• No results found

Samenwerken in tijden van overleven en overvloed: Wat onze voorouders ons leren over onze bereidheid tot samenwerken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenwerken in tijden van overleven en overvloed: Wat onze voorouders ons leren over onze bereidheid tot samenwerken"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenwerken in tijden van overleven en overvloed

Wat onze voorouders ons leren over onze bereidheid tot samenwerken

ABSTRACT - Er bestaan verschillende vormen van reciprociteit die enkel afhankelijk lijken te zijn van sociaal-economische factoren. Nu blijkt dat er wel degelijk interne factoren ten grondslag liggen aan het menselijke samenwerken. Met behulp van de disciplines biologie, psychobiologie en antropologie wordt er een antwoord gevonden op de vraag: Waar komt het

menselijke vermogen om samen te werken vandaan en hoe komt deze tot uiting in een marktkapitalistische samenleving? Toen onze voorouders nog leefden in kleinschalige

jager-verzamelaarsamenlevingen en samenwerken noodzakelijk was om te overleven, heeft de mens via directe reciprociteit het evolutionair voordelige vermogen ontwikkeld om te gaan samenwerken. De afgelopen 10.000 jaar is onze omgeving sterk veranderd. De stone age mind stelt dat deze tijd te kort is voor de mens om mee te evolueren en onze geest nog steeds hetzelfde is als toen. Vanuit speltheorie-experimenten en de hersenactiviteit van de mens tijdens het samenwerken, blijkt dat de mens hier nog steeds een goed gevoel van krijgt. Naast dit instinctieve vermogen om over te gaan op samenwerken, bezitten we een ondergeschikt systeem dat ons in staat stelt te kiezen om niet samen te werken en ons zo te beschermen tegen free-riders. Een vermogen dat goed van pas kan komen in een grootschalige marktkapitalistische samenleving met indirecte samenwerking, maar liever niet wordt gebruikt.

Thema 3 – Interdisciplinair onderzoekspracticum

Domein: Evolutie

Begeleiders: Steph Menken en Sylvia Blad

Eindverslag: opdracht 5 Psychobiologie: Felicja Binicewicz 6076793

Datum: 09-02-2012 Biologie: Eva Frenay 6067697

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding...3


Reciprociteit...5


De Jager-verzamelaarsamenleving...5


Samenwerken...9


Stone Age Mind...10


Speltheorie...11


Vertrouwen...14


Reputatie...16


Twee systemen... Error! Bookmark not defined.
 Wederkerigheidsystemen...17


Marktkapitalisme...18


Conclusie...20


Bijlage A: verantwoording integratie en vervolgonderzoek...22


Bijlage
B:
Mindmap ...23


(3)

Inleiding

‘Het vertrouwen is weg’. ‘Crisis als gevolg van graaicultuur’. De krantenkoppen van herfst 2008 staan nog in ons geheugen gegrift. Het was het begin van de financiële crisis waarbij het vertrouwen in de economie in één klap verdween. Het bestaan van de calculerende homo-economicus, die enkel uit is op eigenwinst en zolang centraal leek te staan in de

marktkapitalistische maatschappij, werd ter discussie gesteld. De overlevingsstrategieën van de nieuwe mens die opstaat uit de crisis wordt aan het licht gebracht. Er ontstaan nieuwe inzichten in de manier waarop we samenwerken en vertrouwen speelt hierbij een belangrijke rol. (Goossens, 2011)

Vertrouwen en samenwerken lijken twee nauw samenhangende processen die vorm krijgen binnen een specifieke culturele omgeving. De Amerikaanse cultureel antropoloog Sahlins beschreef in 1972 in zijn klassieker ‘Stone Age Economics’ verschillende vormen van samenwerken. Hierin benadrukt hij dat cultuur de mens motiveert om op een bepaalde manier te handelen en dat het menselijke handelen niet tot stand komt vanuit aangeboren

eigenschappen. Samenwerken is echter niet alleen terug te zien bij mensen, ook dieren werken samen. Door het werpen van een blik in het ontstaan van het menselijke samenwerken vanuit de evolutiebiologie verschaffen we meer inzicht in bovengenoemde discrepantie.

