• No results found

Werknemers bij insolventie: Een onderzoek naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werknemers bij insolventie: Een onderzoek naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werknemers bij insolventie

Een onderzoek naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever

____________________________________________________

Naam:

T.K.D.C. (Cindy) Hoang

Studentnummer:

500662420

Opleiding:

HBO-Rechten

Hogeschool van Amsterdam

Opdrachtgever:

Het Juridisch Spreekuur

mw. mr. L.Y. Stuger-Kembel

Afstudeerbegeleider: dhr. mr. B.R. Benevento

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie “Werknemers bij insolventie”. Ter afronding van mijn opleiding HBO-Rechten aan de Hogeschool van Amsterdam heb ik mijn scriptie geschreven over de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever. Dit onderzoek is verricht in opdracht van de juridische non-profit organisatie Het Juridisch Spreekuur.

In de periode van februari tot en met mei 2016 heb ik mij beziggehouden met het onderzoek. Ik heb het onderzoek met enthousiasme verricht, omdat ik veel belangstelling heb voor het arbeidsrecht in combinatie met het insolventierecht. Het onderzoek heeft ervoor gezorgd dat ik mijn kennis goed heb kunnen verbreden en hier ben ik blij mee. Uiteindelijk ben ik tot een aantal aanbevelingen voor Het Juridisch Spreekuur gekomen, die naar mijn mening een goede bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de juridische kwaliteit binnen de organisatie.

Allereerst bedank ik mijn praktijkbegeleiders mevrouw mr. L.Y. Stuger-Kembel en de heer

mr. M. Kluft dat zij mij de mogelijkheid hebben gegeven om een leuke en leerzame afstudeerperiode achter de rug te hebben. In het bijzonder wil ik mevrouw Stuger-Kembel bedanken voor de tijd die zij heeft genomen om met mij te brainstormen. Natuurlijk wil ik ook mijn afstudeerbegeleider de heer mr. B.R. Benevento hartelijk bedanken voor zijn goede adviezen en vooral voor de positieve energie die hij mij heeft gegeven gedurende mijn afstudeerperiode. Tevens wil ik mijn dank uitspreken aan iedereen die een bijdrage heeft kunnen leveren aan mijn praktijkonderzoek. Tot slot wil ik de mensen in mijn naaste omgeving bedanken voor alle steun en het geloof in mij.

Ik wens u veel leesplezier, Cindy Hoang

(3)

Inhoudsopgave

Verklarende woordenlijst p. 5 Afkortingenlijst p. 6 Samenvatting p. 7 Hoofdstuk I – Inleiding § I.1 De aanleiding p. 9

§ I.2 Het praktijkprobleem p. 9

§ I.3 Het doel p. 10

§ I.4 Centrale vraagstelling p. 10

§ I.5 Deelvragen p. 10

§ I.6 Methodologische verantwoording p. 11

§ I.6.1 Onderzoeks- en begripsafbakening p. 12

§ I.7 Leeswijzer p. 13

Hoofdstuk II – Het Insolventierecht

§ II.1 Surseance van betaling p. 15

§ II.1.1 De procedure p. 15

§ II.1.2 De rechtsgevolgen p. 15

§ II.2 Faillissement p. 16

§ II.2.1 De procedure p. 16

§ II.2.2 De omvang en verdeling van de boedel p. 17

§ II.3 Deelconclusie p. 18

Hoofdstuk III – De rechtspositie van de werknemer

§ III.1 Loon- en nevenvorderingen p. 20

§ III.1.2 Boedelschulden p. 20

§ III.1.3 Preferente en concurrente vorderingen p. 21

§ III.2 De loongarantieregeling p. 21

§ III.2.1 Looncomponenten p. 22

§ III.2.2 Vereisten voor de loongarantieregeling p. 22

§ III.3 Opzegging in geval van faillissement p. 23

§ III.3.1 Opzegvereisten p. 23

§ III.3.2 Opzegverboden p. 24

§ III.3.3 Transitievergoeding p. 24

§ III.4 Opzegging na verlening surseance p. 24

§ III.5 Deelconclusie p. 25

Hoofdstuk IV – Interviews met deskundigen uit de praktijk

§ IV.1 Invalshoek vanuit arbeidspraktijk p. 28

§ IV.1.1 Resultaten p. 28

§ IV.2 Invalshoek vanuit het UWV p. 28

§ IV.2.1 Resultaten p. 29

§ IV.3 Invalshoek vanuit insolventiepraktijk p. 30

§ IV.3.1 Resultaten p. 30

(4)

Hoofdstuk V – Interviews met HJS-medewerkers en dossieronderzoek

§ V.1 Interviews met de medewerkers van HJS p. 33

§ V.1.1 Resultaten p. 33

§ V.1.2 Deelconclusie p. 33

§ V.2. Dossieronderzoek p. 35

§ V.2.1 Resultaten p. 36

§ V.2.2 Deelconclusie p. 37

Hoofdstuk VI - Conclusie & aanbevelingen

§ VI.1 Conclusie p. 39 § VI.2 Aanbevelingen p. 41 Literatuur- en bronnenlijst p. 44 ___________________________________________________________________________ Bijlagen Bijlage I Reflectie p. 48

Bijlage II Aanbeveling Interne Informatievoorziening à (Kennisdossier) p. 50 Bijlage III Aanbeveling Externe Informatievoorziening à (Website) p. 57

Bijlage IV Interview met CNV-vakmensen p. 62

Bijlage V Interview met het UWV p. 69

Bijlage VI Interview met de curator p. 75

Bijlage VII Interviews met HJS-medewerker p. 78

Interview met Tijana p. 79

Interview met Gugarsha p. 81

Interview met Melissa p. 84

(5)

Verklarende woordenlijst

Faillissement

Het beslag op het gehele vermogen van een failliet.

Insolventie

Staat waarin een persoon of onderneming zich bevindt, waarbij hij zijn schulden niet kan betalen.

Insolventieprocedures

Hieronder vallen: het faillissement, de surseance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Loongarantieregeling

Een uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever, verzorgd door het UWV.

Surseance van betaling

(6)

Afkortingenlijst

Art. Artikel

BW Burgerlijk Wetboek

BOOT De Buurtwinkel voor Onderzoek Onderwijs en Talentontwikkeling

CBS Centraal Bureau voor de Statistieken

CNV Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV-vakmensen)

CRvB Centrale Raad van Beroep

HJS Het Juridisch Spreekuur

HR Hoge Raad

HvA Hogeschool van Amsterdam

Fw Faillissementswet

SJD Sociaal Juridische Dienstverlening

UWV Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(7)

Samenvatting

Het Juridisch Spreekuur (hierna: HJS) is een non-profit organisatie die gratis rechtshulp biedt aan cliënten die hier behoefte aan hebben. HJS heeft het doel om het recht toegankelijker te maken voor een ieder met een laag inkomen. Dit doel kan niet verwezenlijkt worden als er onvoldoende juridische informatie, over veel voorkomende juridische onderwerpen, is opgenomen in de interne en externe informatievoorziening van HJS. De interne informatievoorziening van HJS bestaat uit een intern kennisdossier en de externe informatievoorziening bestaat uit een website.

HJS heeft mij gevraagd om een onderzoek te verrichten naar een onderwerp dat binnen het domein ‘Arbeid en Inkomen’ van HJS valt. Aanleiding hiervan is dat de huidige economische crisis leidt tot faillissementen van diverse ondernemingen. Actuele voorbeelden die in de media zijn geweest zijn o.a. het faillissement van warenhuis Vroom & Dreesmann en sportwinkel Actiesport. Gezien de economische crisis, wordt er door HJS vanuit gegaan dat er in de toekomst meerdere ondernemingen in financiële moeilijkheden zullen zitten, en dat werknemers in de toekomst dan ook zullen

aankloppen bij HJS voor juridisch advies.

De vraag waarmee HJS kampte luidt als volgt: “Welke informatie dient Het Juridisch Spreekuur op te

nemen in haar interne en externe informatievoorziening, met betrekking tot de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever?”. Dit onderzoek heeft antwoord

gegeven op deze vraag.

Om antwoord te kunnen krijgen op bovenstaande vraag, heb ik allereerst een theorieonderzoek verricht om inzicht te krijgen in het insolventierecht en de rechtspositie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever. Vervolgens was het van belang om met beroepsdeskundigen, die een belangrijke rol hebben in insolventiezaken, in gesprek te gaan. Op deze manier kon er worden achterhaald waar HJS in de praktijk op bedacht moet zijn, om de belangen van haar cliënten zo goed mogelijk te kunnen behartigen.

Het onderzoek dient uiteindelijk een bijdrage te leveren aan de verbetering van de huidige

informatievoorziening van HJS. Het achterhalen van de wensen en behoeften van de medewerkers van HJS was dan ook onmisbaar. Om dit te kunnen realiseren heb ik hen geïnterviewd. In deze interviews hebben zij mij aangegeven welke informatie zij het liefst terugzien in het kennisdossier en op de website van HJS.

