• No results found

Bodemkundige aspecten van de afsluiting der zeegaten met betrekking tot de provincie Zeeland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bodemkundige aspecten van de afsluiting der zeegaten met betrekking tot de provincie Zeeland"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

;r; K' ""• i*. •»ail,'*': . » " ' ; j . l f f A H M .

é*/.¥/: éty.r//f\£Jïft)

: ;WA£|N»4$ï*t* BlBfctmHEfefc atlokfcin« w o r Bodeatorterlag

Bir«et*tm Prof, Dr C.H. Sdtlaaa

m ^ E x p o r t âO 336« !% f i \ . .jpr.* ik ;J •tfJ.WV.MAi* p* •iii*i««a!f*;.

doon i r L.A.H» 4* a » t ,

' bod#aicttodl«e bii *•

Stiohtlfl« TOOT " V Ä f W«g«alBg«û, JtOl 19S It!,* ' « ^ ^ ^

trsM'*-\ót^ i^o-©i

(2)

iffi IfiilftiiiiiBmJIiilliii

I Iaitldlar ^

II D« wordingegwohiedenia ven Zeeiead

III Kort* b««ohrijvin« n n de tooraeaaete IA -2*#***«' voor*«»*!

• gronden

XT Enkel« opmerkingen over de waternuianoudUg «a 4«

tea bet grondwater van de reraonillende in Zeeland voorkom

dn grondwa

7 landbouwkundige waarde em mogelijkheden ren de verechilleitf

in Zeel and voorkomende gronden

71 Landbouwkundig« mogelijkheden na af»luiting Ten de *eeg»t«i

(3)

'<•>•» " " ; ' * ' -"- ' *••*£ . * & * : ' ^ ' ,"k » ï ,**•'*• . * * - ^ , ^ ** .* **^ T-fl-î^ • ' . • • • ' V'. . ~ v ' , -tf '• . - - ' » • • - ..;.i-A'V . . « ' *"*.«

Zetland vooïal op hot gobiod TOB do mteo«iB$ *ia bopooldo

groadaa, Torsiltiag van «nd«r« groaé«ii, g«br^ «itt imt«r T«&

goodo tanlitolt «la drinkwotor

WNWP

hot ••« «t giot- oa oppfti

w«*o* ia do tnlûbow« Door do» pr»bi«tt«fl «IJn d« »«r«i«<ïtf

aogolijkhodoa op de waohllloado gnuAift U p m t i

D« oploaoia« Iran do bo*on*ow>OAao BO«iiiJldMid*B »w

toojpal gosooht word» la hot wiaaoa *»a twt! wator* d*V B*B )

baroikon door afaluiting n s do Megaton OÙ do towdn« TOB «

watorbofckona. Do agrariaoho aogolijkhodon soodofl do* op do '

:

aoooto grondoû aanaarfcalijk wrgroot wordon*

In de Tolgonda fcpofdotukkea worden in het tort OB

toot globaal do huidige- on do tookoaotlgo »ogelijkaeden op

agrariaoh gobiod woorgogoToa, BOB bodeafetadige • en eon wat«

hui^houdlomdige beaohouwing Tan de prorinoie Zeeland goat hi«

(4)

Toer îiôt verkrijgen van een goed inzicht in de aard van de b o d « is het noodzakelijk, dat men bekend is met de

wijze, waarop deze is ontstaan« Voor de ontstaansgeschiedenis van de bodem tan Zeeland moeten we teruggaan tot het Boreaal

(ca 5000 j . v.Chr.).

Op het eind van het Boreaal ontstond de sohoorwal, lopende vanaf Galais tot eiren ten noorden van alkmaar. Het ontstaan Tan de sohoorwal hield verband met de doorbraak van het Hauw van Calais. Deze doorbraak was een gevolg van de

steeds rijzende zeespiegel. Door de zeestromingen werd zand naar ons land verplaatst. Dit zand kwam iets ten westen van d« tegenwoordige duinenrij in de vorm van zandbanken tot af zettli Deze Atlantische sohoorwal kennen we nu nog als het Oude Duin* landschap van Monster tot Alkmaar.

De sohoorwal, die we dus moeten opvatten als het ge-heel van zandbanken en depressies» is aanvankelijk zeer slecb.1 gesloten geweest. Zodoend© konden achter de sohoorwal afzettii gen plaats vinden van oud zeszand en oude zeeklei. Deze afzet-ting is bekend als oude blauwe zeeklei. Op Schouwen komt deze klei nog even aan de oppervlakte, maar overigens is deze afzei ting in geheel Zeeland door jongere afzettingen overdekt.

Later, toen de sohoorwal tengevolge van de grotere oapaclteit van het Kauw van Calais het strandmeer grotendeels afsloot, kwam aan de vorming van de oude blauwe zeeklei een einde. Het meer achter de sohoorwal verzoette, het verloor de invloed van de getijden en er ontstond een niet of slecht

afwaterend moeras. Dit laatste had tot gevolg een veengroei, die vele eeuwen lang doorging«

(5)

«•3—

steeds rijzende zeespiegel op verschillende plaatsen doorbraken van de schoorwal. De zee begon toen steeds meer invloed te

krijgen» Deze invloed verliep niet geleidelijk, maar met spron-gen. Perioden, waarin de zee sterk terrein won op het land,

werden gescheiden door tijden, waarin ze zich weer enigpzins terug trok. De zee won echter, afgezien van de perioden van teruggang, steeds meer veld. Door het ingrijpen van de mens, die in de 11e eeuw overging tot het opwerpen van dammen en dij-ken, kwam hieraan een einde« In zijn strijd tegen de zee vond de mens een bondgenoot in de jonge duinvorming, Tijdens en ook reeds voor de aanleg van dijken werd n.1. de oude schoorwal door een nieuwe zeebarrière vervangen: de jonge duinen.

Zeeland w a s , voordat men ingreep, al sterk aangetast, veel sterker dan Holland boven de grote rivieren, waar de

eb-en vloedversohilleb-en zoveel geringer zijn. Veel land heeft meb-en aan de zee prijs moeten geven« Slechts enkele oude kernen ble-ven tenslotte over.

De eerste aantasting van het veen vond kort voor onze jaartelling plaats. Door het vrij plotseling binnendrin-gen van de zee, ontstonden bij deze eerste transgressie op ver-schillende plaatsen zeelnhammen« Het veen werd veelal over een bepaalde dikte weggeslagen en het niet aangetaste deel werd overdekt door een laag kalkrljk slibhoudend zand of kalkhou-dende lichte zavel of zavel« Deze zandige afzettingen vinden we op het ogenblik terug in de ondergrond van de z.g. kielplaat-gronden, die we praotisch op alle Zeeuwse eilanden aantreffen.

De zee-inhammen zijn zeer waarschijnlijk de voorlo-pers van de huidige in Zeeland voorkomende zeegaten. Voor de latere transgressie hebben ze steeds als lnvalspoorten dienst gedaan«

(6)

rijker geweest dan de vorige. Het veen werd van alle kanten

door diep het land indringende krekenstelsels aangetast. Yer-schillende van da bij de eerste transgressie ontstane kreken werden nu aanmerkelijk vergroot. Deze tweede transgressie nam omstreeks de 9e eeuw een einde.

De meeste van de bij de tweede transgressie ontsta-ne kreken zijn verland door zand- en kleiafzettingen. Ook wer-den van de kreken uit de oude veenkernen met een dikkere of

dunnere laag klei overdekt. Er ontstond een sohorrenlandsehap. Ven het door het zeewater aangevoerde zand en slib, kwam het zandig materiaal In en dicht bij de ïsreek tot afzet-ting, terwijl het fijnste slib het veenlandsohap bedekte. De getijdegeulen bouwden zodoende een paar flauwe oeverwallen op langs hun eigen bedding, bestaande uit zandig materiaal, ter-wijl de bedding zelf op de duur eveneens met zandig materiaal werd opgevuld.

In de loop der tijden zakte het overslibde veen

sterk in. Door deze Inüinking ontstond een inversie (omkering van het reliëf)van het landschap, waardoor alle terreinen met veenondergrond lager kwamen te liggen dan de verzande kreken, waar het veen weggeslagen was. De verlande kreken zijn op het ogenblik als ruggen in het landschap te vervolgen. De oorsproi kelijke hoger gelegen schorren zijn nu als laag gelegen korame* of poelen in het terrein terug te vinden. Het Inversieverschi, sel is het duidelijkst op Vlalcheren waar te nemen.

De gebieden, waarin de inversie volledig heeft plaats gehad, noemt men het Oudeland en de hiertoe behorende gronden Oudelandgronden. Tot deze gronden behoren de kalkloze

(7)

-5-poelgrondan met dé bijbehorende oude kreekruggronden en de oude klelplaatgronden.

De kalkloze poelen waren oorspronkelijk hoge schor-ren, waarop reeds tijdens de vorming der bodemprofielen gedeel-telijke ontkalking van de grond plaats vond. Op deze wijze is het te verklaren, dat de profielen van de poelgronden zo kalk-loos zijn in tegenstelling tot die der kreekruggronden. De profielen op de kreekruggen worden meestal op een diepte van oa 50 cm onder het maaiveld kalkhoudend.

De derde mariene transgressie begon ongeveer 1000 j» n.Shr.. Bij deze aantasting ontstonden er opnieuw eb- en vloed-kreken» Ook werd er weer klei op het oude landschap afgezet» De laatst© stroomresten van de kreken uit deze derde overstro-mingsperiode vinden we op het ogenblik nog als laagten in het terrein terug. Een omkering van het reliëf heeft in dit geval niet plaats gevonden, aangezien het veen in de ondergrond

ont-breekt.

Het landschap, dat bij de derde mariene transgressie ontstond, wordt tot het Middelland gerekend; de hierbij behorer de gronden heten Middellandgronden• Het landschapsbeeld van het Middelland is ongeveer gelijk aan die van het Oudeland. In het Middelland worden eveneens kreekrug- an poelgronden aangetrof-fen. Zowel de kreekrug- als de poelgronden zijn hier meestal

tot in de bovengrond kalkhoudend tot kalkrijk.

