• No results found

Wat als vrijwillig moet? : een kwalitatief onderzoek naar het functioneren van sportvereniging AFC IJburg en haar vrijwilligers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat als vrijwillig moet? : een kwalitatief onderzoek naar het functioneren van sportvereniging AFC IJburg en haar vrijwilligers"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat als vrijwillig moet?

Een kwalitatief onderzoek naar het functioneren van sportvereniging AFC IJburg en haar vrijwilligers

Door: Simon Nieuwenhuijsen Studentnummer: 10114173

Begeleidend docenten: dr. G. Moerman & drs. C. Bouw Tweede lezer: C.J.M. Schuyt

Universiteit van Amsterdam Juni 2014

(2)

Dankwoord

Ten eerste wil ik het bestuur van AFC IJburg bedanken. Hun bereidheid om mij te helpen met mijn onderzoek en de vriendelijke ontvangst die ik elke keer kreeg wanneer ik aanwezig was gaf mij hoop om een acceptabel stuk te kunnen schrijven. Ik durf niet te zeggen of ik ooit zo ver was gekomen als zij geen oproep namens mij op hun website hadden gezet. Daarvoor is mijn dank zeer groot.

Mijn tweede dankwoord gaat naar mijn begeleidend docenten, Gerben en Carolien. Zij gaven me altijd de schop onder de reet of het nodige inzicht om mijn scriptie richting te geven. Maar nog belangrijker dat ze de hoop op mij niet opgaven. Laten we wel wezen, I have fallen out of your good graces. Dit moest ik zelf herstellen, maar ik had toch het gevoel dat jullie het vertrouwen in me hadden als ik het soms zelf kwijtraakte. En dat is een belangrijke

ondersteuning voor mij geweest.

Ten derde wil ik Kees Schuyt bedanken. Ik zat behoorlijk in een put vol stress na het inleveren van mijn tweede versie. Maar na ons gesprek had ik zoveel goede ideeën en richting meegekregen dat ik weer helemaal overstag was.

Ten vierde wil ik mijn ouders bedanken. Mijn moeder die altijd even via facebook polste hoe het ging en mijn vader die aanbood altijd beschikbaar te zijn voor advies. Het is fijn om te weten dat ik altijd op jullie kan rekenen.

En ten slotte wil ik mijn huisgenote Jonne bedanken. Zij had zelf vorig jaar haar scriptie moeten schrijven, en ze kende de perikelen maar al te goed. Vaak genoeg stond ik in de keuken mijn tiende pot thee te zetten en kwam mijn scriptie ter sprake waar ik weer het spoor bijster was of me door mezelf gek liet maken dat het allemaal niet zou lukken. En zij wist me altijd weer goede moed te geven om door te gaan. Fijn om zo’n huisgenoot te hebben!

(3)

Inhoud

Dankwoord ... 2

1. Inleiding ... 5

1.1 Aanleiding ... 5

1.2 Probleemstelling ... 5

2. Vrijwilligerswerk, maar toch niet helemaal ... 7

2.1 Vrijwilligerswerk in beeld gebracht... 7

2.2 IJburg in perspectief ... 9

2.3 Sportverenigingen en hun vrijwilligers. ... 11

3. Methodologie ... 15 3.1 Respondenten ... 15 3.2 Interviews ... 16 3.3 Klusmiddag ... 16 3.4 Proeftrainingen ... 17 3.5 Triangulatie ... 17 3.6 Reflectie ... 18

4. Analyse AFC IJburg als case voor vrijwilligerswerk ... 19

4.1 Een club voor en door de bewoners van IJburg. ... 19

4.2 AFC IJburg als vrijwillige organisatie ... 20

4.3 Het voortbestaan van AFC IJburg... 21

5. Vrijwilligers en AFC IJburg ... 25

5.1 Begrip ... 25

5.2 Doen wat je leuk vindt ... 28

5.3 Verzaken van taken ... 29

5.4 Problemen met trainers ... 31

(4)

6. Conclusie & discussie ... 33

6.1.1 Waarom heeft AFC IJburg voor verplicht vrijwilligerswerk gekozen? ... 33

6.1.2 Hoe ervaren de ouders de plicht tot vrijwilligerswerk? ... 33

6.1.3 Wat voor problemen doen zich voor als vrijwillig moet?... 34

6.2 Conclusie en discussie ... 35

7. Literatuurlijst... 37

7.1 Boeken & Publicaties ... 37

7.2 Krantenartikelen ... 38

7.3 Internetbronnen ... 38

Bijlage 1: profiel van respondenten ... 39

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Amsterdam Football Club (AFC) IJburg is een jonge sportvereniging die voor haar voortbestaan rekent op de bijdrage van haar vrijwilligers om te blijven bestaan. Sinds de oprichting kampt de vereniging met problemen om zich verder te ontwikkelen. De voorzitter van de vereniging zegt hier het volgende over: “We bestaan sinds 21 november 2008 en al die tijd zijn we bezig met dit soort accommodatieproblemen. Het zou heel fijn zijn als we ons eens volledig kunnen richten op het voetbal” (IJburger Nieuws, 24-01-14). Deze wachtlijst bestaat momenteel uit meer dan 500 wachtende kinderen en hij blijft groeien. Een grote groep kinderen kan dus niet sporten waar zij dit willen. “We hebben bijna 500 kinderen op de wachtlijst, die willen we laten voetballen” (AT5, 28-01-14). “Zo'n lange wachtlijst is geen doen[…]Het is soms niet aan ouders uit te leggen dat het allemaal zo lang moet duren” (Het Parool, 04-01-14). Een moeder vertelde het Parool het volgende: “Het heeft echt verschrikkelijk lang geduurd. De laatste tijd speelde hij [haar zoon] bij DRC, in Durgerdam, maar omdat we op IJburg wonen, was dat verre van ideaal. Bovendien speelden zijn vrienden wel al bij de club om de hoek” (Het Parool, 04-01-14).

Toen ik met mijn onderzoek begon was dit een actueel onderwerp op IJburg dat mijn aandacht trok. Waarom zijn er in een wijk met zoveel kinderen niet genoeg sportfaciliteiten, terwijl sporten zo belangrijk is? Vanuit deze interesse ben ik mij in de vereniging gaan verdiepen en tijdens mijn veldwerk bij mijn uiteindelijke topic uitgekomen: verplicht vrijwilligerswerk. 1.2 Probleemstelling

Wat centraal staat in dit onderzoek is de continuïteit van AFC IJburg als vereniging en de rol die het verplichte vrijwilligerswerk, de ouderbetrokkenheid, hierin speelt. Deze ouderbetrokkenheid houdt in dat als ouders willen dat hun kind een plek in een team krijgt bij AFC IJburg, zij zelf ook een bijdrage moeten leveren. Als een ouder weigert hieraan mee te doen, dan wordt hun kind van de club geweerd. Het bestuur heeft voor dit beleid gekozen om het voortbestaan van de vereniging te verzekeren. Hieruit volgt de volgende onderzoeksvraag die dit fenomeen bestudeert: Wat als vrijwillig moet om de continuïteit van een sportvereniging te verzekeren?

Om deze onderzoeksvraag goed te kunnen beantwoorden, zijn er een aantal deelvragen geformuleerd die in de analyse worden gesproken. Deze vragen behandelen waarom AFC IJburg met ouderbetrokkenheid werkt, hoe de vrijwilligers deze plicht ervaren en wat voor problemen

(6)

zich opdoen als vrijwillig moet.

De onderwerpen vrijwilligerswerk en vrijwillige organisatie spelen een belangrijke rol in het beantwoorden van deze vragen. Sportverenigingen als AFC IJburg worden in de

sportsociologie omschreven als expressieve verenigingen (Stokvis, 2012). Dit soort verenigingen zijn voor hun functioneren en voortbestaan afhankelijk van een vrijwillige bijdrage van de eigen leden, zij bepalen het programma en geven vorm aan de inhoud van de vereniging. Het is een interessant gegeven om te bestuderen hoe aan een nieuwe sportvereniging als AFC IJburg vorm wordt gegeven door haar leden. Door middel van interviews en observaties wordt bestudeerd hoe dit daar gebeurd en dit wordt naast literatuur over vrijwillige organisaties zoals

sportverenigingen gelegd en literatuur over vrijwilligerswerk. Ook wordt deze keuze van het bestuur en de reactie van de vrijwilligers afgewogen tegen de context waarin de

voetbalvereniging zich bevind, namelijk de jonge wijk IJburg. Vanuit deze dynamiek zal ik een verklaring geven voor de keuze van het bestuur van AFC IJburg om ouders actief te betrekken, hoe het beleid dat AFC IJburg voert om ouders te betrekken in elkaar zit en hoe ouders deze verplichting tot vrijwilligerswerk ervaren. Dan ben ik in staat om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag en zal ik een aantal problemen bespreken die zich opdoen als vrijwillig moet.

(7)

2. Vrijwilligerswerk, maar toch niet helemaal

AFC IJburg is voor haar voortbestaan afhankelijk van een bijdrage van de ouders van kinderen die lid zijn. Om deze reden is het bestuur tot het besluit gekomen dat ouders zelf een bijdrage moeten leveren als hun kind bij AFC IJburg speelt. Het doel van dit hoofdstuk is om

vrijwilligerswerk en vrijwillige organisaties in te kaderen. Wat ter sprake komt is wat vrijwilligerswerk inhoudt, waarom mensen vrijwilligerswerk doen en indien zij dit bij een vrijwillige organisatie doen, hoe zo’n organisatie dan werkt.

2.1 Vrijwilligerswerk in beeld gebracht

Harootyan (1996: 613) definieert vrijwilligerswerk als wat voor activiteit dan ook met als doel andere mensen te helpen. Het is een activiteit die vrij en zonder verplichting wordt verricht en waarvoor vrijwilligers geen geld of andere materiële beloning ontvangen. De vraag die hier blijft liggen is waarom iemand tijd vrij zou maken om iets voor anderen te doen, als hij hier geen concrete beloning voor krijgt. Sociologen en psychologen geven hier verschillende verklaringen voor, vanuit verschillende perspectieven. Ik deze paragraaf zal ik een aantal toelichten.