Op basis van dit onderzoek is vastgesteld welke specifieke informatie HJS dient op te nemen in haar informatievoorziening omtrent het onderzoeksonderwerp. Het betreft informatie over de loon- en nevenvorderingen, de loongarantieregeling, de opzegging en de transitievergoeding. Ik heb diverse teksten met informatie opgesteld en vervolgens HJS aanbevolen om deze informatie op te nemen in zowel het interne kennisdossier als op de website van het domein ‘Arbeid en Inkomen’ van HJS. In deze aanbeveling heb ik de te verwachten vragen van cliënten aangedragen en daar antwoorden op gegeven.

Tot slot heb ik mijn opdrachtgever aanbevolen om de volgende afstudeerstagiaire een onderzoek te laten verrichten over de rechtspositie van werknemers bij een doorstartsituatie en de gevolgen voor het inkomen van de werknemer die niet in dienst treedt bij de doorstartende partij.

(8)

Hoofdstuk I

(9)

Hoofdstuk I

Inleiding

Het Juridisch Spreekuur (hierna HJS) is een non-profit organisatie die is opgezet door de docenten van de opleidingen HBO-Rechten en Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD) van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). HJS is een organisatie die gratis rechtshulp biedt aan mensen met een laag inkomen. De spreekuren van HJS vinden plaats in Amsterdamse krachtwijken waar de ‘BOOT-locaties’ zijn gevestigd. HJS behandelt zaken die betrekking hebben op de volgende rechtsgebieden: Belastingrecht, Consumentenrecht, Arbeid en Inkomen en Huurrecht en Aansprakelijkheidsrecht.

I.1 De aanleiding

Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna CBS) zijn faillissementen onafgebroken toegenomen.1 Hierdoor raken steeds meer mensen werkloos en wordt dit maatschappelijke probleem steeds groter. Een surseanceverlening of faillietverklaring heeft ingrijpende, financiële en wellicht sociale gevolgen voor een grote groep werknemers. Werknemers die in dienst zijn of waren van een insolvente werkgever, weten niet altijd wat hen te wachten staat. Gezien de economische crisis, wordt door HJS vanuit gegaan dat er in de toekomst meerdere ondernemingen in surseance terecht komen of failliet zullen gaan. Om deze reden verwacht HJS dat werknemers in de toekomst bij HJS zullen aankloppen voor juridisch advies. Naar aanleiding van de toekomstverwachtingen heb ik een

onderzoek verricht naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever.

I.2 Het praktijkprobleem

Website

Het probleem voor HJS is dat er geen goede en uitgebreide website is, waar verschillende juridische onderwerpen op staan vermeld en voor de doelgroep kort worden toegelicht. Doordat de website van HJS onvoldoende informatie verstrekt omtrent diverse juridische onderwerpen, weten potentiële cliënten bijvoorbeeld niet voor welke juridische problemen zij bij HJS terecht kunnen en wat hun rechten en plichten zijn in specifieke situaties. Een van die onderwerpen betreft het

onderzoeksonderwerp. Om deze reden heb ik een onderzoek hierover verricht.

Interne kennisdossiers

Tevens zijn er geen interne kennisdossiers over veel voorkomende juridische onderwerpen, waarmee de HJS-medewerkers in de praktijk werken. De bestaande juridische informatievoorziening van de organisatie is niet efficiënt genoeg. Om deze reden heb ik het kennisdossier van het domein ‘Arbeid en Inkomen’ opgesteld met daarin juridische informatie omtrent de arbeidsrechtelijke positie van

werknemers in geval van insolventie van de werkgever, zodat de medewerkers van HJS gebruik kunnen maken van het kennisdossier.

I.3 Het doel

Het doel van dit onderzoek is om ervoor te zorgen dat de medewerkers en cliënten van HJS

beschikken over relevante juridische informatie omtrent de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever. Voor de interne en externe informatievoorziening van het domein ‘Arbeid en Inkomen’ van HJS heb ik diverse teksten opgesteld met informatie over het

(10)

onderzoeksonderwerp. De door mij verschafte informatie dient een bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering binnen de organisatie.

Ook brengt dit onderzoek naar voren welke juridische informatie ontbreekt in het kennisdossier en op de website. Aan mijn opdrachtgever is er dan ook aanbevolen welke onderwerpen zal dienen te worden onderzocht door de volgende afstudeerstagiaire.

I.4 Centrale vraagstelling

De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: “Welke informatie dient Het Juridisch Spreekuur op te

nemen in haar interne en externe informatievoorziening, met betrekking tot de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever?"

I.5. Deelvragen

Door de onderstaande deelvragen te beantwoorden, streef ik naar een correcte beantwoording van de centrale vraag. Onder elke deelvraag zal een korte toelichting volgen.

Theoretische deelvragen:

1. Hoe is insolventie geregeld in het Nederlands recht?

Alvorens ik de positie van werknemers in geval van faillissement en surseance heb behandeld in het derde hoofdstuk, heb ik de insolventieprocedures en de rechtsgevolgen volgens Nederlandse wetgeving toelicht.

2. Wat is de rechtspositie van werknemers in geval van faillissement en surseance?

Deze vraag geeft antwoord op de vraag wat de rechten en plichten zijn van een werknemer ten tijde van een faillissement of surseance. Onderwerpen zoals de (loon)vorderingen, loongarantieregeling en opzegging komen hierin aan bod.

Praktijkgerichte deelvragen:

3. Waar dient Het Juridisch Spreekuur in de praktijk op bedacht te zijn volgens deskundigen uit de praktijk?

Deze vraag maakt duidelijk waar HJS in de praktijk op bedacht dient te zijn, om de belangen van haar cliënten zo goed mogelijk te kunnen behartigen.

4. Aan welke juridische informatie hebben de medewerkers van HJS behoefte, met betrekking tot de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van insolventie van de werkgever?

De juridische informatie in het kennisdossier is bedoeld voor de medewerkers van HJS, voor hun dagelijkse werkzaamheden. Om deze reden staan de behoeften van de medewerkers van HJS sterk in het belang en is de beantwoording van deze deelvraag dan ook relevant. Deze vraag maakt duidelijk waar de behoefte van de medewerkers van HJS ligt.

5. In hoeverre is het onderzoek relevant voor de zaken en werkzaamheden van HJS?

Met deze vraag wordt duidelijk gemaakt of de beantwoording van de centrale vraag relevant is voor de zaken en de werkzaamheden van HJS, en wat voor bijdrage het onderzoek heeft voor de

(11)

I.6 Methodologische verantwoording

Dit onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek, bronnenonderzoek en het afnemen van interviews. Tevens is er een dossieronderzoek verricht.

Theorieonderzoek

Voor mijn theorieonderzoek heb ik veel gebruik gemaakt van wet- en regelgeving, literatuur en handboeken. In het bronnenonderzoek heb ik mij gericht op jurisprudentie en wet- en regelgeving. De wetten die ik heb gebruikt zijn het Burgerlijk Wetboek 3 en 7, de Werkloosheidswet en de

Faillissementswet. In het literatuuronderzoek heb ik mij gericht op literatuur die is geschreven over de insolventieprocedures, de vorderingsrechten, de gevolgen op het inkomen van de werknemer, en het einde van de arbeidsovereenkomst.

Voor het theoriegedeelte worden de volgende deelvragen behandeld. Onder elke formulering van een deelvraag, zal er een toelichting volgen.

1. Hoe is insolventie geregeld in het Nederlands recht?

In het tweede hoofdstuk is deze deelvraag behandeld aan de hand van wet- en regelgeving,

jurisprudentie en literatuur. Een handboek dat ik veel heb gebruikt voor het beantwoorden van deze deelvraag is ‘Insolventierecht van E.F. Groot’. Voor de beantwoording van deze deelvraag heb ik allereerst de procedure van de surseance van betaling behandeld en daarna de fase waarin de werkgever failliet is verklaard beschreven. Vervolgens heb ik de rechtsgevolgen toegelicht. Tevens heb ik de betrokken partijen benoemd en toegelicht wat hun rollen zijn in een faillissementssituatie.

2. Wat is de rechtspositie van werknemers in geval van faillissement en surseance?

Deze deelvraag heb ik in het derde hoofdstuk behandeld. Ik heb mij gericht op de positie van

werknemers ten tijde van een faillissement en surseance. De (loon)vorderingen, loongarantieregeling, opzegging en de transitievergoeding komen aan bod. Ik heb mij beperkt tot de reguliere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd zoals wordt bedoeld in art. 7:610 BW. Voor deze deelvraag heb ik gebruik gemaakt van de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek 3 en 7 en de Werkloosheidswet. Een handboek dat ik veel heb gebruikt voor de beantwoording van deze vraag is ‘Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht van P.R.W. Schaink’.

Praktijkonderzoek

Voor mijn praktijkonderzoek heb ik interviews afgenomen en een dossieronderzoek verricht. Allereerst heb ik een blik geworpen op de wijze waarop een insolventiezaak in de praktijk verloopt, waarbij ik een kwalitatief onderzoek heb verricht om informatie te verkrijgen die van belang is voor mijn onderzoek. Hiervoor heb ik vakbondsbestuurder de heer Den Heijer van CNV-vakmensen geïnterviewd en mr. Kuijper in zijn hoedanigheid als advocaat en curator in faillissementszaken. Tevens heb ik een medewerkster van het UWV geïnterviewd.

