• No results found

Vrijheid van meningsuiting versus eer en goede naam : afbakening van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrijheid van meningsuiting versus eer en goede naam : afbakening van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq

wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqw

ertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwer

tyuiopasdfghjklzxcvbnmqwerty

uiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui

opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop

asdfghjklzxcvbnmqwertyuiopas

dfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdf

ghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfgh

jklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl

zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzx

cvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcv

Scriptie

Vrijheid van meningsuiting versus eer

en goede naam.

-Afbakening van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting-

26 juni 2015

Carrie Boergonje 5704820

(2)

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1 INLEIDING ... 5

Vrijheid van meningsuiting; codificatie ... 5

Doel ... 5

Public watchdog en chilling effect ... 6

Ontwikkelingen ... 6

Aanleiding ... 7

Probleemstelling ... 7

Deelvragen ... 8

Leeswijzer... 8

HOOFDSTUK 2 VRIJHEID VAN MENINGSUITING IN EUROPA: HET EVRM ... 9

2.1INLEIDING ... 9

Belang van de vrijheid van meningsuiting ... 10

2.2ARTIKEL 10EVRM: REIKWIJDTE ... 10

TWEELEDIG WERKEND SYSTEEM ... 11

2.3ARTIKEL 10 LID 2EVRM:BEPERKINGEN ... 12

Margin of appreciation ... 12

Ratio ... 13

Rechten van anderen ... 15

Andere fundamentele rechten ... 16

2.4DE STAPPENTOETS VAN HET EHRM ... 16

1. Is er sprake van een inmenging? ... 17

2 . Bij wet voorzien, en voldoende wettelijke basis ... 17

3. Legitiem doel onder een van de beperkingsgronden ... 18

4. Noodzakelijk in een democratische samenleving ... 18

2.5CONCLUSIE ... 19

HOOFDSTUK 3. VRIJHEID VAN MENINGSUITING IN NEDERLAND ... 20

3.1INLEIDING ... 20

3.2ARTIKEL 7GRONDWET ... 20

3.3ARTIKELEN 93,94 EN 120GRONDWET ... 21

3.4BEPERKINGEN OP DE VRIJHEID VAN MENINGSUITING ... 22

(3)

Beoordeling van onrechtmatigheid van een uitlating; Belangenafweging ... 23

Wegingsfactoren; Gemeenteraadslid arrest ... 24

Ontwikkelingen in de rechtspraak ... 25

Ontwikkelingen in de rechterlijke toetsing ... 26

3.5VRIJHEID VAN MENINGSUITING OP TWEE NIVEAUS: DE VERSCHILLEN ... 27

Relevante verschillen EHRM/NL... 27

3.6CONCLUSIE ... 28

HOOFDSTUK 4. EER EN GOEDE NAAM; BEPERKINGEN IN EUROPA ... 30

4.1 INLEIDING ... 30

4.2 EUROPESE RECHTSPRAAK: DE WEGINGSFACTOREN VAN HET EHRM ... 30

Publieke figuren ... 30

Publieke belang ... 31

Politieke, artistieke en commerciële uitingen ... 31

Feiten en waardeoordelen ... 32

Onrechtmatige publicaties; sancties ... 32

Belangenafweging privacy versus vrijheid van meningsuiting; Von Hannover en Springer ... 33

Von Hannover II ... 33

Axel Springer II ... 34

Von Hannover III ... 35

Conflicterende belangen ... 35

Karakó: verandering in de toetsingsgrond van reputatiekwesties ... 36

Conclusie ... 37

HOOFDSTUK 5. EER EN GOEDE NAAM; BEPERKINGEN IN NEDERLAND ... 38

5.1INLEIDING ... 38

5.2NEDERLANDSE RECHTSPRAAK; DE WEGINGSFACTOREN VAN DE NEDERLANDSE RECHTER ... 38

Margin of appreciation; de vrijheid van de Nederlandse rechter ... 38

Publieke figuren ... 38

Publieke belang ... 40

Feiten en waardeoordelen ... 40

Standaardarrest: Nog een keer Gemeenteraadslid – X ... 41

Onrechtmatige publicaties; sancties ... 42

(4)

Conclusie ... 44

HOOFDSTUK 6. EUROPESE EN NEDERLANDSE SPANNINGSVELDEN ... 45

6.1INLEIDING ... 45

6.2TEN EERSTE;LEGITIEME BEPERKINGEN DOOR DE EER EN GOEDE NAAM;EUROPA ... 45

Literatuur over legitieme beperkingen ... 46

Legitieme beperkingen in Nederland ... 46

6.3SPANNINGSVELDEN BIJ HET RECHT OP VRIJE MENINGSUITING ... 47

Politieke figuren; Europa ... 47

POLITIEKE FIGUREN;NEDERLAND ... 48

PUBLIEKE BELANG;EUROPA ... 49

PUBLIEKE BELANG;NEDERLAND ... 49

‘Het relevante publiek’ als maatstaf in Europa en Nederland ... 50

PUBLIC WATCHDOG EN CHILLING EFFECT:EUROPA EN NEDERLAND ... 51

VORM VAN DE UITING;EER EN GOEDE NAAM OP HET INTERNET EN SOCIAL MEDIA ... 52

Fysieke vorm en impact ... 52

Het gekozen medium en impact ... 52

De aard van de uiting... 54

Internet en de archieffunctie ... 55

6.4 EUROPESE EN NEDERLANDSE RECHTSPRAAK VERGELEKEN ... 56

Feitelijke omstandigheden ... 58 Steun in de feiten ... 59 6.5CONCLUSIE ... 59 Relevante verschillen ... 59 Margin of appreciation ... 59 Feitelijke omstandigheden ... 60 Feiten en waardeoordelen ... 61

6.6BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG ... 61

HOOFDSTUK 7. CONCLUSIE ... 64

In welk(e) opzicht(en) wordt de werkingssfeer van de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM beperkt door de bescherming van eer en goede naam? En wat betekent dit voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting?’... 64

(5)

Relevante verschillen in wettelijke en jurisprudentiële invulling van vrijheid van meningsuiting op

Europees en nationaal niveau ... 65

Welke invloed hebben factoren zoals de vorm van de uiting en de maatstaf van het ‘relevante publiek’ in de huidige jurisprudentie over de eer en goede naam? ... 66

LITERATUURLIJST... 68 BOEKEN ... 68 ARTIKELEN ... 69 RAPPORTEN EN ADVIEZEN ... 70 VOORDRACHTEN ... 71 KAMERSTUKKEN ... 71 JURISPRUDENTIEREGISTER ... 72 EUROPEES ... 72 NEDERLAND ... 75 Hoge Raad ... 75 Hof ... 76 Rechtbank ... 77 Voorzieningenrechter ... 77

(6)

Hoofdstuk 1

Inleiding

Vrijheid van meningsuiting; codificatie

De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk algemeen goed binnen onze democratische rechtsstaat. Dit recht omvat niet alleen de mogelijkheid de mening te uiten, maar ook het ontvangen van informatie is inbegrepen. Het recht is onder meer vastgelegd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten voor de Mens, artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 7 van de Nederlandse Grondwet. Daarnaast het is het recht eveneens verankerd in onder andere artikel 11 van het Verdrag van Nice.1 De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. Rechten van anderen kunnen er voor zorgen dat het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden beperkt. Dit is opgenomen in onder andere het tweede lid van artikel 10 EVRM. Nationale wetgeving kan er hierdoor voor zorgen dat de vrije meningsuiting in specifieke gevallen dient te wijken.2

Doel

Een belangrijk doel van de vrijheid van meningsuiting is het bevorderen van de democratische rechtsorde. Doordat iedereen –in principe3- zijn of haar mening mag uiten en ook informatie kan en mag ontvangen doordat media vrij zijn te berichten over allerlei zaken, kan de

democratie gewaarborgd worden. Het is onder deze omstandigheden mogelijk voor individuen om een eigen mening te vormen en eigen politieke keuzes te maken.

1

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevat eveneens waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting. Het Handvest wordt echter wel uitgelegd aan de hand van de bepalingen van het EVRM. Als een bepaling afwijkt van de bepaling van het EVRM zal de bepaling in het Handvest wel zelfstandige betekenis toekomen, maar zal er een overlap zijn met de EVRM bepalingen. Dat heeft als consequentie dat de bepalingen van het EVRM meer gewicht toekomt.

Zie: Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, 14 december 2007, 2007/C 303/01 (toelichting 2007/C 303/21). Zie ook Mr. T Barkhuysen en mr. A.W. Bos, ‘De betekenis van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

voor het bestuursrecht’, Jurisprudentie Bestuursrecht plus 2011, Sdu Uitgevers: 2011, p. 16 e.v. 2

Delicten als smaad, laster en belediging zijn strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast bestaat de civielrechtelijke mogelijkheid iemand aan te spreken wegens schadelijke uitlatingen op grond van artikel 6:162 BW.

3

(7)

Public watchdog en chilling effect

De pers vervult de rol van ‘public watchdog’4 binnen de samenleving. Om ervoor te zorgen dat de pers deze rol kan vervullen zonder hierin beperkt te worden, is het belangrijk dat journalisten niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de uitlatingen van de geïnterviewde.5 De pers moet wel zorgvuldig handelen.6

Een belangrijke manier voor de pers om de public watchdog rol te vervullen is onder andere het gebruik maken van onderzoeksjournalistiek, het schrijven van onthullende artikelen met gevoelige informatie en de verborgen cameratechniek. Wanneer gevoelige informatie naar buiten komt kan een schending van de eer en goede naam aan de orde zijn.