Darwin publiceerde in 1859 het boek ‘On the Origin of Species’, waarin hij een verklaring geeft voor het bestaan van de grote verscheidenheid aan soorten op de wereld. Hij stelt dat er sprake is van variatie binnen soorten, dat geen individu hetzelfde is als een ander individu en dat er een struggle for existence aanwezig is; niet alle individuen kunnen

overleven. Omdat de omgeving verandert overleven alleen de best aangepaste individuen en deze reproduceren zich ook beter dan de minder goed aangepaste individuen. Dit verschijnsel heet natuurlijke selectie. Natuurlijke selectie leidt ertoe dat de meest succesvolle adaptaties zich verspreiden in een populatie. De verschillende omgevingen op de wereld hebben ertoe geleidt dat er in de loop van miljoenen jaren een grote diversiteit aan soorten is ontstaan (Darwin, 1859).

Volgens de primatoloog Frans de Waal (2010) kan de evolutietheorie worden vergeleken met de bijbel; ‘Iedereen haalt eruit wat hij wil, van verdraagzaamheid tot

onverdraagzaamheid, en van altruïsme tot hebzucht’ (de Waal, 2010: 52). Zo stelde Herbert Spencer, die ook de term survival of the fittest heeft geformuleerd, dat de struggle for existence die in de natuur heerst ook in de samenleving zou moeten worden toegepast. De zwakkeren in de samenleving hoeven niet geholpen te worden, zij zijn nou eenmaal minder

(4)

fit. (de Waal, 2010)

Darwin stond hier zelf heel anders tegenover. Hij schreef in het boek ‘The Decent of

Man’ (1871) dat de hulpelozen niet aan hun lot mogen worden overgelaten. Wanneer we dit

wel zouden doen, zouden we volgens Darwin ‘het edelste deel van onze aard verloochenen’ (Buskes, 2006: 382). Lang voor het ontstaan van een marktkapitalistische samenleving leefden mensen in jager-verzamelaarsamenlevingen waarin samenwerken en wederzijds vertrouwen noodzakelijk was om te overleven. Het in staat zijn tot samenwerken is een succesvolle adaptatie die de overlevings- en reproductiekansen van het individu vergroot. Iemand die tot samenwerken in staat was, was beter aangepast aan de omstandigheden van toen en had daarom een grotere overlevingskans. Individuen met deze eigenschap hebben zich daardoor ook succesvoller kunnen voortplanten, dan degenen die hier niet toe in staat waren. Volgens het principe van natuurlijke selectie is het vermogen tot samenwerken over de populaties verspreid. (De Waal, 2001)

Met deze kennis uit de evolutiebiologie en de mogelijkheid om bij levende

proefpersonen naar breinactiviteit te kijken is er meer inzicht gekomen in de achterliggende processen over de bereidheid van mensen om te gaan samenwerken. Door deze inzichten zetten wij vraagtekens bij de aanname dat samenwerken enkel sociaal-cultureel tot stand komt. De mogelijkheid om te kunnen samenwerken is een lang geleden geëvolueerde eigenschap die de mens nog steeds bezit (Marlowe, 2005). Onze omgeving is ondertussen echter sterk veranderd. Tegenwoordig leven de meeste mensen niet meer in

jager-verzamelaarsamenlevingsverbanden waarin sprake is van een volledig verbonden netwerk waarbij iedereen met iedereen omgaat en elkaar kent, maar staat in de westerse wereld het marktkapitalisme centraal. In de marktkapitalistische samenleving is er sprake van een

hiërarchisch netwerk waarbij een grote groep mensen via-via met elkaar is verbonden (de

Swaan, 2008). Nu blijkt dat niet alleen onze omgeving, maar ook onze genen invloed hebben op ons samenwerkingsgedrag is het interessant om te bekijken hoe mensen in een

marktkapitalistische samenleving samenwerken. Hiervoor richten we ons bij dit onderzoek op de volgende hoofdvraag: Waar komt het menselijke vermogen om samen te werken vandaan

en hoe komt deze tot uiting in een marktkapitalistische samenleving?