Clary et al. (1998) maken gebruiken van een functionalistische benadering om te

verklaren waren iemand vrijwillig iets zou doen. Zij definiëren vrijwilligerswerk hiervoor als een vorm van hulp die veel planning vergt, een organisatie van prioriteiten en een zoektocht naar overlap tussen de taak en het eigen kunnen/interesses Vrijwilligers zoeken mogelijkheden om behulpzaam te zijn, besluiten zelf hoeveel tijd zij in hun vrijwilligerswerk steken en kunnen een langdurige relatie en toewijding ontwikkelen met hun activiteit..

Voortbouwend op deze definitie presenteren Clary et al. zes verschillende functies. Met functies bedoelen ze de redenen die een vrijwilliger kan hebben om zijn hulp aan te bieden. De eerste functie zijn de values van de vrijwilliger. Wanneer een vrijwilliger volgens zijn values handelt, wordt hiermee bedoeld dat de vrijwilliger de behoefte heeft om bij de dragen, dat hij het belangrijk vindt om anderen te helpen. Een tweede functie is understanding. Clary et al.

definiëren deze functie als de mogelijkheid die vrijwilligerswerk biedt om nieuwe ervaringen op te doen en nieuwe dingen te leren. Ook wordt een vrijwilliger in gelegenheid gesteld om zijn vaardigheden toe te passen die in zijn dagelijks leven ongebruikt blijven. De derde functie die Clary et al. omschrijven is social. Dit wordt gedefinieerd als een sociale behoefte van de vrijwilliger om zijn diensten aan te bieden omdat het binnen zijn eigen intieme kringen zeer

(8)

wordt gewaardeerd. De vierde functie is career. Dit houdt in dat het vrijwilligerswerk iets

bijdraagt aan het professionele werk van de vrijwilliger. Hij heeft deze taak op zich genomen met het oog op de eigen carrière. De vijfde functie noemen zij protective. Vrijwilligers bieden hun diensten aan om zichzelf te beschermen. Hij heeft een afleiding nodig van het dagelijkse leven. De zesde functie noemen zij enhancement. Een vrijwilliger is bezig met zichzelf te verbeteren, zich aan te sterken. Hij wil zich beter voelen als persoon en zijn zelfbeeld opkrikken. Hij gaat dan op zoek naar iets wat voor dit gevoel kan zorgen.

In een meer recent onderzoek leggen Gray et al. (2012) een verband tussen

vrijwilligerswerk en de life-course theorie in plaats van de persoonlijke functies die Clary et al. toeschrijven aan vrijwilligers. In Handbook of the Life Course (2003) wordt de life-course theorie als volgt gedefinieerd:

“The life course (theory)…is best viewed as a theoretical orientation that guides research

on human lives within context. As such, it aids scientists in the formulation of empirical questions, conceptual development, and research design. The life course provides a framework for studying phenomena at the nexus of social pathways, developmental trajectories, and social change.” (Glen et al., 2003. In: Mortimer & Shanahan, 2003: 10)

In essentie verklaart deze theorie de handelingen van mensen vanuit de sociale context waarin zij zich op dat moment van hun leven bevinden. Gray et al. (2012) gebruiken deze theorie om in te kaderen hoezeer mensen zich als vrijwilliger aanbieden en wat dan de sociale context is waarin zij zich bevinden. Als uitgangpunt nemen zij dat levens dynamisch zijn. De beschikbaarheid en het soort activiteiten waar mensen als vrijwilliger actief zijn verandert met hun situatie mee. Het hebben van kinderen kan bijvoorbeeld een sterke negatieve of positieve invloed hebben, wat afhankelijk is van de leeftijd van het kind. In een huishouden met kinderen op de crèche is het minder waarschijnlijk dat de ouders zich ergens als vrijwilligers aanbieden, terwijl het met kinderen op de basisschool of middelbare school meer waarschijnlijk is. Ouders met kinderen op school bieden zich ook eerder als vrijwilliger aan bij verenigingen die met educatie en sport te maken hebben. Gray et al. (ibid.) stellen het volgende:

“…parents may become personally involved in volunteering for child activities because it is expected, while older people may do it for social contact, to feel useful... In middle adulthood, the presence of children is clearly solidified as a major influence on

(9)

volunteering behaviour. Having school-age children is shown to be associated with a greater likelihood of volunteering in school-related and sport/ recreation/hobby organizations.” (Gray et al, 2012: 5)

Een laatste perspectief op vrijwilligerswerk vinden wij in Bourdieu’s (1977) idee van habitus. Het idee van habitus komt voort uit de scheiding tussen handelingen en de (dis)posities van mensen. Er bestaat geen directe binding tussen deze twee, maar er is toch iets wat ze bindt. Dit is wat Bourdieu habitus noemt, de plek waar structuur en praktijk elkaar ontmoeten. Het is de belichaamde kennis van mensen, de manier waarop mensen nieuwe dingen leren zeggen en doen. Het is het kader van waaruit wij de wereld begrijpen (Calhoun et al., 2012). Musick et al. (1998) lenen het idee habitus van Bourdieu om de bereidheid van vrijwilligers te verklaren. In hun artikel, Being Volunteered?, presenteren zij twee perspectieven die verklaren waarom mensen zich als vrijwilliger aanbieden. Het eerste perspectief, het normatieve perspectief, benadrukt de rol die waarden, normen en gedrag speelt. Het tweede perspectief, genaamd social practice, stelt dat wanneer iemand zich als vrijwilliger aanbiedt, dit niet zijn normen en waarden reflecteert, maar zijn normale manier van doen. Social practice, de gewoontes die een vrijwilliger in het dagelijks leven heeft ontwikkeld, zijn volgens Musick et al. hetzelfde als Bourdieu’s habitus. Deze theorie gaat er vanuit dat mensen de gewoonte voor vrijwilligerswerk ontwikkelen vanuit hun sociale context, relaties en achtergrond.

2.2 IJburg in perspectief

Tineke Lupi (2008) schetst in haar boek Buiten wonen in de stad een beeld van IJburg als een wijk in ontwikkeling, met nadruk op de maakbaarheid van de buurt. In haar onderzoek beschrijft zij de populatie en vertelt middels de place making theorie hoe IJburgers hun buurt vorm hebben gegeven.

De samenstelling van de bewoners op IJburg omschrijft zij als volgt: “Waar de Amsterdamse bevolking voor een groot deel uit jongvolwassenen en ouderen bestaat,

overheersen op IJburg de dertigers en veertigers. Ook is het aantal jonge kinderen drie maal zo hoog als op stedelijk niveau. De gemiddelde leeftijd onder de IJburgers ligt hierdoor op 28 jaar” (ibid.:117). Uit de tabellen die Lupi presenteert over de leeftijdsopbouw van de totale bevolking van IJburg op 1 januari 2005, blijkt dat 57% van de bewoners tussen de twintig tot vijftig jaar is en 35% van de bewoners uit kinderen bestaat. Slechts één procent van de bewoners is 65-plusser.

(10)

Van de bewoners op 1 januari 2005 heeft ook het overgrote deel, 73% van de respondenten, een hoge opleiding gevolgd (HBO of WO).

Centraal in Lupi’s onderzoek is de Place making theorie. Deze theorie stelt dat een locatie geen vaststaande betekenis heeft, maar dat deze gevormd wordt door de professionals en

users die invloed uitoefenen op de ruimte. Functionarissen, architecten en projectontwikkelaars

geven vorm aan een omgeving, dit zijn de professionals. Maar dezelfde ruimte krijgt ook een betekenis toegeschreven door de mensen die er dagelijks gebruik van maken, de users (Lupi, 2008: 24). In een woonwijk zoals IJburg zijn de bewoners die users. Via wonen, werken,

winkelen, recreëren, naar school gaan en het onderhouden van sociale contacten geven bewoners een eigen betekenis aan de structuren die door de professionals is gecreëerd (ibid.).

Het unieke karakter dat IJburg door haar users heeft is de betrokkenheid van de bewoners bij hun buurt. Dit begon met de allereerste bewoners, de zogenaamde pioniers. Dit zijn de eerste bewoners van een buurt die zich, aldus pionierstudies, geroepen voelen om een eerste bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van hun nieuwe woonomgeving (ibid.:53) De eerste IJburgers deden dit door buurtorganisaties op te zetten met als doel zich met de ontwikkeling in hun buurt te kunnen mengen (ibid: 171), IJburgers tonen veel verantwoordelijkheidsgevoel voor hun

woonomgeving (ibid.: 180) en delen matig tot zeer in de pioniersmentaliteit van je eigen project opbouwen (ibid.:196). Deze mentaliteit noemt Lupi het IJburggevoel (ibid.: 200). Dit gevoel staat voor ruimte, betrokkenheid bij de buurt en een zekere vrijheid, het idee dat je op vakantie bent. Het is een gevoel wat de IJburgers lijken te delen.

Journalist Toine Heijmans heeft een lange tijd een dagelijkse bijdrage geleverd aan De

Volkskrant over de buitenwijk. In de bundel van deze artikelen, La Vie Vinex (2007), vertelt hij

over zijn ervaringen als nieuwe bewoner op IJburg. Hoe hij de buren leert kennen, wat voor rol hij speelt in de buurt, wat voor observaties hij maakt. Een van de ervaringen die hij met ons deelt gaat over een kwestie omtrent villa’s die worden gebouwd in zijn laan, in de column ‘Planschade’. “Buiten houden we burenberaad. We besluiten dat dit echt niet kan. En dat we zeker juridische mogelijkheden zien er wat aan te doen. Er zal een brief naar de gemeente gaan, een visie, zoals dat heet, namens de bewoners van ons blok.” Wat duidelijk naar voren komt is de betrokkenheid van bewoners met hun eigen buurt, dat zij zich willen mengen in de inrichting. In zijn column ‘Clubgevoel’ schrijft hij over de ontstaansgeschiedenis van de watersportvereniging op IJburg, een geschiedenis die ook bijna volledig door de bewoners is gevormd. Hier komt ook 10

(11)

de pioniersmentaliteit naar voren om een eigen project op te bouwen. Dit IJburggevoel kan als een IJburger social practice, de gewoontes, een gevoel, die iemand ontwikkeld wanneer hij op IJburg gaat wonen.