Daarnaast heb ik de medewerkers van HJS geïnterviewd om te achterhalen aan welke informatie HJS behoefte heeft, aangezien zij degenen zijn die het beste kunnen aangeven waar deze

informatiebehoefte ligt. Zij hebben immers dagelijks te maken met de werkzaamheden binnen HJS. Daarnaast is er een dossieronderzoek verricht. Om te bepalen in hoeverre dit onderzoek relevant is voor de zaken van HJS, heb ik een dossieronderzoek uit ‘Sharepoint’ verricht. Het dossieronderzoek betreft een kwantitatief onderzoek waarbij er is achterhaald hoeveel vraagstukken er reeds binnen zijn gekomen van werknemers die in dienst zijn of waren van een insolvente werkgever.

(12)

Voor het praktijkgedeelte worden de volgende deelvragen behandeld. Onder elke formulering van een deelvraag, zal er een toelichting volgen.

3. Waar dient Het Juridisch Spreekuur in de praktijk op bedacht te zijn volgens deskundigen uit de praktijk?

Deze vraag wordt in hoofdstuk IV behandeld. De vraag wordt beantwoord aan de hand van een interview met een curator in faillissementszaken, een vakbondsbestuurder en een medewerkster van het UWV. De interviews dienen duidelijk te maken waar HJS in de praktijk op bedacht moet zijn, om de belangen van haar cliënten zo goed mogelijk te kunnen behartigen.

4. Aan welke juridische informatie hebben de medewerkers van HJS behoefte, met betrekking tot de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement?

In het vijfde hoofdstuk wordt deze deelvraag behandeld. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van interviews met de medewerkers van HJS. Aan de hand van de afgenomen interviews is

achterhaald wat de wensen en behoeften zijn van de medewerkers van HJS.

5. In hoeverre is het onderzoek relevant voor de zaken en werkzaamheden van HJS?

Deze vraag wordt ook behandeld in hoofdstuk V en wordt beantwoord aan de hand van een

dossieronderzoek. HJS maakt gebruik van het informatiesysteem ‘Sharepoint’, waarin alle ingekomen zaken van HJS zijn opgenomen. Ik heb dan ook Sharepoint geraadpleegd om de dossiers te kunnen bekijken die relevant zijn bij het beantwoorden van deze deelvraag.

I.6.1 Onderzoeks- en begripsafbakening

Dit onderzoek valt binnen het domein Arbeid en Inkomen van HJS. Het onderzoek is gericht op werknemers die zich bevinden in een situatie waarbij de werkgever in een insolventieprocedure is geleid. Ongeacht het soort bedrijf waar de werknemer werkzaam is geweest. Hieronder kunnen zowel de mensen binnen de doelgroep van HJS worden verstaan als mensen buiten de doelgroep. In dit onderzoek heb ik mij beperkt tot de reguliere werknemers die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd hebben, zoals wordt bedoeld in art. 7:610 BW, met de failliete werkgever. Dit onderzoek concentreert zich op de rechtspositie van werknemers ten tijde van een surseance van betaling en het faillissement volgens Nederlands recht. De reden waarom ik deze situaties los van elkaar bespreek, is omdat de rechtpositie van werknemers in deze twee situaties van elkaar verschilt. De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt buiten beschouwing gelaten en wordt dan ook niet in dit onderzoek behandeld. Een doorstartsituatie wordt ook buiten beschouwing gelaten, omdat het onderzoek anders te breed zal zijn.

Begripsbepaling

Onder het begrip ‘ontslag’ wordt in dit onderzoek verstaan: het ontslag als gevolg van een faillissement. Onder het inkomen wordt al het inkomen uit dienstverband bedoeld, alsmede een uitkering die de (ex-) werknemer ontvangt van een overheidsinstelling. Voor het leesgemak worden werknemers in de mannelijke vorm aangeduid. Onder ‘de werknemer’ kan dus zowel een hij als een zij worden verstaan. Met ‘werknemer’ wordt slechts degene bedoeld die werkzaam is of is geweest bij een failliete werkgever of een werkgever aan wie surseance is verleend. Met de ‘schuldenaar’ wordt de werkgever bedoeld. Daarnaast versta ik onder ‘insolventie’ uitsluitend de situatie waarin een (rechts)persoon die een onderneming drijft, ingeleid is in een formele insolventieprocedure. Onder ‘HJS-medewerkers’ worden de medewerkers van Het Juridisch Spreekuur verstaan. Dit zijn de studenten van de opleidingen HBO-Rechten en SJD, die werkzaamheden verrichten in het kader van een stage. De stagiaires van HJS zijn de enige personen die de juridische werkzaamheden verrichten

(13)

binnen HJS, en daarom worden zij aangemerkt als de medewerkers van HJS.

I.7 Leeswijzer

Dit onderzoeksrapport is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de inleiding, de aanleiding, het praktijkprobleem, de centrale vraag, de deelvragen, de

methodologische verantwoording en de onderzoeksafbakening beschreven. Mijn theorieonderzoek start in het tweede hoofdstuk met een algemene beschrijving van de procedure waarin er aan de werkgever een surseance van betaling is verleend en daarna wanneer de werkgever failliet is verklaard. In het derde hoofdstuk heb ik de rechtspositie van een werknemer ten tijde van een faillissement en surseance uitgebreid beschreven aan de hand van de huidige wet- en regelgeving, literatuur en vaste jurisprudentie. Ik richt mij in het bijzonder op wet- en regelgeving, literatuur en jurisprudentie van (loon)vorderingen, de gevolgen voor het inkomen en het einde van de

arbeidsovereenkomst. In het vierde en vijfde hoofdstuk starten de praktijkgedeeltes. Het vierde hoofdstuk start met het eerste praktijkgedeelte waarin de resultaten van de interviews met

beroepsdeskundigen uit de praktijk worden geanalyseerd en behandeld. Het vijfde hoofdstuk start het tweede praktijkgedeelte, waarin de resultaten van de interviews met de medewerkers van HJS, alsmede de resultaten van het dossieronderzoek worden geanalyseerd en behandeld. Vervolgens worden de conclusie en de aanbevelingen in het zesde hoofdstuk behandeld.

(14)

Hoofdstuk II

(15)

Hoofdstuk II – Het Insolventierecht

In dit hoofdstuk wordt de deelvraag: “Hoe is insolventie geregeld in het Nederlands recht?”

behandeld. Om te achterhalen wat de arbeidsrechtelijke gevolgen zijn voor een werknemer tijdens een surseance van betaling en faillissement, is het van belang om de insolventieprocedures in het

Nederlands recht eerst toe te lichten. De rechtspositie van werknemers is in het derde hoofdstuk behandeld. In dit hoofdstuk richt ik mij op de insolventieprocedures. Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de surseance van betaling. Daarna komt het faillissement aan bod en de

rechtsgevolgen hiervan. Vervolgens wordt ook toegelicht welke partijen bij een insolventieprocedure betrokken zijn en wat hun rollen hierin zijn. Omdat een werkgever ten tijde van een surseance of faillissement de schuldenaar is, zal hij in dit hoofdstuk worden aangeduid als ‘de schuldenaar’. In § II.3. zal een deelconclusie volgen.

II.1 Surseance van betaling

Surseance van betaling houdt ‘uitstel van betaling’ in. Het doel van een surseance van betaling is om de schuldenaar (werkgever), die verkeert in financiële moeilijkheden, de tijd te gunnen om zijn zaken op orde te krijgen.2 Er zal naar alle waarschijnlijkheid een faillissement volgen indien er geen opleving

is, met als gevolg dat het een garantie voor de meeste schuldeisers is, om hun vorderingen te kunnen verhalen. Een surseance van betaling zou moeten dienen als een effectief middel om te voorkomen dat een werkgever failliet gaat. Echter, in de praktijk leidt een surseance van betaling in de meeste

gevallen alsnog tot een faillissement. Ten tijde van het wetsvoorstel Wijziging Faillissementswet, om de effectiviteit van de surseance van betaling te bevorderen, gaf de minister aan wat de belangrijkste oorzaak hiervan is. Een surseance van betaling wordt kennelijk te laat aangevraagd of helemaal niet.3

II.1.1 De procedure

Op het moment dat een schuldenaar voorziet dat hij zijn opeisbare of toekomstige schulden niet kan betalen aan zijn schuldeisers, kan hij op grond van art. 214 lid 1 en 2 Fw de rechter verzoeken om uitstel te krijgen van zijn betalingsverplichtingen. Onder andere het loon van werknemers valt onder deze schulden.Op het moment dat de rechter de surseance van betaling toewijst, zal de surseance anderhalf jaar duren en kan meermalen met anderhalf jaar worden verlengd (art. 223 Fw). De surseance zal eindigen als de voornoemde termijn is verstreken of door de intrekking op verzoek van de schuldenaar (art. 247 lid 1 Fw). Surseance kan ook, o.g.v. art. 242 lid 1 Fw, worden ingetrokken door de rechter op verzoek van de schuldeisers, bewindvoerder, de rechter-commissaris of ambtshalve door de rechtbank.