Het Middelland is op te vatten als een verjonging vari het Oudeland met kalkrijke afzettingen. Deze verjonging is het sterkst geweest op plaatsen, waar nieuwe getijdegeulen gevormd werden, die daarna dichtslibden met nieuw materiaal» Op verschillende andere plaatsen heeft geen complete vernieu-wing plaats gevonden» Men treft er dan ook geen jonge maar

(8)

kreekruggron-den, die bij total® vernieuwing een geh««! kalkrljk profiel geven, bij gedeeltelijke verjonging eea prof iel met een kalk-arme bovengrond en een kalkrijke ondergrond*

Tijdens de derde transgressieperiode begon de mené zieh door het opwerpen van dammen tegen net opdringende water te beschermen. Ben aantal lage kreekbeddinggrondan kan ver-klaard worden door aan te nemen, dat door de bovengenoemde das-men de kreekbeddingen niet konden verlanden, zodat ze thans nog als lage kreekbeddingen in het terrein liggen»

Omstreeks U 0 0 j . n.Chr. ging men zieh langzamerhand beter en doêaatlger tegen het zeewater beschermen, n.1. door aanleg van dijken. Hierdoor werd la de regel nieuw land gewon-nen. Verschillende delen werden nadien nog wel ernstig geteis-terd door talrijke dijkdoorbraken, waarbij soms landverlies op-trad, maar langdurige overstromingen, zoals eerder voorkwamen, behoorden toen tot het verleden.

Het landschap, dat onder invloed van de bedijking ontstond, wordt Hiejawland genoemd; de hierbij behorende gron-den heten Nieuwlandgrongron-den. Het Nieuwland, dat dus de jongere polders omvat, wijkt sterk af van het oude kernlaad* De voor-naamste reden hiervan is wel, dat het veen in de ondergrond grotendeels of gehe el ontbreekt. Van omkering van het reliëf Is hier dan ook geen sprake. De Nleuwlandgronden zijn, op de gronden van de kreek bedding en na, dan ook vrij vlak gelegen« De kreken, die op het moment van bedijking als laagten In het terrein lagen, zijn als zodanig nog steeds te herkennen. Het ïïieuwland bestaat uit klei- en zavelgronden, die tot tn de bo-vengrond kalkrijk zijn. Het profiel van deze gronden wordt in de ondergrond zavellger.

Bij het ontstaan van het Nieuwland kunnen we onder-scheid maken tussen aanwassen en opwassen.

(9)

7

-ûngeveer 1300 j» n.Chr. was de periode van de ergste

aantasting van het oude kernland blijkbaar voorbij. In de ver-loren gegane gebieden ontstonden op een ondergrond van nog niet geheel weggeslagen veen een groot aantal zandplaten, die gelei-delijk met kleiig loateriaal opslibden. Dit zijn de z.g. opwas-sen. Deze opwassen waren gescheiden door kleinere en grotere geulen. Er ontstond aldus een uitgestrekt schorrenlandsohap.

Tussen 1300 en 1600 zijn deze opwassen» die over een grote uitgestrektheid reeds rijp waren, in een snel tempo be-dijkt. Meestal bedijkte men tegen de oude kernen aan« Sommige opwassen eehter zijn oorspronkelijk als eiland bedijkt.

Na deze periode van intensieve opslibbing en geringe aantasting hadden de meeste Zeeuwse eilanden in grote trekken de huidige vormen. Verschillende oude kernen waren toen echter nog gescheiden door enkele grote kreken»

In de 16© eeuw kwamen veel dijkdoorbraken voor. Vrij veel land ging toen verloren, zowel oude kerngebieden als jong« polders.

Ha 1600 werd het weer rustiger. Verschillende poldem zijn na die tijd nog bedijkt. De sedimentatie stond toen vrij-wel geheel onder invloed van de dijken, waarbij de z.g.

aanwas-sen ontstonden.

Voor het ontstaan van een aanwas, is er een bestaan-de dijk van een polbestaan-der nodig. Tegen bestaan-deze waterkering begint het nieuwe land zich te vormen of te "wesson". Is het buiten-dijkse land voldoende opgeslibd, dan kan tot inpoldering wordaa overgegaan. In zo'n nieuwe polder vinden we de hoogste en

zwaarste opslibbing tegen de oude dijken aan. De profielen wor-den dsn in de richting van de nieuwe dijk geleidelijk zandlger, afgezien ven kreken die het nieuwe land doorsneden hebben.

(10)

Na de voornaamste landschappen in het kort behandeld te hebben, rest ons nu nog de duinen, die voor Walcheren en

Schouwen van belang zijn, als afzonderlijk landsehap te noemen In Zeeland zijn d© duinen jong«, Deze groeiden na de indijking nog Trij sterk« In tegenstelling tot de oude duinen, die zich als lage wallen voordeden, bestaan de jonge uit hoge duinen-reeksen* Deze liggen zonder uitzondering op de jonge zeeklei. Op verschillende plekken komt zelfs op het strand het jonge zeekleilandschap weer voor de dag, Gedeeltelijk hebben de dui-nen het er achtergelegen kleilandschap overstoven. Deze over-stoven gedeelten vormen de vervlogen duinen»

(11)

-9-III KORTE BESCHRIJTINS VAN DE VOORNAAMSTE IN ZEELAHP YOORKQ-MENDE OROKPM

Zeeland laat zich, zoals we boven zagen, In een aan-tal landschappen indelen. De in ieder landschap voorkomende gronden kunnen onderverdeeld worden in bodemreeksen. De bodem-reeksen op hun beurt weer in bodemtypen.

D© bodemtypen, bodemreeksen en grotere eenheden wor-den aangeduid door een symbool. De grotere eenhewor-den worwor-den

weergegeven met een of meer hoofdletters. De bodemreeksen met minstens nog een letfeer. Tenslotte worden de bodemtypen aange-duid met de reeksletters, gevolgd door een cijfer.

In het navolgende zullen alleen dé bodemreeksen in het kort beschreven worden. Bij deze beschrijvingen zullen ten aanzien van de zwaarte van de grond de volgende termen gebruikt worden:

zand: minder dan. 10$ afslibbare delen (kleiner dan 16 mu) zeer lichte zavel: 10 - 15 % afslibbare delen

lichte zavel: 15 - 25 % afslibbare delen zavel : 25 - 25 $ afslibbare delen

lichte klei: 35 - 45 $ afslibbare delen

klei en zware klei: meer dan 45 $ afslibbare delen.

In de besohrijvingen wordt onder bovengrond verstaan de laag van 0 25 a 30 om. De ondergrond is de laag van 30

-100 cm en de diepere ondergrond ligt beneden -100 cm. Qude zeeklei (F)

De oude zeeklei komt alleen in het lage gedeelte van de polder Schouwen aan de oppervlakte. Het veen, dat oorspron-kelijk deze klei nog bedekte, is In vroegere jaren ten behoeve

(12)

van de zoutwinning afgegraven (gemoerd).

De p r o f i e l e n van de oude zeekleigronden (Pm) bestaan u i t k a l k l o z e , f i j n z a n d i g e , s l a p p e , l i c h t e k l e i of zavel

(nodd e r k l e i ) , (noddie op ca 50 cm (nodd i e p t e g e l e i (nodd e l i j k overgaat i n g e r e -duceerd, kalkhoudend, a l of n i e t slibhoudend zand. De onder-grond heeft een brak t o t zout k a r a k t e r .

Jonge zeeklei (M)

De oudste a f z e t t i n g e n van de jonge z e e k l e i vormen d© Oudelandgronden (MO). Op Walcheren, Zuid-Beveland, Schouwen-Duivelend en Tholen komen Oudelandgronden aan de o p p e r v l a k t e . Ten o p z i c h t e van de endere jonge z e e k l e i a f z e t t i n g e n l i g g e n deze gronden l a a g . Als gevolg van de i n v e r s i e en van de l a t e r e moer-n e r l moer-n g (vooral op Walcheremoer-n)kwamemoer-n de poelgromoer-ndemoer-n zeer laag emoer-n onregelmatig te l i g g e n .

De bodemprofielen van de Oudelandgronden z i j n prak-t i s c h kalkloos en hebben een s l e c h prak-t e s prak-t r u c prak-t u u r .

De onderverdeling van de Oudelandgronden i s naar zwaarte van het p r o f i e l en hoogteligging in het t e r r e i n . We onderscheiden de volgende bodemreeksen:

Oude kreekruggronden (MOk) Oude overgangsgronden (MOt)

Oude poelgronden (MOp) Oud® k l e i p l a a t g r o n d e n (KOa).

Ojüde—kreekru^grpndeja^ïMOkJ^,

Tan d© Oudelandgronden hebben de kreekruggronden de l i c h t s t © p r o f i e l e n en liggen het hoogst i n het t e r r e i n . De bodemprofielen van deze reeks bestaan u i t een kalkarme t o t k a l k -l o z e , -l i o h t z a v e -l i g e of zave-lige bovengrond. De zave-lige t o t zandige ondergrond i s kalkhoudend. De bovengrond vertoont

(13)

-11-neiging tot diohtslempen. Door het ondiep voorkomen van grof zand in de ondergrond zijn verschillende kreekruggronden erg droogtegevoelig.

De oude overgangsgronden liggen op de overgang van de oude kreekrug- naar de oude poelgronden. De profielen zijn iets zwaarder dan bij de oude kreekruggronden en tevens iets lager gelegen. De zavelige tot kleiige bovengrond ie praktisch kalkloos (lage pH'a). De ondergrond is eveneens zavelig tot klelig. Veen komt meestal voor tussen 80 en 200 om onder het maaiveld. Veel profielen, vooral op Walcheren, zijn gemoerd. De laagstgelegen profielen van deze reeks vertonen in de onder-grond reductieversohijnselen. De structuur van de meeste over-gangsgronden is matig.

0udej?oelgronden_ ( MQj?l

D© oude poelgronden zijn de laagstgelegen gronden van het Oudeland en liggen het verst van de voormalige kreken verwijderd. Ze bestaan uit homogene kalkloze zware kleiprofie-len op veen (vaak gemoerd). De zwaarte van de boven- en de

on-dergrond varieert van lichte klei tot zware en zeer zware klei De bovengrond wordt verder gekenmerkt door een enigszins zuur karakter (lage pH^s), Veelalhebben de profielen hoge grondwate standen met reductieverschijnselen in de ondergrond. Het grond water is bovendien meestal brak. De gronden hebben een slecht« structuur en zijn matig doorlatend.