Het menselijke samenwerken ligt op het grensvlak tussen natuur en cultuur en komt tot stand door zowel interne als externe invloeden. Het is daarmee een proces dat meerdere disciplines beslaat. Om het menselijke samenwerken in een nieuw daglicht te plaatsen is interdisciplinair onderzoek van belang vanuit de disciplines: Evolutiebiologie,

(5)

een holistisch beeld te geven van hoe samenwerken zich uit in een marktkapitalistische samenleving.

Eerst wordt de theorie van Sahlins besproken om meer inzicht te krijgen in de

verschillende vormen van reciprociteit die ten grondslag liggen aan samenwerken. Vervolgens wordt bekeken hoe dit zich uit in een jager-verzamelaarsamenleving om deze uiteindelijk te kunnen vergelijken met de marktkapitalistische samenleving. Tussendoor gaan we in op de interne processen die een rol spelen bij het ontstaan van het samenwerken en de

achterliggende neurale processen bij samenwerken. Zo wordt er een analyse gemaakt tussen het verloop en de aanpassing van de natuurlijke en culturele evolutie van vertrouwen en samenwerken.

Reciprociteit

Volgens socioloog Abram de Swaan is één van de meest algemene gedragsregels die tussen mensen bestaat die van wederkerige verplichting: ‘Je moet iemand die jou geholpen heeft

helpen; en je mag iemand die jou geholpen heeft niet schaden.’ In alle

samenlevingsverbanden is er dan ook sprake van reciprociteit: een wederzijdse uitwisseling van goederen en diensten (Eriksen, 2010). Reciprociteit kan in verschillende vormen

plaatsvinden. Welke vorm van reciprociteit de overhand heeft is afhankelijk van de culturele context; de set van overtuigingen die het gedrag van het individu vormgeven en goedkeuren en de structuur van de samenleving bepalen. De economisch antropoloog Sahlins, maakte in zijn boek ‘Stone Age Economics’ onderscheid tussen drie vormen van reciprociteit.

Als eerste noemt Sahlins vrijgevige reciprociteit, ook wel extreme solidariteit. Deze vorm is een pure gift en gaat uit van een geheel altruïstische daad. Goederen bewegen gedurende lange tijd één kant op en het is onbepaald en onbelangrijk wanneer en of er een wederdienst geleverd wordt. Er bestaat een vertrouwen dat het wel goed komt. Deze vorm van reciprociteit wordt vooral teruggevonden tussen nauwe verwanten (Sahlins, 1972).

Gebalanceerde reciprociteit is minder persoonlijk en economischer van aard dan

vrijgevige reciprociteit. Het betrokken individu maakt bij deze vorm van uitwisseling een afweging tussen de sociale en economische winsten. Tussen de prestatie en tegenprestatie bestaat er op de korte termijn een evenwicht doordat er door middel van directe of indirecte ruil een continue uitwisseling van voornamelijk materiële goederen plaatsvindt. Doordat de sociale afstand tussen de betrokken partijen groter is, maar nog wel controleerbaar, wordt de

(6)

samenwerking verbroken op het moment dat iemand niet aan de verwachtingen voldoet en het evenwicht verstoort. (Sahlins)

Als laatste is er nog sprake van negatieve reciprociteit, ofwel inbezitneming. Dit is een vorm van economische uitwisseling waarbij een partij iets probeert te verkrijgen zonder er iets voor terug te doen. Dit staat bekend als free-riden. De partijen kennen tegengestelde

interesses en proberen hun eigen nut zo groot mogelijk te maken. Het is de meest

onpersoonlijke vorm van reciprociteit en vindt in theorie alleen plaats als er sprake is van een grote afstand tussen de partijen tussen vreemden. (Sahlins)