II.1.2 De rechtsgevolgen

Als het verzoek van de schuldenaar, tot uitstel van betaling wordt toegewezen door de rechter, zal er een bewindvoerder worden aangewezen om het vermogen van de schuldenaar samen met de

schuldenaar te beheren. Dit geschiedt op grond van art. 215 lid 2 FW. De schuldenaar is in dat geval dan niet meer bevoegd om enige daad van beheer te verrichten of de beschikking te hebben over zijn boedel, zonder medewerking van de bewindvoerder. Hij mag dan ook niet uit zichzelf beslissingen nemen over het gehele personeel, zonder medewerking van de bewindvoerder (zie: § III.4). Als de schuldenaar zich hier niet aan houdt, is de bewindvoerder bevoegd om zelfstandig, zonder

toestemming van de schuldenaar, alles te doen om de boedel schadeloos te houden (art. 228 lid 1 Fw).

2 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 1-2. 3 Kamerstukken II 1999/00, 27 244, nr. 3, p. 1(MvT).

(16)

De meeste schuldeisers kunnen tijdens een surseance van betaling hun vorderingen niet opeisen. Procedures en lopende executies worden namelijk volgens art. 230 Fw geschorst. Daarnaast kan de rechter-commissaris, o.g.v. art. 63a Fw, op verzoek van een belanghebbende een afkoelingsperiode aankondigen van maximaal twee maanden, waardoor zelfs preferente schuldeisers hun vorderingen niet op de boedel kunnen verhalen. Dit tenzij de rechter-commissaris hen hier een machtiging voor heeft gegeven (art. 241a lid 2 Fw).4

II.2 Faillissement

In Nederland is het aantal failliet verklaarde bedrijven gestegen. Sinds oktober 2008 bereikte het aantal faillissementen het laagste niveau in augustus 2015, maar in februari 2016 begon het aantal uitgesproken faillissementen weer te stijgen.5 Een faillissement is een algemeen beslag op het gehele

vermogen van de schuldenaar ten behoeve van alle schuldeisers, met als doel het te gelde maken en het verdelen van het vermogen van de schuldenaar onder zijn schuldeisers.6 In een faillissementszaak zijn onder andere werknemers de schuldeisers. Een faillissement heeft als gevolg dat de schuldenaar, o.g.v. art. 23 Fw, de beschikking en het beheer over zijn vermogen verliest.7 Er zal dan, o.g.v. art. 68 lid 1 Fw, door de rechter een curator worden aangewezen die belast zal zijn met de taken van de schuldenaar.

II.2.1 De procedure

Op grond van art. 1 lid 1 FW is er sprake van een faillissement als er een rechterlijk vonnis is uitgesproken. Als een schuldenaar niet meer in staat is om zijn financiële verplichtingen aan de schuldeisers te voldoen of bewust is opgehouden met het aflossen van zijn schulden, kan hij of zijn schuldeisers het faillissement aanvragen bij de rechter (art 5 Fw). Ook kan de faillietverklaring, op grond van art. 1 Fw, worden uitgesproken, om redenen van openbaar belang, op verzoek van het Openbaar Ministerie.

Als het faillissement is uitgesproken, dan zal er o.g.v. art. 14 lid 1 Fw direct een rechter-commissaris worden benoemd, alsmede een curator worden aangesteld, en het vonnis zal door de curator worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant (art. 14 lid 3 Fw). De curator zal vervolgens de beheer- en beschikkingsbevoegdheid over het vermogen van de schuldenaar overnemen en hij zal onder toezicht van de rechter-commissaris werkzaamheden verrichten (art. 68 en 64 FW).8 Ook zal de curator namens de schuldenaar (werkgever) rechtshandelingen verrichten. Slechts de curator is bevoegd om beslissingen te nemen over het gehele personeel. De specifieke rol van een curator is in het derde hoofdstuk toegelicht.

Rechtsmiddelen

De schuldenaar en de schuldeisers hebben de mogelijkheid om zowel tegen een toewijzende

faillissementsvonnis als tegen een afwijzende beschikking rechtsmiddelen van verzet, hoger beroep en cassatie in te stellen.9 Echter, het toewijzende faillissementsvonnis blijft uitvoerbaar bij voorraad

volgens art. 4 lid 5 Fw, ondanks dat er een rechtsmiddel wordt ingesteld. Cassatie kan worden

ingesteld door de schuldenaar, de schuldeiser die de faillietverklaring heeft verzocht en de schuldeiser en belanghebbende die verzet hebben ingesteld (art. 12 lid 1 Fw). In de meeste gevallen leidt een 4 Zie: § III.1.3 van dit onderzoeksrapport. 5 https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/10/aantal-faillissementen-stijgt 6 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 8. 7 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 1-2. 8 J.B. Huizink, Insolventie, Deventer: Kluwer 2015, p. 44. 9 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 17.

(17)

ingesteld rechtsmiddel niet tot een vernietiging van de faillietverklaring, omdat meer schuldeisers na de faillietpublicatie van zich zullen laten horen.10

II.2.2 De omvang en verdeling van de boedel

De (faillissement)boedel bestaat uit vrijwel het gehele vermogen van de schuldenaar op het moment dat het faillissement is uitgesproken en hetgeen hij tijdens het faillissement ontvangt (art. 20 Fw). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen boedelschulden en faillissementsschulden. Boedelschulden betreffen schulden die ten tijde van de faillietverklaring nog niet bestonden.11 Faillissementsschulden betreffen de schulden die al bestonden voor de faillietverklaring. Deze schulden zullen pas worden betaald nadat de boedelschulden zijn betaald, als er nog actief resteert.12 Bepaalde partijen, waaronder

werknemers, dienen volgens de wetgever extra bescherming te krijgen. Art. 40 lid 2 Fw is in het leven geroepen om extra bescherming te bieden aan werknemers. Vanaf de dag waarop het faillissement is uitgesproken, vallen werknemers onder de boedelschuldeisers, met betrekking tot het loon,

pensioenuitkering en de premies die daarmee samenhangen (art. 40 lid 2 Fw).13 Schuldeisers moeten in beginsel hun vordering ter verificatie indienen bij de curator (art. 108-137 Fw). Boedelschuldeisers, waaronder werknemers, hoeven dit echter niet te doen.14

Rangorde

De wet heeft aan bepaalde schuldeisers voorrang toegekend. De hypotheek- en pandhouder (art. 3:260 e.v. en 3:236 e.v. BW) nemen in een faillissement een bijzondere positie in. Zij zijn separatisten en kunnen hun rechten uitoefenen alsof er geen faillissement is (art. 57 lid 1 Fw).15 Daarnaast zijn de

preferente schuldeisers de fiscus, die de premies van werknemersverzekeringen incasseert (art. 21 lid 1 Iw) en het UWV (art. 60 Wfsv); zij hebben een gelijke rang. Werknemers kunnen naast

boedelvorderingen ook faillissementsvorderingen hebben. In dat geval behoren zij ook tot de preferente schuldeisers (art. 3:288 sub e BW).16

In tegenstelling tot separatisten en boedelschuldeisers, dienen preferente schuldeisers en concurrente schuldeisers hun vordering wel ter verificatie in te dienen en een beroep te doen op hun voorrecht om hun voorrang geldend te maken. Concurrente schuldeisers hebben geen recht van voorrang en hebben dan ook de slechtste positie. Na het indienen van de vorderingen, zal de curator een lijst met voorlopig erkende en betwiste vorderingen opstellen. Een vordering die is erkend kan niet worden aangevochten. Als een vordering wordt betwist, zal de rechter-commissaris trachten om voor partijen een oplossing te vinden. Als dit niet lukt, worden partijen doorverwezen naar een renvooiprocedure (art. 122 Fw).17 In

de meeste gevallen wordt aan uitkering aan de schuldeisers niet toegekomen. Meestal is de boedel zelfs ontoereikend om overige preferente schuldeisers of boedelschuldeisers te voldoen. In dat geval is er sprake van een negatieve boedel.18 Wat dit betekent voor werknemers, is in

§ III.1.3 toegelicht. 10 N.J. Polak & M. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 38. 11 HR 27 mei 1988, NJ 1988, 964. Uitzondering: art. 249 lid 1 Sub 3 Fw à schulden die ontstaan zijn tijdens de surseance van betaling, vallen tijdens het faillissement wel onder boedelschulden. 12 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 36. 13 HR 5 september 2008, NJ 2008, 478. 14 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 50. 15 E.F. Groot, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 32. 16 Zie: § III.1.3 van dit onderzoeksrapport 17 N.J. Polak & M. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 230. 18 F.F.A. Smetsers, ‘Beslaglegging op de boedelrekening: over voorkruipende boedelcrediteuren’, Jutd 2013/01. (verschenen in Jutd 2013/01.)

(18)

II.3 Deelconclusie

In deze paragraaf wordt de deelvraag “Hoe is insolventie geregeld in het Nederlands recht?” beantwoord. In dit onderzoek zijn er twee van de drie insolventieregelingen behandeld, namelijk de surseance van betaling en het faillissement,

Een surseance van betaling houdt een uitstel van betaling in. De schuldenaar kan hierom verzoeken bij de rechter als hij voorziet dat hij zijn (toekomstige) schulden niet kan betalen. Als het verzoek van de schuldenaar tot uitstel van betaling wordt toegewezen door de rechter, zal er een bewindvoerder worden aangewezen om het vermogen van de schuldenaar samen met de schuldenaar te beheren. De schuldenaar (werkgever) kan alleen rechtshandelingen verrichten met medewerking van de

bewindvoerder. Ook als het gaat om beslissingen over het personeel.

