkheid of de noodzakelijkheid van tbs kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is mee te werken. Dit betekent dat ook als een verdachte weigert mee te werken aan het onderzoek naar zijn persoonlijkheid de mogelijkheid bestaat om tbs op te leggen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 9 januari 200126 blijkt echter dat de Hoge Raad van mening is dat als er geen psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens is vastgesteld bij de verdachte, er geen ruimte is om tbs op te leggen aan de verdachte. In deze zaak ging het om een man met verslavingsproblematiek die weigerde mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Door deze weigering kon er geen onderzoek worden verricht naar zijn geestesvermogens en derhalve geen advies worden uitgebracht over zijn persoonlijkheid. Omdat er geen advies kon worden uitgebracht stelde de Hoge Raad vast dat er geen ruimte was om een last tot terbeschikkingstelling op te leggen.

21

De genoemde artikelen zijn: artikel 132, 285, eerste lid, 285b en 395 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b van Wegenverkeerswet 1994 en artikel 11, tweede lid van de Opiumwet.

22 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 18. 23 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 18. 24 ECLI:NL:HR:2009:BG1645 25 ECLI:NL:HR:2006:AU7124 26 ECLI:NL:HR:2001:AD4678

(8)

8 Uit art. 37a lid 5 blijkt dat de rechter ook overige adviezen en rapporten aangaande de persoonlijkheid van de verdachte in aanmerking dient te nemen. Waaraan deze rapporten moeten voldoen geeft de wettekst niet aan.27 Verder neem de rechter de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.

Paragraaf 1.3: De regeling weigerende observandi

1 januari 2020 is de regeling weigerende observandi toegevoegd aan art. 37a WvSr. Deze is vastgelegd in de leden 6 tot en met 9 van art. 37a WvSr. Deze regeling is in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat bij verdachten die alle medewerking weigeren aan een onderzoek naar hun persoonlijkheid en ook geen toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens, toch een mogelijke stoornis kan worden vastgesteld met behulp van hun medische gegevens en hun persoonsgegevens. Dit onderzoek richt zich dan echter alleen op de persoonsgegevens en de medische gegevens van de verdachte. Het advies dat de gedragskundigen kunnen opstellen op basis hiervan moet dan ook worden gezien als een advies in de zin van het vijfde lid van art. 37a WvSr.. Dit houdt in dat het een overig advies betreft en geen volwaardig advies dat op basis van een volledig onderzoek naar de persoon kan worden uitgebracht.

Deze regeling is alleen van toepassing als de verdachte wordt verdacht van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam zoals bedoeld in artikel 38e WvSr. Met de formulering van 'onaantastbaarheid van het lichaam' heeft de wetgever willen aansluiten bij artikel 11 van de Grondwet.2829

Op het moment dat een verdachte wordt verdacht van een dergelijk misdrijf en hij weigert mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid door gedragsdeskundigen en weigert toestemming te verlenen om zijn persoonsgegevens in te zien, kan de officier van justitie de voorzitter van een multidisciplinaire commissie gelasten een advies uit te brengen over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens van de verdachte waaruit mogelijk een stoornis zou kunnen blijken. De commissie is bevoegd om persoonsgegevens van de verdachte op te vragen van artsen en gedragsdeskundigen.30 Zij zijn op hun beurt verplicht om deze gegevens te delen met de commissie als er een verzoek bij hen binnen komt.

Op basis van het advies van de commissie kan de officier van justitie een vordering indienen bij de penitentiaire kamer. Met penitentiaire kamer wordt in deze regeling de meervoudige kamer bedoeld uit artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie, in de samenstelling, bedoeld in het derde lid van dat artikel. De penitentiaire kamer hoort vervolgens eerst de verdachte en kan ook de voorzitter van de multidisciplinaire commissie horen. Als de penitentiaire kamer besluit dat de gegevens van de verdachte gedeeld mogen worden met de gedragsdeskundigen, zodat deze gedragsdeskundigen een advies kunnen uitbrengen over de persoonlijkheid van de verdachte, deelt de penitentiaire kamer dit mede aan de officier van justitie en de verdachte en zodra deze beslissing is genomen deelt de voorzitter van de multidisciplinaire commissie onverwijld de gegevens met de

27

Hofstee, Tekst & Commentaar Strafrecht, commentaar op artikel 37a WvSr.

28 Art. 11 Grondwet; Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op

onaantastbaarheid van zijn lichaam.

29

Hofstee, Tekst & Commentaar Strafrecht, commentaar op artikel 38e WvSr.

30

(9)

9 gedragsdeskundigen.31

In art. 37a lid 9 WvSr. staat beschreven waaruit de multidisciplinaire commissie moet bestaan. Zij bestaat uit een tweetal artsen, onder wie een psychiater, een gedragsdeskundige en twee juristen. De voorzitter van de commissie is een arts, die tevens psychiater is. Over de werkwijze van, geheimhouding door en de besluitvorming van de multidisciplinaire commissie is een maatregel van bestuur vastgesteld, namelijk het besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi.

Mocht een verdachte dus weigeren om mee te werken aan het onderzoek en zijn gegevens niet willen delen, dan kan in sommige gevallen door middel van de regeling weigerende observandus toch een advies worden opgesteld door de gedragsdeskundigen. Dit advies is echter geen advies zoals het wordt bedoeld in lid 3 maar een overig advies zoals wordt bedoeld in lid 5.

Paragraaf 1.4 De Nederlandse jurisprudentie inzake weigerende observandi

Voor de analyse van de jurisprudentie inzake weigerende observandi zal ik uitgebreid een aantal zaken bespreken waarbij er sprake was van weigerende observandi. Op deze manier wordt duidelijk wanneer er tbs is opgelegd door Nederlandse rechters en wat de huidige voorwaarden zijn om tbs op te kunnen leggen. Ik zal eerst dieper ingaan op twee geruchtmakende zaken die een duidelijk beeld schetsen over de oplegging van tbs bij weigerende observandi.