De sociale en economische omstandigheden in de samenleving beïnvloeden onze keuze om over te gaan op vrijgevige, gebalanceerde of negatieve reciprociteit. Sahlins maakt onderscheid tussen factoren die van invloed zijn op de wijze van uitwisseling: sociale afstand,

hiërarchie en welvaart. De uitwisseling neigt naar vrijgevige reciprociteit als er sprake is van

nauw verwantschap. Naarmate de verwantschap minder wordt verschuift de uitwisseling richting negatieve reciprociteit. Als tweede wordt hiërarchie genoemd; het verschil in rang en de afstand tussen de verwanten. Dit veronderstelt een economische relatie. Er wordt

onderscheid gemaakt tussen horizontale relaties die egalitair van karakter zijn en verticale relaties die zijn gebaseerd op hiërarchie. Reciprociteit is een dynamisch en geen statisch proces. Zo kan een serie van goede gebalanceerde reciprociteit tussen twee partijen het geloof en vertrouwen in elkaar versterken en de sociale afstand tussen de partijen verkleinen. De reciprociteit kan zo in de toekomst een meer solidaire vorm aannemen. (Sahlins)

Welvaart is het laatste aspect dat invloed heeft op de vorm van reciprociteit. In een samenleving bestaat doorgaans een verschil in welvaart tussen individuen. Als dit verschil groot is en er beperkte toegang tot de basisgoederen (bijvoorbeeld eten) bestaat, is er meer vrijgevige reciprociteit nodig om iedereen te kunnen voorzien van de basisgoederen en de mogelijkheid te geven tot overleven. Opvallend is dat vaak schaarste en niet overvloed mensen gul maakt. Het streven naar eigenwinst wordt minder afgekeurd als er geen onzekerheid in de overlevingskansen bestaat. Is de omgeving echter wel beperkt door bovenstaande omstandigheden en degene met de welvaart gaat voor eigen gewin, dan wordt deze binnen de samenleving afgewezen (Sahlins). Dit gegeven blijkt uit studies uit de 19e

en 20e

eeuw naar de Australian Aborigines samenleving !Kung Bushmen. Een typische jager-verzamelaarsamenleving die zonder samenwerking de droogte en bijkomende hongersnoden niet zullen overleven. De kwetsbaarheid door het voedseltekort creëert een cultuur waarin delen met de gemeenschap de norm is. Het delen van voedsel geeft voor de Bushmen een

(7)

gevoel van versterking van hun onderlinge relatie en benadrukt hun gevoel van afhankelijkheid van elkaar. (Sahlins)

Sahlins beschrijft hoe de economische basis van de samenleving ons

samenwerkingsgedrag beïnvloedt. Met de huidige kennis uit de evolutiebiologie over het ontstaan van samenwerken en de inzichten uit de neurowetenschappen zien we dat

samenwerken niet alleen vorm krijgt door de omgeving, maar ook sterk bepaalt wordt door innerlijke eigenschappen.

De Jager-verzamelaarsamenleving

De Homo sapiens is200.000 jaar geleden ontstaan. Deze soort leefde in een jager-verzamelaarsamenleving. In deze eerste vorm van samenleven was er sprake van een noodzaak tot samenwerken om problemen met betrekking tot het verwerven van voedsel en daarbij overleven in het algemeen op te lossen (Marlowe, 2005). De vorm van reciprociteit die voornamelijk aanwezig is in de jager-verzamelaarsamenleving is vrijgevige reciprociteit. Deze vorm van samenwerken vindt plaats in kleine groepen waarin iedereen elkaar kent en geen sprake is van een autoriteit of een opgelegde hogere macht. In onderstaand citaat wordt duidelijk hoe de omgevingscondities het voor de Bushmen noodzakelijk maakte om samen te werken en zo te kunnen overleven. Zo was de vaardigheid tot samenwerken niet alleen een sociale norm, maar ook een evolutionair voordeel onder deze jager-verzamelaargroep.