Een faillissement wordt beschreven als een algemeen beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar ten behoeve van alle schuldeisers. De schuldenaar kan failliet worden verklaard als hij niet meer in staat is om zijn financiële verplichtingen aan de schuldeisers te voldoen of bewust is opgehouden met het aflossen van zijn schulden. Een faillissement heeft als gevolg dat de schuldenaar de beschikking en het beheer over zijn vermogen verliest. De rechter zal een curator aanwijzen die belast zal zijn met het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel. Een curator zal dus alle taken van een schuldenaar (werkgever) overnemen, ook als het gaat om beslissingen over het personeel. Vanaf de dag waarop het faillissement is uitgesproken, vallen werknemers onder de

boedelschuldeisers, met betrekking tot het loon en de premies die daarmee samenhangen. Dit betekent dat zij hun vorderingen niet ter verificatie bij de curator hoeven in te dienen. Naast boedelvorderingen kunnen werknemers ook faillissementsvorderingen hebben, die wel ter verificatie moeten worden ingediend bij de curator. In dat geval zullen zij worden aangemerkt als preferente schuldeisers en staan zij hoog in de rangorde van schuldeisers. Ook zijn de Belastingdienst en het UWV preferente

schuldeisers. De separatisten (pand- en hypotheekhouder) nemen echter wel een hogere rang in. Tot slot zijn er nog concurrente schuldeisers die de slechtste positie innemen. Zij hebben immers geen voorrang.

(19)

Hoofdstuk III

(20)

Hoofdstuk III - De rechtspositie van de werknemer

In dit hoofdstuk wordt de volgende deelvraag behandeld: “Wat is de rechtspositie van werknemers in geval van faillissement en surseance?”. De insolventieprocedures die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn het faillissement en de surseance van betaling. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, vallen werknemers onder de boedelschuldeisers, hetgeen inhoudt dat zij hun vorderingen niet ter verificatie bij de curator hoeven in te dienen. Zij staan dus hoog in de rangorde van schuldeisers. In dit hoofdstuk zal in § III.1. dieper worden ingegaan op de vorderingsrechten van een werknemer. Verder zal de loongarantieregeling aan bod komen. Ook zal de opzegging in geval van faillissement worden behandeld, met daarbij de opzegvereisten, opzegverboden en de transitievergoeding. De

laatstgenoemde onderwerpen zullen ook worden toegelicht in de situatie van surseanceverlening. De reden dat deze onderwerpen worden besproken in dit onderzoek, is omdat dit de algemene gevolgen zijn van insolventie voor werknemers. Tot slot volgt er een deelconclusie.

III.1 Loon- en nevenvordering

Voor bijna alle werknemers is het salaris van essentieel belang om te kunnen voorzien in de dagelijkse behoeften. Maar wat betekent het voor een werknemer als de loonbetaling uitblijft en welke stappen kunnen werknemers hiervoor nemen?

In de wet is het begrip ‘loon’ niet gedefinieerd, maar uit de jurisprudentie blijkt dat met het element ‘loon’ wordt gedoeld op de overeengekomen tegenprestatie voor de arbeid.19 Het begrip loon heeft in

de Faillissementswet dezelfde betekenis als in het BW.20 Onder loon wordt verstaan; ‘normale’

periodieke loon, vakantietoeslag, overwerkvergoeding, bonus en vergelijkbare emolumenten. De pensioenopbouw wordt volgens deze definitie ook verstaan onder loon. Een transitievergoeding die door de rechter of werkgever is toegekend is geen overeengekomen tegenprestatie voor de arbeid, en wordt dan ook niet verstaan onder loon.21 Op grond van art. 7:616 jo art. 7:623 BW is de werkgever

verplicht de werknemer zijn loon op de bepaalde tijd te voldoen. In beginsel kan een werknemer, o.g.v. art. 7:625 BW, aanspraak maken op een verhoging wegens een vertraging van de

loonuitbetaling. Echter, de verhoging zal nooit de helft van de vordering te boven gaan. De rechter is tenslotte bevoegd om de verhoging te beperken tot een bedrag dat voor hem, met het oog op de omstandigheden, billijk zal voorkomen. Hij heeft de bevoegdheid om naar eigen inzicht een verhoging te matigen22, en in de praktijk maakt een rechter veelvuldig gebruik van deze bevoegdheid.23 In geval van betalingsonmacht van de werkgever zal de rechter dan ook sneller neigen naar een matiging van de verhoging, gezien de omstandigheden waarin de werkgever zich dan verkeert.

III.1.2 Boedelschulden

Loon en premieschulden die samenhangen met de arbeidsovereenkomst vallen volgens art. 40 lid 2 Fw onder boedelschulden, vanaf de dag waarop de werkgever failliet is verklaard. Dit houdt in dat deze schulden onmiddellijk, door de curator, uit de boedel moeten worden voldaan zonder dat de

boedelschuldeisers hun vordering ter verificatie moeten indienen. Ook vanaf de dag waarop de surseance van betaling aan de werkgever is verleend, worden het loon en de premieschulden, o.g.v. art. 239 lid 3 Fw, aangemerkt als boedelschuld. Boedelschulden die tijdens een surseance zijn 19 HR 18 december 1953, NJ 1954, 242 à art. 7:610 BW. 20 HR 3 december 1999, JOR 2000/17. 21 L. Ijdema en E. Broefhof, 'Wettelijke verhoging en wettelijke rente in het arbeidsrecht; loont stil-zitten?' ArbeidsRecht 2009/10. 22 HR 14 mei 1982, NJ 1982, 604. 23 Huges, R. (2013). Uw loon wordt te laat betaald, waar heeft u recht op? à Geraadpleegd op 16 april 2016, van http://www.flexadvocaten.nl/2013/03/uw-loon-wordt-te-laat-betaald-waar-heeft-u-recht-op/

(21)

ontstaan, blijven tijdens een faillissement ook boedelschulden.24

De werknemer kan een vordering hebben op het loon over de opzegtermijn, loon over de verrichte werkzaamheden na faillissement, premies na het faillissement en een vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen (zie: § III.2).

III.1.3 Preferente en concurrente vorderingen

In het vorige hoofdstuk is verteld dat werknemers, naast boedelvorderingen, ook

faillissementsvorderingen kunnen hebben. Dit zijn geldvorderingen die zijn ontstaan vóór de insolventieverklaring. Deze vorderingen hebben op grond van art. 3:288 sub e BW een preferent karakter, als het gaat om vorderingen over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar. Een preferent karakter levert een preferente faillissementsvordering op. In tegenstelling tot boedelvorderingen, dienen faillissementsvorderingen wel ter verificatie bij de curator te zijn ingediend. In het vorige hoofdstuk is echter naar voren gekomen dat de boedel van de failliete werkgever meestal zelfs ontoereikend is om preferente schuldeisers (of boedelschuldeisers) te voldoen.25 De kans is dus groot dat werknemers hun faillissementsvorderingen niet voldaan zullen krijgen. Oudere vorderingen behoren tot de concurrente schulden (art. 3:278 lid 2).26 In de praktijk

levert de loondoorbetaling aan werknemers in de meeste gevallen geen probleem op, vanwege de loongarantieregeling (zie: § III.2).27

Zoals in § II.1.2 is besproken, kan de rechter-commissaris op verzoek van een belanghebbende een afkoelingsperiode aankondigen.28 Gedurende de afkoelingsperiode kan een werknemer, o.g.v. art.

241a lid 2 Fw, een vordering niet executeren zonder een machtiging van de rechter-commissaris. In de volgende paragraaf zal naar voren komen dat de loongarantieregeling hiervoor een oplossing biedt voor werknemers.

III.2 De loongarantieregeling

De loongarantieregeling is opgenomen in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Deze regeling bepaalt de overname vanuit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij structurele onmacht van de werkgever.29 Daarmee wordt bedoeld dat de werkgever in een blijvende toestand

verkeert, dat hij heeft opgehouden met het betalen van zijn schulden.In zo’n geval kan de werknemer, volgens art. 61 WW, aanspraak maken op het achterstallig loon, vakantiebijslag en vakantiedagen die niet zijn opgenomen. Onder de loongarantieregeling valt niet alleen het periodieke loon, maar onder andere ook de ‘dertiende maand’, provisie, verschuldigde loonsverhoging, onkostenvergoeding en overwerkvergoeding.30 Tevens kan de werknemer aanspraak maken op de pensioenpremies die aan

derden verschuldigd zijn.31 In geval van surseance en faillissement neemt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de betalingsonmacht van de werkgever aan en zal vervolgens overgaan tot uitkering van de achterstanden, ongeacht de omvang van de faillissementsboedel.32 Het

UWV neemt dus de loondoorbetalingsverplichting aan werknemers, van de werkgever over. 24 HR 27 mei 1988, NJ 1988, 964. 25 F.F.A. Smetsers, ‘Beslaglegging op de boedelrekening: over voorkruipende boedelcrediteuren’, Jutd 2013/01. (verschenen in Jutd 2013/01.) 26 Voorrechten ontstaan alleen uit de wet. 27 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 43. 28 Een afkoelingsperiode heeft als doel om de curator de tijd te geven die hij nodig heeft, om zich in de boedel te verdiepen à Beckers in: GS Faillissementswet, art. 63a Fw, aant. 1 (online, laatste bijgewerkt op: 1 maart 2015). 29 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 77 en A.P. van der Mei, ‘De loongarantieregeling van hfdst. IV WW: Recente ontwikkelingen en Europese perspectieven’, SMA 2007, p. 132 e.v. 30 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 90. 31 B. de Pijper, Module Werklooheidswet, commentaar op artikel 61 WW. 32 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 77.