Het straffen van journalisten is alleen verenigbaar met de vrijheid van meningsuiting in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Wanneer zij feitelijke informatie brengen met daarbij een onderbouwing dan is sowieso niet snel sprake van een schending van de eer en goede naam.

Dat is maar goed ook, want als journalisten snel op hun vingers worden getikt zal dit een chilling effect met zich meebrengen dat ongewenst is.7

Ontwikkelingen

In onze huidige samenleving maakt de technologie het mogelijk dat meningen en informatie gemakkelijk via het internet verspreid kunnen worden. Met de opkomst van social media, blogs en verschillende online fora heeft de vrijheid van meningsuiting een heel andere dimensie gekregen, doordat het nu voor iedereen mogelijk is om gemakkelijk zijn of haar mening aan een groot publiek kenbaar te maken. Deze grote publicatievrijheid betekent wel dat rechten van anderen, bijvoorbeeld het recht van eer en goede naam, eerder en makkelijker

4

EHRM 19 april 2011, Kasabova – Turkijke, Appl. No. 12976/07. EHRM 19 april 2011, Bozhkov – Bulgarije, Apl. No. 3316/04.

5 zie EHRM 23 september 1994, Jersild – Denemarken NJ 1995, 387 m.nt E.J.D. De nieuwsverslaggeving door middel van

interviews is een van de belangrijkste middelen voor de pers om haar taak van public watchdog te vervullen.

6

EHRM 20 mei 1999, Bladet Tromso – Noorwegen, NJ 2001, 63. r.o 63 e.v.

7

(8)

aangetast kunnen worden. Dit maakt het belang van de begrenzing van de vrijheid van meningsuiting groter en daarmee een onderdeel van een actuele discussie.

Ook de Hoge Raad wijst hierop en stelt in Van Gasteren – Hemelrijk dat door de opkomst van het internet niet nauwkeurig meer kan worden bepaald wie of wat in de categorie ‘pers’ valt, juist door de (nieuwe) vrijheden voor particulieren op het internet.8

Aanleiding

Juist de omstandigheid dat door nieuwe media rechtsvragen ontstaan met betrekking tot (de begrenzing van) de vrijheid van meningsuiting maakt dat ik gekozen heb voor dit

scriptieonderwerp. De beperkingsgrond van de eer en goede naam zal in deze scriptie worden afgewogen tegen het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting.

Probleemstelling

De probleemstelling die in deze scriptie centraal staat, is: ‘In welk(e) opzicht(en) wordt de werkingssfeer van de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM beperkt door de bescherming van eer en goede naam? En wat betekent dit voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting?’

Bij de beantwoording van deze probleemstelling zal ik kijken naar de vrijheid van meningsuiting op Europees en nationaal niveau.

Het doel van deze probleemstelling is om de spanningsvelden te duiden tussen de vrijheid van meningsuiting en de eer en goede naam. Daarmee zal een inzicht in de huidige stand van zaken en de rechtsontwikkeling op dit gebied worden geboden.

8

(9)

Deelvragen

De probleemstelling wordt ondersteund door de volgende deelvragen:

- Welke relevante verschillen zijn er te onderscheiden in de wettelijke en

jurisprudentiële invulling van de vrijheid van meningsuiting op Europees en nationaal niveau?

- Op welke manier wordt in de jurisprudentie op Europees niveau invulling gegeven aan het leerstuk van de eer en goede naam? En in welke mate kan dit leerstuk als legitieme beperking gelden op de vrijheid van meningsuiting?

- Op welke manier wordt in de jurisprudentie op nationaal niveau invulling gegeven aan het leerstuk van de eer en goede naam? En in welke mate kan dit leerstuk als legitieme beperking gelden op de vrijheid van meningsuiting?

- Welke invloed hebben factoren zoals de vorm van de uiting en de maatstaf van ‘het relevante publiek’ in de huidige Europese en nationale jurisprudentie op de eer en goede naam?

Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk zal ik de vrijheid van meningsuiting op Europees niveau en het wettelijke kader schetsen. Hierbij komen de reikwijdte en de definities aan bod. Vervolgens zal in het derde hoofdstuk de vrijheid van meningsuiting op nationaal niveau en de verschillen tussen de vrijheid van meningsuiting op Europees en nationaal niveau aan de orde komen. Hier zal dan ook de beantwoording van de eerste deelvraag plaatsvinden.

In het vierde hoofdstuk van deze scriptie komt de eer en goede naam als beperkingsgrond op de vrijheid van meningsuiting aan de orde. In dit hoofdstuk zullen ook de tweede en derde deelvraag worden beantwoord.

Hoofdstuk 6 behandelt de spanningsvelden tussen de vrijheid van meningsuiting en de eer en goede naam. In paragraaf 6.5 komt de beantwoording van de laatste deelvraag aan de orde. Hoofdstuk 7 bevat de conclusie naar aanleiding van mijn jurisprudentieonderzoek en de beantwoording van de hoofdvraag.

(10)

Artikel 10 EVRM

1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, en bioscoop- of

televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.

2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Hoofdstuk 2

Vrijheid van meningsuiting in Europa: het EVRM

‘The basis of a democratic state is liberty – Aristoteles, 384 v. Chr. – 322 v. Chr.’

2.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk noemde ik de componenten van de vrijheid van meningsuiting; het recht om een mening te uiten, maar ook de ontvangst van denkbeelden of inlichtingen. Die ontvangst kan nog worden opgesplitst in het garen van informatie, en het actief op zoek gaan naar bepaalde informatie. Schuijt9 onderscheidt zelfs stadia, namelijk passief uitoefenen; het ontvangen van informatie, en het actieve uitoefenen; het zelf uiten van de mening.

Het is voor een democratische rechtsorde van belang dat mensen in staat zijn om meningen en informatie vrijelijk te ontvangen en te zoeken, zodat zij zich een eigen mening kunnen

vormen. Dat is namelijk een belangrijk voorstadium van het uiten van de eigen mening.10 Zonder een breed scala aan informatie is het niet mogelijk om een gefundeerde mening te vormen.11

Zoals we gezien hebben is de vrijheid van meningsuiting verankerd in artikel 10 EVRM. Dit artikel luidt als volgt:

9

G. Schuijt, Vrijheid van nieuwsgaring en toegang tot informatie, Jan de Meij bundel, p. 3 e.v.

10 G. Schuijt, Vrijheid van nieuwsgaring en toegang tot informatie, Jan de Meij bundel, p. 3 e.v. 11

Denk bijvoorbeeld aan de situatie in China, waarbij de Chinese overheid controle uitoefent op informatie op het internet, bepaalde websites blokkeert en het journalisten onmogelijk maakt om informatie openbaar te maken.

(11)

Belang van de vrijheid van meningsuiting

Het belang van de vrijheid van meningsuiting wordt vaak gezocht in de grondslag van zelfverwezenlijking of zelfontplooiing, waarheidsvinding en democratie. Deze grondslagen zijn van belang voor onder meer het vinden van een rechtvaardigingsgrond voor een bepaalde uiting, de interpretatie en de reikwijdte van een uiting.12 Die rechtvaardiging speelt vaak een belangrijke rol bij de belangenafweging bij de beoordeling van een beperking op de vrijheid van meningsuiting. Er zijn meerdere invalshoeken waar vanuit gekeken kan worden, maar De Meij spreekt inzake dit onderwerp van het democratisch of maatschappelijk belang dat een rol speelt bij de belangenafweging.13

Het EHRM heeft in 1979 in de uitspraak inzake Handyside – Verenigd Koninkrijk14 het belang geduid van de vrijheid van meningsuiting en bepaald dat de vrijheid van

meningsuiting een van de essentiële basisbenodigdheden is voor een democratische

samenleving. Onder dit recht valt niet enkel informatie of ideeën die algemeen geaccepteerd zijn, maar ook juist die meningen die beledigend, shockerend of verontrustend kunnen zijn. Dat zorgt voor een pluralistische balans binnen de samenleving.

2.2 Artikel 10 EVRM : reikwijdte

Artikel 10 EVRM beschermt elke uiting, in de ruimste zin van het woord. De inhoud en vorm van de mening zijn niet aan formaliteiten onderworpen.15

12 J.M. de Meij e.a. Geschiedenis van de uitingsvrijheid en grondslagen van de uitingsvrijheid, Amsterdam: Otto

Cramwinckel 1996 p. 28 e.v.

13

J.M. de Meij e.a. Geschiedenis van de uitingsvrijheid en grondslagen van de uitingsvrijheid, Amsterdam: Otto Cramwinckel 1996 p. 39 e.v.

14

EHRM 7 december 1976, Series A Vol. 24-A (Handyside/Verenigd Koninkrijk) r.o. 49.

15

Hieronder valt ook informatie zonder dat die opinierend hoeft te zijn. Ook kwetsende en shockerende uitingen vallen hier dus onder. Hierdoor is iedereen in principe vrij om te zeggen, denken en ontvangen wat hij of zij wil; een belangrijke hoeksteen voor een democratische samenleving.