Ten eerste de Hoogerheide-zaak. In deze zaak ging het om een achtjarige scholier die op zijn basisschool om het leven was gebracht door meerdere steekwonden. De verdachte, Juliën C., werd door de rechtbank Breda veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en tbs.32 De rechtbank had tbs opgelegd ook al weigerde de verdachte mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Dat de rechtbank toch kwam tot de oplegging van tbs kwam mede door een rapport van drie jaar daarvoor waaraan de verdachte wel had meegewerkt. In dit rapport werden antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken geconstateerd met een kans op verdere scheefgroei.33 De verdachte was sinds dit rapport niet verder meer behandeld. Verder liet de rechtbank de 'beestachtigheid' van de daad meewegen.34 Het Hof Den Bosch kwam echter tot een andere uitspraak. Het Hof acht moord bewezen en hierdoor komt een levenslange gevangenisstraf in aanmerking.35 Het Hof heeft er dan ook voor gekozen om de verdachte een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft het Hof nog wel overwogen dat het Hof niet heeft kunnen vaststellen of er sprake is geweest van een geestelijke stoornis ten tijde van het delict en derhalve ziet het Hof geen mogelijkheid om over te gaan tot het opleggen van tbs.36 Als reden hiervoor geeft het Hof aan dat de verwachte scheefgroei zonder behandeling van de antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken van de verdachte niet kan worden vastgesteld nu er geen onderzoek mogelijk is geweest naar de verdachte. Op basis van enkel de 'beestachtigheid' van de daad kan niet worden vastgesteld dat er bij de verdachte ten tijde van het delict een geestelijke stoornis bestond.

31

Art. 37a lid 7, lid 8 WvSr.

32

ECLI:NL:RBBRE:2007:BB3032

33 Van der Wolf, Gremmen, van Marle, Mevis, 2012 34 ECLI:NL:RBBRE:2007:BB3032, 6.3 35 ECLI:NLGHSHE:2008:BC5105 36 ECLI:NLGHSHE:2008:BC5105, ro 12, J.7

(10)

10 De Hoge Raad kwam hierna met een verrassende reden om de uitspraak van het Hof te vernietigen en de zaak weer terug te verwijzen. De Hoge Raad heeft de beslissing namelijk vernietigd op de grond dat niet voldoende was onderzocht of de verdachte, gezien zijn psychische gesteldheid, in staat was om zijn eigen verdediging te voeren.37 Er was niet komen vast te staan dat de verdachte de volledige draagwijdte van zijn keuze kon overzien om afstand te doen van rechtsbijstand. De zaak is terug verwezen naar het Hof Arnhem. Het Hof Arnhem heeft Juliën C. veroordeeld voor doodslag tot 12 jaar gevangenisstraf en tbs.38 De conclusie dat er wel degelijk tbs kon worden opgelegd baseert het Hof op basis van de oude rapportage en een groot aantal aanwijzingen uit het strafdossier over de psychische gesteldheid van de verdachte.39 Het Hof heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen gedrag van de verdachte direct voorafgaand aan het feit, zijn gedrag na aanhouding en passages uit verdachte's eigen verklaringen bij de politie. Voorbeelden hiervan zijn verklaringen van de moeder dat de verdachte agressief was richting zijn halfbroertje, een verklaring van zijn huisgenoot dat verdachte last had van wisselende stemmingen, verklaringen uit een rapportage van de P.I. Vught dat verdachte in zichzelf praatte en een eigen verklaring van de verdachte dat hij 'Satan heeft geflest'.40 Het Hof heeft hierbij nog wel overwogen dat wet noch jurisprudentie voorschrijft dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM.41 De zaak is hierna nogmaals naar de Hoge Raad gegaan, maar de Hoge Raad heeft de zaak zonder motivering afgewezen onder verwijzing naar artikel 81 RO.42 Volgens de Hoge Raad was derhalve voldoende duidelijk waarom er tbs met dwangverpleging was opgelegd en behoefde dit geen verdere uitleg. Later komt deze zaak nog terug bij de bespreking van het EVRM aangezien deze zaak nog naar het EHRM is gegaan.

De tweede geruchtmakende zaak betreft een serieverkrachter die door de Rechtbank Breda werd veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf en tbs.43 Dit heeft de Rechtbank gedaan op basis van een advies van een gedragskundige die niet zelf de verdachte had onderzocht maar op basis van dossieronderzoek en aanvullende diagnostiek toch tot de diagnose kwam: 'primair psychoseksuele problematiek die gerelateerd is aan hyperseksualiteit, hechtings- en relatieproblematiek en verslavingsproblemen bij een enigszins antisociale/psychopathische man, die tegen een verstandelijk beperkt niveau aan lijkt te functioneren’.44 In hoger beroep is er echter door het Hof Den Bosch besloten om geen tbs op te leggen.45 Het Hof kwam tot deze beslissing omdat hyperseksualiteit niet voorkomt in de DSM IV en het werd door het Hof dan ook niet als psychische stoornis aangemerkt.46 Daarbij merkt het Hof ook op dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte extreem gedrag vertoont op seksueel gebied en meerdere (pogingen) tot verkrachtingen beging, geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis kan worden afgeleid.47

Om te zien of er daadwerkelijk sprake is van inhoudelijk nieuwe wetgeving in de regeling van de weigerende observandus moet er uitgebreider worden ingegaan op de manier waarop er wordt omgegaan met de weigerende observandus voor deze regeling. Zoals al eerder bleek, is dit niet altijd

37

ECLI:NL:HR:2009:BI2315

38 ECLI:NL:GHARN:BQ4981 39

Van der Wolf, Gremmen, van Marle, Mevis, 2012, p.2

40

ECLI:NL:GHARN:BQ4981, Onder de strafbaarheid van de verdachte.

41 ECLI:NL:GHARN:BQ4981 42 ECLI:NL:HR:BW6184 43 ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2525 44 ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2525 45 ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7167 46 ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7167 47 ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7167

(11)

11 even duidelijk aangezien het Hof Arnhem en het Hof Den Bosch tegen elkaar ingingen bij hun beoordelingen. Waar het Hof Arnhem aangaf dat er ook sprake kan zijn van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis wanneer er geen classificatie volgens de DSM mogelijk is, komt het Hof Den Bosch tot de conclusie dat er geen sprake van een stoornis kan zijn op het moment dat die niet wordt genoemd in de DSM.

Door de auteurs van het stuk 'Worstelen met de weigerende observandus' is een overzicht gemaakt van de relevante jurisprudentie en zij hebben hierbij drie relevante vragen besproken, namelijk wanneer iemand een weigerende observandus is, of een rapport over de weigering voldoende is om tbs op te leggen en hoe er moet worden omgegaan met het gebruik van oudere rapportages.48 Ik zal deze verdeling volgen, aangezien op deze manier alle facetten worden besproken van het probleem van de weigerende observandus. Als namelijk niet duidelijk is wanneer een verdachte een weigerende observandus is, kom je aan de regeling niet toe. Vervolgens is er de vraag of een rapport over de weigering antwoord kan geven op de vraag of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Ten slotte stimuleert de regeling het gebruik van oudere rapportages en derhalve is het relevant om te bezien of er in de Nederlandse jurisprudentie uitspraken zijn gedaan over dit gebruik.