2.3 Sportverenigingen en hun vrijwilligers.

Nederland kent circa 29.000 sportverenigingen (www.nocnsf.nl). Aan deze sportverenigingen zijn gezamenlijk 5 miljoen leden gebonden en 1,5 miljoen vrijwilligers (Goossens et al. 2008: 145. In: Stokvis, 2012). Dit maakt de verenigingssport de grootste sfeer binnen de Nederlandse vrijwilligerssector. Ruim dertig procent van alle Nederlandse vrijwilligers, oftewel één op de tien Nederlanders, is vrijwilliger in de sportsector (Hermens et al., 2013). “Vanuit het

verenigingsperspectief bestaat een sportvereniging door de passie die de bestuurders, vrijwilligers en leden hebben voor de sport. Dit perspectief staat voor vrijwilligheid en

autonomie” (ibid.). Vanuit een sociologisch perspectief worden sportverenigingen beschouwd als vrijwillige verenigingen. Gastelaars (1997) definieert vrijwillige verenigingen als volgt:

“Vrijwillige verenigingen zijn dienstverleningsorganisaties waarin uitvoerenden en klanten op vrijwillige basis deelnemen aan het primaire proces, en waar derhalve geen arbeidscontract bestaat.” Janssens (2011) schrijft het volgende hierover:

“In sportverenigingen zijn het de vrijwilligers die zowel de doelen opstellen als deze

uitvoeren. Dat onderscheidt hen van veel andere organisaties die steunen op vrijwilligers. Het vrijwilligerskarakter is in de sportvereniging daardoor een veel dominanter kenmerk van de organisatie dan bijvoorbeeld bij kerken.” (Janssens, 2011:

16)

Sportverenigingen maken deel uit van de sportwereld. Dit is een wereld met haar eigen instituties en dynamiek. Schuyt en Bottenburg (1996) schrijven hier het volgende over: “De sportwereld is te beschouwen als een immense kluwen betrekkingen tussen mensen; met talrijke knooppunten van lokaal tot mondiaal niveau. Sportparticipatie (als beoefenaar, toeschouwer, vrijwilliger of hoe dan ook) biedt daardoor vele mogelijkheden om sociale contacten op te doen.” Sport is iets waaromheen mensen naar elkaar toe groeien. Bij je sportvereniging kom je mensen tegen die je anders nooit op straat aan zou aan, met als gevolg dat mensen op een club dichter naar elkaar toe groeien. Sportverenigingen leveren op die manier een bijdrage aan de ontwikkeling van sociale cohesie.

(12)

Friedkin (2004) beschrijft sociale cohesie als een groepsproces. Groepen hebben samenhang wanneer de omstandigheden op groepsniveau een positieve groepshouding

reproduceren en de groepsleden proberen om deze omstandigheden te behouden. Groepen met een sterke samenhang weten zichzelf in stand te houden door veel leden en betrokkenheid aan te trekken. Een sportvereniging houdt zichzelf in stand door mensen bij elkaar de brengen. Deze mensen gaan samen op in een groepsproces. Dit groepsproces zorgt dat de leden betrokken zijn bij de vereniging, wat de continuïteit verzekert.

Vrijwilligerswerk vergt veel planning en organisatie. Om deze reden is vrijwilligerswerk meestal verbonden aan een vereniging met een bepaald doel voor ogen. Deze vereniging trekt mensen aan die hen helpen hun doel te verwezenlijken. Babchuck en Gordon (1959) maken een onderscheid tussen drie typen verenigingen: expressief, instrumenteel en

instrumenteel-expressief. Een expressieve vereniging bestaat om de interesses van hun eigen leden tegemoet te komen, bijvoorbeeld de leden leren voetballen. Een instrumentale vereniging heeft meestal als doel om iets in de samenleving te veranderen of verbeteren of een materieel goed te produceren voor niet-leden. Een voorbeeld dat de auteurs geven is de Amerikaanse NAACP (National

Association for the Advancement of Colored People). Dit is een organisatie die haar doel in de

samenleving in de naam al duidelijk maakt: het verbeteren van de positie van minderheden. Een derde soort vereniging is een hybride vorm, de instrumenteel-expressieve vereniging. Dit is een mix van de eerder genoemde typen. De essentie van zo’n vereniging is dat zij bijvoorbeeld op lokaal niveau voor de leden, door de leden bestaat. Maar de vereniging heeft hiernaast een nationale agenda waar zij mee werkt. Gebaseerd op deze typering kunnen sportverenigingen tot expressieve verenigingen worden gerekend. Dit zijn namelijk verenigingen waar leden op vrijwillige basis bijeen komen om de mogelijkheden tot stand te brengen tot hun eigen vermaak en genoegen (Stokvis, 2012).

Het verenigingsleven in Nederland is de laatste decennia sterk van karakter veranderd. Participatie in het verenigingsleven gaat vaker om verenigingen waarvan het lidmaatschap een direct en tastbaar nut heeft (Bekkers & de Graaf, 2002). Leden willen een meer instrumentele invulling, in termen van Babchuck en Gordon. Waar iemand vroeger lid werd van een vereniging die bij zijn zuil paste, wordt iemand nu lid van een vereniging die iets oplevert in de vorm van geleverde diensten of gezelligheid, zoals het geval is bij sportclubs (ibid.). De vereniging verandert in een plek waar tegen betaling een dienst wordt geleverd, in plaats van een plek waar

(13)

“vrijwilligers zowel de doelen stellen als deze uitvoeren” (ibid.). De organisatie blijft dus wel expressief, de leden stellen zelf de doeleinden vast. Zij verwachten vervolgens van de vereniging dat deze het goed concreet kan leveren, wat het meer instrumenteel maakt.

Over de expressieve invulling stelt Enjolras (2002. In: Nuijten, 2013) dat mensen de vrijheid willen om te kiezen voor activiteiten die aansluiten bij hun persoonlijke interesses, wensen en behoeften. Afwezigheid van politieke dwang of economisch voordeel bij het vormen van een vrijwillige organisatie of het zich daarbij aansluiten, doet de vraag rijzen hoe een vereniging na eenmaal tot stand gekomen te zijn een zekere mate van continuïteit behoudt (Stokvis, 2012). Verenigingen zijn dan genoodzaakt om hier een oplossing voor te vinden, met het oog op hun continuïteit. Een mogelijkheid hierin is een verplichting van vrijwilligerswerk. Wie lid wil zijn van een vereniging moet ook helpen om deze draaiende te houden.

Ruud Stokvis (ibid.) presenteert een theoretisch model met als doel de werking en het voortbestaan van deze expressieve verenigingen, de sportverenigingen, op lokaal niveau te verklaren. Een centraal begrip om expressieve verenigingen van instrumentale te onderscheiden ontleent Stokvis aan Noort (2003): camaraderie. De essentie van dit concept is dat leden op vrijwillige basis met elkaar moeten samenwerken om iets tot stand te brengen. Het is van belang voor expressieve verenigingen dat de leden met elkaar op kunnen schieten. Deze leden zijn namelijk hun belangrijkste bron van continuïteit.

Michael Hechter (1987) beschrijft in zijn theorie over groepssolidariteit de

waarschijnlijkheid van groepsleden om ergens aan mee te werken. Hij stelt dat als leden waarde hechten aan het gedeelde goed, in dit geval vrijwilligerswerk, zij zich ertoe zullen zetten of zich ertoe verplicht voelen dit goed te produceren. Alleen zal er ook altijd een impuls zijn om

free-rider gedrag te vertonen. Controle hierop is altijd een probleem, in welke groep dan ook. Er

bestaat een ingewikkelde relatie tussen controleren en het nakomen van afspraken. Hechter noemt de selectieve prikkels die er zijn om afspraken na te komen de sanctiecapaciteit van een groep. Elke groep heeft per definitie één sanctie: uitsluiting. Elke groep hanteert een variatie aan sancties die zij collectief heeft geproduceerd. Deze sancties zijn doorgaans negatief. Wanneer leden niet voldoen aan hun verplichtingen dan zullen zij de gevolgen onder ogen moeten zien. Om de bijdrage van individuen te meten is er een meetinstrument nodig. Dit is een heikelpunt voor controle, een groep kan namelijk alleen overleven als zij over effectieve manieren beschikt om haar leden te controleren. In Cooperation without law or trust schrijven Cook et al. (2005)

(14)

dat vanuit een afhankelijkheidsrelatie een norm om elkaar te helpen als controlemiddel kan ontstaan. Deze norm wordt meestal ondersteund door sancties, zoals uitsluiting, om leden loyaal te houden bij de groep. Wie niet toegewijd genoeg is wordt buitengesloten. Dit garandeert de continuïteit van een vereniging.

(15)

3. Methodologie

Een methodologie verwijst naar de keuzes die we maken bij de case die wij bestuderen, de methoden om data te verzamelen en de methode van data analyse bij het plannen en uitvoeren van een onderzoek. De methode die wij als onderzoeker gebruiken is een specifieke

onderzoeksmethode die definieert hoe wij een fenomeen bestuderen (Silverman, 2010). Dit onderzoek is gedaan door het afnemen van interviews en een aantal observaties. Dit hoofdstuk heeft als doel aan te geven hoe mijn veldwerk is verlopen en hoe ik mijn keuzes verantwoord. 3.1 Respondenten

Ik heb op drie verschillende maniereen respondenten gevonden. De eerste is simpel: mijn onderzoek vond plaats op een concrete locatie die altijd toegankelijk was. Elke zaterdag en zondag worden er wedstrijden gespeeld en doordeweeks zijn er alle dagen in de week trainingen vanaf ca. drie uur in de middag tot in de avond. Er waren altijd wel een paar ouders aanwezig om even mee te praten over de vereniging.