Zo blijkt onder meer uit M. Oetheimer, L’Harmonisation de la liberte d’expression en Europe, Paris, Ed. A. Pedone, 2001. En uit de uitspraken inzake Lingens/Oostenrijk; Publ. Hof, Series A, Vol. 103-B p. 64 en arrest van 8 juli 1986, Publ. Hof, Series A, Vol. 103 p. 35.

Zie ook Open Door en Dublin Well v. Ierland, 29 oktober 1992, Publ. Hof, Series A, vol. 246 en Hadjianastassiou v. Greece, 16 december 1992 Publ, Hof, Series A, Vol. 252 p. 38-40.

Het Hof benadrukt in haar standaardoverweging dat: ‘(…)Subject to paragraph 2 of Article 10, it is applicable not only to

information or ideas that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb. Such are the demands of pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no democratic society.’.

(12)

Het Hof heeft dit in meerdere uitspraken bevestigd.16 De kanalen en ook de manier waarop informatie en denkbeelden worden verspreid zijn beschermd.17 18

In de literatuur wordt regelmatig gesproken over de daadwerkelijke inhoud van het recht van vrijheid van meningsuiting. Barendt duidt het recht als ‘het uitblijven van

overheidsbemoeienis’. 19 Een interessante opvatting, die bondig aangeeft waar het ‘hete hangijzer’ zich bevindt; het recht van vrije meningsuiting wordt het best gewaarborgd door overheden inderdaad weinig of geen invloed te laten hebben. 20 Dat voorkomt mogelijk misbruik of beperkingen die onwenselijk zijn.21

Tweeledig werkend systeem

De bescherming van de vrijheid van meningsuiting en het instellen van plichten is aan te merken als een tweeledig werkend systeem.22 Enerzijds (gereguleerde) vrijheden, anderzijds geoorloofde beperkingen voor zowel overheden als burgers.23 De staat mag de vrijheden niet

Sunday Times, 26 april 1979, Publ Hof, Series A, Vol. 30,

en Fressoz and Roire v. France, 21 januari 1999, Recueil/Reports, 1999.

16

Het Hof zegt dat de categorieen ‘(…) is not restricted to certain categories of information, ideas or forms of expression’. Zie hiervoor o.a. het eerdergenoemde Hadjianastsassiou v. Greece, 16 december 1992, maar ook Oberschlick v. Oostenrijk, 23 mei 1991, Publ Hof, Series A, Vol. 204 p. 57 e.v. en Jersild v. Denmark, 23 september 1994, Publ. Hof, Series A, Vol. 298.

17

EHRM Autronic AG – Zwitserland, 22 mei 1990, Publ. Hof, Series A, Vol. 178, p. 47. Zie ook bijvoorbeeld Murphy –

Ierland, 10 juli 2003I, Recueil/Reports, 1999, 49. 18

Zie Handboek EVRM deel 1. Algemene Beginselen, Volume 1. Lanotte van Haeck. P. 909 e.v. en EHRM Autronic AG –

Zwitserland en Murphy – Ierland (zie eerdere noot) en EHRM Janowski – Polen, 21 januari 1999, Recueil/Reports, 1999 P. 8

en 22, EHRM De Diego Nafria – Spanje, 14 maart 2002, Recueil/Reports 2002 en EHRM Lesnik – Slowakije, 11 maart 2003,

Recueil/Reports 2003 respectievelijk Hof Chorherr – Oostenrijk, 25 augustus 1993, Publ. Hof. Series A, Vol. 266-B p. 24, Nikula – Finland, 21 maart 2002, Recueil/Reports, 2002 en EHRM Handyside – VK, 7 december 1979 Publ. Hof, Series A,

Vol. 24 p. 43.

19

Eric Barendt, Freedom of speech, Oxford University Press 2005, p. 104.

20

Zie ook: Frederick Schauer, Freedom of expression Adjudication in Europe and America; A Case Study in Comparative

Constitutional Architecture, University of Virginia School of Law, 2005. 21

Overheden kunnen bijvoorbeeld geen maatregelen hanteren die strijdig zijn met of beperkend voor de bepalingen van artikel 10 EVRM. Dat garandeert dat de vrijheid van meningsuiting daadwerkelijk vrij blijft, en voorkomt praktijken in landen zoals bijvoorbeeld China, waar veel overheidsbemoeienis is, en de overheid controle uitoefent via allerlei kanalen waardoor informatie wordt verkregen, zoals kranten, maar ook internet en social media.

22

In Müller - Zwitserland bepaalde het EHRM dat de gebruiker eigen plichten en verantwoordelijkheden heeft welke afhankelijk zijn van de situatie en middelen die worden gebruikt.. EHRM 24 mei 1988, NJ 1991, 685, Müller – Zwitserland.

23

(13)

te veel inperken, en de burger heeft zich anderzijds te houden aan de eigen plichten en verantwoordelijkheden.

Het eerste lid van artikel 10 EVRM verleent een recht, het tweede lid van artikel 10 EVRM geeft aan dat de uitoefening van dit recht plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt en onderworpen kan worden aan beperkingen.

2.3 Artikel 10 lid 2 EVRM: Beperkingen

Die legitieme beperkingen zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 10 EVRM. Elke beperking op de vrijheid van meningsuiting dient proportioneel te zijn omdat het recht niet zomaar moet kunnen worden ingeperkt wegens de hiervoor genoemde belangen voor de democratische samenleving.

Zoals hierboven al te lezen viel in het geciteerde tweede lid van artikel 10 EVRM bevat het artikel meerdere gronden om de uitingsvrijheid legitiem te beperken.

De Meij onderscheidt drie redenen voor het beperken van de uitingsvrijheid, te weten de bescherming van moraal, het voorkomen van aanstoot en het tegengaan van schade.24

De beperkingsgrond van de bescherming van de eer en goede naam of de rechten van anderen is het onderwerp dat in deze scriptie centraal staat. Wanneer een beperking voldoet aan de vereisten van artikel 10 lid 2 EVRM, en dus is voorzien bij wet en ten behoeve komt aan een van de genoemde beperkingsgronden, en als blijkt dat de beperking noodzakelijk is binnen de democratische samenleving, dan is de geoorloofdheid van die beperking daarmee vastgesteld.

Margin of appreciation

Dit begrip deed zijn intrede bij het Europese Hof midden jaren ’70, in een Nederlandse kwestie voor het Europese Hof.25 Het Hof noemt de margin of appreciation hier onder andere in verhouding met de uitingsvrijheid van artikel 10 EVRM.

Het begrip houdt kort in dat wanneer een rechter een oordeel moet geven over een kwestie

24

J.M. de Meij e.a. Geschiedenis van de uitingsvrijheid en grondslagen van de uitingsvrijheid, Amsterdam: Otto Cramwinckel 1996 p.40 e.v.

25

EHRM 8 juni 1976, Engel en anderen – Nederland, Series A. No. 22. Zie Dean Spielmann, President of European Court of Human Rights, UCL current legal problems, Whither the margin of appreciation?, 20 maart 2014.

(14)

waarbij het recht op vrijheid van meningsuiting botst met een ander fundamenteel recht, een belangenafweging gemaakt moet worden en de betrokken belangen afgewogen zullen worden. Bij de afweging heeft de nationale rechter nationale beleidsvrijheid om de rechten van het EVRM te interpreteren en nationale omstandigheden (wetgeving, normen of gebruiken) die beslissing kunnen beïnvloeden. Er kan in die gevallen een andere beslissing genomen worden dan het EHRM zou doen op basis van het bestaande rechtskader, en de Europese rechter heeft deze beleidsvrijheid –mits juist toegepast- dan te respecteren.26

In EHRM Handyside – Verenigd Koninkrijk27 is de margin of appreciation van de nationale rechter binnen de lidstaat in de jurisprudentie erkend. In Otto Preminger Institut -

Oostenrijk28 en Wingrove – Verenigd Koninkrijk29 is die beleidsvrijheid van de nationale rechter nog eens bevestigd.

Ratio

De margin of appreciation wordt dus ingezet als een balansmiddel tussen de nationale uitleg van grondrechten en een uniforme uitleg van het EVRM.30 Die balans wordt bereikt door rekening te houden met specifieke nationale omstandigheden. Dit bevordert de

rechtszekerheid omdat de betrokkenen zien dat rekening wordt gehouden met voor hen belangrijke omstandigheden.

Door de ruimte die de margin of appreciation de lidstaten geeft, kunnen lokale, sociale en culturele omstandigheden worden meegewogen in de toetsing van grondrechten in het EVRM. Hierdoor kan zogezegd tegemoetgekomen worden aan de grote mate aan culturele

26

Zie Dean Spielmann, President of European Court of Human Rights, UCL current legal problems, Whither the margin of

appreciation?, 20 maart 2014. Waarin Spielmann zegt dat de margin of appreciation een analytische tool is die het Europese

Hof kan inzetten in veel gevallen waarbij bepalingen van het EVRM in het geding zijn. Daarbij noemt hij niet alleen de normatieve functie, maar ook de functie als ‘incentive’ voor rechters om de juiste EVRM bepalingen te wegen in het licht van het subsidiariteitsbeginsel.

27

EHRM 7 december 1976, Series A. no. 24, NJ 1978, 236, Handyside.