Box 1: Citaat uit Sahlins (1972) Stone Age Economics, p.212

Jager-verzamelaars leven in een horde; een kleine nomadische groep van gemiddeld 15 tot 50 mensen die een verwantschapsrelatie met elkaar hebben. De jager-verzamelaarsamenleving is een mobiele groep die wordt gekenmerkt door een patroon van concentratie en spreiding, de

“A Bushmen will go to any lengths to avoid making other Bushmen jealous of him, and for this reason the few possessions the Bushmen have are constantly circling among members of their group. No one cares to keep a good knife too long. Their culture insists that they share with each other, and it has never happened that a Bushmen failed to share objects, food or water. Without rigid co-operation Bushmen could not survive the famines and droughts”

(8)

groepen zijn ‘vloeibaar’. Hiermee wordt bedoeld dat er geleefd wordt in afwisselend kleine of grotere groepen. De grootte van de groep is afhankelijk van het seizoen en de sociale en ecologische omgevingsfactoren (Lee, 1998). Deze mobiliteit en flexibiliteit van de groep is noodzakelijk omdat de groepen afhankelijk zijn van natuurlijke bronnen. Doordat er geen sprake is van een vaste groep gebonden aan een vaste plaats heeft elk individu gelijke toegang tot elk gebied. Er is sprake van een grondbezitsysteem gebaseerd op gemeenschappelijke eigendomsregimes; er bestaat geen monopolie op een bepaald gebied door een individu of groep. Door deze grote mate van flexibiliteit binnen de groepen is het lastig om autoriteit op te bouwen. Bovendien is autoriteit in deze samenlevingsstructuur niet nodig voor een effectief bestaan. De groepen kennen een egalitair karakter door de beperking van variatie in rijkdom en verschil in levensstandaard. (Woodburn, 1982).

Om voedsel te verkrijgen is er een vaardigheid nodig die voortkomt uit oefening, een praktische vaardigheid die iedereen kan aanleren waardoor een directe en gelijke toegang tot voedsel bestaat voor elk individu. Bij het jagen wordt samengewerkt en achteraf wordt de opbrengst eerlijk verdeeld binnen de groep. Er is hierbij geen sprake van een binding aan een contract of een specifiek aan te wijzen individu (Woodburn, 1982). Dit wordt geïllustreerd door het volgende voorbeeld.

Box 2: Parafrasering uit Woodburn (1982) Egalitarian Societies pp. 437 - 440

In bovenstaande voorbeeld wordt bevestigd dat in deze kleine groepen vrijgevige reciprociteit de overhand heeft. De jager-verzamelaars kennen een levenswijze wat ook wel wordt

beschreven als primitief communisme (Lee 1998). Hoe dit samenwerken kon plaatsvinden zonder dat er sprake was van een autoriteit of vastgelegde regels en waar dit samenwerken vandaan komt wordt met behulp van de gedragsbiologie toegelicht.

Er wordt niet gesproken over wie degene is die het dier heeft gedood totdat het aan stukken is gesneden. Zo is er geen winst te verkrijgen met het doden van een dier. Er wordt zo voorkomen dat het vlees behoort tot degene die er gejaagd heeft, er moet eerlijk worden gedeeld. Het vlees wordt verdeeld door het kamp, iedereen ontvangt een deel. Er is dus eigenlijk sprake van een systeem waarbij de succesvolle jagers meer geven dan de minder succesvolle, maar krijgen voor hun grotere succes niet meer terug. Er is sprake van een sociaal opgelegd mechanisme en niet enkel praktische gemakzucht voor de jager.

(9)

Samenwerken

Volgens de bioloog Matt Ridley (1995) kan samenwerken gezien worden als het voortdurend aangaan van kortstondige transacties waarbij de afweging gemaakt wordt om wel of niet samen te werken. Deze afweging wordt beïnvloed door de voorgaande ontmoetingen waarop gebaseerd wordt of iemand wel of niet te vertrouwen is. Hoe dit vertrouwen kan ontstaan wordt toegelicht met onderstaand voorbeeld.