(22)

Tientallen jaren heeft het UWV de loongarantieregeling alleen willen toepassen in geval van faillissement en niet in geval van surseance, omdat er bij een surseance geen sprake zou zijn van blijvende betalingsonmacht. Hier heeft men destijds voor een lange tijd niet over geklaagd, maar toen het wel gebeurde, stelde de Centrale Raad van Beroep de klager in het gelijk.33 Hierna is een beleid

ontstaan dat ervoor heeft gezorgd dat loonachterstand die voor dat datum van surseance bestond, met een maximum van dertien weken (art. 64 lid 1 sub a WW), door het UWV wordt overgenomen. Maar loonaanspraken die tijdens de surseance zijn ontstaan, ingeval dat de arbeidsovereenkomsten niet worden opgezegd, worden niet door het UWV overgenomen. Als de arbeidsovereenkomsten wel worden opgezegd door de curator of als de surseance uitloopt op een faillissement, wat in de meeste gevallen zo is, zullen de betalingsverplichtingen van de werkgever wel worden overgenomen (art. 64 lid 1 sub b en c WW).34

III.2.1 Looncomponenten

Kort gezegd bestaan de aanspraken van de werknemer uit de volgende componenten: het loon, de vakantierechten en de aan derden verschuldigde bedragen.35 De werknemer heeft recht op

niet-uitbetaalde loon over een periode van maximaal dertien weken gerekend voor de opzeggingsdatum. In beginsel kan deze periode worden verlengd met een opzegtermijn die niet meer dan zes weken

bedraagt36, zodat de werknemer ook het loon over de opzegtermijn uitbetaald kan krijgen (art. 64 lid 1 sub b WW).37 In geval dat de arbeidsovereenkomst eindigt door ontbinding, van rechtswege of met wederzijds goedvinden, kan de werknemer aanspraak maken op dertien weken achterstallig loon, gerekend voor de laatste dag van het dienstverband (art. 64 lid 1 sub a WW). Bij een ontslag op staande voet kan geen beroep worden gedaan op de loongarantieregeling.38 Verder kan de werknemer aanspraak maken op vakantiegeld, de uitbetaling van vakantiedagen en de pensioenpremie over een maximumperiode van één jaar, gerekend voor het eindtijdstip van de dienstbetrekking (art. 64 lid 1 sub c WW).39 Het eerste voorschotbedrag zal in ieder geval binnen 4 tot 6 weken door het UWV

worden uitbetaald. Volgens Schaink is dit nogal aan de lange kant.40

III.2.2 Vereisten voor de loongarantieregeling

De Centrale Raad van Beroep heeft herhaaldelijke keren aangegeven dat de loongarantieregeling het karakter van ‘laatste redmiddel’ heeft.41 Voordat de werknemer een beroep kan doen op de

loongarantieregeling en een aanvraag kan indienen bij het UWV, dient de werknemer tijdig en voortvarend al het mogelijke te hebben gedaan om zijn loon alsnog betaald te krijgen door de werkgever. Als de werknemer nalaat zijn werkgever aan te spreken, kan dit leiden tot weigering van de toepassing van de regeling door het UWV.42 Als er geen tijdige betaling heeft plaatsgevonden en de werknemer in aanmerking wil komen voor de loongarantieregeling dan dient hij, o.g.v. art. 63 WW, binnen een week na de dag waarop hij deze betaling normaal zou hebben ontvangen daarvan aangifte te doen bij het UWV. Indien de werknemer deze verplichting niet of niet behoorlijk nakomt, zal het UWV de uitkering tijdelijk, blijvend, gedeeltelijk of geheel weigeren. In de praktijk is het vaak zo dat 33 Zie o.a. à CRvB 4 december 2002, RSV 2002/53; CRvB 10 maart 2004, USZ 2004/158. 34 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 78. 35 Derden verschuldigde bedragen zijn met name pensioenpremies. 36 Maximale opzegtermijn volgens art. 40 Fw. 37 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 86. 38 CRvB 8 april 2001, USZ 2011/153. 39 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 87. 40 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 79 41 CRvB 18 februari 1992, RSV 1992/221; CRvB 22 juni 2011, LJN BQ9004. 42 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 78-79.

(23)

de curator een informatieplicht heeft jegens werknemers, en de aangifte doet namens de werknemers.43 De curator zal vervolgens telefonisch het faillissement van een bedrijf melden bij het UWV en

aangeven dat hij is benoemd tot curator in dat faillissement. Ook zal de curator een afspraak maken bij het UWV voor een collectieve intake van het gehele personeel. Tijdens de intake krijgt de werknemer de gelegenheid om (aanvraag)formulieren in te vullen en de curator dient deze formulieren ook in te vullen. Het is van belang dat zowel de werknemer als de curator gegevens invullen die overeenkomen met elkaar.44

Het aanvragen van de loongarantieregeling dient binnen 26 weken te zijn gedaan, na de dag waarop de werkgever is komen te verkeren in een toestand waarin hij heeft opgehouden te betalen (art. 62 lid 2 WW). Hiermee wordt de werkgever bedoeld die in staat van faillissement is verklaard of aan wie surseance van betaling is verleend. Als de aanvraag te laat is ingediend, kan het UWV de uitkering wegens betalingsonmacht weigeren.45

III.3 Opzegging in geval van faillissement

Op het moment dat een faillissement is uitgesproken, kan de werkgever in de meeste gevallen geen werk meer aanbieden aan de werknemers. In dat geval kunnen zowel de werknemer als de curator de arbeidsovereenkomst opzeggen, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn(en). Als er geen opzegtermijn is opgenomen in de arbeidsovereenkomst, geldt de wettelijke opzegtermijn. De opzegtermijn bedraagt in ieder geval niet langer dan zes weken (art. 40 lid 1 Fw).46 Op grond van dit artikel kunnen ook bepaalde-tijdarbeidsovereenkomsten, zonder een tussentijds opzegbeding, worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal zes weken.

III.3.1 Opzegvereisten

Indien de curator de arbeidsovereenkomsten wilt opzeggen, dient hij volgens art. 68 lid 2 Fw een machtiging te krijgen van de rechter-commissaris. Hierna kan de curator de arbeidsovereenkomsten opzeggen zonder instemming van de werknemer en zonder toestemming van het UWV.47 De

werknemer kan op grond van art. 67 lid 1 Fw binnen vijf dagen hoger beroep instellen tegen de afgegeven machtiging voor ontslag van de rechter-commissaris. Volgens art. 67 lid 2 Fw is de curator verplicht om de werknemer in de opzeggingsbrief te wijzen op deze mogelijkheid en ook te vermelden binnen welke termijn beroep moet worden ingesteld. Als de curator dit nalaat, kan de werknemer de opzegging binnen veertien dagen vernietigen via een buitengerechtelijke verklaring. Als de curator de arbeidsovereenkomst opzegt zonder een machtiging van de rechter-commissaris, is de opzegging ook binnen vijf dagen vernietigbaar volgens art. 72 lid 2 Fw. Uit de praktijk blijkt echter dat er wordt getwijfeld aan de nuttigheid van deze beroepsmogelijkheden, bijvoorbeeld de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de afgegeven machtiging voor ontslag. Als dit beroep slaagt, betekent het dat er met terugwerkende kracht sprake is van een ontslag zonder dat er een machtiging is afgegeven. De

werknemer dient daarna krachtens art. 72 lid 2 Fw de vernietiging van de opzegging zelf te vorderen. Hier is de werknemer te laat voor, aangezien dit binnen de termijn van vijf dagen na de opzegdatum moet zijn gebeurd. Deze termijn is dan allang verstreken.

43 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 85. à Wessels II-1 (2009), par. 2565. 44 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 85. 45 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 84. 46 G.J.J. Heerma van Voss, 'Afwijkende opzegtermijnen', Asser 7-V 2015/406. 47 G.J.J. Heerma van Voss, 'Toestemming curator', Asser 7-V 2015/386.