Ten eerste de vraag wanneer iemand moet worden gezien als een weigerende observandus. Daar is in de eerste plaats sprake van op het moment dat iemand volledig weigert mee te werken aan het onderzoek naar zijn persoonlijkheid.49 Maar er is ook sprake van een weigerende observandus als hij voorwaarden stelt aan de manier waarop het onderzoek naar zijn persoonlijkheid mag worden uitgevoerd. Hierbij kan gedacht worden aan iemand die alleen wil worden onderzocht door middel van cameratoezicht50, of iemand die niet wil meewerken als het onderzoek word verricht door het PBC.51 Geen weigerende observandus is de verdachte die beperkt onderzoekbaar is gebleken door zijn geringe vermogen om zich te uiten.52 De weigerende observandus zal dus een verdachte moeten zijn die zelf weigert mee te werken of voorwaarden stelt aan zijn medewerking. Een verdachte kan niet worden aangemerkt als weigerende observandus als blijkt dat hij niet in staat is om mee te werken.

Ten tweede is er de vraag of enkel een rapport over de weigering voldoende is om tbs op te kunnen leggen. Dit kan een probleem opleveren volgens de jurisprudentie omdat er niets gezegd kan worden over het gelijktijdigheidverband met het delict.53 Ook als er door bijvoorbeeld het milieuonderzoek kan worden vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, zal niet snel tbs worden opgelegd.54 Vaak zal er dus zowel een milieuonderzoek als een rapport over de weigering nodig zijn om over te kunnen gaan tot het opleggen van tbs.

Ten derde is er de vraag naar het gebruik van oudere rapportages. De validiteit van deze rapportages is anders dan die gemaakt over de verdachte vlak na het gepleegde delict. In een uitspraak van de Rechtbank Den Bosch is een man veroordeeld tot tbs op basis van een rapportage van tien jaar oud en een rapport over zijn weigering mee te werken.55 Door het rapport over de

48

Van der Wolf, Gremmen, van Marle, Mevis, 2012, p. 4

49 ECLI:NL:HR:2005:AT7310 50 ECLI:NL:PHR:2006:AU6776 51 ECLI:NL:PHR:2006:AV0404 52 ECLI:NL:RBALK:2010:BL3175 53 ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ1593 54

Van der Wolf, Gremmen, van Marle, Mevis, 2012, p. 4

55

(12)

12 weigering ging de rechter er in dit geval van uit dat de eerdere diagnose nog steeds relevant was en dat de ernstige persoonlijkheidsstoornis nog steeds aanwezig was. Uit het gegeven dat er zeven jaar eerder over iemand Pro Justitia is gerapporteerd en bij hem een stoornis is vastgesteld waarvoor hij niet terbeschikkinggesteld en niet op een andere manier behandeld is, kan volgens de rechter afgeleid worden dat deze stoornis nog steeds aanwezig is.56 Rapporteurs die een verdachte eerder al hebben onderzocht mogen bij weigering van medewerking van de verdachte blijven bij een eerder advies dat zij gaven en op deze manier het oude advies actualiseren, met name als het eerdere advies inzicht verschaft in de stoornis ten tijde van het delict in kwestie.57

Rechters kunnen echter ook terughoudend zijn in het toestaan en het gebruiken van oudere rapportages. In een zaak van de Rechtbank Maastricht was er sprake van een weigerende observandus waarover tot tweemaal toe niet kon worden gerapporteerd. Zes jaar eerder was er wel gerapporteerd en was er een alcoholafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, psychopathische en afhankelijke kenmerken vastgesteld. Doordat er echter twee keer niet met zekerheid kon worden vastgesteld of hier nog steeds sprake van was besloot de rechtbank geen tbs op te leggen.58 In hoger beroep werd er echter wel tbs opgelegd door het Hof Den Bosch.59 Dit heeft het Hof gedaan op basis van het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol was ten tijde van het delict, het rapport van zes jaar geleden en het feit dat de verdachte niet was behandeld in die zes jaar. Rechters zijn voornamelijk terughoudend als de oudere rapportages zijn gemaakt op het moment dat de verdachte nog minderjarig was. Dit speelde bijvoorbeeld een rol in een zaak voor het Hof Amsterdam waarbij een verdachte van meerdere geweldsdelicten weigerde mee te werken aan observatie, maar er wel meerdere rapporten waren gemaakt over de verdachte toen hij nog minderjarig was.60 Het Hof gaf hierbij aan dat de eerdere rapporten zijn gemaakt op een moment dat de persoonlijkheid van de verdachte nog in ontwikkeling was.

Paragraaf 1.5: Tussenconclusie

De vraag of er sprake is van inhoudelijk nieuwe wetgeving van de minister kan nu worden beantwoord. De minister zelf heeft aangegeven dat rechters al langer de bevoegdheid hadden om ondanks de weigering van een verdachte om mee te werken aan een onderzoek toch tbs op te leggen. Uit de tekst van de wet volgt al dat als een verdachte weigert mee te werken aan het onderzoek, op basis van artikel 37a lid 4 WvSr. een rapport kan worden opgesteld over deze weigering op basis waarvan er toch tbs kan worden opgelegd. Rechters zijn echter terughoudend om op basis van dat rapport tbs op te leggen omdat het vaak weinig zegt over het bestaan van de gebrekkige ontwikkeling of de ziekelijke stoornis ten tijde van het delict.

De nieuwe wetgeving die is vastgelegd in de regeling weigerende observandi maakt het mogelijk voor gedragsdeskundigen om op basis van oudere rapportages en andere informatie alsnog een advies uit te brengen over de mogelijke aanwezigheid van een stoornis. Gezien de eerdere analyse van de jurisprudentie was het gebruik van oudere rapporten echter al mogelijk. Het verschil is echter dat de mogelijkheid nu bestaat voor de officier van justitie om, in bepaalde situaties, de persoonsgegevens en oudere rapporten van de verdachte in te zien, zelfs wanneer de verdachte hier 56 ECLI:NL:RBGRO:2010:BN2541 57 ECLI:NL:HR:2011:BP2743 58 ECLI:NL:RBMAA:2008:BF3238 59 ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ1348 60 ECLI:NL:GHAMS:2010:BO2550

(13)

13 zelf geen toestemming voor geeft.

Er is met deze nieuwe regeling niets veranderd qua definitie van een weigerende observandus. Sterker nog, de rechtspraak gaat hier verder in dan de nieuwe regeling aangezien zij iemand die voorwaarden stelt aan de observatie opvat als weigerende observandus. Ook is er niets veranderd aan de beslissingsbevoegdheid van de rechter ten opzichte van tbs. Zoals uit de eerdere analyse is gebleken is het de rechter die beslist of tbs op zijn plaats is bij een specifieke verdachte of niet. De rechter mag hierbij afwijken van het advies van de gedragsdeskundige en ook is het niet nodig dat er sprake is van een geregistreerde aandoening zoals in de DSM.