Een andere manier om respondenten te vergaren werd mede mogelijk gemaakt door de vereniging zelf. Het bestuur was bereid om een oproep van mij op hun website, Twitter en Facebook te zetten (http://www.afcijburg.com/2014/03/uva-doet-onderzoek-op-ijburg-welke-ouders-en-vrijwilligers-willen-meedoen/). Hier legde ik uit wie ik was, waar mijn onderzoek (toen) over ging en naar wie ik op zoek was. Ik heb een speciaal e-mail adres opgesteld (scriptiesimon@gmail.com) waar geïnteresseerde ouders contact met mij op konden om een afspraak te maken voor een interview of meer vragen te stellen over mijn onderzoek. Hier kreeg ik verrassend veel respons op. Het grootste deel van mijn respondenten bestaat uit mensen die op de oproep hebben gereageerd en bereid waren tijd vrij te maken voor een interview.

Ten slotte heeft een goede vriend van mij toevallig een tante die op IJburg woont met een dochter die bij AFC IJburg voetbalt. Na wat getelefoneer was zij bereid om mij gedurende een zaterdag op sleeptouw te nemen en voor te stellen aan een aantal ouders van het team. Dus door het voordeel van een locatie, hulp van AFC IJburg en gebruik van social media en het eigen netwerk was het goed mogelijk om respons te krijgen voor mijn onderzoek. Mijn respondenten bestaan voor het grootste deel uit ouders die op mijn oproep hebben gereageerd en ouders die op locatie aanwezig waren en alledaagse taken op zich hebben genomen zoals bar –en velddiensten, teamleider of chauffeuren. De overige interviews zijn met een bestuurslid, een oud-bestuurslid,

(16)

de wedstrijdsecretaris, iemand van de ledenadministratie en iemand van de sponsorcommissie. Dit zijn ouders en vrijwilligers die taken op zich hebben genomen waar meer tijd in zit. 3.2 Interviews

Het grootste deel van mijn data bestaat uit semigestructureerde interviews. Met behulp van een aantal onderwerpen stelde ik vragen aan mijn respondenten over hun ervaringen met de

vereniging en het vrijwilligerswerk. Tijdens mijn interviews heb ik gebruikt gemaakt van de

constant comparative method. De essentie van deze methode is dat alle stukken data die uit één

case (lees: één interview) voortkomen gecontroleerd en vergeleken worden met andere cases. (Glaser & Strauss, 1967. In: Silverman, 2010: 297) Voor mijn onderzoek betekende dit dat ik de data die mijn eerste interview genereerde meenam naar het tweede interview en de data van mijn tweede interview naar het derde interview totdat ik het gevoel had dat mijn topiclijst het

onderwerp van studie dekte. Als een topic niet veel respons opleverde liet ik dit uiteindelijk varen en kon ik mij richten op onderwerpen die wel relevant leken voor mijn respondenten. Deze methode was erg behulpzaam tijdens mijn veldwerk omdat ik zeer weinig voorkennis had van mijn onderwerp. Ik moest alles nog leren over de omgeving en hieruit een keuze maken wat interessant was om te bestuderen. Door een continue vergelijking van mijn data kon ik mijn topiclist inkorten en meer gerichte vragen stellen. Dit maakte het mogelijk om mijn

onderzoeksveld af te bakenen. 3.3 Klusmiddag

Voor mijn onderzoek heb ik op 28 maart meegedaan aan een schildermiddag die door de vereniging werd georganiseerd. AFC IJburg heeft sinds een paar maanden een nieuw

kantinegebouw. Het clubgebouw moest in opdracht van de gemeente groen worden geverfd. Zo zou het beter bij de omgeving van het Diemerpark passen dan de witte kleur. De

voetbalvereniging plaatste op hun facebook, Twitter en eigen website een oproep naar alle ouders met de vraag wie zou willen helpen. Ik was toen pas een week bezig met mijn veldonderzoek en kende nog niet veel mensen bij de vereniging. Zo’n klusmiddag bood de gelegenheid om veel vrijwilligers te ontmoeten in een sfeer die voor mij meer comfortabel was dan ouders langs de lijn aanspreken. Ik was daarom van mening dat het een belangrijke bijdrage kon leveren aan mijn veldwerk en besloot deel te nemen. Het resultaat was dat ik mee kon luisteren met gesprekken, observeren hoe vrijwilligers met elkaar omgaan, afspraken kon maken

(17)

voor interviews en dat de vrijwilligers, met name bestuursleden waar voor informatie lag, mij ook beter leerden kennen.

3.4 Proeftrainingen

Op 16 april heb ik de proeftrainingen voor de F-leeftijd geobserveerd. AFC IJburg organiseert deze proeftrainingen met het doel om kennis te maken met de ouders en kinderen. Andersom krijgen de ouders en kinderen een voorlichting van de trainers en coördinatoren hoe AFC IJburg te werk gaat. De kinderen kregen een proeftraining terwijl aan de ouders werd verteld wat van ze werd verwacht als hun kind lid zou worden. Zelf heb ik de introductie voor de ouders

geobserveerd. Dit was namelijk een uitgelezen kans om te observeren hoe mensen reageren wanneer ze voor het eerst te horen krijgen dat ze een taak vrijwillig op zich moeten nemen. Tijdens deze observaties was ik namelijk al ruim een maand bezig met mijn veldonderzoek. Het onderwerp van mijn scriptie had zich tijdens mijn veldonderzoek steeds meer verplaatst naar het vrijwilligerswerk wat de ouders voor AFC IJburg doen en hoe zij dit ervaren. Wat deze

observatie mij bood was relevante informatie over de reactie van ouders wanneer hen werd verteld dat zij bijvoorbeeld trainer moesten worden of bardiensten zouden draaien. Het had toegevoegde waarde voor mijn onderzoek, omdat het mij meer vertelde over de houding van ouders tegenover vrijwilligerswerk wanneer zij hier voor het eerst mee geconfronteerd werden. 3.5 Triangulatie

‘Triangulatie verwijst meestal naar het combineren van meerdere theorieën, methoden,

observaties en empirische materialen om een meer accurate, inzichtelijke en objectieve weergave van het studieobject neer te zetten’ (Silverman, 2010: 291). Voor mijn eigen onderzoek heb ik mijn observaties naast mijn interviews gelegd. Dit maakt het namelijk mogelijk om mijn case vanuit verschillende invalshoeken te analyseren. Als er een discrepantie bestaat tussen mijn observaties en mijn interviews bestaat moet ik vraagteken zetten bij mijn conclusies. Als er daarentegen een sterke overlap bestaat tussen wat ik heb waargenomen en wat ik heb gehoord, dan zet dit mijn conclusie kracht bij. Ik gebruik het dan ook het meest op één lijn met Denzin en Lincoln (2005: 5) als een analytische methode die extra diepte geeft aan mijn object van studie (Silverman, 2010: 292).

(18)

3.6 Reflectie

Het leek te makkelijk. Als ik ergens een zwak voor heb is het hubris, en als ik helemaal eerlijk ben heeft het me flink de kop gekost tijdens het bacheloronderzoek. Ik had dit bij het schrijven van mijn onderzoeksvoorstel en tijdens mijn veldwerk. Vrij vroeg tijdens het project had ik al een concrete case te pakken, ik dacht gelijk dat dit zichzelf zou schrijven. Nou, niet dus. Maar ik wist mijn docenten toch voor me te winnen. Veldonderzoek, ronde twee, zelfde verhaal. Ik begon heel vlot. In mijn eerste drie weken had ik al pak en beet 10 respondenten te pakken en mijn eerste transcripten klaarliggen. Toen werd ik laks, ik kreeg het gevoel dat het wel goed zou komen. Maar tot zover mijn zelfreflectie. In mijn reflectie op mijn werk, niet mijn werkhouding, heb ik één belangrijke les geleerd voor kwalitatief onderzoek: theorie is onvoorstelbaar nuttig als je onderzoek doet. Pas in week zeven of acht van het veldonderzoek begon ik met nieuwe theorie verzamelen. Ook pas toen besloot ik om mij op het thema verplicht vrijwilligers te richten, een thema wat zich op mijn eerste dag veldwerk al aandiende. Het thema was onbewust wel steeds meer in mijn interviews geslopen, maar ik was er niet expliciet mee bezig. Het allerbeste wat ik had kunnen doen is na drie weken even pauze nemen van het veldonderzoek, al mijn transcripten uittypen en nalezen, en kijken met wat voor thema’s ik te maken had. Ik heb mijn topiclijst namelijk te lang te breed gehouden. Alle thema’s die ik in dit onderzoek aankaart lagen na drie weken allemaal al klaar. Als ik een stap terug had genomen, een tussentijdse analyse had

gemaakt, aansluitende theorie had gezocht en met een meer specifieke vragenlijst mijn veldwerk had voortgezet dan had ik vele malen rijkere data kunnen genereren.

(19)

4. Analyse AFC IJburg als case voor vrijwilligerswerk

4.1 Een club voor en door de bewoners van IJburg.

AFC IJburg begon in 2005 als een voetbalschool voor de Mini’s (5-6 jaar) vanuit een initiatief van een van de buurtbewoners. Als locatie werd de tijdelijke sportschool in de Mattenbiesstraat gebruikt. Omdat er nog weinig aan sportvoorzieningen bestond binnen loop –en fietsafstand om IJburg sloeg dit initiatief aan. Als snel bereikte de voetbalschool de grenzen van haar capaciteit met een wachtlijst als gevolg.

IJburg had nu nog geen eigen sportvelden of officiële voetbalvereniging waar deze voetbalschool verder kon groeien. De kinderen die van de voetbalschool ‘afstudeerden’ moesten uitwijken naar AFC Zeeburgia of AVV Tot Ons Genoegen. Maar ook deze clubs raakten snel vol en konden geen nieuwe leden meer accepteren. Dit alles had als gevolg dat een aantal ouders het initiatief nam om een eigen voetbalvereniging op te richten “op IJburg, door IJburg”

(www.afcijburg.com).