Apen zijn niet in staat hun eigen rug te vlooien en hebben daar een andere aap bij nodig. Als twee apen elkaar ontmoeten hebben ze er dus beide belang bij dat ze elkaar

vlooien. Voordat de apen overgaan op vlooien en er van samenwerken gesproken kan worden, moet er eerst sprake zijn van vertrouwen. Hoe dit vertrouwen ontstaat, kan vergeleken worden met het herhaalde prisoner’s dilemma (zie figuur 1). Dat er sprake is van een herhaaldelijk dilemma is hierbij cruciaal. Als dit niet het geval is kan er geen vertrouwen en daarbij ook geen samenwerking ontstaan. Wanneer de apen elkaar maar één keer zouden tegenkomen willen ze beide hun eigen handelen optimaliseren en het best uit de ontmoeting komen. Dit houdt in dat de aap wel gevlooid wordt, maar hier niets voor terug doet. Als beide apen deze instelling hebben, zou dit tot gevolg hebben dat beide apen niet gevlooid worden. De aap die ooit de ander heeft gevlooid, maar hier niets voor terugkreeg, zal dit de volgende keer

namelijk niet weer doen. Omdat ze beide de maximale opbrengst nastreven lopen ze de meest optimale oplossing, beide gevlooid worden, mis omdat er geen sprake is van vertrouwen. Deze situatie verandert wanneer de apen elkaar vaker tegenkomen en leren dat ze elkaar kunnen vertrouwen met als resultaat dat ze beide gevlooid worden. De samenwerking die ontstaat uit deze herhaalde ontmoetingen tussen twee individuen wordt directe reciprociteit genoemd (Buskes, 2006). In de ideale situatie ontstaat er door het principe van ‘voor wat hoort wat’ gebalanceerde reciprociteit, wat in dit stuk wordt benoemd als samenwerken. Omdat een jager-verzamelaarsamenleving een hechte groep vormt, veelal bestaande uit verwanten en geringe overlevingskansen, zal het samenwerken vaak neigen naar vrijgevige reciprociteit.

Aap A

Samenwerken Bedriegen

Samenwerken A & B worden beide

gevlooid

A: wordt gevlooid B wordt niet gevlooid

A

ap

B

Bedriegen A: wordt niet gevlooid

B: wordt gevlooid

A & B worden beide niet gevlooid

(10)

Stone Age Mind

De afgelopen 10.000 jaar is onze omgeving sterk veranderd. De ijstijden waren voorbij waardoor het warmer werd en de landbouw zijn intrede deed. De mensen gingen in vaste dorpen wonen en cultuur ging een steeds grotere rol spelen. De evolutionaire psychologie (EP) stelt met de theorie over de stone age mind dat 10.000 jaar evolutionair gezien voor de mens een te korte tijd is om zich aan te passen en onze geest nog vrijwel hetzelfde is als toen (Vromen, 2002). Deze discrepantie tussen onze geest en omgeving kan volgens de stone age mind verschillende hedendaagse problemen verklaren. Een goed voorbeeld hiervan is de grote hoeveelheid mensen die aan overgewicht lijdt. Omdat tijdens onze evolutie de aanwezigheid van energierijk voedsel zeldzaam was, hebben mensen een geëvolueerde aanleg om

koolhydraten als lichaamsvet op te slaan in tijden van overvloed. In tijden van schaarste kon deze voorraad worden gebruikt. Dit mechanisme vergroot de overlevingskans. Daarnaast hebben we geen genetisch mechanisme dat ons beschermt tegen overgewicht, omdat deze aandoening, door voedselschaarste in jager-verzamelaarsamenlevingen niet aan de orde was. In onze huidige, marktkapitalistische samenleving is er daarentegen sprake van een constante overvloed aan energierijk voedsel. Hier zijn mensen niet tegen bestand, waardoor we meer consumeren dan nodig is met als gevolg dat er steeds meer mensen zijn die aan overgewicht lijden. (Bellisari, 2007 en Gray, 2011)