De stelling dat er sprake is van een juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis en niet zozeer van een medische stoornis zal hierna verder worden geanalyseerd door te kijken wat het begrip medische stoornis inhoudt. Dit zal gebeuren door een analyse van de Pro Justitia rapportage waarbij de nadruk ligt op de DSM-classificatie, die wordt gebruikt om te duiden wat de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de verdachte inhoudt.

(14)

14

Hoofdstuk 2: De medische stoornis

Paragraaf 2.1: De Pro Justitia rapportage

Om goed te begrijpen wat het verschil is tussen de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis en de aanwezigheid van een medische stoornis moet worden gekeken naar de Pro Justitia rapportage. Mede aan de hand van deze rapportage beslist de rechter of er een maatregel voor terbeschikkingstelling moet worden opgelegd aan een verdachte of niet. Als duidelijk is wat de deskundige rapporteert in een Pro Justitia rapportage, kan er gekeken worden of er daadwerkelijk een verschil is tussen de aanwezigheid van een medische stoornis en de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis. Het is de rechter die beslist of een maatregel moet worden opgelegd, maar het advies van een deskundig is wel zwaarwegend bij deze beslissing. Daarom is het van belang om te weten waar de rapportage Pro Justitia daadwerkelijk op ziet.

Als eerste zullen we kijken naar wat de gemiddelde vraagstelling is aan een deskundige als hij opdracht krijgt tot het opstellen van een Pro Justitia rapportage. In hun stuk 'De hybride structuur van de rapportage pro Justitia'61 geven Kooijmans en Meynen aan wat de meest gestelde vragen zijn bij een rapportage pro Justitia.

1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven?

2. Hoe was dit ten tijde van het tenlastegelegde?

3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde( zodanig dat het tenlastegelegde daaruit( mede) verklaard kan worden)?

4. Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven: a) op welke manier dat geschiedde,

b) in welke mate het geschiedde en

c) welke conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is? 5. Kan de deskundige gemotiveerd aangeven in welke mate en op welke wijze de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling bij voortbestaan ervan opnieuw aanleiding kan geven tot soortgelijke of andere feiten als waarvan verdachte nu wordt verdacht?

6. Kan de deskundige zo concreet mogelijk aangeven welke maatregelen te adviseren zijn om de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken en binnen welk juridisch kader dat gerealiseerd zou kunnen worden?62

De meeste van deze vragen zijn erop gericht om er achter te komen of de verdachte op het moment dat hij het strafbare feit beging aan een stoornis heeft geleden of niet. De rapportage Pro Justitia heeft betrekking op de vraag naar de stoornis, naar de doorwerking van de stoornis bij de verdachte, naar de mate van doorwerking bij het begaan van het huidige delict en naar de toerekeningsvatbaarheid. Ook wordt er gevraagd hoe groot het gevaar op recidive is en een advies

61

Kooijmans, Meynen, 2012, p. 477-489.

62

Kooijmans, Meynen, 2012, p. 478, zie ook Hoofdstuk 5: Rapportage pro Justitia - theoretische achtergronden bij de discussie Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 189

(15)

15 omtrent welke maatregel zou moeten worden opgelegd.63

Paragraaf 2.2: De DSM-classificatie

Bij het vaststellen of er sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt meestal gebruik gemaakt van de DSM als uitgangspunt. DSM staat voor Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders. De DSM wordt gemaakt door de American Psychiatric Association (APA). De APA selecteert meer dan vijfhonderd Amerikaanse psychiaters en internationale deskundigen die worden verdeeld over werkgroepen. Zij krijgen allen dezelfde vraag voorgelegd, namelijk aan welke criteria een bepaalde ziekte zou moeten voldoen. Uit de antwoorden van de psychiaters en de deskundigen worden de statistisch significante kenmerken opgenomen in de DSM. De geordende stoornissen die hieruit volgen berusten derhalve op afspraken. Door symptomen en gedragingen zo goed mogelijk te beschrijven en hier een bepaalde waarde aan te hechten binnen de stoornis kan tot een geaccepteerde classificatie worden gekomen. De bedoeling van dit werk is om te komen tot een praktisch bruikbaar document. Door middel van heldere, ondubbelzinnige criteria kan op deze manier duidelijk worden beschreven wat de stoornis is waar iemand mogelijk aan lijdt.64 Waar voorheen gebruik werd gemaakt van de DSM-IV is die nu vervangen door de DSM-5. De DSM-5 bestaat uit drie secties. De eerste sectie is een inleiding en gebruiksaanwijzing voor het document. De tweede sectie bestaat uit een opsomming van de vastgestelde categoriale 'diagnoses'. De derde sectie bevat de stoornissen die nog verder wetenschappelijk moeten worden onderzocht voordat zij als stoornis kunnen worden opgenomen in sectie twee.65

Het werken met de DSM-classificatie kent echter ook zijn tekortkomingen. De eerste kritiek is dat door het classificeren van stoornissen de rol van het subject wordt verkleind. Het zegt namelijk niets meer over iemand zijn beweegredenen of intenties. Een stoornis is vaak niet makkelijk onder een simpele noemer te plaatsen. Om dit op te vangen maakt de DSM-5 gebruik van een brede categorie genaamd: 'Another Specified Personality Disorder'.66

Een tweede beperking van de DSM-classificatie is de validiteit of geldigheid van de etiketten.67 Het probleem is dat door een systeem als de DSM een zekere geldigheid wordt gesuggereerd van de daarin opgenomen diagnoses. Het betreft echter geen exacte wetenschap en dus is de uiteindelijke diagnose ook niet met zulke zekerheid te stellen. Dit probleem wordt door Antoine Mooij beschreven als een 'raster dat over de werkelijkheid wordt gelegd.68 Mooij geeft aan dat dit gebruik van classificatie ertoe kan leiden dat men gaat denken dat de rubrieken en stoornissen zoals ze genoemd worden, ook daadwerkelijk op die manier de realiteit zouden weerspiegelen. Dit is niet het geval aangezien het slechts een ordeningsmiddel betreft dat zou

63

Kooijman, Jörg, Hoofdstuk 9: Het juridische kader van de gedragskundige rapportage, Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht. P. 363

64

Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer: een inleiding, een handleiding, een handreiking, Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 98

65 Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer: een inleiding, een handleiding, een handreiking, Uit:

Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 99

66

Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer: een inleiding, een handleiding, een handreiking, Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 102

67

Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer: een inleiding, een handleiding, een handreiking, Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 103

68

(16)

16 moeten helpen bij zowel diagnose als communicatie met mensen buiten de beroepsgroep, zoals rechters.