28

EHRM 20 september 1994, Otto Preminger Institut vs. Oostenrijk, NJ 1995, 366, m.nt. E.J. Dommering

29 EHRM 25 november 1996, Wingrove – Verenigd Koninkrijk, Appl. No. 17419/90 ro. 60 e.v. 30

Y. Arai-Takahashi, The margin of appreciation doctrine and the principle of proportionality in the

(15)

diversiteit binnen Europa. Brems meldt dat in het geval van een toenemende mate van complexiteit en gevoeligheid de margin of appreciation ruimer is.31

De ratio van de margin of appreciation klinkt prima, maar vanuit de rechtspraktijk komt er aardig wat kritiek; wanneer er tussen lidstaten geen consensus is over bepaalde morele of ethische kwesties laat het EHRM de lidstaten zelf bepalen welk gewicht zij toekennen aan de betrokken belangen.

Dat heeft implicaties voor alle soorten uitingen; lidstaten kunnen zo zelf bepalen wat zij het beste vinden en de invloed en het toezicht van het EHRM worden hiermee aanzienlijk beperkt.32

Na de ommekeer in de toetsing van de eer en goede naam in de uitspraken inzake Von

Hannover en Springer is er ook kritiek op de toetsing door het Hof. Onder andere Dommering schrijft dat het Hof zich nog teveel met nationale aangelegenheden bemoeit en in het feitelijke blijft bij de toetsing van botsende grondrechten. 33

Deze kritiek is het Hof niet onbekend gebleven. Zij heeft in de Von Hannover II dan ook aangegeven dat de margin of appreciation hand in hand moet gaan met Europese supervisie, waarbij zowel wetgeving als jurisprudentie een rol spelen. 34

Daarnaast vult het Hof aan dat het niet op de stoel van de nationale rechter zal gaan zitten, maar zal nagaan of de beslissing van de nationale rechter strookt met hetgeen is bepaald in het EVRM en de nationale margin of appreciation. Een soort controlefunctie door het Hof, met daarbij wel een minimale toetsing, omdat die feitelijke toetsing niet is voorbehouden aan het EHRM.35 Hoe dit verder vorm zal krijgen zal nog blijken. Harris, O’ Boyle en Warbrick

31

E. Brems, K. Henrard & R. de Lange, Botsing van grondrechten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2008, p. 233.

32

Zie: Eerste Kamer der Staten Generaal; verslag van gesprek met deskundigen, 7 februari 2012.

33

Ik sluit me aan bij Dommering. Zie E.J. Dommering, ‘Annotatie bij EHRM 7 februari 2012 (Von Hannover – Duitsland),

NJ 2013-20/21, nr. 250 en EHRM 7 februari 2012 (Springer – Duitsland) NJ 2013-20/21 nr. 251.’ 34

EHRM 7 februari 2012, Caroline von Hannover II – Duitsland, Appl. Nrs. 40660/08 en 60641/08, r.o. 104-107.

35

Dommering concludeert in zijn noot bij de Springer – Duitsland uitspraak de toetsing door het EHRM verder gaat dan de toetsing door de nationale rechter. EHRM 7 februari 2012, Springer – Duitsland, Appl. No. 39954/08, NJ 2013-20/21, nr. 251. Zie E.J. Dommering, ‘Annotatie bij EHRM 7 februari 2012 (Von Hannover – Duitsland), NJ 2013-20/21, nr. 250 en

(16)

schrijven dat het resultaat van de toetsing niet mag afwijken, of het nu onder artikel 8 of artikel 10 EVRM wordt gebracht. Daarmee hebben ze een sterk punt, met name voor de rechtszekerheid.36 Voor het garanderen van de rechtszekerheid is consistentie in de toetsing namelijk belangrijk.

Rechten van anderen

Het tweede lid van artikel 10 EVRM onderscheidt als beperkingsgrond de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Ik zal dit in hoofdstukken 4 en 5 van deze scriptie uitgebreid behandelen. Voor nu bespreek ik graag enkel de toetsing van dergelijke

beperkingen.

Bij gevallen waarbij de eer en goede naam en rechten van anderen betrokken zijn, wordt in de belangenafweging rekening gehouden met financiële belangen, maar ook met het respect dat een persoon toekomt. Een aantasting van iemands privacy of goede naam is slecht te

herstellen. Wanneer een uiting eenmaal is gedaan kan deze niet (gemakkelijk) worden teruggedraaid. In onze huidige informatiemaatschappij wordt informatie en daarmee ook (onrechtmatige) uitingen snel verspreid. De informatie is vaak daarnaast nog langdurig beschikbaar op het internet. Dit maakt de aantasting van de eer en goede naam een complex vraagstuk.

Het hangt over het algemeen van de rechtvaardigingsgrond af in welke mate ze meewegen in de belangenafweging.37 Bij een zwaarwegende beperkingsrechtvaardiging zal een beperking eerder gerechtvaardigd zijn. In elk geval weegt het Europese Hof dan ook de betrokken belangen af om tot een weloverwogen beslissing te komen waarin aandacht is besteed aan alle betrokken belangen. Welke waarde bepaalde belangen hebben voor de wegingsfactor bij dit soort beslissingen, en dan specifiek bij het recht op eer en goede naam zal ik eveneens in het jurisprudentieonderzoek in het vierde hoofdstuk van deze scriptie verder uiteen zetten.

36

Harris, ‘O Boyle and Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 3rd edition, Osfrod University Press, 2014. P. 660. Ze verwijzen hiervoor ook naar rechtspraak van het EHRM, Chauvy and Others – Frankrijk, EHRM 29 juni 2004, Appl. No. 64915/01 par. 70, en bijvoorbeeld Pfeifer – Bulgarije, EHRM 17 februari 2011, appl. No. 24733/04.

37

J.M. de Meij e.a. Geschiedenis van de uitingsvrijheid en grondslagen van de uitingsvrijheid, Amsterdam: Otto Cramwinckel 1996 p. 42 e.v.

(17)

Andere fundamentele rechten

Als beperkingsgrond zijn in de jurisprudentie ook andere fundamentele rechten38 erkend. Bepaalde restricties op artikel 10 EVRM kunnen worden gevonden in de journalistieke normen.39

Bij de toetsing van beperkingen kan een onderscheid worden gemaakt tussen de beperkingen op uitingen van publiek belang, en uitingen waarbij privébelangen een rol spelen. Bij

beperkingen op uitingen waarbij publieke belangen een rol spelen, zal minder snel een rechtvaardiging te vinden zijn dan wanneer het een privépersoon betreft.

Zoals ik eerder heb aangegeven, is het van belang dat mensen binnen een democratische rechtsorde geïnformeerd worden inzake kwesties met zogenaamd ‘publiek belang’. Wanneer publieke uitingen te snel beperkt kunnen worden met een beroep op artikel 10 lid 2 EVRM dan zou de vrijheid van meningsuiting onnodig veel kunnen worden ingeperkt, hetgeen van invloed is op de democratische rechtsorde. Dat is naar mijn mening onwenselijk.

Bij privépersonen ligt dit anders; de informatie aangaande privépersonen is niet automatisch van belang voor het publieke debat. Hier spelen privacybelangen van de betrokkenen een rol bij de beoordeling van een beperking op de vrijheid van meningsuiting. Het recht op privacy alsmede het recht op eer en goede naam dienen te worden meegenomen in de afweging van de betrokken belangen om de beperking van de vrijheid van meningsuiting te beoordelen. Over deze toetsing zal ik hoofdstuk 4 verder uitweiden.

2.4 De stappentoets van het EHRM

In de jurisprudentie van het EHRM is een stappentoets ontwikkeld. De stappentoets wordt gebruikt om te bepalen of een beperking op de uitingsvrijheid gerechtvaardigd is en fungeert

38

EHRM 29 augustus 1997, Worm – Oostenrijk, Recueil/Reports, 1997, p. 50. EHRM 20 mei 1999, Bladet Tromso Stensaas

– Noorwegen, NJ 2001, 63. En EHRM 26 april 1979, Sunday Times-Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. EAA. 39 EHRM 21 januari 1999, Fressoz and Roire – Frankrijk, NJ 1999 713, EHRM 20 mei 1999, Bladet Tromso and Stensaas – Noorwegen,, Recueil/Reports, 1999 p. 65, EHRM 28 september 2000 Lopes Gomes da Silva – Portugal, Recueil/Reports,

(18)

als leidraad in de rechterlijke beoordeling bij zaken waarin de vrijheid van meningsuiting aan bod komt.40

Bij de stappentoets wordt bepaald of sprake is van een ‘inmenging’. Daarna wordt bekeken of deze bij wet was voorzien, er voldoende wettelijke basis is41, een legitiem doel onder een van de beperkingsgronden heeft, en noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Uiteraard dient bij een toetsing door het EHRM rekening gehouden te worden met de margin of appreciation van de nationale rechter.

1. Is er sprake van een inmenging?

De eerste en daarmee belangrijkste voorwaarde voor het toepassen van de stappentoets is dat er sprake moet zijn van een inmenging. Zonder een inmenging wordt de stappentoets niet doorlopen. De basis voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting wordt gevonden in artikel 10 lid 2 EVRM.