Op 21 november 2008 werd AFC IJburg opgericht. Vanaf het seizoen 2009-2010 werden de eerste wedstrijden gespeeld op de velden van DRC Durgerdam vanwege een gebrek aan accommodatie op IJburg. Hier werd inmiddels wel aan gewerkt door het bestuur en de

vrijwilligers met als resultaat dat op 30 juni 2010 Sportpark IJburg officieel werd geopend. Hier zijn vier velden gelegen, twee voetbalvelden voor AFC IJburg en twee hockeyvelden voor AHC IJburg.

Anno 2014 heeft AFC IJburg ruim 700 leden plus een wachtlijst die meer dan 500 kinderen telt. Deze 700 leden zijn verdeeld over 70 teams, waarvan 10 teams meidenteams zijn en de overige 60 teams jongens. De leeftijdscategorieën lopen vanaf de Mini’s tot aan de B-groepen, de vereniging heeft leden van 6 tot en met 16 jaar. Deze teams worden zo homogeen mogelijk ingedeeld, kinderen van hetzelfde niveau worden bij elkaar in teams geplaatst. Per leeftijdscategorie zijn er een aantal selectieteams waar de leden een zwaarder

trainingsprogramma volgen met één extra training in de week. Deze leden betalen ook extra contributie. De overige teams hebben een programma van twee trainingen in de week. De selectieteams hebben ook meer ervaren trainers die trainingen geven voor een kleine vergoeding vanuit de vereniging. De overige teams hebben een van de ouders van het team als trainer.

(20)

4.2 AFC IJburg als vrijwillige organisatie

De missie die AFC IJburg zichzelf heeft gesteld luidt als volgt: “Een gezellige en gezonde vereniging vormen voor alle voetballers op IJburg, jong en oud, waarbij zowel op prestatief als recreatief niveau naar sportieve ambities gestreefd kan worden”

(http://www.afcijburg.com/afcijburg/missie-en-visie/). De visie die de vereniging presenteert bestaat uit een vijftal punten: een financieel gezonde en groeiende vereniging zijn met zowel jeugdleden als seniorenleden, het bieden van een professionele jeugdopleiding en

jeugdbegeleiding, prestatief en recreatief de spelers met plezier op hun eigen niveau laten

voetballen, een goede samenwerking opbouwen met derde partijen en andere (sport)verenigingen ten behoeve van het belang van de voetbalvereniging en een sociale ontmoetingsplaats voor IJburgers creëren (ibid.).

Wat uit de missie en visie blijkt waarmee AFC IJburg zich profileert, is dat de vereniging erg op zichzelf en haar leden is gericht. Wat centraal staat zijn ‘voetballers op IJburg’, ‘gezonde en groeiende vereniging’, ‘de spelers’, ‘belang van de voetbalvereniging’ en een

‘ontmoetingsplaats voor IJburgers’. Om hun missie en visie te verwezenlijken, richt AFC IJburg zich als vrijwillige organisatie expressief in volgens de typologie van Babchuck en Gordon (1959) en Stokvis (2012). Meestal leggen sportverenigingen de taken die nodig zijn voor hun gezond functioneren bij seniorenteams, oud-leden en vaak zijn er ook ouderen in de buurt die hun diensten vrijwillig aanbieden, maar AFC IJburg is een zeer jonge vereniging. Zij heeft nog geen seniorenteam of oud-leden die dit soort taken op zich kunnen nemen, de leden zijn kinderen en tieners. Alle taken die nodig zijn om een vereniging goed te laten functioneren worden door AFC IJburg bij de ouders van de kinderen gelegd. Het bestuur, de commissies, de trainers, de coaches, het barpersoneel en de velddiensten zijn allemaal ouders die als vrijwilliger een bijdrage leveren met als doel dat de kinderen kunnen voetballen. Zij zorgen voor het vermaak.

Wanneer een ouder zijn kind in wil schrijven bij AFC IJburg dan moet hij/zij een aanmelding voor de wachtlijst opsturen. Als het kind in aanmerking komt voor lidmaatschap, dan krijgen de ouders een aanbod per e-mail dat er plek is voor hun kind. Een van mijn

respondenten, een vrouw met een zoon op de vereniging, heeft als taak de ledenadministratie en wachtlijst te beheren. Zij vertelde het volgende over de ouderbetrokkenheid en de organisatie:

“Iedereen die een lidmaatschapsformulier krijgt, zodra het kind een aanbod krijgt om lid te

worden van een team, moet naast de automatische incasso van het team ook een

(21)

vrijwilligersformulier invullen, het derde formulier. Het moet ingevuld zijn, anders wordt het bij ons niet ingevoerd in de ledenadministratie van de KNVB. En dat is een hele bewuste keuze dat mensen nadenken over het formulier, wat wil ik dan, wat kan ik dan, hoe klein ook, maar dat je in ieder geval nadenkt dat je iets in moet vullen.” (Respondent #7)

De organisatie van AFC IJburg heeft om een aantal redenen moeten kiezen voor de inrichting van de vereniging in haar huidige vorm. Ten eerste is het een jonge vereniging en moet alles nog worden opgebouwd. Maar dat er bij deze opbouw zoveel bij de ouders wordt gelegd, is voor een groot deel een gevolg van de demografische samenstelling van IJburg. AFC IJburg heeft geen seniorenteam waar zij taken kan leggen, noch oud-leden. Maar naast deze twee groepen leveren senioren vaak ook een belangrijke bijdrage aan sportverenigingen. Een vader merkt hier het volgende over op: “Er staat dan een ome Sjon en tante Nel achter de bar, die hebben wij hier niet. Dus er is een tekort aan vrijwilligers” (Respondent #2). Het kleine aantal ouderen in de woonwijk en het gebrek aan seniorenteams stelt AFC IJburg voor een uitdagen, omdat zij voor haar continuïteit afhankelijk is van vrijwilligers.

Het probleem van de samenstelling van IJburg als buurt kwam tijdens de klusmiddag op 28 maart ook een aantal keren ter sprake. Fedor, de coach van een van de selectieteams, vertelde mij over hetzelfde probleem. Hij vergeleek de situatie van AFC IJburg met een

voetbalvereniging in Diemen, waarin hij het verschil tussen inzetbare ouderen benadrukt. De 1% bejaarden die wonend is op IJburg heeft dus een belangrijke rol gespeeld bij de keuze voor verplichte ouderbetrokkenheid. Michiel, algemeen voorzitter van het bestuur, had deze klusmiddag georganiseerd. Toen ik hem vroeg naar de bijdrage die ouders leveren, kwam de afwezigheid van een seniorenteam ter sprake. Als voorbeeld noemde Michiel het verven van het clubhuis bij hun buren AHC IJburg. De hockeyclub heeft namelijk wel een seniorenteam. “Het bestuur zei tegen de jongens van Heren 1: hier heb je een paar potten verf, nu verven dat clubhuis” (Michiel, klusmiddag 28 maart). AFC IJburg heeft die luxe niet, maar is voor evenementen als een klusmiddag en dagelijkse zaken zoals een bardienst, afhankelijk van de vrijwillige bijdrage van ouders.

4.3 Het voortbestaan van AFC IJburg.

Ouderbetrokkenheid staat centraal bij AFC IJburg: zonder de hulp van ouders kan de vereniging niet goed functioneren en “wanneer de ouders meer betrokken zijn, dan zullen de kinderen dit

(22)

ook zijn” (Respondent #11). De hoop is dat degenen die nu lid zijn, de kinderen, in de toekomst meer bij zullen dragen aan de vereniging. Maar de komende jaren is de inbreng van de ouders een essentieel deel voor de continuïteit van de vereniging. Het beleid wat AFC IJburg voert op het accepteren van nieuwe leden is daarom gebaseerd op de bijdrage die ouders bereid zijn te leveren en hoe goed hun kinderen kunnen luisteren en samenspelen. De inzet van ouders is hier het belangrijkste. Dit kwam ook expliciet naar voren bij mijn observaties van de proeftrainingen op 16 april, waar het volgende stuk over gaat.

Wanneer kinderen op de wachtlijst in aanmerking komen voor een plek bij een team, dan krijgen de ouders een aanbod van de vereniging dat hun kind lid kan worden. De ouders en hun kind worden dan uitgenodigd voor een zogenaamde proeftraining. Het doel van deze

proeftrainingen is te inventariseren wat de ouders voor de vereniging kunnen betekenen. Dit verschilt dus van het vrijwilligersformulier wat ouders in moeten vullen. In het formulier doen zij een officiële toezegging op papier dat zij zich als vrijwilliger beschikbaar stellen voor de vereniging. Dit is de eerste stap om toegang te krijgen tot de vereniging. Hier loopt het ook wel eens mis. Een vrijwilliger die de ledenadministratie doet zegt hier het volgende over: “ik heb harde discussie gehad met ouders aan de telefoon met ik ga dit formulier niet invullen, ik heb het te druk…Er zijn echt kinderen daardoor niet lid geworden, omdat hun ouders geen formulier in wilden vullen” (Respondent #7). Het bestuur heeft de bewuste keuze gemaakt dat er

ouderbetrokkenheid moet zijn. Ze willen een cultuur creëren waar je niet vanzelfsprekend je kind dropt en het over een paar uur ophaalt. “Als je het vrijblijvend houdt, neemt iedereen ook heel makkelijk zijn ruimte. En we kunnen niet hard genoeg zeggen: je hebt alle mensen nodig om een vereniging te zijn” (ibid.).

De tweede stap om toegang te krijgen tot de vereniging is het selectieproces bij de

proeftrainingen. Ouders die hier aanwezig zijn hebben dan al een vrijwilligersformulier ingevuld. Wat hen nu verteld wordt is waarom AFC IJburg deze verantwoordelijkheid bij ze legt en wat voor taken er zijn. Marcel, de vrijwilliger die de groep voorzit die ik observeer, vertelde de ouders het volgende: “Er zijn 60 tot 70 teams op de club. Dit kan niet functioneren zonder de hulp van de ouders. Er moet van alles gebeuren…Wij vinden ouderbetrokkenheid daarom ontzettend belangrijk” (proeftrainingen, 16 april) Na deze uitleg werd ter plekke aan de ouders gevraagd wat voor taak zij op zich zouden kunnen nemen, bijvoorbeeld als trainer of

groepsleider. Hiernaast worden ook de kinderen geëvalueerd, niet hoe goed ze kunnen voetballen 22

(23)

maar hoe goed zij kunnen luisteren en kunnen samenspelen. Marcel zegt het volgende over hun selectiebeleid: “Er wordt hier niet op kwaliteit geselecteerd, iedereen moet lid kunnen zijn.” (ibid.)