Een andere beperking is het gegeven dat gestoordheid wordt afgegrensd van de normaliteit.69 Dit betekent dat alles wat niet standaard is als gestoord gezien kan gaan worden. Dit heeft er in het verleden zelfs toe geleid dat homoseksualiteit was opgenomen in de DSM, aangezien homoseksualiteit afwijkt van de standaard.

De laatste beperking die wordt genoemd door van Marle en Van der Wolf is het a-theoretische uitgangspunt. Het gaat hierbij om de vraag hoe het kan dat de ene persoon met een bepaalde stoornis wel tot een delict komt, terwijl een ander persoon met dezelfde stoornis niet tot een delict komt. Het etiket werpt geen licht op het hoe en waarom iemand vanuit zijn stoornis tot een delict komt en dit is de vraag die rechters graag beantwoord willen zien. Louter de vaststelling van een stoornis aan de hand van de DSM geeft dus niet altijd antwoord op de vraag hoe het kan dat deze verdachte tot een delict is gekomen.

Paragraaf 2.3: Tussenconclusie

Wat stelt een gedragsdeskundige daadwerkelijk vast als hij rapporteert in een rapportage Pro Justitia? Ik heb me bij de beantwoording van deze vraag geconcentreerd op de DSM-classificatie, omdat deze classificatie wordt gebruikt om aan te geven waar de verdachte in een zaak aan lijdt. De overige vragen die worden gesteld aan de rapporteurs zijn in dit onderzoek minder van belang. De toerekeningsvatbaarheid geeft niet aan wanneer men kan spreken van een medische stoornis. Ook volgt dit niet uit de vraag welke maatregelen de rapporteur zou aanbevelen om soortgelijke gedragingen in de toekomst te voorkomen. De belangrijkste vraag om te weten of de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis heeft, is de eerste vraag, namelijk of de rapporteur in diagnostische zin kan omschrijven waaruit de stoornis of de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte bestaat. Hiervoor maakt de rapporteur gebruik van de DSM-classificatie. Deze classificatie zorgt er echter voor dat de rechter gaat geloven dat de stoornissen die daarin zijn opgenomen ook allemaal stoornissen zijn terwijl dat niet altijd zo hoeft te zijn. Bij de vraag naar een medische stoornis wordt er dus vaak een stoornis uit de DSM genoemd. Dit zijn echter niet altijd stoornissen en deze classificatiemethode kan er zelfs toe leiden dat rechters alleen nog tbs opleggen als de rapporteur spreekt over een stoornis die is genoemd in de DSM 5.70

Wat is dan het verschil tussen de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis en de aanwezigheid van een medische stoornis? Het voornaamste verschil zit hem in het feit dat de medische stoornis meer bevat dan de juridische stoornis. De medische stoornis is namelijk gestoeld op observaties van een deskundige die de verdachte heeft onderzocht en op basis van dit onderzoek een stoornis vaststelt bij een verdachte. Een juridische stoornis is echter louter een vaststelling door een rechter dat er sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten tijde van het delict. Het grote verschil is echter de rol van beide partijen in de zaak. Waar de deskundige slechts als adviseur optreedt, neemt de rechter daadwerkelijk de beslissing om tbs op te leggen of daar vanaf te zien. Er is dus een verschil tussen de medische stoornis en de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van de stoornis. Heeft de minister echter gelijk als hij zegt dat

69 Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer: een inleiding, een handleiding, een handreiking, Uit:

Gedragskundige rapportage in het strafrecht. p. 104

70

(17)

17 het bij tbs om deze juridische aannemelijkheid gaat? In ieder geval gaat het bij de oplegging van tbs niet om een medische stoornis. Uit de wetgeving blijkt dat het moet gaan om een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Deze voorwaarde is bewust breed gehouden om ervoor te zorgen dat niemand die wel tbs nodig heeft, de (verplichte) hulp niet krijgt. Ook is er op deze manier geprobeerd om de wet toekomstbestendig te maken.71 Het brede karakter van de voorwaarde zorgt er echter ook voor dat de medische stoornis veel beperkter is dan het juridisch criterium. De minister heeft dus gelijk dat het in de basis niet direct hoeft te gaan om een medisch vastgestelde stoornis.

71

(18)

18

Hoofdstuk 3: Artikel 5 EVRM

Paragraaf 1: Artikel 5 EVRM

Als reactie op de Tweede Wereldoorlog hebben de leden van de Raad van Europa het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opgesteld.72 Met het opstellen van dit verdrag probeerden zij duidelijk te maken dat wat er was gebeurd, nooit meer mocht gebeuren. In dit verdrag zijn dan ook verschillende grondrechten opgenomen die gezien werden als essentieel voor een democratie. Nederland was een van de eerste ondertekenaars en dient zich ook te houden aan de beperkingen die zijn opgelegd door het verdrag. Door de werking van artikelen 93 en 94 van de Grondwet hebben internationale verdragen, zoals het EVRM, directe werking in Nederland.73 Het is in dit onderzoek dan ook van belang om uit te zoeken wat het EVRM zegt over het Nederlandse systeem van tbs.

Het EVRM heeft in artikel 5 het recht op vrijheid en veiligheid vastgelegd. Lid 1 van dit artikel luidt:

Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:

a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter; b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een

overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;

c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde

rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;

d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn

opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te geleiden;

e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van

besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;

f. in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op

onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.

Artikel 37a WvSr., en dus de terbeschikkingstelling, valt onder lid 1 sub e, namelijk de rechtmatige detentie van geesteszieken. In de Engelse versie heet dit 'persons of unsound mind'. Mocht iemand

72

Nieuwenhuis, den Heijer, Hins, Hoofdstukken grondrechten, p. 23.

73

(19)

19 geestesziek zijn, dan mag de overheid hem onder bepaalde omstandigheden zijn vrijheid ontnemen om de overige leden van de maatschappij te beschermen. Ook valt de maatregel onder lid 1 sub a, aangezien het een maatregel betreft die wordt opgelegd door een daartoe bevoegde rechter.