Alleen op Walcheren en op Schouwen komen oude klei-plaatgronden voor. Op Walcheren worden deze gronden vooral IJ het noordwesten van het Oudeland aangetroffen. Op Schouwen is de oppervlakte, die de oude kleiplaatgronden innemen, onbedui« dend. De bodemprofielen van de oude kleiplaatgronden worden

(14)

gekenmerkt door een kalkloze zavelige tot liohtkleiige boven-grond, die op de overgang naar de ondergrond rust op een kalk-loze zware, min of meer ondoorlatende kleilaag (knippige klei). De ondergrond is kalkrijk en bestaat uit lichte zavel of slibhoudend zand.

Middellandgronden (MM)

De op de Oudeland volgende Middellandgronden (Ml)

worden op Waloheren* Zuid-Beveland, Schouwen-Duiveland, Tholen en Oost Zeeuws-Ylaanderen aangetroffen. Op Oost Zeeuws-Vlaande« ren na worden de Middellandgronden dus daar gevonden, waar te-vens Oudelandgronden voorkomen*

In profielopbouw en landschappelijke ligging verto-nen de Middellandgronden enige overeenkomsten met de Oudeland-gronden. Het Middelland wordt ook gekenmerkt door kreekruggen en poelen. Gemiddeld liggen de Middellandgronden iets hoger dan de Oudelandgronden. Over het algemeen vertoont het Middel-land in veel geringer mate inversie.

De bodemprofielen van het Middelland zijn kalkrijker dan die van het Oudeland en er is minder zwaarteverschil tussen kreekrug- en poelgronden. De laagst gelegen profielen worden naar onderen toe zwaarder. De structuur van de bodemprofielen vertoont overeenkomst met die van de Nieuwlandgronden. In het Middelland worden de volgende bodemreeksen onderscheiden:

Kreekbeddinggronden (MMb Jongere kreekruggronden (Mir

Jonge kreekruggronden (Mfiffk Jonge overgangsgronden ( M t

Jonge poelgronden (IMp Kre_ekbedding^ronden X^Mb2

(15)

-lo-is over het algemeen gering. Deze lag© gronden vinden we in de niet volledig diöhtgeslibde kreken. Ze bestaan uit kalkrij-ke profielen met een licht zavelige tot een kleiige bovengron<! De profielen worden naar beneden toe geleidelijk lichter. De natuurlijke drainage van deze profielen is goed. Bij een lig-ging in een hoge kreekrug is de hoogteliglig-ging boven het grond« water het gunstigst.

Jonjggre kreekrugfgronden (MMr)

De jongere kreekruggronden zijn meestal ontstaan do< verjonging en vergroting van bestaande Oudelan& kreken. De bo-demprofielen van deze gronden hebben een kalkarme bovengrond} de ondergrond la daarentegen kalkrijk. De bovengrond kan in zwaarte variëren van lichte zavel tot zware klei. Op de over-gang naar de ondergrond wordt het profiel soms iets zwaarder. Deze zwaardere laag is minder compact dan die van de oude kle: plaatgronden. De ondergrond is lichtzavelig tot zandig. De natuurlijke drainage is minder dan die van de kalkrijke jonge kreekruggronden. Inkele jongere kreekruggronden met een te on« diepe grofzandige ondergrond zijn droogtegevoelig.

In de gebieden met sterke verjongingen worden de jonge kreekruggronden aangetroffen« Deze gronden zijn vrij h&

gelegen. Ze bestaan uit vrij kalkrijke bodemprofielen. De bo-vengrond is kalkhoudend tot kalkrijk, de ondergrond is kalk-rijk. De zwaarte van de bovengrond varieert van lichte zavel tot klei. Onder de bouwvoor komt soms een iets zwaardere laag voor» De ondergrond bestaat uit liohtzavelig tot zandlg mate-riaal. De diepere ondergrond is steeds veenloos. De profielen

(16)

De jong® overgangsgronden zijn Iets lager gelegen dan d© jong© kreekruggronden. Het zijn gronden met kalkhouden-d© tot kalkrijk© bodemprofielen. D© bovengrond is kalkhoudend tot kalkrijk, d© ondergrond is steeds kalkrijk. D© zwaarte van d© bo¥@ngrond varieert van zavel tot licht© klei. De onder-grond Is ongeveer van dezelfde zwaarte, soms Iets zwaarder. Vaak wordt het oud© oppervlak van het Oudeland als een zware laag In d© ondergrond terug gevonden. D© jong© overgangsgron-den hebben hoger© grondwaterstanovergangsgron-den dan de kreekruggronovergangsgron-den ©n zijn minder doorlatend.

De laagstgelegen gronden van het Middelland zijn de jong® poelgronden. Deze liggen eohter gemiddeld iets hoger dan d© poelgronden van het Oudeland. Verder zijn ze, in tegenstel-ling tot de oude poelgronden, kalkhoudend. De bouwvoor is kalk* arm, doch op enig© diept© wordt het profiel kalkhoudend. D©

bodemprofielen zijn homogeen van opbouw ©n bestaan uit klei of zware klei. Vaak wordt in d© ondergrond veen aangetroffen; veel profielen zijn dan ook gemoerd. De jong© poelgronden zijn ma-tig doorlatend, eohter beter dan de oude poelgronden. De onder* grond is meestal zilt*

ïlleuwlaadgronden (M&)

H@t grootst© gedeelte van de oppervlakte van de pro-vincie Zeeland wordt ingenomen door Kleuwlandgronden (ï$ï). Het zijn grotendeels afzettingen tegen bedijkt land aan. Op het ogenblik vindt afzetting van Nieuwlandgrond hier en daar nog

buitendijks plaats.

Het Nieuwland vertoont met betrekking tot de land-schappelijk© ligging weinig overeenkomst met Oud- ©n Middelland

(17)

-15-Kenmerkend voor de Nleuwlandpolders Is de vlakke topografie en de betrekkelijke hoge ligging. Gemiddeld liggen de Nleuwland-polders 1 m * N.A.P.. Ir heeft zieh geen inversie voorgedaan; een venige ondergrond is boven 120 om onder maaiveld nagenoeg nooit aanwezig.

Onderling kunnen de Nieuwlandpolders nog wel enig versehil in hoogteligging vertonen. Overigens wordt de enigs* zins vlakke topografie in een Nieuwlsndpolder wel eens onder-broken door vrij diep gelegen kreekbeddingen. Over het alge-meen hebben deze kreekbeddingen sleohts zwak ontwikkelde oever wallen»

De bodemprofielen van de Nieuwlandgronden zijn over-wegend kalkrijk. De profielen worden naar beneden llehter. De

zwaarte van de bovengrond kan variëren van klei tot lichte za-vel. Scherpe grenzen tussen bepaalde bodemprofielen zijn in het Nieuwland niet aanwezig. De structuur van de meeste gron-den is goed.

De volgende bodemreeksen worden In het Nieuwland onderscheiden:

Sohorgronden (MHs Zuurbomige goh©*- en plaatgronden (MSu

Hoge plaatgronden (MNk Lage plaat- of slikgronden (MH1

Kreekbeddlnggronden (MKb Kreekoeverwalgronden {MNr

Overslaggronden (MHo

Tan de Nieuwlandgronden nemen de sohorgronden de grootste oppervlakte in. De ligging van deze gronden ten op-zichte van hun omgeving is middelhoog tot hoog. De schorgrond«

(18)

bestaan uit kalkrijke 8n zeer kalkrijke bodemprofielen. De bovengrond bestaat uit meer of minder klelhoudend materiaal, dat geleidelijk overgaat in fljnzandig, slibhoudend materiaal» Het grove zeezand wordt pas in de diepere ondergrond aangetroi-fen. De schorgronden hebben een goede structuur. De waterhuis-houding is doorgaans eveneens zeer goed. De schorgronden lijken dus veel op de kalkrijke jonge kreekruggronden zonder grofzan* storingen.

guurbomi£emschor- en^plaa,t^ronde^ l Mul

Vooral op het eiland Tholen komen in enkele Nieuw-landpolders de zogenaamde zuurbomige schor- en plaatgronden voor. Op de andere eilanden (o.a. Schouwen-Duiveland) worden deze gronden in veel geringere mate aangetroffen. Het zijn kalkrijke zavel- en kleigronden, die gekenmerkt zijn door sterk roestige profielen met een slechte structuur, veelal in een horizont vlak onder de bouwvoor. De gronden blijven in het voorjaar lang nat en papperig en drogen daarna snel op tot har-de kluiten. De ondoorlatenhar-de laag verhinhar-dert har-de afvoer van water in het voorjaar en de capillaire opstijging in de zomer»

Bij zuurbomige schorgronden komt het grove zand niet binnen 100 cm beneden maaiveld voor, bij zuurbomige plaatgronden wel. gogejplaatgronden. X^pcJ,

De hoge plaatgronden zijn de hoogstgelegen gronden van het Hieuwland. De verschillen in hoogteligging in vergelij-king met andere gronden van het Nieuwland zijn niet zo groot

als tussen oude kreekrug- en oude poelgronden, maar een duide-lijk hoogteverschil van 0.5 a l m met de schorgronden is in vele gevallen aanwezig. De hoge plaatgronden bestaan uit kalk-rijke lichte en zeer lichte zavelproflelen met ondiepe grofzan-dige ondergrond. Door de hoge ligging (ook ten opzichte van het grondwater) ondervinden deze gronden snel last van verdroging.

(19)

-17-De gronden, waarvan net dek yen de kleihoudende bovengrond

het dikst l sf zijn net minst dsoogtegevoellg. Over het algemeen

zijn de hoge plaatgronden t e vergelijken met de kalkrijke kreekruggronden met een grofzandige ondergrond.