2 . Bij wet voorzien, en voldoende wettelijke basis

Is er sprake van een inmenging, dan komt de toetsingsgrond ‘bij wet voorzien’ aan de orde. Wat verstaan moet worden onder ‘voorzien bij wet’ is bepaald in de Sunday Times

uitspraak.42

Vereist is wel dat er voldoende wettelijke basis is waarop de beperking berust, de beperking voldoende kenbaar is en de norm dusdanig duidelijk is dat burgers hun gedrag hierop konden

40

In onder meer de arresten Sunday Times, Handyside, Lingens en Oberschlick komt de toetsing aan bod. Zie EHRM 26 april 1979, Sunday Times – Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. E.A.

Zie EHRM 7 december 1976, Handyside – Verenigd Koninkrijk, Series A, no. 24. Zie EHRM 8 juli 1986, Lingens – Oostenrijk, NJ 1987, 901.

Zie EHRM 23 mei 1992, Oberschlick – Oostenrijk, Series A. No. 204, NJ 1992, 456.

41

EHRM 26 april 1979, Sunday Times-Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. EAA.

42 EHRM 26 april 1979, Sunday Times-Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. EAA. Hier is bepaald dat het niet per

definitie dient te gaan om een wet in formele zin, maar dat zelfs ongeschreven recht, zoals de Britse common law regel van ‘contempt of court’ voldoet aan het vereiste van ‘voorzienbaarheid bij wet’.

(19)

afstemmen.43 De wettelijke bepaling moet toegankelijk en voorzienbaar zijn, en normen moeten met voldoende zorgvuldigheid geformuleerd zijn.44

Harris O’ Boyle en Warbrick bevestigen dit nogmaals; zij zeggen dat er twee tussentoetsen moeten worden uitgevoerd voordat een norm als 'wet' kan worden aangezien. Er moet sprake zijn van toegankelijkheid en voorzienbaarheid van de norm.45

3. Legitiem doel onder een van de beperkingsgronden

Als de eerste twee stappen zijn genomen kan worden getoetst of er sprake is van een legitiem doel onder een van de beperkingsgronden.

Wanneer een inmenging geen legitiem doel vervult onder de beperkingsgronden dan kan dit van invloed zijn op de geoorloofdheid van de beperking op de vrijheid van meningsuiting.

De legitieme doelen worden in de rechtspraak dusdanig ruim geïnterpreteerd dat dit vereiste vrijwel nooit een belemmering vormt binnen de toetsing.46

4. Noodzakelijk in een democratische samenleving

Bij de laatste stap wordt gekeken of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het woord ‘noodzakelijk’ wordt nogal stringent uitgelegd in deze context. Het Europese Hof vertaalt ‘noodzakelijk’ naar ‘pressing social need’. In Handyside – Verenigd Koninkrijk is dit criterium nader uiteengezet door het Hof. 47 Noodzakelijk is volgens het Hof niet synoniem aan ‘onmisbaar’.48 Het botsen van meningen behoort tot de democratische samenleving, dat schept juist de ruimte voor het openbare debat. Alleen wanneer degene die

43

In Sunday Times bepaalde de rechter dat het woord ‘wet’ ook ongeschreven recht kan omvatten. EHRM 26 april 1979,

Sunday Times-Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. EAA. 44

Uiteindelijk was in de Sunday Times uitspraak de inmenging op de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd omdat de beperking kon worden gebaseerd op een algemeen bekende norm, te weten ‘contempt of court’.

45

Harris, O’Boyle and Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 3rd edition, Oxford University Press 2014, p. 615 e.v.

46

J.H. Gerards, EVRM, Algemene Beginselen, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011.

47 EHRM 7 december 1976, Handyside – Verenigd Koninkrijk, NJ 1978, 236. 48

EHRM 7 december 1976, Handyside – Verenigd Koninkrijk, NJ 1978, 236. Zie rechtsoverweging 48. Daarnaast kan het ook niet worden geïnterpreteerd als ‘toelaatbaar’ ‘gebruikelijk’ ‘nuttig’ of ‘wenselijk’.

(20)

de uiting doet geen intentie heeft om bij te dragen aan dat publieke debat en daarnaast

grievend is en wellicht in strijd met de rechten van anderen, dan maakt dat de uiting sneller in strijd met artikel 10 EVRM.49

Daarnaast geldt nog een proportionaliteitstoets, die inhoudt dat een beperking evenredig dient te zijn aan het na te streven doel. Het Hof heeft dit in Appleby and Others – Verenigd

Koninkrijk bevestigd en gezegd dat er een balans gevonden moet worden tussen de betrokken rechten en de reikwijdte van de beperking.50

De ‘margin of appreciation’ die lidstaten bij deze stap in de toetsing hebben is van groot belang voor de beoordeling van beperkingen op de vrijheid van meningsuiting. Nationale omstandigheden kunnen in deze fase van de toetsing zorgen dat een inmenging

gerechtvaardigd wordt geacht.51

2.5 Conclusie

De vrijheid van meningsuiting omvat niet alleen het actieve uiten van de mening, maar ook de ontvangstvrijheid van informatie.

Op basis van artikel 10 lid 2 EVRM kan de vrijheid van meningsuiting worden beperkt.

Bij een toetsing van een inmenging dient onderscheid te worden gemaakt tussen

privébelangen of publieke belangen. In de jurisprudentie is een stappentoets ontwikkeld die als handvat functioneert om de rechtmatigheid van een inmenging te toetsen. Bij een inmenging op de vrijheid van meningsuiting sprake te zijn van een ‘pressing social need’. Daarnaast moet voor een legitieme beperking aan het noodzakelijkheidsvereiste en het proportionaliteitsvereiste te zijn voldaan. Behoudens deze stappentoets hebben lidstaten nog altijd hun eigen ‘margin of appreciation’.

49

M.W. Janis, R.S. Kay en A.W. Bradley, European Human Rights Law, Text and materials, Derde editie, Oxford: University Press 2008. P. 344 e.v.

50

EHRM 6 mei 2003, Appleby and Others – Verenigd Koninkrijk ro. 59.

51

(21)

Artikel 7 Grondwet

1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisieuitzending.

3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van

vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.

4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.

Hoofdstuk 3. Vrijheid van meningsuiting in Nederland

3.1 Inleiding

De vrijheid van meningsuiting, vastgelegd in onder andere artikel 10 EVRM werkt door binnen het Nederlandse rechtsstelsel. Door de artikelen 93 jo. 94 Grondwet wordt namelijk een stelsel van directe werking gecreëerd. Daarnaast bestaat er een codificatie in artikel 7 van de Grondwet met daarin een censuurverbod.

3.2 Artikel 7 Grondwet

Hierboven staat de tekst van artikel 7 van de Grondwet. Zoals op te maken valt uit

bovenstaande tekst verschilt de opzet van artikel 7 Gw van die van artikel 10 EVRM en ziet vooral op het actieve uiten, en niet op het ontvangen van informatie.52 Nieuwenhuis en Janssens wijten dit aan het historische karakter van het wetsartikel. De bepalingen in artikel 10 EVRM zijn moderner en breder waardoor in de praktijk beter kan worden ingesprongen op actuele vraagstukken aangaande de uitingsvrijheid.

52

(22)

Artikel 7 Grondwet heeft de functie van extra waarborg, of vangnet binnen de Nederlandse wetgeving.53 Artikel 7 Gw heeft namelijk vrij specifieke bepalingen met betrekking tot de media en betreft op dit punt een zogeheten censuurverbod, wat inhoudt dat bepaalde

uitlatingen niet beperkt mogen worden.54 Schuijt hanteert de term ‘censuurverbod’ die ik in dit kader heb overgenomen. Strikt genomen is er echter geen sprake van een ‘klassiek’ censuurverbod, omdat hierbij voorafgaande toestemming voor openbaarmaking is vereist.55 Het stelsel van artikel 7 Grondwet is eenduidig. Het artikel bevat slechts één

beperkingsclausule. Het is aan de formele wetgever krachtens artikel 7 Gw toegestaan aanvullende drukpersdelicten of uitingsdelicten te creëren.56

Inmiddels is er ook een discussie gaande over de wijziging van artikel 7 Gw naar aanleiding van recente ontwikkelingen en nieuwe technieken binnen de huidige

communicatiemiddelen.57

Er ligt een voorstel om artikel 7 Gw te wijzigen op de punten met betrekking tot

handelsreclame, de ontvangstvrijheid en de pluriformiteit van de media. 58 Voorstel is ook om de uitzondering voor handelsreclame in de huidige tekst te schrappen.59 Dat zou de

bepalingen van 7 Gw al aanzienlijk in reikwijdte doen toenemen.

3.3 Artikelen 93, 94 en 120 Grondwet

Krachtens artikel 93 en 94 Grondwet hebben de bepalingen van het EVRM directe werking binnen ons Nederlandse rechtsstelsel. De inhoud van artikel 10 EVRM wordt gewaarborgd

53

Zie ook Studiecommissie VMC ‘Preadvies inzake een nieuwe tekst voor de artikelen 7 en 13 van de Grondwet’ Mediaforum 1999-11/12.

54

G.A.I. Schuijt, het censuurverbod in de Nederlandse grondwet en rechtspraak, Censures/Censuur Larcier België, 16 mei 2003 (260 p.)

5555

G.A.I. Schuijt, het censuurverbod in de Nederlandse grondwet en rechtspraak, Censures/Censuur Larcier België, 16 mei 2003 p. 1.