Om te zien of een overheid dit artikel schendt moet er naar twee dingen worden gekeken: de reikwijdte van het artikel en de eventuele beperkingmogelijkheden.74 Wanneer het grondrecht van toepassing is en de handeling van de overheid geen geoorloofde beperking is, dient de overheid zich te onthouden van de handeling. In het geval van tbs is het geen vraag of het grondrecht op vrijheid en veiligheid in het geding is. Iemand wordt verplicht om een behandeling te ondergaan en daarmee wordt zijn vrijheid afgenomen. De vraag is in dit geval dan ook of er een beperkingmogelijkheid van toepassing is. Er zijn drie categorieën aan verdragsbepalingen te onderscheiden op basis waarvan gezien kan worden of een beperking mogelijk is.75 Ten eerste is er de absoluut geformuleerde verdragsbepaling. Deze staat geen enkele beperking toe. Een voorbeeld hiervan is artikel 3 EVRM met het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling. Ten tweede is er de categorie verdragsbepalingen die in de omschrijving van het grondrecht zelf ruimte laten van bepaalde, duidelijk omschreven, beperkingen. Een voorbeeld hiervan is artikel 4 leden 2 en 3 EVRM, waarbij lid 2 gedwongen arbeid verbiedt, maar lid 3 een aantal uitzonderingen op noemt. De derde en laatste categorie verdragsbepalingen zijn die met een beperkingsclausulering. Dit houdt in dat er moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden om de mogelijke beperking van een grondrecht te legitimeren. Een voorbeeld hiervan is artikel 10 EVRM, waarbij in het eerste lid de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd, maar in het tweede lid een clausule is opgenomen met een aantal voorwaarden waar eventuele beperkingen van dat grondrecht aan zullen moeten voldoen.

In dit geval gaat het om artikel 5 EVRM. Dit artikel valt onder de tweede categorie bepalingen waarbij er een aantal duidelijk omschreven mogelijke beperkingen is van het grondrecht. Omdat bij de verplichte behandeling door middel van tbs iemand zijn vrijheid wordt ontnomen, is voldaan aan het vereiste van de reikwijdte. Maar er hoeft nog geen sprake te zijn van een schending nu er een aantal mogelijke beperkingen is. Zoals eerder genoemd valt de maatregel van tbs onder sub e, het gaat namelijk om de verplichte behandeling van geesteszieken. De vraag is echter of men kan spreken van een daadwerkelijk geesteszieke wanneer die ziekte niet langer is vastgesteld door een deskundige. Overigens kan een beperking gestoeld zijn op meer dan een mogelijke beperking. In het geval van tbs valt dit ook onder sub a, aangezien de maatregel is opgelegd als veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.

Paragraaf 3.2: De Europese jurisprudentie inzake artikel 5 EVRM

Zoals eerder genoemd komt hier de 'Hoogerheide'-zaak weer terug. De verdachte is namelijk naar het EHRM gestapt omdat hij van mening was dat hem geen tbs kon worden opgelegd nu er geen Pro Justitia rapportage is opgemaakt over hem. De zaak 'Constancia'76 betreft deze zaak en legt duidelijk uit waar een land aan moet voldoen wil het artikel 5 EVRM niet overtreden.

Onder paragraaf 25 geeft het EHRM aan, aan welke condities moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een 'person of unsound mind'. Ten eerste moet er vastgesteld zijn dat er sprake is van een 'true mental disorder'. Dit moet zijn gebeurd door een deskundige op basis van objectieve,

74

Nieuwenhuis, den Heijer, Hins, Hoofdstukken grondrechten, p. 67

75

Nieuwenhuis, den Heijer, Hins, Hoofdstukken grondrechten, p. 105

76

(20)

20 medische expertise. Ten tweede moet de geestelijke stoornis van dien aard zijn dat verplichte opsluiting gerechtvaardigd is. Ten derde moet de verplichte opsluiting gebaseerd blijven op het blijven bestaan van de aandoening.

Mocht het niet mogelijk zijn om een verdachte te onderzoeken, bijvoorbeeld vanwege zijn weigering om mee te werken, dan is het ook toegestaan om de vaststelling van de stoornis te doen op basis van het medische dossier van de verdachte.77 Hierbij is echter wel van belang dat het moet gaan om de toestand van de verdachte op dat moment en niet alleen om zijn verleden. 78

Voorts is van belang dat het opsluiten van de verdachte niet van arbitraire aard is. Alle andere mogelijkheden moeten zijn onderzocht om te voorkomen dat iemand moet worden opgesloten. Mocht het echter niet mogelijk zijn om minder ingrijpende maatregelen te gebruiken om de veiligheid van de maatschappij of de desbetreffende individu te waarborgen dan is opsluiting gerechtvaardigd.

Ook geeft het EHRM aan dat het gerechtvaardigd kan zijn om iemand op te sluiten op basis van meerdere gronden. Hierbij geeft het EHRM aan dat in het geval van opsluiting zowel sub a als sub e zijn te gebruiken als rechtvaardigingen.79 Voor tbs betekent dit concreet dat als er geen rechtvaardiging mogelijk is op grond van sub e, de maatregel alsnog kan worden rechtvaardigt op basis van sub a. De verplichte opsluiting is immers opgelegd door een daartoe bevoegde rechter. In paragraaf 31 bespreekt het EHRM de rechtvaardiging door middel van sub a. Hier geeft het EHRM aan dat dit gerechtvaardigd is. Deze rechtvaardiging kan echter verdwijnen wanneer de beslissing om tbs te verlengen, en op die manier een verdachte langer tegen zij wil vast te houden, niet langer gebaseerd is op dezelfde gronden waarop de maatregel is opgelegd. Mocht de maatregel zijn opgelegd op basis van gevaar voor recidive, en de beslissing om de tbs te verlengen op basis van een andere grond, is er sprake van een mogelijke schending omdat de rechtvaardiging dan niet langer van kracht is.

Afsluitend heeft het EHRM in de zaak 'Constancia' besloten dat er geen sprake was van een inbreuk op artikel 5 EVRM door Nederland. Omdat de verschillende deskundigen zich in deze zaak hadden gebaseerd op eerdere rapporten en de rechter de verschillende uitspraken van de verdachte hadden gebruikt om te komen tot zijn veroordeling hebben zij voldoende vastgesteld dat er sprake was van een stoornis ten tijde van het delict.

Paragraaf 3.3: Tussenconclusie

Voldoet de Nederlandse regeling van tbs en de nieuwe regeling van de weigerende observandi aan de voorwaarden gesteld door het EHRM? Het opleggen van de maatregel tbs is een inbreuk op artikel 5 EVRM, men ontneemt iemand immers zijn vrijheid. De vraag is echter of deze inbreuk gerechtvaardigd is. Dat kan het zijn als het valt onder een van de genoemde gronden in lid 1 sub a tot en met f. In het geval van de tbs gaat het dan voornamelijk om sub e, al heeft de jurisprudentie van het EHRM laten zien dat de maatregel ook kan worden gerechtvaardigd onder sub a.80 Het is bij de toepassing van de rechtvaardiging van sub e wel van belang dat het gaat om iemand bij wie een medische stoornis is vastgesteld door een medisch deskundige. In de regeling voor weigerende observandi gaat het dan om de vaststelling die wordt gedaan, door een deskundige, nadat de

77 Constancia v the Netherlands, ECLI:NL:XX:2015:230, nr. 26 78

Varbanov v Bugaria, nr. 31365/96, nr. 47

79

Constancia v the Netherlands, ECLI:NL:XX:2015:230, nr. 28

80

(21)

21 commissie heeft vastgesteld dat er bruikbare persoonsgegevens in relatie tot de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis aanwezig zijn om tot deze vaststelling te kunnen komen. Hier is dus geen conflict tussen de Nederlandse wetgeving en de Europese wetgeving.