Be lage plaatgronden zijn op de kreekbeddinggronden na de laagstgelegen gronden van het Nieuwland. Deze gronden zijn ingepolderd in een onrijp stadium. Ze liggen daardoor lager dan de sohorgronden. In profielopbouw komen ze overeen met de hoge plaatgronden, dus kalkrijke zavelige profielen met

binnen 100 om beneden maaiveld reeds grof zand. Deze gronden, die meestal tezamen met de schorgronden in eenzelfde polder liggen, kunnen, tengevolge van hun lage ligging, hun waterte-kort aanvullen vanuit het grondwater. Slechts a l s het grondwa-t e r grondwa-t e diep s grondwa-t a a grondwa-t , zijn deze gronden grondwa-t e droog, vooral bij grondwa-t e dunne kleidekken.

^eek.beddinjgßr2naen. j ^ g b l

Een geringe oppervlakte van het Nieuwland wordt inge nomen door kreekbeddinggronden. Deze gronden worden in de niet volledig dichtgeslibde kreken aangetroffen. Het zijn de laagst gelegen gronden van het Nieuwland. De zwaarte van het bodempro f i e l Is sterk wisselend. Deze i s in de regel van secundair be-lang, daar de reductie op geringe diepte optreedt en de v e r z i l t i n g meestal sterk i s .

SFâ^^TOrwaJ^onjîen^MNrl

De kreekoeverwalgronden nemen evenals de kreekbed-dinggronden een zeer geringe oppervlakte i n . Op Sehouwen-Dulve land beslaan de kreekoeverwalgronden een oppervlakte, die nog van enige betekenis genoemd kan worden« Ze bestaan daar u i t kalkrijke l i c h t e zavelprofielen. De bovengrond i s zeer l i c h t

(20)

tot Hohtzavelig, De ondergaand bestaat uit iets slibhoudend, droog fijn zand. De gronden liggen betrekkelijk hoog, ook ten opzichte van het grondwater. Ze stuiven gemakkelijk.

£vfjr£lajggr£nden. lB%oJ.

De overslaggronden zijn ontstaan tengevolge van dijkdoorbraken. De oppervlakte, die deze gronden innemen, is van geringe betekenis. Ze bestaan uit profielen, waarvan de bo-vengrond sterk zandig is. De ondergrond is steeds zwaarder. De zandige overslaggrond is in de meeste gevallen kalkarm. De dik-te van d© overslaglaag varieert van 50 tot 100 cm.

Dulagandgronden (D)

Een groot oppervlak In het westen van Schouwen wordt ingenomen door jonge duinen. Verder vinden we ze langs de

noord- en westkust van Walcheren. De duinen in het noordwesten van West Z@euws-¥laanderen beslaan slechts een zeer geringe oppervlakte.

De duinen zijn ontstaan door overstuiving van het jonge zeekleilsndschap. Bij de profielen van de duinzandgrondes van het natuurlandschap en van de eigenlijke vervlogen duinzand gronden wordt d© watarophoudende zeekleilaag eerst beneden ©en meter aangetroffen. Op de overgang naar de zeekleigronden komt deze laag hoger in het profiel voor.

D© meeste duinzanden liggen hoog en hebben diepe grondwaterstanden. Deze gronden zijn te droog en derhalve niet in cultuur. De laaggelegen duinzand- en de vervlogen duinzand« gronden met aanmerkelijk ondiepere grondwaterstanden zijn wel in cultuur genomen, alhoewel veel van deze gronden nog aan de droge kant zijn.

(21)

-19-De in cultuur zijnde duiazandgronden kunnen alsvolgt onderverdeeld worden:

Duinvlaktegronden (Da) Buinrandgronden (Br) Vervlogen duingronden(Dv)

^j^nvlalctegponden, 1%)^

De duinvlaktegronden worden praotisoh alleen op Schouwen aangetroffen. Deze gronden liggen v r i j vlak en be-staan u i t zuivere duinzandprofielen» die kalkarm z i j n . De bo-vengrond ia humusarm. Het zijn gronden met sterk wisselende grondwaterstanden. Bij de verschillende profielen varieert de zoaergrondwaterstand van oa 100 - 140 cm beneden maaiveld. De gronden zijn dus droogtegevoelig.

puj^jBE^dgronden, jDr )_

Ook de duinyandgronden worden alleen op Schouwen aangetroffen. De profielen bestaan u i t kalkarm duinzand. De bovengrond i s humusarm. Over het algemeen zijn de grondwater-standen van deze profielen v r i j constant. Bij de verschillend! profielen i s de v a r i a t i e In de zomergrondwaterstanden van 50 - 100 cm. De duinrsndgronden zijn dus vochtig.

Vervlogen, duinj^ndeji lDv)_

De vervlogen duingronden vinden we op de overgang van de overige duinzandgronden naar de Jonge zeekleigronden. Ze liggen hoger dan de jonge zeekleigronden. Ze bestaan u i t kalkarme duinzandprofielen, waarvan sommige in de bovengrond slibhoudend z i j n . De slibhoudende profielen zijn b i j net weer slempig en bij droog weer k o r s t i g . Over het algemeen zijn de vervlogen duinzandgronden droogtegevoelig.

De zandgronden van Zeeuws-Ylaanderen bij St.Jansteei Koewacht en Sede worden hier n i e t besproken.

(22)

nr M E E L S 0Bro3NttEN OVER DE^WATEBHOIggOUPTOS M DE TOUTEST VAN HHT aROMnOHEMEt YAH DE VERSCHILLMDE TH Z E E U K D VOORKO-MENDE GROHDM

Ten aanzien van de waterhuishouding zit men in Zee-land met verschillende moeilijkheden. Deze moeilijkheden moeten op de eerste plaats toegeschreven worden aan de typische bodem-kundige opbouw van de versohillende eilanden. Op de tweede plaats aan het voorkomen van de grote zeegaten, die de verzil-tlng van een groot deel van de grond en van de boezem- en

pol-derwateren veroorzaken. De moeilijkheden uiten zieh in de land-bouw op directe en indirecte wijze door het optreden van oogst-depressies.

In Zeeland worden de oogstdepressies van onze éultuui gewassen op bepaalde gronden veroorzaakt door droogtesehade, 0] andere gronden door zoutschade. De depressies op natte gronden

(met zoet grondwater) kunnen we hier verwaarlozen.

Behalve de genoemde oogstdepressies heeft men vooral in de tuinbouw nog te kampen met een gebrek aan zoet water, da<

nodig is voor ziektebestrijding en als gietwater.

Tenslotte noemen we nog het ontbreken op bepaalde plaatsen van goed drinkwater voor het vee.

De grootste moeilijkheden op het gebied van de water huishouding kent men bij de Oudeland polders. In de Oudeland polders en hiertoe kunnen ook de oude zeeklelgronden van Schou wen gerekend worden, komen gronden voor, die droogtegevoellg en ander© gronden, die aan verzilting onderhevig zijn« De moei lijkheden bij de Middellandpolders zijn over het algemeen g«ri ger, maar ook daar komen droogtegevoellge gronden en gronden o brak en zout grondwater voor. Bij de Hieuwlandpolders treffen we eveneens droogtegevoellge- en verziltende gronden aan» Bij

(23)

-ai-de duinzandgron-ai-den kopen alleen droogtegevoelige gron-ai-den voor. In het navolgende zal de waterhuishouding van de af-zonderlijke landschappen behandeld worden. Tevens zullen de oorzaken ran verdroging en verzilting in het kort besproken worden.

De waterhuishouding mn het Oud eland

D® opbouw van het Oudeland is zodanig, dat over korte afstanden betrekkelijk grote hoogteverschillen voorkomen. Deze hoogteverschillen gaan samen met een verschil in opbouw van

het bodemprofiel en met een verschil in gebruik voor landbouw-kundige doeleinden. Een doelmatige waterhuishouding, die aan deze omstandigheden zo goed mogelijk is aangepast, is praktisch niet te verkrijgen. Een diepere ontwatering b.v. van het

Oude-land, waarmede de poelgronden erg gebaat zouden zijn, zou

in de meeste gevallen ernstige moeilijkheden met zich meebren-gen.

Op de eerste plaats zouden bij een diepere ontwate* ring verschillende kreekruggronden, vooral die welke hoog gels-gen zijn en waarvan het profiel op geringe diepte te

grofzan-dig wordt, in ernstige mate aan verdroging onderhevig worden. De lichtste kreekruggronden zijn zonder meer reeds erg droogte-gevoelig.

Op de tweede plaats zou, bij een diepere ontwatering, verdere inklinking van de poelgronden niet uitgesloten geacht moeten worden.

Tenslotte heeft men bij een diepere ontwatering reke-ning te houden met het voorkomen van brak en zout grondwater

naast zoet grondwater.

Het voorkomen van brak en zout grondwater naast zoet grondwater is gebonden aan de profielopbouw en aan de

(24)

hoogte-ligging van de verschillende gronden. Op de kreekruggen zonder Teen ta de ondergrond is het water zoet* De sloten in het

ge-bied van de teeekruggen bevatten eveneens zoet water« Op de lagergelegen overgangsgronden Is het grondwater zolang men in de minerale grond blijft, nog wel van behoorlijke kwaliteit» Komt men in het veen terecht, dan is het grondwater brak en in droge tijd zout. Ook het water in de sloten, die het veen aan-snijden, is brak tot zout. In de poelgronden kan men alleen in de winter bij overvloedige regen zoet water in de grond en in de sloten aantreffen. Dit zoete water drijft dan op het zoute water. Wordt het zoete water in het voorjaar uitgeslagen, dan

treedt de verzilting snel in.

Het is niet gemakkeli jk om een verklaring te geven voor het zoute karakter van het grondwater in de poelen* Dicht langs de dijken kan de kwel van invloed zijn. Het blijkt echte: dat het samengeperste veen zeer ondoorlatend is. Zeer waar» -schijnlijk heeft na de klink geen uitspoeling van zout meer plaats gehad. Zodoende zou het zout in de poelen fossiel zijn

Uit het bovenstaande blijkt, dat in de Oudeland pol-ders de voorraad zoet water zeer beperkt is. Het meeste zoete water komt In de kreekruggen voor. Dit water hangt als een zak

in het omringende brakke water. Deze zoetwaterzakken zijn van enorme betekenis*

In de loop van het groeiseizoen worden de zoetwater-zakken kleiner. Op de eerste plaats gaat vrij veel zoet water verloren door spuien en afmalea. In de groeiperiode wordt veel zoet water verbruikt door de plaâten. Ook op andere wijze word nog veel zoet water aan de zoetwaterzakken onttrokken (gietwa-ter en wa(gietwa-ter voor ziektebestrijding).