Volgens de stone age mind is onze geest nog steeds aangepast aan de situatie van toen en dus niet aan de huidige omstandigheden. Deze theorie kan niet alleen worden toegepast op onze aanleg om lichaamsvet op te slaan, maar ook op de manier hoe we met anderen

samenwerken. Onze evolutionaire verworvenheid die ons in staat stelt samen te werken is lang geleden ontstaan toen mensen nog in jager-verzamelaarsamenlevingen leefden. Hierin was het van belang dat iedereen te vertrouwen was en het collectieve belang boven het eigenbelang werd gesteld (Marlowe, 2005). Er heersten toen andere omgevingscondities dan die we nu kennen, alleen met de hulp van anderen was het mogelijk om te overleven.

Onvoorwaardelijk samenwerken is daarom geen goede strategie, dit geeft mogelijkheid tot uitbuiting door de zogenaamde free-riders. Free-riders worden gekenmerkt door het feit dat ze hun eigen winst proberen te optimaliseren ten koste van anderen. Omdat je volgens de

onuitgesproken regels die gelden tijdens het samenwerken wat tot stand kan komen door directe reciprociteit, de ander helpt met de verwachting later zelf geholpen te worden, is het van belang om free-riders tijdig op te sporen. Doordat de groep uit meer dan twee individuen bestaat en er dus een keuze bestaat uit partners om mee samen te werken, kan ervoor gekozen worden om uit een onbevredigende samenwerkingsrelatie te stappen (Alviles, 2002).

(11)

Daarnaast zijn apen en mensen in staat om anderen leden uit de groep te herkennen, hierbij speelt de kleinschaligheid van de groep een belangrijke rol. Als de groep groter is dan 150 individuen, is het niet meer mogelijk om iedereen te herkennen (Runciman, 2005). In jager-verzamelaargemeenschappen kon een free-riderdus worden opgespoord en uit de groep worden verbannen. Het was hier van levensbelang om de bescherming van de groep te

hebben, free-riden was daarom een gevaarlijke strategie. Hoe het dan toch kan dat er sprake is van free-riden, kan worden verklaard vanuit de psychobiologie met speltheoretische

experimenten en daarbij de activiteit die in de hersenen aanwezig is op het moment dat we samenwerken.

Speltheorie

Speltheoretische experimenten zoals het prisenor’s dilemma en het vertrouwensspel, kunnen inzicht geven in de bereidheid van mensen om te gaan samenwerken. In deze spellen kunnen proefpersonen geld verdienen door samen te werken. Hieronder volgt het meest simpele voorbeeld van een prisoner’s dilemma tussen de spelers A en B. Als beide spelers kiezen voor samenwerken kunnen ze beide 40 euro verdienen. Kiest speler A voor samenwerking en speler B niet, dan verdient speler A niets en B 80 euro. Kiezen beide spelers om niet samen te werken dan verdienen ze beide 10 euro (zie figuur 2).

Speler A Samenwerken Bedriegen Samenwerken A: 40 B: 40 A: 80 B: - Spe le r B Bedriegen A: - B: 80 A: 10 B: 10 Figuur 2; voorbeeld uitkomst tabel prisoner’s dilemma.

Uit speltheorie-experimenten is gebleken dat mensen over het algemeen zullen kiezen voor samenwerken. Ook wanneer dit geoefende spelers zijn, het spel maar één keer wordt gespeeld, de spelers anoniem blijven en wanneer dit niet de hoogste uitkomst geeft voor de persoon zelf (Andreoni, 1988). Dit resultaat staat in schril contrast met de aanname dat de mens voor zijn eigen gewin zal gaan, zoals de homo-economicus zal doen. Hoe kan het dat mensen niet kiezen voor maximale winst, terwijl het in het spel draait om het verdienen van geld?