Dit conflict kan er echter wel zijn als het gaat om de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis in plaats van de aanwezigheid van een medische stoornis. Op het moment dat een verdachte weigert mee te werken en er zijn geen bruikbare persoonsgegevens die kunnen worden gebruikt, wordt de oplegging van tbs mogelijk een inbreuk op artikel 5 EVRM. Het gaat dan namelijk niet langer om de vaststelling van een stoornis door een medisch expert, maar enkel een vaststelling door een rechter. Het is dan niet langer gerechtvaardigd om iemand op basis van artikel 5 lid 1 sub e EVRM zijn vrijheid te ontnemen.

Dit conflict betekent echter niet dat de maatregel dan helemaal niet meer kan worden gerechtvaardigd onder artikel 5 EVRM. Deze rechtvaardiging kan namelijk ook worden gedaan onder sub a in plaats van sub e. Waar sub e specifiek ziet op geesteszieken en dus meer toepasselijk is, ziet sub a op de rechtmatige detentie na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter. In het geval van de maatregel tot tbs wordt deze maatregel opgelegd door een daartoe bevoegde rechter. Als de rechter besluit dat op basis van bijvoorbeeld delictgevaarlijkheid een maatregel op zijn plaats zou zijn, dan zou de detentie die volgt uit deze oplegging van de maatregel gerechtvaardigd zijn onder sub a. Er kan echter wel een conflict ontstaan wanneer de verlenging van de maatregel wordt gebaseerd op andere gronden dan die waarop de originele veroordeling gebaseerd is. Waar door de nieuwe wetgeving er een conflict kan ontstaan met sub e, levert dit geen onoverkomelijk probleem op nu de maatregel ook kan worden gerechtvaardigd onder sub a.

(22)

22

Conclusie

De minister van Rechtsbescherming wil door middel van nieuwe wetgeving proberen om te voorkomen dat personen die een mogelijk gevaar vormen voor de maatschappij zich onbehandeld in de maatschappij bewegen. Dit heeft hij onder andere geprobeerd door middel van de regeling weigerende observandi. Door middel van deze regeling moet het makkelijker worden voor rechters om te kijken of er sprake is van een stoornis om tbs op te kunnen leggen op het moment dat een verdachte weigert mee te werken aan observatie.

In deze scriptie heb ik eerst de Nederlandse wetgeving en de Nederlandse jurisprudentie inzake weigerende observandi geanalyseerd. De claim was namelijk dat de voorgestelde wetgeving geen inhoudelijk nieuw recht betrof maar slechts een uitwerking van de huidige jurisprudentie. Dit bleek te kloppen. De nieuwe wetgeving geeft rechters toestemming tbs op te leggen bij een verdachte die weigert mee te werken aan een onderzoek door inzage te verlenen in oudere rapportages en het medische dossier van een verdachte. Voordat hier echter aan wordt toegekomen moet er eerst een aantal stappen worden gezet. Eerst moet er namelijk een commissie kijken of er genoeg informatie in het dossier aanwezig is om te komen tot de vaststelling van een stoornis. Nadat de commissie heeft besloten dat daar sprake van is, mogen de gedragsdeskundigen kijken naar de rapporten. De gedragsdeskundigen maken vervolgens een rapport op over de mogelijk gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bij de verdachte en op basis van dit rapport kan de rechter tbs opleggen.

Hierna heb ik gekeken naar de uitspraak van de minister dat het onder art. 37a WvSr. niet gaat om de aanwezigheid van een medische stoornis, maar om de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis. Om deze uitspraak te toetsen heb ik het verschil tussen de twee begrippen geschetst. De medische stoornis wordt voornamelijk beschreven aan de hand van de DSM. Dit is een handboek dat alle mogelijke stoornissen bevat. Het wordt gebruikt door psychiaters en psychologen, onder meer om aan de rechter duidelijk te maken waar de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bij de verdachte uit bestaat en wat de mogelijke gevolgen daarvan zijn. Op deze classificatie is echter kritiek vanuit de psychiatrie. Doordat alles wordt beschreven met een aan zekerheid grenzende stelligheid - er wordt immers een term opgeschreven die een ziektebeeld beschrijft - heb je kans dat zowel rechters als deskundigen blind varen op de stoornissen die zijn beschreven in de DSM en niet meer verder kijken. Ook loop je het risico dat rechters enkel tbs opleggen voor stoornissen die zijn beschreven in de DSM en niet meer verder kijken.

De juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis is inderdaad iets anders dan de aanwezigheid van een medische stoornis. Het gaat bij de vaststelling door de rechter namelijk niet om een medische diagnose maar om een beslissing tot het opleggen van een maatregel. Als de rechter in het licht van andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld delictgevaarlijkheid of algemeen gedrag van de verdachte, besluit dat verplichte behandeling in de vorm van tbs nodig is voor de verdachte dan bestaat deze mogelijkheid. Dit is echter geen vaststelling van een medische stoornis, maar zoals de minister al heeft beschreven is er dan wel sprake van de juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis.

Als laatste heb ik gekeken naar artikel 5 EVRM. Nu we hebben vastgesteld dat het inderdaad niet gaat om een medische stoornis is de vraag of een verplichte behandeling dan nog wel is gerechtvaardigd onder artikel 5 EVRM. De Europese rechters geven echter ruimte om tbs op te

(23)

23 leggen als de verdachte weigert mee te werken aan onderzoek. Zij geven ook aan dat het opleggen van deze maatregel is gerechtvaardigd op basis van oudere onderzoeken. De nieuwe regelgeving van de minister aangaande weigerende observandi valt dus nog onder de beperking van artikel 5 lid 1 sub e EVRM.

Wat echter niet is toegestaan is tbs opleggen op grond van sub e op het moment dat de vaststelling van de stoornis niet is gedaan door een medisch expert. Het is met andere woorden niet toegestaan als de rechter op eigen houtje gaat besluiten dat iemand lijdt aan ziekelijke stoornis. Dit kan een probleem vormen als de minister vasthoudt aan de stelling dat het moet gaan om een juridische aannemelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis in plaats van een medische stoornis. Er is dan immers geen sprake van een stoornis vastgesteld door een medisch expert.