(25)

-28-Landbouwkundig gesproken heeft het onttrekken van zoet water ernstige bezwaren. Sen sneller optredende verziltInf is daarvan het gevolg. De ontwikkeling van het gewas wordt

hierdoor benadeeld. len juist beheer van het aanwezige zoete water is dus van groot belang.

Eevenals de poelgronden zijn de op Schouwen voorko-mende laaggelegen oude zeekleigronden brak tot zout in de on-dergrond.

Be waterhuishouding van het Middelland

De moeilijkheden op het gebied van de waterhuishou-ding zijn bij de Middellandpolders minder groot dan bij de

Oudelandpolders. Overigens zijn de moeilijkheden van dezelfde aard. De typische bodemkundige opbouw brengt ook hier met zich mee, dat de hoogstgelegen kreekruggronden met ondiepe grofzan-dige ondergronden droogtegevoelig zijn, terwijl de lager gele-gen poelgronden met veen inde ondergrond aan verzilting onder-hevig zijn.

In het Middelland zijn de hoogteverschillen tussen de verschillende gronden minder groot. Bovendien zijn de bodem-profielen van de jongere en jonge kreekruggronden zwaarder dan die van de oude kreekruggronden. De oppervlakte verdrogende gronden is in het Middelland dan ook betrekkelijk gering.

In vergelijking met de oude poelgronden zijn de fonge poelgronden minder zilt in de ondergrond. Over het algemeen

zit het veen bij de jonge poelgronden dieper.

De laaggelegen kreekbeddinggronden van het Middellani hebben soms eveneens zilte ondergronden. Bij deze gronden zal

in sommige gevallen aan kwel gedeoht moeten worden.

Tengevolge van de geringere verschillen in hoogte-ligging, zwaarte en structuur {profielopbouw) van de in het

(26)

Siddelland voorkomende gronden In vergelijking met die van net Oudeland, zijn d© gevaren die aan een diepe ontwatering gebon-den zijn, bij de Mlddellandgrongebon-den minder groot dan bij de Oud elandgro nden.

De waterhuishouding van het Nieuwland

De waterhuishouding van de Nieuwlandpolders vertoont in de regel de minste moeilijkheden. De Nieuwlandpolders liggen over het algemeen vlak. De verschillen in profielopbouw hebben in een Nieuwlandpolder een geleidelijk verloop. Toch zal ook in het Nieuwland een waterhuishouding, waarbij de verschillen-de gronverschillen-den het meeste gebaat zouverschillen-den zijn, niet gemakkelijk te verwezenlijken zijn,

In de Nieuwlandpolders zijn de hoge plaatgronden, die reeds op geringe diepte grofzandig irorden, zeer droogte-gevoelig, Lagerge^egen plaatgronden, die ook op geringe diepte grofzandig worden, zijn bij een te laag polderpeil eveneens droogtegevoelig. Bij een hoger polderpell zou het optreden van verdroging bij deze gronden achterwege blijven.

Tooral in de laatste jaren is men in vele gevallen ten aanzien van de ontwatering wel eens te ver gegaan. Een diepere ontwatering van een bepaalde polder, ten behoeve van laaggelegen nafete gronden, heeft dikwijls veel schade toege-bracht aan die, welke hoger gelegen zijn. De verlaagde polder-pellen van de laatste jaren hebben zeker zeer veel voordelen opgeleverd, doch men heeft te weinig het voordeel van de ontwa' tering van de Isagstgelegen gronden afgewogen tegen de mogelij' k© droogteschade op droogtegevoelige gelegen gronden.

Sen diepe ontwatering, vooral van laaggelegen pol-ders, brengt ook nog andere gevaren met zich mee. De zoute

(27)

-25-buitenpolders vindt doorkwelling plaats van zout water. In de nabijheid van de zeekerende dijk worden dan ook dikwijls gron-den aangetroffen met zilt grondwater. Deze ondiepe kwel onder-scheidt zich van diepe kwel, die zich eveneens hier en daar in enkele Zeeuwse polders voordoet.

Bij diepe kwel kan het zoute water tot ver in het land naar binnen dringen. Zeer waarsohljnlijk volgt het zoute water dan zijn weg langs diepliggende grofzandige banen (te vergelijken met de heibanen in het rivierkleigebied) In laag-gelegen binnenpolders kan zodoende zoute kwel optreden.

De waterhuishouding van de duinzandgronden

De hooggelegen duinen zijn te dor en te droog en

daardoor niet in cultuur. De in cultuur zijnde duinzandgronden zijn over het algemeen droogtegevoellg. De duinzandgronden zijr te humusarm en te sterk doorlatend. In verband met de droogte-gevoeligheid is de eventueel voorkomende kleilaag in de diepere ondergrond van grote betekenis. Verschillende duinzandgronder profiteren soms van drangwater uit de duinen.

Het grondwater van de duinzandgronden is zoet. Het drangwater uit de duinen is eveneens zoet.

Tot slot geven we nog een overzicht van de gebieden waarin land- en tuinbouw in droge zomers schade ondervinden en

van de gebieden, waarin men met verzilting te kampen heeft.

Gebieden met droogteschade

Vooral in de extreme droge jaren 1947 en 1949 kon mee. in verschillende Zeeuwse polders opoverduidelijke wijze droog-tesohade constateren. De verliezen, vooral in de tuinbouw, wa-ren toen erg groot. Ook in minder droge jawa-ren blijven de droog-tegevoelige gronden achter in productie, alhoewel in de prac-tljk daar dan wenig gewag van gemaakt wordt.

(28)

Sohouwen-Duiveland

St. Philipsland Tholen

Noord-Beveland

In het onderstaande lijstje worden de gebieden aan-gegeven, waarin droogtegevoelige gronden voorkomen. Eet lijst-je Is niet volledig en aoet derhalve opgevat wórden als een

globaal overzicht.

Polder Noordgouwe Slrjanslandsepolder Nieuw Borameneepolder Oosterlandsepolder

Gebied van de duinzandgronden Anna Jacobapolder

Zeer weinig verdrogende gronden Polder Oud Noord-Beveland

Polder Nieuw Noord-Beveland Wiskerkepolder Jacobepolder Kraayertpolders Heinkenszand e. 6. Driewegen e.o. Kapelle e.o. ?/ilhelminapolder Zak van Zuid-Bevelaad

Gebieden met kreekruggronden NleuwSt. Joostland

Gebied met duinzandgronden Polders rond de Braakman Zaamslag e.o.

Zandgebied van Bt. Jansteen Koewacht en Eede.

Zuid-Beveland

Walcheren

Zeeuws-Vlaanderen

Gebieden met verzilting

We zullen hier alleen een globaal overzicht geven van de gebieden, waarin bepaalde bodemprofielen aan verzilting

(29)

-27-onderhevig zijn. De verzilting van boezem- en polderwateren zullen hier niet ter sprake komen.

De verzilting van versohillende in Zeeland voorkomen-de gronvoorkomen-den is eveneens in extreme droge jaren het duivoorkomen-delijkst

merkbaar. In droge jaren wordt door de plant veel zoet water aan het bodemprofiel onttrekken. Ook op andere wijze vindt dan onttrekking van zoet water plaats. Tengevolge van deze ont-trekkingen krijgt men in profielen met brak of zout grondwater een opstijging van août water. Alleen bij overvloedige regen-val in de winter kan het zoute grondwater weer teruggedrongen worden.

We hebben reeds eerder opgemerkt, dat men bij de

verzilting waarschijnlijk onderscheid moet maken tussen fossiel zout water en recent zout kwelwater.

In de volgende gebieden zou de verzilting dan veroor-zaakt worden door fossiel zout water:

Schouwen-Duiveland Het lage van Schouwen Ouwerkark e.o.

Tholen Poortvlietse Weidehoek Zuid-Beveland lerseke Moer

Goese Foei

Walcheren De poelgebieden (de Schellach, de Pekelinge, enz.).

Verzilting door recent zout kwelwater kan zowel door ondiepe als door diepe kwel veroorzaakt worden. Ondiepe kwel vindt men langs de buitendijken van laaggelegen buitenpolders

(meestal ïïieuwlandpolders ). Diepe kwel wordt in enkele laagge-legen binnenpolders aangetroffen.

(30)

¥ LANDBOtMKOHDIGE ?/AABDB W WOWLimmPM V M SE TOSOHILLJgEgi IH ZEELAHD DOORKOMENDE GRQKDlg

Eet grootste deel van de cultuurgronden In Zeeland 'wordt ingenomen door bouwland, Daarnaast wordt, vooral op Zuid

Beveland, een belangrijk percentage Ingenomen door de tuinbouw D© veeteelt is in Zeeland van ondergeschikt belang»

De kwaliteit van de verschillende cultuurgronden in Zeeland loopt sterk uiteen« Wanneer we nagaan op welke gronden akker-, tuinbouw- en veeteelt beoefend worden, dan blijkt dat zowel de akker- als de tuinbouw zich op de beste gronden geves tigd hebben. Grasland wordt alleen op die gronden aangetroffen welke voor akker- en tuinbouw ongeschikt of minder geschikt

zijn.

Het grootste percentage van de gronden met de hoogst kwaliteit beslaat de akkerbouw, In gebieden met overwegend tul bouw worden de allerbeste gronden echter door deze ingenomenï de akkerbouw moet zich dan met minder goede gronden tevreden

stellen«

De gebondenheid van de verschillende gebruiksmoge-lijkheden aan bepaalde gronden vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de eigenschappen van die gronden, De verschillen-de mogelijkheverschillen-den stellen immers bepaalverschillen-de eisen een verschillen-de boverschillen-dem, waaraan bij bepaalde gronden wel en bij andere niet wordt

vol-daan,

In land- en tuinbouw is voor het slagen van de teelt van de verschillende gewassen een goede waterhuishouding van de grond een eerste vereiste. Het optreden van wateroverlast in de grond in perioden van sterke regenval is schadelijk, Aan de andere kant moet de grond in tijden van droogte over vol-doende hoeveelheden water kunnen beschikken.