Als de proeftrainingen zijn afgelopen gaan de bestuursleden en trainers die het evenement hebben geleid bij elkaar zitten om alle potentiële nieuwe leden de bespreken. Wat het zwaarste meeweegt bij het accepteren van nieuwe leden is de motivatie van de ouders om iets bij te dragen. Een van de aanwezige hoofdtrainer zei hier het volgende over. “Er wordt geen extra tijd vrijgemaakt om met ouders die weigeren te participeren te gaan praten. Het moet geheel van de kant van de ouders komen. Als er geen ouderbetrokkenheid is, is het einde verhaal hoe goed het kind ook kan voetballen” (hoofdtrainer, observaties 16 april). Bij de nabespreking van de

proeftrainingen overleggen de trainers, bestuursleden en coördinatoren met elkaar wie geschikt is voor de vereniging en wie niet. Een uitnodiging voor een proeftraining garandeert namelijk nog geen lidmaatschap. Als de ouders of het kind een slechte inzet tonen, dan wordt het kind alsnog niet geaccepteerd. Ze voeren een actief beleid op aannemen van leden die het voortbestaan van de vereniging zullen helpen. De sanctie voor een slechte inzet is uitsluiting van lidmaatschap. Wat er dus aan Marcel zijn uitspraak, ‘iedereen lid moet kunnen zijn’, moet worden toegevoegd is dat dit iedereen is die geschikt is voor de vereniging. Leden en ouders die niet bijdragen aan de continuïteit van de vereniging worden geweerd. Van de ouders en kinderen die wel zijn

geaccepteerd stelt het bestuur vervolgens een team samen met minstens één teamleider, één coach en één trainer plus een aantal ouders die aan hebben gegeven bardiensten e.d. te willen doen. Deze door het bestuur gevormde groep krijgt vervolgens zelf de verantwoordelijkheid om het team goed te laten functioneren. Het bestuur speelt vanaf dat punt een faciliterende rol door het materiaal op orde te houden en trainers –en scheidsrechter cursussen aan te bieden. Zij spelen geen actieve rol binnen de teams. Ouders zijn van elkaar afhankelijk voor het vermaak van hun kinderen.

Het bestuur van AFC IJburg wil een cultuur opbouwen waar het normaal is dat je je eigen steentje bijdraagt als vrijwilliger. Dit is een van de methoden die Cook et al. (2005) beschrijft in

Cooperation without law or trust. AFC IJburg sluit mensen uit die niet toegewijd genoeg zijn en

verzamelt een groep om zich heen die loyaal is aan de vereniging. Het bestuur creërt een omgeving waar ouders van elkaar afhankelijk zijn om het team van hun kinderen goed te laten functioneren. Door deze afhankelijkheid ontstaat volgens Cook et al. de norm dat meehelpen

(24)

normaal is. De hoop van het bestuur is dan dat als de ouders zich actief inzetten dit het hun kinderen inspireert ook betrokken te zijn. Dit garandeert dan de continuïteit van de vereniging.

Stokvis (2012) behandelt ook de vraag hoe een expressieve vereniging zich van haar continuïteit kan verzekeren als ze eenmaal tot stand is gekomen. Een van de mogelijkheden die hij noemt is een verplichting van vrijwilligerswerk. Een centraal begrip binnen Stokvis zijn antwoord op de vraag over continuïteit is camaraderie. De leden zijn het belangrijkste voor de continuïteit van een vereniging. Als leden op vrijwillige basis met elkaar moeten samenwerken, of bij AFC IJburg de ouders, dan worden zij in een context geplaatst met veel mogelijkheden tot sociale contacten; je moet met elkaar samenwerken om iets gedaan te krijgen. AFC IJburg stuurt zodoende aan op sociale cohesie, zoals Bottenburg en Schuyt (1996) het omschrijven. De

ouderbetrokkenheid dwingt ouders tot samenwerking om het team van hun kinderen organiseren, het bestuur speelt slechts een faciliterende rol. Tijdens zo’n samenwerking doorlopen de

vrijwilligers een groepsproces, wat volgens Friedkin (2004) voor sociale cohesie kan zorgen. Zo’n samenhang binnen een groep is belangrijk voor camaraderie, het is volgens Stokvis voor expressieve verenigingen van belang dat leden met elkaar op kunnen schieten. Door ouders in een situatie te plaatsen waar zij met elkaar samen moeten werken om het plezier van hun kinderen te verzekeren, zal er een samenhang ontstaan wat resulteert in camaraderie.

Of camaraderie zich binnen een team ontwikkelt, hangt af van de ouders die het team sturen. Een moeder die ik sprak vertelde mij het volgende: “ik denk dat je altijd wel een paar voortrekkers moet hebben, die het voortouw nemen. En dat werkt goed…het is wel prettig als één of twee meer doen” (Respondent #1). Een moeder met een dochter in het damesteam is ook positief over de ouderbetrokkenheid: “Het maakt het voor ons ook wel leuk, vind ik. Omdat we zo erg betrokken zijn. En ik heb het gevoel dat we heel betrokken ouders hebben, een heel betrokken team. En dat maakt het ook leuk…En dat geeft de kinderen ook een heel fijn en vertrouwd gevoel” (Respondent #5). Maar het gebeurt ook dat hele teams worden opgeheven omdat ze niet goed functioneren. Dit was bijvoorbeeld het geval met een B-team vlak voordat mijn veldonderzoek begon. “Het team werd opgeheven omdat het niet te handhaven was. AFC IJburg is erg strikt op problematische teams” (Respondent #9). De ouderbetrokkenheid kan dus ook niet slagen. Het is erg belangrijk wat voor ouders bij elkaar worden gezet en of zij goed kunnen samenwerken, wil er camaraderie ontstaan. Maar als het aansturen tot camaraderie niet slaagt, dan zal een team slecht zijn georganiseerd en mogelijk uit elkaar vallen.

(25)

5. Vrijwilligers en AFC IJburg

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe het wordt ervaren als “vrijwillig moet” door de ouders en wat voor gevolgen dit heeft voor de vereniging.. Hoe ervaren zij dat ze een bijdrage moeten leveren. Wat centraal staat is hoe ouders tegenover deze verplichting staan, wat zij doen voor de vereniging en wat voor problemen het oplevert.

Vrijwilligerswerk is een activiteit die vrij en zonder verplichting wordt verricht en waar geen materiële beloning tegenover staat (Bussel & Forbes, 2002). Veel literatuur over

vrijwilligerswerk gaat over mensen die zich zonder verplichting bij een organisatie hebben aangesloten en hun diensten aanbieden zonder een vergoeding te vragen. Clary et al. noemen een aantal functies waarom mensen zich als vrijwilliger aanbieden. Musick et al. gaan uit van de

habitus van vrijwilligers en Gray et al. zoeken een verklaring in de life-course theorie. Deze

theorieën gaan er vanuit dat de activiteit vrij en zonder verplichting wordt verricht. Maar bij AFC IJburg ligt dit anders, hier geldt namelijk dat vrijwilligers wel met een verplichting te maken hebben. Maar toch lukt het AFC IJburg om de ouders van ruim 700 leden een

vrijwilligersformulier te laten ondertekenen en ze ertoe te zetten een bijdrage te leveren. Wat ik in dit hoofdstuk behandel is hoe deze verplichting tot vrijwilligerswerk wordt ervaren en of ouders andere redenen hebben om zich in te zetten naast de verplichting. Er is namelijk ook een verschil in de activiteit van vrijwilligers waarneembaar: een deel doet alleen wat van hen gevraagd wordt, bijvoorbeeld een bardienst draaien, sommigen zijn ook bereid om hun avonduren beschikbaar te stellen en een grotere bijdrage te leveren. En er is ook een groep die niks doet, ondanks dit wel te hebben toegezegd. Dus wat als vrijwillig moet?

5.1 Begrip

Het grootste deel van mijn respondenten leek vooral begrip te hebben voor de keuze die AFC IJburg heeft gemaakt om ouders actief bij de vereniging te betrekken. Een aantal

respondenten maken duidelijk waar hun begrip vandaan komt. Een moeder van een meisjesteam legt een verband tussen het actief betrekken van ouders en de context van IJburg als jonge gemeenschap. Omdat er weinig gepensioneerden wonen met een affiniteit met voetbal, moet AFC IJburg een alternatief verzinnen:

“Je gaat een verbintenis aan dat je iets voor de club doet. En dat is denk ik voor IJburg

meer dan bij andere clubs omdat het een club is zonder geschiedenis. Er zijn weinig

(26)

vrijwilligers die vroeger hebben gevoetbald en na hun pensionering nog iets willen doen. Dus als ouder heb je wel gewoon taken. Dus ik vind dat ook volkomen logisch.”