Door middel van onder andere deze wetgeving hoopt de minister te voorkomen dat mensen als Michael P. de tbs ontlopen. De regeling bevat een extra middel dat kan worden ingezet als de verdachte weigert mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Er is geen sprake van een schending van artikel 5 EVRM nu we hebben gezien dat de vaststelling op basis van het dossier onder sub e is toegestaan, mits deze vaststelling wordt gedaan door een medisch deskundige. Mocht er niet genoeg informatie in het dossier aanwezig zijn om te komen tot deze vaststelling, dan kan de maatregel nog worden gerechtvaardigd onder sub a.

De regeling is echter niet volledig vrij van kritiek. Een van de kritieken is dat, als er nog geen eerdere rapporten zijn uitgebracht over iemand en hij weigert onderzoek, men niets heeft aan deze regeling. De regeling maakt namelijk wel mogelijk dat de persoonsgegevens van een verdachte worden geanalyseerd om te bezien of er sprake is van een mogelijke stoornis, maar als er niets te vinden is in deze persoonsgegevens voegt de regeling niets toe. De regeling is dan ook symboolpolitiek genoemd.81

81

Wolf, Mevis, Beschouwingen over weigeren en beveiligen naar attentie van de zaak Michael P., Uit: Delikt en

(24)

24

Literatuurlijst:

Wetten en jurisprudentie:

- Artikel 37a Wetboek van Strafrecht - Artikel 39 Wetboek van Strafrecht - Artikel 5 EVRM

-Tekst en Commentaar Artikel 5 EVRM.

- Hofstee, Tekst & Commentaar Strafrecht, commentaar op artikel 37a WvSr. - Hofstee, Tekst & Commentaar Strafrecht, commentaar op artikel 38e WvSr. - Fleuren, T&C Grondwet en Statuut, commentaar op art. 93 Gw

- Besluit van 28 november 2019, Stb. 435. - Kamerstukken II 1979/80, 11 270 Nederlandse jurisprudentie: - ECLI:NL:RBARN:2011:BQ8628. - ECLI:NL:GHARN:2012:BX9606. - ECLI:NL:HR:2013:BX9407 - ECLI:NL:HR:2009:BG1645 - ECLI:NL:HR:2006:AU7124 - ECLI:NL:HR:2001:AD4678 - ECLI:NL:RBBRE:2007:BB3032 -ECLI:NLGHSHE:2008:BC5105 ECLI:NL:HR:2009:BI2315 -ECLI:NL:GHARN:BQ4981 - ECLI:NL:HR:BW6184 - ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2525 -ECLI:NL:GHSHE:2011:BT7167 - ECLI:NL:HR:2005:AT7310 -ECLI:NL:PHR:2006:AU6776 -ECLI:NL:PHR:2006:AV0404 - ECLI:NL:RBALK:2010:BL3175 -ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ1593 - ECLI:NL:RBSHE:2009:BI4444 -ECLI:NL:RBGRO:2010:BN2541 -ECLI:NL:HR:2011:BP2743 -ECLI:NL:RBMAA:2008:BF3238 -ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ1348 -ECLI:NL:GHAMS:2010:BO2550 Europese jurisprudentie:

- Constancia v the Netherlands, ECLI:NL:XX:2015:230, - Varbanov v. Bulgaria, no. 31365/96

Boeken:

- F.W Bleichrodt., P.C Vegter., Sanctierecht, Wolters Kluwer, 2016

- M. Den Heijer, A.W. Hins, A.J Nieuwenhuis, Hoofdstukken grondrechten, Ars Aequi Libri, 2017

- H.J.C. van Marle, P.A.M. Mevis, M.J.F. van der Wolf, Gedragskundige rapportage in het strafrecht, Kluwer, 2013

-P.A.M. Mevis e.a. (red.), Omzwervingen tussen psychiatrie en recht, Deventer: Wolters Kluwer 2015. Artikelen:

- A. Mooij, 'Rapportage, classificatie, diagnostiek', uit: Omzwervingen tussen psychiatrie en recht, 2015 - H.J.C. van Marle, M.J.F. van der Wolf,Hoofdstuk 2: Forensisch psychiatrische ziekteleer, een inleiding, een

handleiding, een handreiking, Uit: Gedragskundige rapportage in het strafrecht, 2013

-G. Meynen, H.J.C. van Marle, Hoofdstuk 5: Rapportage pro justitia - theoretische achtergronden bij de

(25)

25

- T. Kooijman, N. Jörg, Hoofdstuk 9: Het het juridisch kader van de gedragskundige rapportage, Uit:

Gedragskundige rapportage in het strafrecht, 2013

- M.J.F. van der Wolf, E.M. Gremmen, H.J.C. van Marle & P.A.M. Mevis, Worstelen met de weigerende

observandus, Uit: Delikt & Delinkwent, 2012/74

- SStruijk,. and P. Mevis , Legal Constraints on the Indeterminate Control of ‘Dangerous’ Sex Offenders in the Community: The Dutch Perspective (December 13, 2016). Erasmus Law Review, Vol. 9, No. 2, 2016.

- S. Dekker, Minister van Rechtsbescherming, Brief aan de tweede kamer over de aanpak van weigerende

observandi

- T. Kooijmans, G. Meynen, De hybride structuur van de rapportage pro Justitia: Over toerekeningsvatbaarheid en risico. Uit: Delikt en Delinkwent, 2012/13

- P.A.M. Mevis, M.J.F. Van der Wolf, Beschouwingen over weigeren en beveiligen n.a.v. de zaak Michael P., Uit: Delikt en Delinkwent, 2018 Aflervring 4 nummer 27

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

in de eerste plaats is verbonden met de veroordeling wegens een delict en het gevaar dat zich reeds heeft ver- werkelijkt, en dat aan de voor oplegging daarvan vereiste

Weliswaar zegt Ladegast dat voor bepaalde momenten tijdens het kerstfeest een combinatie van Prestant 8', Octaaf 4', Gemshoorn 4', Trompet 8' en Bourdon 16' geschikt is, die

Er wordt een lid toegevoegd, luidende: de gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om

Volgens [eiseres] hebben de gedragingen van de Staat en de Stichting ertoe geleid dat zij geadopteerd heeft kunnen worden op de door haar gestelde (illegale) wijze, dat zij

Als je denkt dat iets niet goed gaat bij je vriendje of vriendinnetje, een klasgenootje of iemand uit je buurt, dan is er voor jou het.

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’... een dienst bewijst. Ik wacht nu op een brief van jou voor ik me hierover een opinie vorm, en in

De zomer van 2013 laat groenspecialist Chris Winter echter proactief nadenken over iepenbeheer: veertig iepen laten in een korte periode zien dat zij zwaar geïnfec- teerd zijn