56

Zie De Meij e.a. over de omroepcensuur. P. 95 e.v. en G.A.I. Schuijt, het censuurverbod in de Nederlandse grondwet en rechtspraak, Censures/Censuur Larcier Belgie, 16 mei 2003.

57

Zie L.F.M. Verhey, Grondrechten in het digitale tijdperk; driemaal is scheepsrecht?’ Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 2011/2, pp. 152-167. En ook B.J. Koops, digitale grondrechten en de Staatscommissie: op zoek naar de kern, Tijdschrift voor Consitutioneel Recht 2011/2, p. 168-185.

58 A.W. Hins en G.A.I. Schuijt, Kroniek van het Nederlandse mediarecht 2006 – 2011, A&M 2011/3 p. 287-305. 59

Staatcommissie herziening Grondwet, Eindrapport 11 november 2010 (website inmiddels offline). Zie ook G. Boogaard,

(23)

doordat de toetsing aan de inhoud van het artikel verplicht is gesteld. Burgers kunnen zich hierdoor beroepen op artikel 10 EVRM als nationale wetgeving hier niet voldoende toereikend blijkt.60 Dat de nationale rechter steeds vaker de toetsing aan artikel 10 EVRM uitvoert wanneer sprake is van een voorgenomen beslissing die de vrijheid van meningsuiting beperkt, blijkt onder meer uit de jurisprudentie.

Belangrijk in het kader van deze scriptie is onder meer dat conform deze artikelen een op zichzelf niet in strijd met artikel 10 EVRM zijnde bepaling moet volgens artikel 94 Grondwet in een concreet geval buiten beschouwing dient te blijven indien de toepassing ervan tot strijdigheid met artikel 10 EVRM leidt, aldus Schuijt.61

Formele wetgeving kan conform artikel 120 Gw niet getoetst worden aan bijvoorbeeld het censuurverbod van artikel 7 Gw.62 Lagere wetgeving en Verdragen mogen wel getoetst worden aan de Grondwet. Hierdoor is een toetsing van de bepalingen van artikel 10 EVRM met de bepalingen van de Nederlandse Grondwet mogelijk. Dat maakt de reikwijdte en invloed van artikel 10 EVRM groot.

3.4 Beperkingen op de vrijheid van meningsuiting Onrechtmatige uitlatingen

De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk goed, maar is niet allesomvattend. Bepaalde uitlatingen kunnen onrechtmatig zijn jegens anderen. Zij kunnen bijvoorbeeld aangemerkt worden als een onrechtmatige daad krachtens artikel 6:162 jo 6:167 BW.63 Deze artikelen bevatten civielrechtelijke bepalingen om onrechtmatige uitlatingen op basis van een onrechtmatige daadsactie te rectificeren.

Onrechtmatige uitlatingen beperken de uitingsvrijheid omdat vaak beperkende maatregelen

60

EHRM 9 februari 1995, Vereniging Bluf! vs Nederland, Mediaforum 1995-3, p. B30-B34.

Het in beslag nemen en onttrekken aan het verkeer van het krakersblad Bluf! werd door het EHRM in deze casus in strijd geacht met artikel 10 EVRM. De nationale rechter had eerder anders geoordeeld.

61

G.A.I. Schuijt, ‘Hoge Raad niet meer bang voor uitingsvrijheid?’ Informatierecht/AMI 1990-5 p. 83-88.

62 Artikel 120 Grondwet. 63

Zie o.m. vzr. Rb Amsterdam, 8 april 2010, Lakeman – Bontekoe, LJN BM0483, vzr. Rb. Amsterdam, 6 maart 2012,

(24)

worden opgelegd, zoals rectificatie of schadevergoeding. Voordat zo’n maatregel wordt ingezet dient echter eerst een belangenafweging plaats te vinden. Wanneer rechten van anderen prevaleren kan de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd worden beperkt.

Beoordeling van onrechtmatigheid van een uitlating; Belangenafweging

Bij elke botsing van belangen moet een belangenafweging gemaakt worden. In

Gemeenteraadslid - X64 zagen we deze belangenafweging voor het eerst; er moest worden vastgesteld of de betrokken publicatie onrechtmatig was in de zin van artikel 6:162 BW. Er volgde een toetsing van de twee ‘hoogwaardige belangen’ waarbij werd getoetst of de beperking op de uitingsvrijheid was ‘voorzien bij wet’. Daarna werd nagegaan of de dergelijke beperking op de uitingsvrijheid binnen een democratische samenleving als

‘noodzakelijk ter bescherming van de rechten van anderen’ kon worden aangemerkt. De Hoge Raad behandelde deze noodzakelijkheidstoets in Gemeenteraadslid – X als een rechtsvraag, maar moest wel naar de omstandigheden van het geval kijken om de situatie te beoordelen.65 Hiermee werd een begin van de toetsing van (onrechtmatige) uitlatingen gelegd.

Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van een uitlating in het kader van de eer en goede naam dient te worden vastgesteld of een dergelijke beperking is ‘voorzien bij wet’.

Hierbij dient de inhoud van artikel 6:162 jo. 6:167 BW in acht te worden genomen.66

Artikel 6:167 BW werkt als aanvulling en bepaalt dat gerectificeerd moet worden wanneer er sprake is van onjuiste of onvolledige publicatie van feiten.67

Deze bepaling in artikel 6:167 BW sluit aan bij hetgeen is bepaald in HR Gemeenteraadslid- X68 en waarbij werd gewogen in hoeverre de aantijgingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. In Jersild - Denemarken69 werd bepaald dat een interviewer niet

64

HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 Gemeenteraadslid - X.

65

G.A.I. Schuijt, ‘Hoge Raad niet meer bang voor uitingsvrijheid?’ Informatierecht/AMI 1990-5 p. 83-88.

66

J.M. de Meij, A.W. Hins, A.J. Nieuwenhuis en G.A.I. Schuijt, Uitingsvrijheid, De vrije informatiestroom in grondwettelijk

perspectief, Amsterdam: Cramwinkel 2000, p. 266 e.v. 67

De tekst spreekt van ‘onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard’. Zie artikel 6:167 BW.

68

HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 Gemeenteraadslid - X.

69

(25)

aansprakelijk gehouden kon worden voor meningen van de geïnterviewden die worden geopenbaard. Belangrijk is dus te weten dat bij meningen een andere toetsingsmaatstaf geldt, helemaal wanneer die mening openbaar wordt gemaakt door een derde.

Naast de aantasting van eer en goede naam kan ook de schending van de persoonlijke

levenssfeer of integriteit als een onrechtmatige daad worden aangemerkt. De normen hiervoor zijn opgenomen in respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 8 EVRM.

In de uitspraak Edamse bijstandsmoeder is bepaald dat de hiervoor genoemde wettelijke normen, waaronder de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, ook kunnen gelden tussen burgers onderling.70 Er bestaat dus een mogelijkheid om de bepalingen van toepassing te verklaren in de horizontale relatie van burgers onderling.

In het arrest Gemeenteraadslid overwoog het Hof inzake de onrechtmatigheid van een

uitlating dat twee hoogwaardige maatschappelijke belangen tegen elkaar afgewogen dienen te worden.71 Aan de ene kant heeft de burger het recht om niet in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, aan de andere kant mogen er ook geen misstanden blijven bestaan doordat hierover niet gepubliceerd kan of mag worden. Zoals ik reeds eerder aangaf dient in elk geval een concrete toetsing van de omstandigheden plaats te vinden. Welke van de betrokken belangen de doorslag dient te geven dient per geval getoetst te worden.

Wegingsfactoren; Gemeenteraadslid arrest

In het Gemeenteraadslid arrest is gekeken naar een aantal omstandigheden die van invloed waren op de beoordeling van de onrechtmatigheid van de uitlating.

Het ging hier onder meer om de aard van de gepubliceerde verdenkingen, samen met de te verwachten gevolgen voor degene die werd beschuldigd.

Daarnaast werd gekeken naar de ernst van de misstand die de publicatie aan de kaak wilde stellen, maar ook de mate waarin ten tijde van de publicatie verdenkingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. Ook de inkleding van de verdenkingen en de mogelijkheid om

70

HR 9 januari 1987, NJ 982, Edamse Bijstandsmoeder.

71

(26)

hetzelfde doel te bereiken met minder schadelijke gevolgen spelen een rol. De kans dat de kwestie toch in de publiciteit zou zijn gekomen was eveneens een wegingsfactor.

In het Gemeenteraadslid72-arrest wordt nog niet getoetst zoals in Straatsburg door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt gedaan in dit soort uitingskwesties. De factor van de ‘pressing social need’ wordt door de Hoge Raad in dit arrest bijvoorbeeld nog niet meegewogen. Dat heeft zich in de loop der jaren echter wel ontwikkeld.

Ontwikkelingen in de rechtspraak

Na het Gemeenteraadslid arrest heeft de Nederlandse rechtspraak zich verder ontwikkeld met betrekking tot de rechterlijk toetsing in uitingskwesties.

In Herrenberg/Parool73 is daarna uitgemaakt dat niet bij iedere uitlating duidelijk hoeft te zijn dat de rechter alle bovenstaande wegingsfactoren heeft meegenomen, maar wel duidelijk dient te zijn dat een afweging tussen twee hoogwaardige belangen is gemaakt, zoals in

Gemeenteraadslid dus is ontstaan. De feitenrechter heeft hier de vrijheid deze belangenafweging te maken.