(24)

Het is dan ook verstandig als de werknemer bij het instellen van hoger beroep tegen de afgegeven machtiging, ook gelijktijdig een voorwaardelijk beroep tot vernietiging instelt.48

III.3.2 Opzegverboden

In art. 7:670 zijn de civielrechtelijke opzegverboden opgenomen voor werknemers die niet kunnen worden ontslagen o.a. wegens ziekte of zwangerschap. Er bestaat discussie over de vraag of deze opzegverboden ten tijde van een faillissement van toepassing zijn. De wet maakt hier namelijk geen expliciete uitzondering op. Wel hebben vele deskundigen uit de faillissementspraktijk hun opvattingen gedeeld en komt het er volgens hen op neer dat de opzegverboden niet van toepassing zijn in een faillissementssituatie.49 Bovendien heeft de wetgever in 1954, bij het invoeren van de eerste

opzegverboden in het Burgerlijk Wetboek, verklaard dat de curator “in ieder geval moet kunnen opzeggen op de thans in de wet voorkomende termijnen van ten hoogste 6 weken, ook in geval van ziekte of militaire dienst van de arbeider”.50

III.3.3 Transitievergoeding

Voor de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht per 1 juli 2015, kon de werknemer een schadevergoeding vorderen als hij meent dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. In de plaats daarvan is de transitievergoeding in het leven geroepen (art. 7:673 BW). De werkgever dient – ervan uitgaande dat er geen sprake is van een uitzonderingsgrond – een transitievergoeding aan de werknemer, die langer dan twee jaar in dienst is geweest, mee te geven als hij de werknemer wilt ontslaan. Echter, op grond van art. 7:673c lid 1 BW is er geen transitievergoeding verschuldigd aan de ontslagen werknemer, als de werkgever in staat van faillissement is verklaard of als er sprake is van een surseanceverlening.51

III.4 Opzegging na verlening surseance

Bij een surseance van betaling is de bewindvoerder niet degene die de arbeidsovereenkomsten met werknemers opzegt, maar de schuldenaar (werkgever) zelf. De werkgever dient wel de bepalingen van art. 228 Fw in acht te nemen. Dat wil zeggen dat de werkgever slechts rechtshandelingen kan

verrichten met ‘medewerking, machtiging of bijstand’ van de bewindvoerder.52 Ten tijde van een

surseanceverlening kan de werkgever, o.g.v. art. 239 lid 1 Fw, onder dezelfde voorwaarden als tijdens een faillissement de arbeidsovereenkomsten opzeggen, met dien verstande dat de opzegtermijn van zes weken in acht moet worden genomen. Indien de opzegtermijn die omschreven is in art. 7:672 BW langer is dan zes weken, dient die termijn in achtgenomen te worden.53 Werknemers hoeven, volgens

art. 239 lid 2 Fw, de opzegtermijn van art. 7:672 BW niet in acht te nemen.54 Er behoeft geen

machtiging van de rechter-commissaris te worden afgegeven zoals in een faillissementssituatie. Bovendien is het volgens art. 223a Fw geen verplichting om een rechter-commissaris te benoemen. De rechter-commissaris heeft bij een surseancesituatie geen toezichthoudende taak maar een

adviserende.55 Tijdens de surseance blijft de preventieve ontslagtoets bij het UWV wel overeind, 48 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 25. 49 Zie o.a.: L.H. van den Heuvel, Prae-advies 1981, p. 57. E. Loesberg, ‘De werknemer en zijn insolvente werkgever’, TvI 1998, p. 72. P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 29-30. 50 Zie o.a. à Kamerstukken II 1951/52, 881, nr. 6, p. 36 (MvT). / P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 29. 51 H.H. Keikamp, ‘Transitievergoeding werknemer vervalt bij faillissement en surseance: een nieuwe ontsnappingsroute voor werkgevers?’, Data Juridica 2015/1538. 52 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 24. 53 G.J.J. Heerma van Voss, 'Afwijkende opzegtermijnen', Asser 7-V 2015/406. 54 G.J.J. Heerma van Voss, 'Afwijkende opzegtermijnen', Asser 7-V 2015/406. 55 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 34-35.

(25)

waardoor de werkgever en bewindvoerder in deze situatie minder snel geneigd zijn om over te gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomsten.56 Wat betreft de toepasselijkheid van opzegverboden tijdens een surseance, zijn de meningen verdeeld. De grote verschillen van opvatting rond

opzegverboden bij een faillissement, zijn in geval van surseance mogelijk nog groter. Sommige schrijvers stellen dat opzegverboden in geval van surseance wel van toepassing zijn, bij gebreke van wettelijke uitsluiting.57 Ondanks deze opvatting, zijn diverse schrijvers het erover eens dat de

wetgever in 1953 heeft beoogd de destijds bestaande opzegverboden ter zijde te stellen, net zoals in een faillissementssituatie.58 Verder is de transitievergoeding o.g.v. art. 7: 673c lid 1 BW niet langer verschuldigd indien aan de werkgever surseance van betaling is verleend.

III.5 Deelconclusie

In deze paragraaf wordt de deelvraag “Wat is de rechtspositie van werknemers in geval van

faillissement en surseance?” beantwoord. Insolventie heeft verschillende gevolgen voor werknemers en daarom kent deze deelvraag niet één antwoord, maar verschillende antwoorden. Deze deelvraag zal dan ook per onderwerp worden beantwoord.

Loon en premieschulden die samenhangen met de arbeidsovereenkomst vallen onder boedelschulden, vanaf de dag waarop de werkgever failliet is verklaard en vanaf de dag waarop surseance is verleend. Boedelschulden hoeven niet ter verificatie te worden ingediend bij de curator. Een andere

geldvordering op het loon heeft over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar een preferent karakter; dit levert dus een preferente vordering op. Preferente vorderingen dienen wel ter verificatie te worden ingediend bij de curator. Oudere vorderingen behoren tot de concurrente schulden. In de praktijk komt het meestal voor dat de boedel van de failliete werkgever ontoereikend is om preferente schuldeisers of boedelschuldeisers te voldoen. De kans is dus groot dat werknemers hun

boedelvorderingen of faillissementsvorderingen niet voldaan zullen krijgen. Verder levert de loondoorbetaling aan werknemers in de praktijk vaak geen probleem op, vanwege de

loongarantieregeling. Mits aan alle voorwaarden zijn voldaan, komt de werknemer in aanmerking voor de loongarantieregeling als de werkgever het loon niet meer betaalt aan de werknemer. Het UWV neemt dan de loonbetalingsverplichting over van de werkgever. Door deze regeling krijgen

werknemers het achterstallig loon over dertien weken, vóór de opzegdatum, uitbetaald door het UWV. Ook het loon over de opzegtermijn kan met maximaal zes weken worden uitbetaald. Om de aanspraak op de loongarantieregeling veilig te stellen, dient de werknemer binnen een week nadat het loon niet is uitbetaald door de werkgever, aangifte te doen bij het UWV. Binnen 26 weken moet de werknemer de loongarantieregeling hebben aangevraagd, nadat de werkgever in een toestand verkeert waarbij hij heeft opgehouden met betalen. De werknemer kan naast het loon ook aanspraak maken op

pensioenpremies, vakantie-uren en niet uitbetaalde vakantiedagen.

Tijdens een faillissement gelden er bijzondere regels met betrekking tot de opzegging van

arbeidsovereenkomsten. Arbeidsovereenkomsten zullen bij een faillissement door de curator worden opgezegd en hiervoor hoeft hij geen toestemming te krijgen van het UWV. Ook de werknemer kan een arbeidsovereenkomst opzeggen. Zowel de curator als de werknemer dienen de wettelijke opzegtermijn in acht te nemen. Deze termijn bedraagt in ieder geval niet langer dan zes weken. Verder gelden de opzegverboden niet ten tijde van een faillissement. Wel heeft de curator voor rechtshandelingen de machtiging van de rechter-commissaris nodig. Werknemers kunnen in beroep gaan tegen de 56 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 35. 57 Zie o.a.: Van der Grinten, Bouwens & Duk, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, hfdst. 24, par. 12. 58 P.R.W. Schaink, Arbeidsovereenkomst en Insolventierecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 35 à o.a. verwezen naar Kortmann en Faber, Wetswijzigingen (1995), p. 107: “Ook bij surseance zal door de – vrijwel – gehandhaafde tekst van art. 239 lid 1 Fw ontslag mogelijk zijn bij ziekte of militaire dienst.”

(26)

machtiging van de rechter-commissaris, maar de kans dat het beroep een succes oplevert is klein. Als de werknemer toch hoger beroep wilt instellen tegen de afgegeven machtiging, is het verstandig om ook gelijktijdig een voorwaardelijk beroep tot vernietiging in te stellen. Verder is een

transitievergoeding niet verschuldigd bij een faillissement.

Na surseanceverlening kan de werkgever slechts rechtshandelingen verrichten met ‘medewerking, machtiging of bijstand’ van de bewindvoerder. De werkgever kan met medewerking van de

bewindvoerder arbeidsovereenkomsten opzeggen met een opzegtermijn van zes weken, tenzij de wet anders bepaalt. Hiervoor dient er wel een ontslagtoestemming bij het UWV te zijn aangevraagd. Ook kunnen werknemers de arbeidsovereenkomst opzeggen, maar zij hoeven alleen de maximale

opzegtermijn van zes weken in acht te nemen. Verder is in de wet niet expliciet opgenomen of opzegverboden gelden ten tijde van een surseance. Uit de literatuur blijkt dat er discussie is over de toepasselijkheid van opzegverboden in geval van surseance. Diverse schrijvers zijn het erover eens dat de wetgever in 1953 heeft beoogd de opzegverboden ter zijde te stellen, net zoals in een

faillissementssituatie. Ook is de transitievergoeding niet verschuldigd tijdens een surseance van betaling.

(27)

Hoofdstuk IV | Praktijkgedeelte 1

(28)

Hoofdstuk IV – Interviews met deskundigen uit de praktijk

Dit onderzoek bestaat uit twee praktijkgedeeltes. Het eerste praktijkgedeelte wordt in dit hoofdstuk behandeld. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de door mij afgenomen interviews, met beroepsdeskundigen uit de praktijk, geanalyseerd en toegelicht.