(31)

-29-Voor een goede waterafvoer is ten aanzien van het bodemprofiel gewenst, dat dit van boven naar benden toe gelei-delijk lichter wordt en dat ondoorlatende lagen ontbreken»

De hoeveelheid water, waarover de plantenwortels in droogteperioden moet kunnen beschikken, is in eerste instantie afhankelijk van de watereapaolteit van de bodem. De watercapa-citéit is afhankelijk van de zwaarte en de dikte van de klei-houdende laag. Yoorak de dikte van de klei- of slibklei-houdende laag is van veel belang» Deze bepaalt in hoge mate de wateroa-paoitelt en de mogelijkheden voor beworteling.

Is de wateroapaoiteit van het bodemprofiel onvoldoen-de (b.v. bij plaatgrononvoldoen-den), dan speelt ook onvoldoen-de hoogte van onvoldoen-de

grondwaterspiegel en de capillaire opstijging van het water bo-ven het phreatisch niveau een belangrijke rol. Het zal van

belang zijn, dat lagen, die de capillaire opstijging belemme* ren, dus zowel ondoorlatende stugge kleilagen als sterk grof-zandige lagen, in de ondergrond ontbreken.

Gronden, die een te diepe grondwaterstand hebben en waarvan de watercapaciteit van het bodemprofiel te gering is,

zijn voor hun productie aangewezen op neerslagwater. Is de re-genval in de groeiperiode niet voldoende, dan is verdroging van het gewas onherroepelijk het gevolg daarvan.

De kwaliteit van een grond wordt, behalve door zijn physische toestand, ook nog bepaald door zijn rijkdom aan plan« tenvoedende stoffen. Het humusgehalte van de bouwvoor en de re-serve aan kalk zijn eveneens belangrijk.

Behalve physische- en chemische kunnen ook nog ande-re factoande-ren een rol spelen, die bepalend zijn voor de produc-tiemogelijkheden van een grond. In Zeeland wordt de kwaliteit van verschillende gronden bepaald door de aard van het grond-water. Het zoute grondwater van verschillende Oudeland- en

(32)

enkele Middellandgronden is voor laad*» tuinbouw on veeteelt zeer schadelijk«

In het hierna volgende geven we een overzicht van de landbouwkundige gebruiksmogelijkheden van d e verschillende gronden« De bodemprofielen van deze gronden zijn in hoofdstuk

Z kort beschreven, terwijl in hoofdstuk 3 het een en ander ge-zegd is over de waterhuishouding« We kunnen in dit oversight dan ook vrijwel voletsen met het venaeIden ven de gesohikthedej van de verschillende gronden voor land- en tuinbouw,

jKreekrufiffçndafi

Op de kreekruggronden, zowel op de oude, jongere en jonge treffen we akker- en tuinbouw aan* Grasland komt er niet op voor» Alleen op Zuid-Beveland wordt op de kreekruggen hoofd*

zakelijk tuinbouw uitgeoefend. Op de kreekruggen van d e andere eilanden is de tuinbouw van weinig betekenis«

Tengevolge van het grote niveauverschil tussen de kreekrug* en poelgronden is de grondwaterstand in de kreekrug-gronden zomers erg laag (1#?&V£ m ) , hetgeen vooral in droge

zomers de gr#ei van verschillende land- en tulnbouwgewassen ongunstig beïnvloedt*

De droogtegevoellgste gronden vinden we bij de oude kreekruggen. Het zijn gronden, die reeds binnen een diepte van 50 om beneden maai veld grofzandige lagen bevatten. In de tuin-bouw zijn deze gronden voor de fijne groenteteelt het meest ge< schikt« Door hun zeer goede ontwatering lenen zij zich bij uit« stuk voor de teelt van zeer vroege gewassen« Voor de fruitteen zijn dergelijke gronden ongeschikt. Ook voor de landbouw zijn deze gronden matig geschikt« Gewassen, zoals bleten, vlas e.a« die ten aanzien van de voohtvoorziening veeleisend zijn, gedij« en er slecht op«

(33)

-31-D@ jonge kreekruggronden zijn zwaarder dan de oude, terwijl ze, tn tegenstelling tot d© laatste, kalkrijk zijn. Voor de tuinbouw zijn deze kreekruggronden van beter kwaliteit dan de oude. Voor fruit en grove groenten zijn ze zeer

ge-schikt, minder voor fijne groenten (te koud). Verder lenen de , jonge kreekruggronden zioh zeer goed voor de teelt van practise*-alle landbouwgewassen.

Poelgronäfitt en oude zeekleigronden

Op de poelgronden en oude zeekleigronden vinden we bijna uitsluitend grasland. Op de jonge poelgronden wordt ook nog wel eens bouwland aangetroffen. Tuinbouw komt op de poel-gronden niet voor.

Om verschillende redenen lenen de poelgronden zich niet voor de teelt van land- en tuinbouwgewassen. Op de eerste plaats zijn de gronden te zwaar, meestal kalkarm, waarmede een slechte waterhuishouding en een zeer moeilijke bewerkbaarheid gepaard gaatfe Vanwege de lage ligging is de ontwatering slecht. Tenslotte bevat het bodemprofiel reeds op geringe diepte zout veen en brak tot zout grondwater, dat in de winter zeer hoog

kan staan. D® jonge poelgronden verkeren, door hun kalkhoudend-ïieid en iets hogere ligging in een gunstiger toestand dan de

oude •

Het blijkt dus, dat de poelgronden zich nog het best© lenen voor grasland, Ook de oude zeekleigronden, die minder zwaar, maar wel laag gelegen zijn en waarvan de ondergrond ever* eens brak tot zout is, zijn het beste geschikt voor grasland.

Het op de poelgronden en oude zeekleigronden voorko-mend grasland is over het algemeen van slechte kwaliteit. De Ontwatering, bemesting en verzorging laat meestal veel te wen-sen over.

(34)

Zowel bouw- a l s grasland kan men op de overgangsgron den aantreffen. Tuinbouw komt er praotisch niet op voor.

Over het algemeen zijn de overgangsgronden zwaar« De waterhuishouding Tan deze gronden wordt meestal verstoord door de aanwezigheid van ondoorlatende kleilagen. Tenslotte i s de ontwatering van deze gronden v r i j s l e c h t .

Tengevolge van de slechte waterhuishouding hebben de overgangsgronden praotisch geen waarde voor de tuinbouw. Sommige jonge overgangsgronden zijn voor de t e e l t van grove groenten en f r u i t nog wel bruikbaar.

De jonge overgangsgronden hebben in droge zomers voor verschillende landbouwgewassen een goed produotievermogaE In natte jaren geven ze minder goede oogsten. Hieruit b l i j k t , dat b i j een betere ontwatering, verschillende overgangsgrondel

beter zouden produceren.

Het op de overgangsgronden voorkomende grasland i s eveneens van matige k w a l i t e i t . Verbetering kan ook hier aange-bracht worden door een betere ontwatering, bemesting en verzo: ging.

Oude k^e^aatflronften

Op de oude klelplaatgronden vinden we zowel bouw- a grasland. Tuinbouw wordt er n i e t op aangetroffen.

De oude klelplaatgronden hebben geen p r o f i e l , dat naar benedea toe voortdurend l i c h t e r wordt. Onder de bouwvoor

z i t een storende k l e i l a a g . Ook in de ondergrond komen soms st rende kleilagen voor. In verband hiermede is- de waterhuishou-ding minder gunstig.

De meeste oude klelplaatgronden zijn praotisch vooi iedere vorm van tuinbouw ongesohikt. Als bouwland zijn de oue

(35)

-33-klelplaatgronden nog wel geschikt. In de regel blijven ze te lang nat in het voorjaar en zijn daardoor laat. Een goede drai-nage zou deze gronden aanzienlijk verbeteren. Als grasland zijr de gronden vrij goed. In droge zomers geven ze echter te weinig water op, waardoor eind Juli/Augustus de opbrengst sterk terug kan lopen.

Sohorgronden

De oppervlakte aan schorgronden wordt vrijwel alleen ingenomen door bouwland. Op Zuid-Beveland komt echter op deze gronden nog vrij veel tuinbouw voor. Op de andere eilanden is de tuinbouw op de schorgronden van minder betekenis.

Over het algemeen hebben de schorgronden gave bodem-profielen. Ze zijn goed doorlatend en de watercapaciteit is

ruim voldoende. Deze gronden kunnen dan ook onafhankelijk van het grondwater en onafhankelijk van regenval in de groeiperiode een optimale opbrengst leveren.

Tan de in Zeeland voorkomende gronden zijn de schor-gronden het meest productief. Yoor de teelt van fruit en grove groenten zijn ze zeer goed bruikbaar. De lichtste schorgronden zijn ook geschikt voor de fijne groenteteelt. Voor de teelt van practisoh alle landbouwgewassen zijn de schorgronden zeer productief.

De zuurbomige schorgronden hebben een ongunstige structuur. Ze blijven in het voorjaar lang nat en zijn daardoor laat. In vergelijking met de normale schorgronden is de kwali-teit van de zuurbomige, zowel voor land- als voor tuinbouw, aanmerkelijk minder.

Hoge plaatgronden

De hoge plaatgronden zijn voor het grootste deel als bouwland in gebruik.. Ook wordt er vooral op Zuid-Beveland enige

(36)

tuinbouw op uitgeoefend.

De hoge ligging van deze plaatgronden gaat gepaard met ondiepe grofzandlge ondergronden« leze gronden zijn erg droogtegevoelig. De verbetering van de waterhuishouding door opvoeren van het grondwaterpeil stuit op grote moeilijkheden vanwege de lagergelegen minder droogtegevoelige gronden in de omgeving. Ir moet dus vaak geteeld worden zonder dat van het grondwater geprofiteerd kan worden.