In de arresten Rails en Parool/van Gasteren is de civielrechtelijke toetsing aan artikel 10 EVRM ontstaan.74 Voor het toekennen van een beperking als schadevergoeding of rectificatie moet worden vastgesteld dat inbreuk is gemaakt op een van de in artikel 10 lid 2 EVRM opgesomde rechten of belangen. Hiermee werd de bestaande rechtsdoctrine uitgebouwd. Daarnaast moet worden getoetst of een beperking in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. 75 Daarvoor had de toetsing van de Hoge Raad een impliciet karakter.

72

HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 Gemeenteraadslid - X.

73

HR 8 maart 1985, NJ 1985, 437 Herrenberg/Het Parool.

74 HR 21 oktober 1994, RvdW 1994, 211 (Rails); ook: AB 1995, 393 met nt. Th.G. Drupsteen; NJCM-Bulletin 1995, p. 418

met nt. L.F.M. Verhey. En HR 6 januari 1995, NJ 1995, 422 met nt. E.J. Dommering(Het Parool/Van Gasteren); ook in AB 1995, 370 met nt Th.G. Drupsteen.

75

De noodzakelijkheidstoets werd door het EHRM reeds gebruikt in de uitspraken Handyside, Sunday Times en Lingens. (EHRM 7 december 1976, NJ 1978, 236 (Handyside); EHRM 26 april 1979, NJ 1980, 146 met nt.. E.A. Alkema (Sunday

(27)

In de Ferdi E. zaak verduidelijkt de Hoge Raad dat bij een botsing van grondrechten er sprake moet zijn van de afweging van ‘twee fundamentele vrijheden’.76 Er moet steeds te worden gewogen welke van de betrokken grondrechten voorrang verdient en of de vrijheid van meningsuiting moet prevaleren boven het andere grondrecht.

Ontwikkelingen in de rechterlijke toetsing

Schuijt duidt een trapsgewijze toetsing die in Nederland in de loop der jaren is ontstaan. Met enkel het vaststellen van de onrechtmatigheid van een publicatie en of de beperking is ‘voorzien bij wet’ is de toetsing van de rechter nog niet klaar; Schuijt verwijst naar de aanvullende eis, waarbij wordt gekeken of de toewijzing van de beperking noodzakelijk is binnen een democratische samenleving zodat de rechten van derden worden beschermd. De Hoge Raad gebruikt in Gemeenteraadslid77 voor het eerst de trapsgewijze toetsing van artikel 10 lid 2 EVRM.

Met de komst van het arrest inzake Van Gasteren – Hemelrijk is de toetsing door de Nederlandse rechter veranderd.78 In perszaken moest voorheen steeds een dubbele toets worden uitgevoerd om te kijken welke van de betrokken rechten uit de artikelen 8 en 10 EVRM moest worden ingeperkt. Sinds het Van Gasteren – Hemelrijk arrest is dat echter veranderd; de Hoge Raad maakte daar een belangenafweging met daarin alle betrokken belangen in een keer meegewogen. Geen tweestappentoets meer dus, maar een bredere toetsing, waar uit komt dat de inbreuk op het andere betrokken recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 10 lid 2 EVRM. Met de komst van deze meer integrale toetsing is de discussie aanzienlijk vereenvoudigd.79

76

HR 21 januari 1994, Ferdi E., NJ 1994, 473.

77

HR 24 juni 1983, Gemeenteraadslid – X, NJ 1984, 801.

78 HR 18 januari 2008, Van Gasteren – Hemelrijk, ECLI:NL:PHR:2008:BB3210. 79

Zie ook: J. van den Brink, Van Gasteren I en II – over WOII, het right to be left alone en hubris, Mediareport 20 november 2013.

(28)

Sinds de kroniek van Schuijt en Hins in 2011, heeft de Nederlandse rechtspraktijk op dit vlak nog meer ontwikkelingen doorgemaakt. 80 Dit zal verder in hoofdstuk 4 van deze scriptie aan bod komen.

3.5 Vrijheid van meningsuiting op twee niveaus: de verschillen Relevante verschillen EHRM/NL

De toetsingscriteria die worden aangehouden door het EHRM zijn conform het bepaalde in artikel 10 (lid 2) EVRM. Dit heeft zich in de loop der tijd ook in Nederland zo ontwikkeld. De toetsingsgrond op basis van het ‘pressing social need’ vereiste was lange tijd niet opgenomen binnen de rechterlijke toetsing. Deze toetsingsgrond is niet gecodificeerd, maar wordt

tegenwoordig wel standaard door het EHRM gehanteerd. De Nederlandse rechter volgt steeds meer de toetsingswijze van het EHRM.

Later veranderde dit naar een trapsgewijze toetsing, zoals het EHRM hanteert. Daarnaast dient bij de toetsing in Nederland ook rekening gehouden te worden met nationale bepalingen, zoals die van 6:162 jo. 6:167 BW en 7 Grondwet. Deze vertakkingen van de bepalingen van 10 EVRM maken dat de Nederlandse toetsing afwijkt van die van het EHRM. Hierin

onderscheidt de Nederlandse rechtspraak zich van die van de Europese. Dit wordt onder andere bevestigd door Schuijt81.

Waar het EHRM zich voornamelijk richt op de beoordeling van de uitlating, is er Nederland nog ruimte voor de toetsing van beperkingen in het licht van de nationale wetsartikelen. Daarnaast kan uit een onrechtmatige uiting ook civielrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan, waar de rechter rekening mee dient te houden. Hierbij valt te denken aan de vergoeding van schade, de wettelijke mogelijkheid tot rectificatie in artikel 6:167 BW etc.

80

G.A.I. Schuijt, het censuurverbod in de Nederlandse grondwet en rechtspraak, Censures/Censuur Larcier België, 16 mei 2003 (260 p.) Zie ook G. Schuijt en A.W. Hins ´Kroniek van het Nederlandse mediarecht 2006-2011´ Auteurs en Media 2011/3, p. 287 – 305.

81

G.A.I Schuijt, Hoge Raad niet meer bang voor de uitingsvrijheid?, Informatierecht/AMI 1990-5, p. 83-88. Hij verwijst hier naar de uitspraken inzake Parool – van Gasteren en Gemeenteraadslid.

HR 6 januari 1995, Parool – van Gasteren, NJ 1995, 422 m.nt. E.J. Dommering. HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 Gemeenteraadslid - X.

(29)

De Nederlandse toetsing is in verhouding met die van het EHRM meer ‘verbrokkeld’. Dat wil zeggen dat in Nederland meer rekening gehouden wordt met andere aspecten en gevolgen van de beoordeling van een (onrechtmatige) uitlating. De toetsing van het EHRM is in deze dan ook meer conform de bepalingen van 10 EVRM en daardoor constanter omdat nationale omstandigheden vaak al door de nationale rechter worden meegewogen. Bij de Nederlandse toetsing dient rekening gehouden te worden met aanvullende wettelijke bepalingen, waardoor de toetsing niet enkel op grond van de inhoud van artikel 10 EVRM kan plaatsvinden, maar ook wordt beïnvloed door de Nederlands rechtelijke wetsbepalingen van onder meer de artikelen 6:162 jo. 6:167 BW. Dat hoeft het EHRM niet, en dat maakt de toetsing al verschillend van elkaar.

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de vrije meningsuiting en haar plaats binnen de Nederlandse

rechtspraktijk geduid. Hierbij heb ik de codificatie binnen de Nederlandse wetgeving van de vrijheid van meningsuiting weergegeven.

De vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM wordt gewaarborgd door de bepalingen in de artikelen 93 jo 94 van de Grondwet. Daarnaast bevat artikel 7 Grondwet een soortgelijke bepaling, waarbij echter een specifiek censuurverbod is opgenomen.

Door de bepalingen in de Grondwet krijgt de inhoud van artikel 10 EVRM een directe werking binnen ons rechtsstelsel.

De Nederlandse jurisprudentie inzake de vrijheid van meningsuiting heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Toonaangevend zijn de uitspraken inzake Gemeenteraadslid - X82 waarin een eerste toetsing van de vrijheid van meningsuiting is ontwikkeld, en de uitspraken inzake Rails83 en Parool – van Gasteren84 waarbij de beoordeling van een uitlating en een vordering tot rectificatie diende te beoordelen in het licht van artikel 10 EVRM en de Hoge Raad bepaalde dat een vordering tot rectificatie alsmede een vordering tot schadevergoeding

wegens een onrechtmatige uitlating een beperking is op de vrijheid van meningsuiting. In Van

82 HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801 Gemeenteraadslid - X. 83

HR 21 oktober 1994, Rails, NJ 1996, 346.

84

(30)

Gasteren – Hemelrijk85 werd de rechterlijke toetsing in Nederland vereenvoudigd tot een integrale toetsing waarbij alle betrokken belangen worden meegewogen.

Er bestaan verschillen binnen de toetsingscriteria op Europees en nationaal niveau. Op Europees niveau is de heersende jurisprudentie alsmede de inhoud van artikel 10 EVRM leidend. Nationaalrechtelijk spelen ook de bepalingen van de artikelen 6:162 jo. 6:167 BW een rol, alsmede de inhoud van het censuurverbod in artikel 7 Grondwet. Hierdoor verschilt de Nederlandse toetsing van de Europese; er zijn meer wettelijke bepalingen waar rekening mee gehouden dient te worden bij de toetsing.