De deelvraag: “Waar dient Het Juridisch Spreekuur in de praktijk op bedacht te zijn volgens deskundigen uit de praktijk?” wordt in dit hoofdstuk behandeld. Voor dit onderzoek was het van belang om op zoek te gaan naar aspecten waar HJS in de praktijk op bedacht moet zijn, om de belangen van haar cliënten zo goed mogelijk te kunnen behartigen. Ik heb ervoor gekozen om interviews af te nemen bij verschillende personen die een rol spelen in een insolventiezaak. Vanuit verschillende invalshoeken heb ik kunnen achterhalen welke situaties kunnen optreden voor werknemers die in dienst zijn of waren van een insolvente werkgever.

Ik heb drie mensen benaderd voor het afnemen van interviews. Mr. G. Kuijper in zijn hoedanigheid als advocaat en curator in faillissementszaken, vakbondsbestuurder bij CNV-vakmensen de heer M. den Heijer en een medewerkster van het UWV. Deze drie geïnterviewde personen hebben hun

praktijkervaringen met mij gedeeld, waardoor duidelijk naar voren is gekomen waar HJS in de praktijk op bedacht dient te zijn, om haar cliënten zo goed mogelijk te kunnen voorzien van advies.

IV.1 Invalshoek vanuit de arbeidspraktijk

Omdat er de afgelopen tijd veel faillissementen zijn uitgesproken, voornamelijk in de handel, ben ik op zoek gegaan naar een vakbondsbestuurder die zich bezighoudt met de belangen van werknemers die werkzaam zijn in de (detail)handel. Op de website van CNV-Vakmensen ben ik een nieuwsbericht tegengekomen waarin wordt verwezen naar de heer Martijn den Heijer, vakbondsbestuurder bij CNV-vakmensen.59 Het faillissement van V&D heeft mijn aandacht erg getrokken, en een van de bedrijven die in het ‘pakket’ van meneer Den Heijer zit, is de V&D. Vandaar dat ik hem heb benaderd voor het afnemen van een interview.60

IV.1.1 Resultaten

Volgens de vakbondsbestuurder is de rechtspositie van een werknemer die is ontslagen als gevolg van een faillissement zeer zwak. Hij geeft aan dat de werknemers ‘op straat’ komen te staan. Uit dit interview is naar voren gekomen dat een eerder opgesteld sociaal plan geen enkele waarde meer heeft ten tijde van een faillissement. Verder heeft de vakbondsbestuurder aangegeven hoe het CNV te werk gaat op het moment dat een bedrijf in surseance terecht komt of failliet is gegaan. Het CNV heeft als belangenorganisatie een actieve rol wat betreft de verstrekking van informatie aan werknemers. Vaak informeert het CNV haar leden al op het moment dat een bedrijf in surseance is terecht gekomen. De informatieverstrekking gebeurt door middel van een brief en folders, maar ook via de website van het CNV en via Twitter. De vakbondsbestuurder heeft aangegeven dat de werknemers die nog geen lid zijn van een vakbond of geen rechtsbijstandsverzekering hebben, vaak misgrijpen. Hij heeft uitgelegd dat werknemers die pas lid worden van een vakbond of een verzekering afsluiten, op het moment dat zij in de problemen zitten, altijd te maken zullen hebben met een wachttijd. HJS zou, volgens de vakbondsbestuurder, de werknemers bij uitstek goed kunnen opvangen gedurende deze wachttijd. De vragen die HJS dan als eerst binnen zal krijgen, zijn vragen die ook bij het CNV binnenkomen. Het zullen voornamelijk informatieve vragen zijn waarbij de (ontslagen) werknemer wil weten wat hem te

59 https://www.cnvvakmensen.nl/wie-we-zijn/cao-en-sectornieuws/nieuws/cnv-vakmensen-laat-vddossier-niet-los

(29)

wachten staat en welke stappen hij moet nemen. Ook zal HJS de werknemers kunnen ondersteunen bij het invullen van diverse (aanvraag)formulieren en eventueel het indienen van vorderingen bij de curator.

IV.2 Invalshoek vanuit het UWV

Naast het interview met het CNV is het ook van belang om te weten hoe het UWV te werk gaat, zodat HJS deze informatie kan doorkoppelen aan haar cliënten. Aangezien het UWV een belangrijke rol speelt voor een werknemer die in dienst is of in dienst was bij een insolvente werkgever, leek het mij erg interessant om een medewerker van het UWV te interviewen.61 Voor dit interview heb ik de teammanager van de afdeling faillissementen van het UWV in Utrecht, de heer Dennis Millenaar, benaderd. Hij heeft mij vervolgens doorverwezen naar een medewerkster die ik mocht interviewen. Om privacy redenen heeft de medewerkster mij gevraagd om haar gegevens niet te vermelden in het onderzoek, vandaar dat haar gegevens niet zichtbaar zijn. Voor het interview heb ik aangegeven dat een doorstartsituatie buiten beschouwing dient te worden gelaten. Het interview heeft uiteindelijk duidelijk naar voren gebracht welke informatie zeer van belang is voor de cliënten van HJS, zodat HJS hen zo goed mogelijk kan adviseren en voorbereiden op de vervolgstappen die genomen dienen te worden. Voor het leesgemak zal de medewerkster van het UWV worden aangeduid als het ‘UWV’.

IV.2.1 Resultaten

In tegenstelling tot een werknemersbelangenorganisatie zal het UWV niet uit zichzelf informatie verstrekken aan de werknemer. De werknemer die informatie wil verkrijgen over de vervolgstappen, dient zelf initiatief te nemen door aan de bel te trekken bij het UWV. Niet alle werknemers weten dit. Het UWV heeft onder andere aangegeven dat HJS haar cliënten dan ook goed moet attenderen op termijnen die van belang zijn om de aanspraak op de loongarantieregeling veilig te stellen. Het gaat bijvoorbeeld om de termijn waarbinnen een aangifte dient te zijn gedaan bij het UWV, als het loon niet op tijd is betaald door de werkgever. Op deze manier wordt het recht op de loongarantieregeling veilig gesteld. Echter, uit de bovengenoemde literatuur blijkt dat het in de praktijk vaak voor komt dat de curator deze aangifte doet namens de werknemers (zie: § III.2.2).

Een andere termijn die van belang is, is de termijn waarbinnen een aanvraag voor de loongarantieregeling moet zijn ingediend bij het UWV.62 Het UWV geeft verder aan dat de

werknemer erop dient te zijn geattendeerd dat het UWV de betaling van het achterstallige loon over dertien weken van de werkgever zal overnemen. Ook is het goed om aan de werknemer te laten weten dat het UWV binnen 28 dagen overgaat tot betaling van het eerste voorschot; dit is volgens het UWV vrij snel. Uit de hierboven genoemde literatuur blijkt echter dat de betaling van het eerste

voorschotbedrag tussen de 4 en 6 weken zal plaatsvinden en dat dit als ‘lang’ wordt ervaren (zie: § III.2.1).

Tevens is het belangrijk om de cliënten te helpen bij het invullen van diverse formulieren. De formulieren die werknemers moeten invullen zijn voornamelijk aanvraagformulieren en

inkomstenformulieren. Een plicht van de werknemer is bijvoorbeeld dat hij inkomstenformulieren op tijd moet doorsturen naar het UWV, anders kan het UWV de vervolgbetalingen niet voldoen. Het UWV heeft ook aangegeven dat werknemers vaak denken dat zij bij het aanvragen van een

faillissementsuitkering ook direct een WW-uitkering hebben aangevraagd, terwijl dit niet het geval is.

61 Het uitgeschreven interview met het UWV is te vinden in bijlage 2. 62 Zie: § III.2.2 van dit onderzoeksrapport.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Al deze vragen en problemen roepen de vraag op of, indien men toch een regeling zal moeten maken, het niet eenvoudiger en wijzer zou zijn om de regeling van overgang van

Deze factsheet geeft een theoretische onderbouwing van het verschil tussen wetenschap en praktijk, laat de factoren zien die het gebruik van wetenschappelijke kennis

 Langs het dijktraject zijn zowel buitendijks (schor en slik) en binnendijks (NAS-polder en Noordpolder) belangrijke hoogwatervluchtplaatsen aanwezig..  Naar verwachting hebben

Vooral sinds de jaren zeventig is veel van ons nationale ar- beidsrecht ingevoerd, dan wel aangepast door de invloed van intemationale rechtsbronnen. Sommige bepalingen

Fig. 4 Recommended settings to phase certain amounts of individuals. a Genome-wide phasing of NA12878 using combination of 40 Strand-seq libraries with 30× short Illumina reads,

Hoewel in eerste instantie verwacht kan worden dat in Den Haag op strategisch niveau een fel conflict woedt tussen de leefomgevingscoalitie en de mestcoalitie, zorgt het betrekken

I will focus on two aspects which might serve as a bridge between Deleuze and Guattari’s theory of desire and the theory of sexuality in the early Freud: the primacy

Als iemand die valt onder de doelgroep van de cao Aan de slag direct in dienst treedt bij een publieke werkgever (provincie, waterschap of de rijksoverheid) of bij een