Voor de teelt van fruit en grove groenten zijn de hoge plaat gronden niet geschikt. Ze zijn door hun vroegheid nog wel geschikt voor de teelt van fijne groenten. Voor

ver-sohlllende landbouwgewassen zijn deze gronden te droogtegevoe-llg. Vooral bieten en andere gewassen, die hoge eisen stellen aan de vochtvoorziening, geven over het algemeen geen g«#de resultaten.

De zuurbomige plaatgronden zijn in het voorjaat la-ter en voor de teelt van verschillende land- en tulnbouwgewss-sen niet erg productief*

lage plaat- of slikgronden

Het grootste gedeelte van de slikgronden is in ge-bruik als bouwland. Op 8uld-Beveland wordt er ook nog tulnbou* op aangetroffen. De laagstgelegen slikgronden liggen in de regel in gras.

De slikgronden komen in profielopbouw overeen met d« hoge plaatgronden. Ze zijn bij dezelfde grondwaterstand even droogtegevoelig als deze. Sr is echter een belangrijk verschil dat zeer tengunste van de slikgronden aitvalt. Het watert&korl kan aangevuld worden vanuit het grondwater, zodat de producti vlteit van deze gronden goed kan zijn.

(37)

-35-gronden. Toch kunnen ze bij een goede grondwaterstand goed geschikt geacht worden voor de teelt van verschillende tuin-en landbouwgewasstuin-en» Sommige grondtuin-en zijn bij etuin-en iets te die-pe grondwaterstand en in regenarme zomers te droog.

Kree kbe ddlnggronden

Bijna alle kreekbeddinggronden, zowel die van het Middel- als die van het Nieuwland, liggen in gras.

De waarde van deze gronden wordt in hoofdzaak be-paald door de diepte van de ontwatering. Vroeger waren deze gronden waardeloos tengevolge van te hoge grondweterstanden. In de laatste jaren zijn ze door diepere ontwatering geschikt gemaakt voor grasland. Dit laatste is gebeurd ten koste van de hoger liggende gronden.

Teel kreekbeddinggronden lijden aan verzilting. Het grondwater in de gebieden» waarin deze gronden voorkomen, is meestal brak óf zout.

Dear tijdens de wintermaanden het grondwater van de kreekbeddingen nog zover omhoog komt, dat ze gedeeltelijk onder water komen te staan, zijn ze voor akker- en tuinbouw

onge-schikt. Bij een gunstige grondwaterstand kunnen de kreekbeddin* gen behoorlijk grasland dragen.

Duinzandgronden

Op de duinzandgronden komt akker- en tuinbouw voor. Ook grasland wordt er op aangetroffen. Grasland vindt men voor-al op de eigenlijke vervlogen duinen, bouwland op de slibhou-dende.

De duinzandgronden hebben een zeer geringe wateroapa-citelt. In droge perioden zouden deze gronden in ernstige mate aan v/atergebrek lijden, ware het niet, dat in verschillende ge-vallen het drangwater uit de duinen een onafgebroken toevoer

(38)

van zoet water Terzekerde. Ook is bij veel profielen de In de ondergrond voorkomende kleilaag, die het water ophoudt, van niet te ondersohetten betekenis.

De humusrijkste duinzandgronden met een goede water-huishouding, behoren door hun vroegheid tot de beste tuingron* den. Ook voor de fruitteelt zijn ze zeer goed bruikbaar. Komt bij deze gronden de in de ondergrond voorkomende kleilaag on-diep voor, dan wordt echter de wortelgroei der bomen zodanig gestoord, dat normale ontwikkeling onmogelijk is. De akkerbom op de dulnzandgronden bestaat vooral uit gewassen» die men ooi op de andere in Hederland voorkomende zandgronden aantreft, n, rogge, aardappelen enz,. De op dulngronden voorkomende gras-landen zijn alleen In het vroege voorjaar en het late najaar enigszins productief.

(39)

•37-7 1 Î^PBQBVKOHDIGB MOSEUiTgBSDM SA AffSIfflflNQ VAK DE ZHBOATIH

In 4® vorige hoofdstukken hebben we in het kort en zeer globaal de bodemkundige opbouw yen de provincie Zeeland» de daarin voorkomend© gronden» de moeilijkheden op het gebied Tan de waterhuishouding en tenslotte de agrarische gebrulksrao-gelijkheden Tan bepaalde bodemgroepen besproken. We hebben vastgesteld, dat de bodemkundige opbouw Tan Zeeland zeer gevari eerd is, waansede het voorkomen Tan sterk uiteenlopende gronden en bepaalde waterhuishoudkundige problemen samenhangen » We heb-ben ook gezien, dat de landbouwkundige mogelijkheden Tan ver-schillende gronden beperkt zijn» Ce productivitélt Tan een grond Is immers In hoge mate afhankelijk Tan de opbouw Tan het bodemprofiel en Tan de waterhuishouding*

De moeilijkheden op het gebied van de waterhuishou-ding, n.1. de verdroging en de Terziltlng, hebben we in hoofd-stuk XXI In het kort behandeld. Eet zal duidelijk zijn, dat

naar middelen gezocht moet worden om de schadelijke invloed Tan langdurige droge perioden op de plantengroei te Terminderen of op te heffen. Immers In extreme droge jaren treedt de Terdro-ging Tan bepaalde gronden en de verzouting Tan andere gronden het sterkst op de Toorgrond. Zowel de Terdrèglng als de

Terzou-ting kan men het beste bestrijden met behulp Tan zoet water. In Zeeland kan het benodigde zoet water niet door op-pompen aan de grond worden onttrokken, aangezien het grondwetei

zout ie. Het Tan elders aanvoeren Tan zoet water blijkt in de praktijk ook niet goed mogelijk te zijn* Het Tormen Tan

spaar-bekkens» die vroeg in het Toorjsar geTuld worden en waaraan mea *s zomers water kan onttrekken, zal Toor Zeeland wel de beste oplossing zijn.

(40)

Het vormen van een zoetwaterbekken door afsluiting van de zeegaten

In Z.W. Nederland zou door de volgende afaLitingen {dammen met scheepvaart- en uitwateringssluizen) een zoetwater-bekken gevormd kunnen worden:

1. In de Oude Maas bij de Weiplaat

S. In het Haringvliet ten westen van Hellevoetsluis via de Soheelhoek naar Goeree

3. In het Brouwerhavense Gat van Goeree ter hoogte .ongeveer van Ouddorp naar een punt ten westen van Brouwashaven 4. In de Oostersohelde van Schouwen ten westen van de

Zierik-zeese haven naar een punt op Noord-Beveland ten westen van Colijnsplaat

5. Afsluiting van het Yeerse Gat ten noorden van Veere.

De grootte van het bekken, dat door afsluiting vol-gens bovengenoemde wijze zou ontstaan, bedraagt ca 70.000 ha.

De directe gevolgen van deze afsluiting zouden voor-al bestaan in een verzoeting van het bekken na enkele jaren.

Terder zou aan de steeds meer landinwaarts dringende verzouting

&m einde komen. Het brakke en zoute karakter van de boezem-en polderwaterboezem-en zou daardoor spoedig verdwijnboezem-en. Wat betreft de öntzllting van bodemprofielen, die onder invloed van kwel gestaan hebben, beschikt men over weinig gegevens. Men mag ech-ter aannemen, dat profielen, die tengevolge van ondiepe kwel verzilt zijn, pas na verscheidene jaren ontzllt sullen zijn. De ontzilting van verzilte profielen, tengevolge van diepe kwel, kan waarschijnlijk vele jaren duren.

De afsluiting zou verder met zich meebrengen, dat verschillende polders niet meer op natuurlijke wijze zouden kunnen afwateren. Hier staat tegenover, dat men in droge perlo-den zoet water vanuit het spaarbekken zou kunnen inlaten of

(41)

-39-inmaJfcea. De akker-, tuinbouw en veeteelt op de eilanden zoudeE dan de beschikking hebben over zoet water. Dit laatst is van zeer grote betekenis« We komen hierop nader terug.

Verder zouden door de afsluiting op gemakkelijke wijze en met geringe kosten bepaalde in het zoetwaterbekken voorkomende buitendijkse gronden ingepolderd kunnen worden. Deze gronden bestaan over het algemeen uit liohte profielen

{piaatgronden} en voor de productie van oultuurgewassen zouden z© dus waterbehoeftig zijn. Ze zouden dan juist door de aanwe-zigheid van zoet water op een gemakkelijke wijze productief ge maakt kunnen worden. Ha inpoldering zou een wateroppervlakte overblijven van rond 50 a 60.000 ha.

Tenslotte zou het spaarbekken niet alleen van bete-kenis zijn voor de Zeeuwse eilanden, maar zou ook zijn beteke-nis hebban voor de aangrenzende gebieden. We zullen hier-over niet uitweiden. Het zij hier nog wel opgemerkt, dat

Zeeuws-Ylaanderen van het eventueel zoetwaterbekken, zoals voren be-doeld, niet zal kunnen profiteren.

De dijkverkorting en de mindere kosten van dijkondei houd zullen hier niet ter sprake komen.

De zoetwatervoorziening vanuit het spaarbekken

Het winnen van water voor landbouwkundige doeleinden Is voor Zeeland dus van zeer grote betekenis.

Op de eerste plaats laat de vochtvoorzlening van de oultuurgewassen tijdens de groeiperiode bij verschillende gro* den veel te wensen over. Op de tweede plaats is de bestrijding

van de verzllting moeilijk uit te voeren bij gebrek aan zoet water. Tenslotte is er gebrek aan zoet water voor het vee en vooral in de tuinbouw als giet- en sproeiwater.

(42)

Voorzienlng van zoet water aan droogtegevoelige gronden

Bi3 aanwezigheid van een zoetwaterbekken kan men in droge perioden trachten zoet water te leiden naar de gebieden waar zich droogteschade kan voordoen. Vanuit deze gebieden kan men de droogtegevoelige gronden van water voorzien door be-vloeiing, infiltratie of beregening.

We weiden hier niet uit over de techniek van deze kunstmatige toevoer aan water en ook niet over de kosten, die daaraan verbonden zijn«.