(Respondent #4)

Een vader met een zoon op de vereniging geeft ook aan begrip te hebben voor dit beleid. Ook hij benadrukt dat het een jonge vereniging is die iets moet verzinnen om haar voortbestaan te

verzekeren:

“Het is een jonge vereniging en ik denk dat als je zo’n vereniging wilt draaien waar je

eigenlijk alleen maar jeugdleden hebt, dan zal er iets van kader moeten komen. Het is niet zo dat je in een soort hele oude vereniging stapt waar allerlei structuren al zijn, allerlei kaders al zijn en het bij wijze van spreken al voor je geregeld wordt. Nee, het moet hier allemaal opgezet worden…ik vind dat ik ook een rol moet spelen, dat snap ik en dat vind ik goed.” (Respondent #8)

Wat bij mijn observaties van de proeftrainingen op 16 april opviel, was dat er geen protest vanuit de ouders kwam toen hen werd gevraagd wat voor taak zij op zich willen nemen. Een moeder geeft aan dat zij wel teamleider kan zijn, een andere moeder geeft aan dat zij bardiensten kan doen en ook EHBO. Zij plant haar eigen rooster in en kan hier dus flexibel in zijn. Twee andere ouders, een vader en een moeder, doen nog steeds iets als vrijwilliger terwijl hun kinderen inmiddels niet meer op de vereniging zitten. Van de moeder is haar dochter halverwege het seizoen gestopt, maar zij maakt zelf wel haar taak dit seizoen af. Wel geeft ze aan om hier volgend jaar mee te stoppen. Een vader die als vrijwilliger in de sponsorcommissie zit is dit blijven doen nadat zijn zoon was gestopt: “dat [de sponsorcommissie] was eigenlijk net in vaart gezet, dus ik vond het een beetje unfair om daarmee te stoppen[…]ik heb natuurlijk ook een beetje sociale druk van papa’s en mama’s[…]Dus daarom doe ik het nu nog” (Respondent #2).

Wat naar voren komt is dat ouders er geen probleem mee lijken te hebben om betrokken te zijn bij de vereniging, ze werken eerder mee en tonen begrip. Ook de observaties van de proeftrainingen op 16 april tonen aan dat er vooral begrip wordt getoond, ouders protesteren niet maar zijn juist meegaand. Dit begrip kan verklaard worden vanuit het IJburggevoel. Kenmerkend voor het IJburggevoel is dat IJburgers een sterk verantwoordelijkheidsgevoel tonen voor hun woonomgeving, ze voelen zich betrokken. Dat zij een deel uit maken van de vereniging wordt daarom begripvol geaccepteerd. Het dwangelement lijkt hier geen probleem te spelen, ouders

(27)

vinden het juist een goed idee.

Een van de geïnterviewden geeft aan dat de bereidheid tot een vrijwillige bijdrage in relatie staat tot een algemene houding tegenover vrijwilligerswerk bij verenigingen. Volgens haar speelt mensen hun ervaring met vrijwilligerswerk en sportverenigingen een belangrijke rol:

“Het verschilt per ouder hoe je daarin zit. Mijn man heeft altijd gevoetbald, ik heb het

zelf ook gedaan[…]onze ouders deden ook altijd vrijwilligerswerk op de club. Dan vinden we het eigenlijk logisch dat je ook iets moet doen. Kijk, als je natuurlijk helemaal geen affiniteit hebt met voetbal en je zoon of dochter wil graag, dan moet je ineens wat doen. Ik heb ook ouders gehoord die zijn van ja dan moet je ineens bardienst draaien[…] Wat ik zeg, dat verschilt per ouder.” (Respondent #1)

De respondent schetst hier een verschil tussen mensen die ervaring hebben met vrijwillige organisaties tegenover mensen die dit niet hebben. Een moeder heeft het ook over een houding van ouders die aangeeft dat ouders een instrumentele inrichting verwachten:

“Ik denk dat sommige ouders, niet specifiek in ons team maar in het algemeen, die

hebben gewoon meer het idee van: mijn kind zit op voetbal, ik betaal contributie en that’s it. En ik moest daar ook aan wennen bij AFC IJburg dat het zo ontzettend... er wordt zo ontzettend veel van je gevraagd.” (Respondent #5)

Affiniteit speelt hier een belangrijke rol, een vanzelfsprekendheid om iets te doen als vrijwilliger. “Mijn ouders waren ook al betrokken bij sporten” (Respondent #3). Wat in dit citaat sterk naar voren komt is het idee social practice van Musick et al. Respondenten geven aan dat affiniteit met voetbal en/of vrijwilligerswerk een belangrijke rol speelt bij de bereidheid van ouders om deel te nemen, of ze dit wel of niet van huis hebben meegekregen. Wanneer mensen hier niet mee zijn opgegroeid, dan zullen zij ook minder actief deelnemen. Wij vinden dus een verklaring voor een begripvolle houding in de habitus die mensen hebben met vrijwilligerswerk. De

functies van Clary et al. komen niet expliciet naar voren wanneer aan ouders wordt gevraagd wat

zij van de organisatie vinden. Social practice en values lijken dicht bij elkaar te liggen, maar

social practice gaat meer uit van een gewoonte om vrijwilligerswerk te doen en values meer van

een behoefte om iets bij te dragen. De bijdrage die ouders leveren wordt eerder beïnvloed door wat zij normaal vinden om als vrijwilliger te doen dan een behoefte die zij hebben om iets te

(28)

doen als vrijwilliger. Hoe normaler ouders het ook vinden dat je een bijdrage levert, des te actiever zij als vrijwilliger zullen zijn.

Een verband tussen vrijwilligerswerk en de life-course theorie komt ook niet naar voren in de data. Ouders zijn in de eerste plaats vrijwilliger omdat het moet, maar het uitgangspunt van Gray et al. is dat ouders zichzelf als vrijwilliger aanbieden. Ondanks dat de sociale context van de ouders zich leent voor deze theorie, namelijk ouders van middelbare leeftijd met kinderen op de basisschool en middelbare school, komt in de data niet naar voren dat het een rol speelt.

Dus als vrijwillig moet, zijn het idee van social practice van Musick et al. en het IJburggevoel van Lupi het meest relevant om het begrip en de betrokkenheid van ouders te verklaren. Het lijkt vooral uit de ouders zelf te komen of hoe betrokken zij zich voelen en hoeveel zij bijdragen

5.2 Doen wat je leuk vindt

Er is veel planning en organisatie nodig om een vrijwillige organisatie goed te laten lopen. Naast een bestuur kent zo’n organisatie doorgaans dan ook meerdere commissies los van de alledaagse taken zoals bar –en velddiensten en het wassen van de hesjes. Hierin is AFC IJburg geen

uitzondering. Er is een grote variatie aan taken die uitgevoerd moeten worden door de vrijwilligers. “Wij hebben meerdere commissies met daarin samen meer dan 100

commissieleden” (Respondent #11). Een moeder met een dochter in een meidenteam zegt hier het volgende over: “Ik denk dat er heel veel dingen zijn die je kan doen. Dus ook al heb je geen sportachtergrond, dan is er toch iets wat je kan bijdragen” (Respondent #5). Ouders bieden aan om iets simpels te doen zoals een bardienst of een velddienst, of nemen een taak op zich zoals ledenadministratie of groepsleider als zij dit niks vinden. Het volgende citaat van een ouder illustreert dit: “Ik vind het prima dat je zegt: je moet allemaal wat doen. Dat is ook wel waarom ik dit [het regelen van VOG] vrijwilligerswerk ben gaan doen, omdat ik denk: je moet mij echt niet in een bar zetten daar word ik helemaal niet goed van” (Respondent #6). Een vader die de sponsorcommissie leidt sluit zich hierbij aan: “Ja, er was dus een plek vrij want een papa die dat drie jaar had gedaan, de sponsorcommissie, die stopte ermee. En ik heb zelf geen

voetbalachtergrond, dus heel erg veel training geven dat werd hem niet. En bardiensten vind ik ook niet heel leuk. En sponsoring wel. Dus toen heb ik dat gedaan” (Respondent #2)

Vrijwilligers lijken het te waarderen dat er een variatie aan taken is. Er is een bestuur, je kan trainer worden, er is een technische commissie, een barcommissie, je kan coachen etc.

(29)

Volgens Enjolras (2002) zijn vrijwilligers meer bereid een taak op zich te nemen als deze aansluit bij hun persoonlijke interesses, wensen en behoeften. AFC IJburg probeert zoveel mogelijk taken bij de ouders te leggen wat zorgt voor een grote variatie in de taken. Daarom heeft de vereniging een gevarieerd pakket aan taken die ouders op zich kunnen nemen, waar ouders erg blij mee lijken te zien. Een respondent geeft aan dat hij liever de sponsorcommissie doet dan een bardienst, ondanks dat hij hier meer tijd aan kwijt is. Dus naast het begrip wat ouders tonen voor het beleid van AFC IJburg, krijgen zij ook de mogelijkheid een taak te kiezen die hen bevalt. Volgens Hechter (1987) is het ook waarschijnlijker dat leden van een groep, in dit geval de vrijwillige ouders, meer inzet zullen tonen of zich ertoe verplicht voelen hun taak te vervullen als zij er waarde aan hechten. Wanneer het vrijwilligerswerk door de vrijwilliger wordt ervaren als iets wat bij hem past, dan zal deze meer gemotiveerd zijn om zijn taak uit te voeren. Dus als vrijwillig moet, zullen vrijwilligers eerder hun steentje bijdragen als zij een taak krijgen die hen goed ligt.

5.3 Verzaken van taken

Een haast niet te vermijden probleem is dat van free-riders die profiteren van alles wat een organisatie te bieden heeft, maar hier zelf niets aan bijdragen. Ook AFC IJburg is hier geen uitzondering in. Er zijn een aantal ouders die zich actief inzetten voor de vereniging, een deel dat gewoon zijn bardienst doet en meer niet en een deel dat verzaakt. Dus ondanks het selectiebeleid van de vereniging komt het voor dat ouders hun taken verzaken.

Het is voor ouders mogelijk om te verzaken om het bestuur geen toezicht houdt op het naleven van de taken wanneer de kinderen en ouders eenmaal zijn geaccepteerd. Het bestuur legt de verantwoordelijkheid voor controle bij de ouders zelf. Een aantal ouders van een damesteam die ik heb geïnterviewd hebben deze taak gelegd bij hun teamleider. “Wat zij doet is op een hele tactische manier wel op aandringen en mensen duidelijk maken dat ze hun plicht niet vervullen” (Respondent #12). Het bestuur geeft de ouders geen andere middelen. “Je hebt geen tegenactie of iets. Je kan die ouder niet de toegang ontzeggen of iets dergelijks. Je kan een beroep doen op hun verantwoordelijkheidsgevoel” (Respondent #13). De teamleider van een meisjesteam vertelt over haar ervaring hiermee: “ik kan niet zoveel doen, ik heb geen sanctie. Ik kan niet iemand straffen, ik kan ook niet zeggen: dan mag je dochter niet meer voetballen” (Respondent #4).