Daarnaast dienen in ieder concreet geval de omstandigheden van dat geval in ogenschouw te worden genomen.

Op welke wijze een beperking op de vrijheid van meningsuiting dient te worden beoordeeld in het licht van het recht op eer en goede naam van derden zal aan bod komen in de volgende hoofdstukken. Hierbij zal ik ook het leerstuk van de onrechtmatige daad nog eens vergelijken met de Europeesrechtelijke leer die in de jurisprudentie inzake dit onderwerp bestaat.

85

(31)

Hoofdstuk 4. Eer en goede naam; beperkingen in Europa

‘Without freedom of thought, there can be no such thing as wisdom; and no such thing as public liberty without freedom of speech’. - Benjamin Franklin, 1706 -1790.

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik mij voornamelijk gaan richten op de inhoud en de rechterlijke toetsing van het leerstuk van de eer en goede naam op Europees niveau. Op basis van een rechtspraak- en literatuuranalyse zal ik de eer en goede naam als beperkingsgrond analyseren. Zo zal ik in kaart brengen op welke manier de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt door het recht op eer en goede naam. Ik begin dit hoofdstuk met een aantal factoren die een rol kunnen spelen bij de rechterlijke toetsing. Daarna zal ik de belangenafweging door het EHRM in uitingszaken in kaart brengen. De spanningsvelden op Europees niveau worden samen met die op Nederlands niveau besproken in hoofdstuk 6 van deze scriptie.

4.2 Europese rechtspraak: de wegingsfactoren van het EHRM Publieke figuren

De eer en goede naam is een van de beperkingsgronden uit artikel 10 lid 2 EVRM. Zoals ik in het vorige hoofdstuk heb aangegeven volgt er bij een botsing van de eer en goede naam met een ander grondrecht een rechterlijke toetsing waarbij de betrokken belangen in kwestie worden afgewogen.

Bij kwesties met betrekking tot de eer en goede naam wordt door de rechter rekening gehouden met de omstandigheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen mensen met een publieke functie, publieke persoonlijkheden en doorsnee burgers.

Bij personen met een publieke functie geldt dat zij reeds in de openbaarheid treden en vaak onderhevig zijn aan media aandacht. Deze personen dienen een hogere tolerantiegrens aan te nemen als het gaat om uitlatingen als gevolg van hun openbare positie.86 Maar ook binnen deze categorie kan weer onderscheid worden gemaakt; niet iedereen met enigszins een

86 EHRM 25 januari 2007, Vereinigung Bildender Künstler/Oostenrijk, waarbij de policus Haider meer kritiek diende te

dulden dan een privépersoon. Zie ook de Caroline von Hannover uitspraken: EHRM 7 februari 2012, von Hannover –

(32)

publieke functie hoeft elke uiting aangaande zijn functioneren of persoon klakkeloos te tolereren. 87

Publieke belang

In Sunday Times - Verenigd Koninkrijk zijn er door het Hof direct aanvullende eisen gesteld waaraan een beperking van de rechten van derden op basis van ‘het publieke belang’ dient te voldoen. 88 Zo blijft er een waarborg bestaan voor burgers die mogelijk beperkt zullen worden in hun uitingsvrijheid op basis van het publieke belang. Met de voorgeschreven toetsing is een evenwichtige beoordeling door de nationale rechter meer gewaarborgd, en kan een beperking niet zonder meer worden afgedaan onder de noemer van het publieke belang.89

In de Thorgeirson uitspraak werd de reikwijdte van de geoorloofde uitlatingen nog eens verder uitgerekt doordat het Hof hier bepaalde dat er geen rechtvaardiging is om onderscheid te maken tussen politieke discussie en andere zaken van publiek belang.90 Kritische

uitlatingen die in het openbaar belang kunnen worden uitgelegd, mogen niet zomaar beperkt worden. Het begrip ‘publieke discussie’ of ‘publieke debat’ moet ruim worden opgevat. Daarnaast moet rekening worden gehouden dat het publieke debat steeds kan wijzigen onder invloed van actuele gebeurtenissen maar ook door technologische ontwikkelingen.

Politieke, artistieke en commerciële uitingen

Harris, O’ Boyle en Warbrick stellen dat de uitingsvrijheid nog verder gecategoriseerd kan worden; zij spreken van een onderscheid in de toetsing van politieke, artistieke en

commerciële uitingen.91 Deze categorisering is van belang voor de mate van bescherming van de eer en goede naam en het recht op persoonlijke levenssfeer.

87

EHRM 8 juli 1986, Lingens – Oostenrijk, NJ 1987, 901, r.o 42. Zie ook EHRM 23 april 1992, Castells – Spanje, NJ 1994, 102 m.nt E.J.D. waarbij de parallel werd getrokken naar regeringen die kritieken dienden te doorstaan.

88

EHRM 26 april 1979, Sunday Times-Verenigd Koninkrijk, NJ 1980, 146 m.nt. EAA.

89

De afwegingsgrond van het publieke belang kan gekleurd worden door nationale wetgeving, die in een ander land niet bestaat. Dit is een belangrijk gegeven, naast het feit dat lidstaten een margin of appreciation hebben.

90 EHRM 25 juni 1992, Thorgeirson – Ijsland, Series A nr. 239, r.o. 64 e.v. 91

Harris, ‘O Boyle and Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 3rd Edition, Osvord University Press 2014, p. 629 e.v.

(33)

Dommering maakt nog een ander onderscheid en beschrijft een grotere beleidsvrijheid voor de lidstaten wanneer het gaat om zaken binnen de ‘ideële sfeer’ waaronder de zedelijke en artistieke uitingsvrijheid vallen. Bij het toekennen van beperkingen in deze uitingsvrijheden hebben lidstaten een veel grotere beleidsvrijheid. Op dit punt geldt echter geen officiële Europese beoordelingsnorm. Er is op dit moment ook nog een gebrek aan Europese consensus aangaande dit punt. Hoe zich dit gaat ontwikkelen zal op termijn dus moeten blijken.

Feiten en waardeoordelen

In EHRM Lingens - Oostenrijk, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in de toetsing tussen feiten en waardeoordelen.92 Het EHRM bepaalde dat het onmogelijk is om bewijs te leveren voor waardeoordelen, zodat deze op een andere wijze beoordeeld dienen te worden dan gepresenteerde feiten.93

Kortgezegd moet het waardeoordeel gedragen worden door de feiten, aldus het EHRM in de Schwabe-Oostenrijk.94

Onrechtmatige publicaties; sancties

Wanneer sprake is van een onrechtmatige publicatie die de eer en goede naam heeft

geschonden kan schadevergoeding een onderdeel zijn van de beperking van de vrijheid van meningsuiting. De schadevergoeding moet in redelijke verhouding staan met de afbreuk van de reputatie van de betrokkene.95 Een te hoge schadevergoeding is niet wenselijk, omdat die weer een chilling effect in de hand kan werken.96 Naast schadevergoeding zijn ook

92

EHRM 8 juli 1986, Lingens – Oostenrijk, NJ 1987, 901.

93

Dit werd nog eens bevestigd in de Oberschlick – Oostenrijk en Hlynsdottir – Ijsland uitspraken. EHRM 23 mei 1991,

Oberschlick – Oostenrijk, NJ 1992, 456 met nt. E.J.D. En EHRM 21 oktober 2014, Hlynsdottir – Ijsland 2, Appl. No.

54125/10, zie ook IEF 14376.

94

EHRM 28 augustus 1992, Schwabe – Oostenrijk, NJ 1994, 103 met nt. E.J.D. Verfijningen in de toetsing werden onder meer uiteengezet in EHRM 22 februari 2007, Nikowitz – Oostenrijk, Appl. No. 5266/03. Waar in casu naar aanleiding van een artikel met ‘zogenaamde citaten’ van een bekende sportatleet werd bepaald dat het openbaar maken van deze citaten zonder toestemming onrechtmatig was.

95

EHRM 13 juli 1995, Miloslawsky – Verenigd Koninkrijk, Mediaforum 1995-9 p. B101.

96

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een minister wordt volgens het Nederlandse constitutionele recht verantwoordelijk gehouden voor niet alleen zijn eigen handelen (en dat van de staatssecretaris, de

Een meer formele beperking op de vnjheid van meningsuitmg wordt gevormd door het verbod op lasier en beledigmg, dat in Athene een heel specifieke vorm aan- neemt Je mocht onder

De vrijheid van meningsuiting is bijzonder groot waar het gaat om waardeoordelen door politici in het kader van een publiek debat (binnen én buiten het parlement), al vormen

In de laatste paragraaf is nagegaan of de jurisprudentie van het EHRM, op basis waarvan de Hoge Raad sinds het begin van deze eeuw een zogeheten contextuele toetsing toepast, deze

The Local Government: Municipal Systems Act, (Act 32 of 2000) (hereafter called the Municipal Systems Act) endorses the need for participation, linking local

Caxton/CTP, still the main suburban publisher in South Africa, follows a simple formula, according to Jackson (1993:87-88): “Offer advertisers assured high penetration – at

We analyze cross-border spillovers that are estimated based on the investment plans of Austria, Belgium, France, Germany and The Netherlands as published in the Ten Year

Circulating tumour cell increase as a biomarker of disease progression in metastatic castration-resistant prostate cancer patients with low baseline