Verschillende gronden zouden volgens de hierboven geschetste wijze in de vegetatieperiode verzekerd zijn van een voldoende hoeveelheid water« De productiviteit van deze gronden zou sterk stijgen en ze zouden geschikt zijn voor een veel rui-mere keuze van gewassen«

Er zijn weinig cijfers bekend over verhoogde produc-tie van droogtegevoelige gronden, die op kunstmatige wijze van water worden voorzien. Toch zullen we de gemiddelde productie-verhoging van de min of meer verdrogende gronden op ongeveer 20$ mogen stellen*

In hoofdstuk III hebben we een globaal overzicht gege ven van de gebieden, waar vrij veel droogtegevoelige gronden voorkomen, Het zijn vooral de oude kreekruggronden, de plaat-gronden (hoge - en lage - ) , de duinzandplaat-gronden en de zandgron-den bij St, Jansteen, Koewacht en Eede. De totale oppervlakte van deze droogtegevoelige gronden kan globaal op 55,000 ha ge-schat worden, waarvan echter ca 30.000 ha in Zeeuws-Vlaanderen. Voor een kunstmatige watervoorziening uit boven bedoeld zoet-waterbekken zou dus een oppervlakte van ongeveer 25.000 ha in aanmerking komen.

(43)

-41-Ean direct gevolg Tan de kunstmatige zoetwatervoor-zlening zou vooral bestaan in een verdieping en een vergroting van de zoetwaterzakken in de kreekruggen* Ook bij de plaatgron den zou een verdieping ontstaan van de zoetwaterlaag. De ver-zouting, tengevolge van kwel» zou eveneens teruggedrongen wor-den.

Voorziening van zoet water aan verzlltende gronden

Behalve de droogtegevoelige gronden zouden ook de zware poel- en overgangsgronden (klelgraslandenjerg gebaat zlja bij een kunstmatige toevoer van zoet water«

Op de eerste plaats zou bij vele poelgronden een ont zllting optreden van de ondergrond, wanneer ze, vooral in drog perioden, op een kunstmatige wijze van zoet water werden voor-zien. Deze voorziening zou dan samen moeten gaan met een diepi r© ontwatering.

Op de tweede plaats zouden de zware poelgronden, die over het algemeen een gering waterbergend vermogen hebben, bi^ een kunstmatige watervoorziening (vooral In droge perioden), aanmerkelijk beter produceren.

Een goede teohniek om zware gronden kunstmatig van water te voorzien, bestaat óp het ogenblik nog niet. Verwacht mag worden, dat deze binnen een niet te lange tijd voor zware gronden wel bruikbaar zal zijn.

De poelgronden met ondiep zout grondwater producerei weinig en minderwaardig gras. Deze zoute poelgronden nemen on-geveer 1/5 van de totale oppervlakte aan poelgronden in. Na e« diepere ontwatering en bij een goede watervoorziening zouden deze gronden een productieverhoging geven, die op minstens 50? gesteld mag worden. De verbetering « n d e waterhuishouding ZOT dan echter gepaard moeten gaan met een doelmatige behandeling

(44)

van het grasland. De poelgronden, die pas in de diepere onder-grond zout worden, zouden bij een betere ontwatering enz. onge-veer B5% in productie stijgen. Over de hele linie genomen zal de productieverbetering van het grasland op de poelgronden

(event, overgangsgronden) 85 a 5Qf- bedragen.

De totale oppervlakte, die de poelgronden (event, overgangsgronden) In Zeeland innemen, bedraagt ongeveer 37.000 ha, waarvan 2.000 ha in Zeeuws-Yleanderen. Een oppervlakte van 35.000 ha zou bij aanwezigheid van een zoetv/aterbekken van een zoetwatervoorziening kunnen profiteren.

De toepassing van een goede waterbeheersingstechniek zou niet alleen een productieverhoging betekenen voor het gras-land, maar in vele gevallen moet het mogelijk geacht worden, dat verschillende in gras liggende gronden zeer goed in bouw-land gelegâ zouden kunnen worden. Op de eerste plaats zouden de overgangsgronden daarvoor in aanmerking komen..Deze liggen in vergelijking met de poelgronden iets hoger. Maar ook ver-schillende hoger liggende poelgronden zouden bij een betere ontwatering en vochtvoorziening met succes gescheurd kunnen worden. Alleen de laagstgelegen poelgronden met ondiep veen in het profiel, zouden minder geschikt zijn om in bouwland gelegd te worden. Deze laatst®gronden zouden bij een diepere ontwate-ring te veel inklinken.

De ontzilting van bodemprofielen, die tengevolge van diepe zoute kwel via oude kreken vanuit zee verzilt zijn, is reeds besproken. De laaggelegen kreekbeddinggronden zullen in de meeste gevallen niet in bouwland gelegd kunnen worden. Deze liggen immers ten opzichte van de andere gronden te laag.

Toorzlening van zoet water w o r andere landbouwkundige doelein-den

(45)

-43-verzllting zou het zoetwaterbekken ook nog voor andere land-bouwkundige doeleinden zijn nut hebben* We hebben reeds opge-merkt, dat ia Zeeland het drinkwater voor vee In vele gevallen niet aan de eisen voldoet. In de tuinbouw kent men dan nog de moeilijkheid ten aanzien van het giet- en sproeiwater.

In Seeland vindt men praotisoh alle grasland en dus ook het vee op de laaggelegen poelgronden en de zeer laaggelej! gen kreekbeddinggronden. Deze gronden hebben over het algemeen brak tot zout grondwater» Dit water Is in de regel niet

ge-schikt als drin^rater voor het vee*

Voor het vee worden bepaalde eisen aan het N a d g e -halte van het drinkwater gesteld. Dit mag ongeveer de 3000 ag/ niet te boven gaan» Boven dit gehalte treden bij het vee phys* logische stoornissen op» De melkgift loopt dan sterk terug. Ook schijnt het optreden van bepaalde veeziekten verband te ho^ den met de kwaliteit van het drinkwater,

In de tuinbouw heeft men het hele jaar door water van goede kwaliteit nodig als sproei- en gietwater* Aan giet-water moeten hogere eisen gesteld worden dan aan sproeigiet-water.

De Invloed van HaCl-houdend gietwaterop de groei en opbrengst van verschillende tuinbouwgewassen is zeer nadelig. Het blijkt, dat gietwater van 500 mg/l onbruikbaar is voor tujfe

bouw onder glas en groenteteelt in volle grond.

Het NaCl-gehalte van sproeiwater mag niet boven de 1500 mg/l stijgen. Bij een beter sproeltechniek is het echter niet onmogelijk, dat men iets minder hoge eisen aan de

kwali-teit van het water kan stellen.

De bovengenoemde moeilijkheden op het gebied van de drinkwatervoorziening voor het vee en van de bevoohtiglng en besproeiing in de tuinbouw zouden bij aanwezigheid van een

zoetwaterbekken op een zeer gemakkelijke wijze opgelost kunnen worden.

(46)

Mogelijkheden Tan Intensivering

In het voorbaande hebben we kunnen constateren, dat de produotiviteit van de droogtegevoelige -. en vergütende gronden aanmerkelijk zou stijgen door opheffing resp. van de verdroging en verzilting. Op de droogtegevoelige gronden zouden door zoetwatervoorziening in droge perioden ziet alleen hogere opbrengsten geven, maar ook de gewassenkeuze zou sterk

uitge-breid kunnen worden. De verziltende gronden zouden na ontzH-ting een beter graslandexploitatie met zich meebrengen» Bepaal-de tot Bepaal-deze categorie behorenBepaal-de gronBepaal-den, zouBepaal-den zelfs omgelegd kunnen worden in bouwland. De in Zeeland voorkomende gronden, die zeer goed produceren, zijn tot nu toe nog niet ter sprake gekomen. Uit het volgende zal blijken, dat ook de zeer goede gronden nog in hoge mate zouden kunnen profiteren van zoet wa-ter, afkomstig van de eventueel te vormen spaariiekken, vooral door intensivering.

Gronden van zeer goede kwaliteit beslaan in Zeeland een vrij grote oppervlakte. Ze worden voor het grootste gedeel-te ingenomen door de akkerbouw. De gewassenkeuze op deze gron-den is zeer ruim en de opbrengsten aan de verschillende akker-bouwgewassen zijn ieder jaar hoog tot zeer hoog. Voor de akker bouw op deze gronden heeft een zoetwaterwinning dan ook totaal geen zin. Voor de meeste van deze zeer goed producerende gron-den geldt zelfs nog altijd: "hoe droger zomer, hoe beter oogst".

Het is algemeen bekend, dat de tuinbouw de best produ cerende gronden vraagt. In Zeeland komen gronden van zeer goede kwaliteit voor, die in hoge mate aan de eisen voldoen, welke de tuinbouw er aan stelt. Het zijn de kalkrijke schorgronden met een zeer gunstige opbouw van het bodemprofiel. Deze behoren zelfs tot de beste gronden van Nederland.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft LEI Wageningen UR in 2015 onderzoek verricht naar de toepasbaarheid van verdienmodellen voor het behoud van bestaande natuur in

opvolger is9 bestaat altijd nog de kans dat hiervoor een* gegadigde kan ko- men. Op sommige andere bedrijven zijn bijvoorbeeld nog verscheidene meewer- kende zoons. Omtrent

De onderstreepte cijfers geven aan dat in die bepaalde periode de temperatuur gedurende kortere of langere tijd (meestal korte perioden per nacht) de gestelde waarde niet

Een Morton-neuroom komt vaak voor tussen de derde en vierde teen, meestal door overbelasting van de voorvoet, een aandoening of buitengewone druk door schoenen..

voor. Bij de oogst bleek dat naarmate er dichter was gepoot) het gemiddeld gewicht per struik kleiner werd, maar het totaal gewicht per eenheid van oppervlakte, toenam. Bij

De student maakt kennis met vakkennis en/of vraagstukken binnen het domein Mens en Maatschappij op beginnend hbo- niveau.. De student verwerft studievaardigheden gericht op

klimaatadaptatie, natuur, sociaal welzijn en gezondheid middelt dan zijn veel van de gebieden die niet worden uitgesloten matig tot zeer geschikt voor vergroening met een buurttuin

Wageningen Food Safety Research hosts the European Union Reference Laboratory mycotox­ ins &amp; plant toxins in food and feed since March 1, 2018.. Tasks and activities of the