Dus in tegenstelling tot wat Hechter (1987) schrijft over groepssolidariteit en uitsluiting als sanctie, kunnen ouders uitsluiting niet gebruiken als sanctie tegen andere ouders of kinderen.

(30)

Alleen het bestuur heeft het recht om leden te royeren. En dit doen zij alleen als het kind

onhandelbaar is, niet als een ouder zijn plicht niet nakomt. De voorzitter van het bestuur geeft als reden dat het van het bestuur teveel zou vragen om van alle ouders te controleren of zij hun plicht wel naleven. De ouders moeten het zelf oplossen. Maar vanwege een gebrek aan sanctie verliest het dwangelement van de vereniging aan kracht wanneer ouder en kind door de selectie heen zijn, met als gevolg dat het mogelijk kan zijn je taak te verzaken. Een van mijn

respondenten vertelt over haar zoon die een team traint: “Mijn zoon die traint ook een team. En die heeft wel echt regelmatig problemen met kids in zijn team en ouders die echt niets doen. Dat je het niet eens voor elkaar kan krijgen om genoeg ouders te hebben om te rijden [naar

uitwedstrijden]” (Respondent #12). Als oplossing stuurt haar zoon e-mails rond en probeert hij ouders aan te sporen om te helpen, maar meer kan hij niet. In het team van haar eigen dochter is dat een stuk beter geregeld. Als voorbeeld noemt ze het chauffeuren: “we hebben nu ook een schema voor het rijden[…]op het moment dat er bijvoorbeeld te weinig auto’s zijn, dan hebben we een probleem, maar tot nu toe hebben we teveel auto’s gehad” (ibid.).

Of een team goed functioneert of niet hangt is sterk afhankelijk van het slagen van het groepsproces van de ouders. Het bestuur zet drie ouders bij elkaar die aan hebben gegeven teamleider, coach en trainer te willen zijn plus overige ouders die bereid zijn bardiensten e.d. te doen. De rest is aan de ouders die zich fel uitspreken tegen hun verzakende collega’s, het is “not

done” (Respondent #1). Een vader vertelt zijn visie op hoe hij het verzaken van anderen ervaart:

“Dat vind ik heel slecht. Want dan wek je de indruk dat je actief bent in commissie x of y.

En op papier bestaat die commissie uit vier of vijf mensen. Maar in de facto bestaat het uit 1 of 2. Dat is vervelend, maar dat lokt het ook uit. Als je leest dat je zoon of dochter niet kan voetballen, dat geef je je maar op.” (Respondent #2)

Ouders van andere team delen in deze ervaring. “Er zijn ouders heel actief en natuurlijk ouders die iets minder doen, zoals altijd” (Respondent #12). “Er is in dit team een heel structurele groep ouders die bijdraagt…en ouders die weinig of niet bijdragen” (Respondent #4). “Je ziet ook verschil. Er zijn ouders heel actief en natuurlijk ouders die iets minder doen, zoals altijd” (Respondent #13). Maar anderen reageren hier ook feller op: “de twee dames die ik heb ingedeeld voor de bardienst zijn er niet, en die hebben verder ook niet laten weten dat ze niet kunnen. Dan word ik lichtelijk pissig en ga ik zelf achter die bar staan” (Respondent #4). Een

(31)

andere moeder spreekt zich ook uit: “Ik vind dat schandalig eigenlijk en ik vind dat mensen heel snel een excuus bedenken [om niet hun taak te hoeven doen]. Ik heb dit niet van huis uit

meegekregen” (Respondent #3). Een vader wordt er niet boos om, maar verbaasd zich er eerder over: “Je vroeg of het frustrerend was. Het valt nogal op…dat je zoon of dochter training krijgt, dat er altijd vervoer is naar uitwedstrijden…maar zelf nooit iets ondernemen” (Respondent #2). Ouders spreken zich uit tegen het verzaken, maar het wordt wel geaccepteerd dat er altijd mensen zijn die veel doen en mensen die weinig of niks doen. Dat is een status quo waar zij bereid zijn mee te werken. Geen ouder opperde ook dat het bestuur zich hierin zou moeten mengen. Dus ondanks dat vrijwillig moet op papier, bestaat er geen goed controlemiddel om het in de praktijk te handhaven omdat ouders geen sanctiemiddel hebben, maar het wordt niet als een probleem ervaren.

5.4 Problemen met trainers

Een laatste punt wat ik in de analyse wil bespreken is het probleem omtrent trainers. Dit kwam bij ouders van verschillende teams terug. Door de organisatie vanuit ouderbetrokkenheid zijn de trainers van de teams, los van de selectieteams, ouders van de kinderen in dit team. Dit zorgde onder de ouders voor een aantal problemen.

“Ik denk ons enige echte punt vorig jaar was dat we geen trainer hadden. En dat moest

van ouders komen en dat vonden we heel erg vervelend. Daardoor was het erg op vrijwilligheid en ouders die niet echt trainer zijn. Daardoor zag je dat het team niet de juiste training kreeg terwijl andere teams wel een fantastische training kregen…je bent bij trainingen gewoon toch echt gebaat bij iemand die technisch goed onderlegd is en didactische kwaliteiten heeft. En ik ben erg voorstander dat het geen ouder is.”

(Respondent #5)

Wat hier merkbaar is, is dat de ouders willen dat hun kind op een fijne en verantwoorde manier leert voetballen. Dat is ook niet raar, want hier betalen ze contributie voor. Maar hier wordt niet altijd evengoed voldaan, omdat de trainers ook ouders zijn en het per team sterk kan verschillen hoe goed deze trainer is. “Het is vooral kennis van zaken” (Respondent #13). De trainer is iemand van wie kinderen het voetbal leren, binnen het team is het een centraal figuur voor de kinderen en de ouders. Daarom wordt er van de trainer beschikbaarheid en expertise verwacht

(32)

van de ouders. Een moeder vertelt mij over haar ervaring met trainers wat ertoe heeft geleid dat haar kinderen met voetbal wilden stoppen:

“Dan krijg je geloof ik één keer een uurtje een training waar iemand het een en ander

uitlegt. En dat vind ik wel heel weinig. De trainster die mijn oudste dochter had die deed niet eens de wedstrijden. Die kon de trainingen doen maar niet de wedstrijden. Nou begrijp ik best dat je als club in zo’n spagaat zit. Want je moet vrijwilligers hebben en die zijn er niet zoveel. Op een gegeven moment moet je zeggen bepaalde dingen kunnen niet.”

(Respondent #6)

Het probleem deze moeder benadrukt is dat de cursus erg op het voetballen is gericht, maar dat er geen aandacht wordt besteed aan het pedagogische verhaal. Voor ouders is dit wel een

belangrijk punt. “Kinderen moeten ook kind kunnen zijn” (Respondent #9). Een moeder van een F-team ervaart ook problemen met de trainers. Ze vertelt mij het volgende over het team van haar zoontje: “Ze hebben niet echt een trainer die op donderdag training geeft en zaterdag coacht. Dat is iemand die alleen vrijwillig op donderdag de training doet en niet op zaterdag coacht. Zaterdag doen alleen twee vaders dat. Dus het is heel erg op de ouders, op oppakken en

overnemen” (Respondent #1). Zo’n afwisseling van centrale figuren kan voor problemen zorgen. Een moeder vertelt mij hier het volgende over: “het [is] wat mij betreft ondenkbaar dat de trainer niet aanwezig is bij de wedstrijden. Dat is niet zozeer uit het tactische oogpunt, maar wel, dan moet je kunnen terugpakken op de dingen die er in de wedstrijden gebeuren” (Respondent #6). Als de trainer dan niet bij wedstrijden aanwezig is, dan weet hij ook niet hoe hij zijn trainingen kan verbeteren op basis van de wedstrijden. “Daardoor zag je dat het team niet de juiste training kreeg terwijl andere teams een fantastische training kregen” (Respondent #5). Ook wordt het als onprettig ervaren wanneer een ouder trainer is. “Ik ben er erg voorstander van dat het geen ouder is. Als er discussies ontstaan, zeker tussen kind en ouder, dan is het vervelender dan tussen een kind en een onafhankelijke trainer” (Respondent #4). Er is dus een behoefte om de rol van trainer te leggen bij iemand met expertise en het liefste geen ouder.

Het probleem wat zich hier aandient is dat wanneer alle taken bij vrijwilligers liggen, er ook taken tussen zitten waar zij niet geschikt voor zijn. Dus een vereniging kan ook teveel vragen van haar vrijwilligers als vrijwillig moet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

De ernstige bedreiging die de vooropgestelde werken en het daarmee samenhangen- de grondverzet vormen tegenover het mogelijk aanwezige archeologische erfgoed, zijn immers van die

Dank ook aan de voormalige commandogroep van het Opleidings-, Trainings-, en Kenniscentrum van de Koninklijke Marechaussee; Hans Kleemans, Theo Betting,  Jaap van Duijvenbode,

Ik kijk uit naar het wetsvoorstel fondsfinanciering pensioen politi- ci, de integrale visie op het politieke ambt en de daarbij behorende rechtspositie en de verkorting van

– Als de vergelijking wordt gemaakt met organisaties die niet bereid waren deel te nemen aan het onderzoek, dan kan worden gesteld dat het enthousiasme van de voorzitter van de

Het beleid op de leerlingenbegeleiding van de school versterkt het schoolteam in de zorg voor alle leerlingen, ongeacht hun niveau van cognitief functioneren 6?. De zorg is

\ gelewcr het, lnoet hul gewoonlil; vra dat bevelvoerders dit moet boekstaaf. Bevordering, met ander woorde die geleentheid vir vooruitgang. Polisiepersoneel spreek

We willen je namelijk vragen om samen met één van je ouders en met je beste vriend(in) deel te nemen aan een onderzoek van de Universiteit Utrecht.. Het onderzoek gaat over