Zoals eerder vermeld kan samenwerken gezien worden als het constant aangaan van kortstondige transacties waarbij besloten wordt om wel of niet samen te werken. Met behulp

(12)

van fMRI-scans in combinatie met speltheoretische experimenten kan bestudeerd worden hoe deze keuze neurologisch verloopt. Bij deze scans maken neurowetenschappen een

onderscheid tussen het beslissingsmoment en de reactiefase. Tijdens het beslissingsmoment kan naar de hersendelen worden gekeken die van belang zijn bij het maken van de

daadwerkelijke keuze om te gaan samenwerken en in de reactiefase kan vervolgens worden gekeken hoe diezelfde speler op de uitkomst van het spel en dus de beslissing van de tweede speler reageert (Suzuki, 2011 & Rilling, 2002).

Als de proefpersoon er niet voor kiest voor samenwerken met zijn tegenstander is er een verhoogde activiteit in de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) zichtbaar. De DLPFC wordt in verband gebracht met het remmen van acties (Suzuki et al, 2011). Kiest de proefpersoon wel voor samenwerken dan is het caudate actiever (Rilling, 2002). Dit gebied is onderdeel van de evolutionair oudere delen van het brein en zorgt voor de afgifte van

dopamine, een neuropeptide waardoor we ons goed voelen. Kiezen voor samenwerken geeft dus een goed gevoel.

Het hebben van een negatieve reputatie wordt verkregen als de persoon in

voorafgaande spellen er vaak voor heeft gekozen om niet samen te werken. Als er tijdens het beslissingsmoment een negatieve reputatie van de tegenstander bekend is, is er activiteit zichtbaar in de eerder genoemde DLPFC, de bilaterale posterieur superior temporaal sulcus (pSTS) en de temporo-parietaal junctie (TPJ). De pSTS en TPJ zijn hersengebieden waarvan wordt gedacht dat zij cruciaal zijn voor het hebben van een Theory of Mind: het vermogen om je in te beelden wat een ander ziet, voelt of denkt (Premack & Woodruff, 1978). Heeft de tegenstander een positieve reputatie dan kan er een iets actievere bilaterale temporaal pool worden gevonden, een hersengebied dat wordt geassocieerd met het sociale brein (Suzuki et al). Het sociale brein is een hypothese geopperd door Dunbar (1998) en zou de neurologische basis voor het sociale gedrag van de mens kunnen zijn.

(13)

Afbeelding 1; Lateraal en mediaal aanzicht brein met daarin de actieve hersengebieden tijdens het keuze moment.

Over het algemeen is, onafhankelijk van de uitkomst en reputatie van de tegenspeler, de DLPFC actiever als er niet wordt samengewerkt. Aangezien deze activiteit wordt

geassocieerd met het bewust remmen van een actie, zou kunnen worden gesteld dat het samenwerken wordt onderdrukt. Het is in dat geval dan ook niet de vraag waarom mensen voor samenwerken kiezen, maar juist waarom zij dit niet doen.

Na de keuze voor samenwerken volgt de reactie op het gedrag van de tegenstander. Als beide partijen voor zichzelf hebben gekozen en er geen sprake is van samenwerking is er geen verhoogde activiteit in hersengebieden te vinden. Heeft de proefpersoon daarentegen voor samenwerking gekozen en komt hij erachter dat zijn tegenstander een free-rider is, dan is er meer activiteit in zijn posterior cingulate cortex (PCC) te vinden. Deze activiteit correleert met de mate waarin de proefpersoon tot samenwerken bereid was. Is de proefpersoon meer bereid tot samenwerken, dan is de activiteit in de PCC hoger (Suzuki et. al.). Dit gebied is zowel bij de perceptie van pijn als bij leren en geheugen taken actief (Nielsen et. al. 2005). Als iemand met een ander wil samenwerken, maar de tegenstander doet dit niet en gaat er met de grotere prijs vandoor, dan voelt dit als een soort emotionele pijn. Deze persoon wil je onthouden omdat je hier niet meer mee wilt samenwerken. De PCC zou hier aan de basis van dit gevoel kunnen liggen. Dit inzicht is echter zeer recent en nog slechts een hypothese.

Is de proefpersoon de free-rider en heeft zijn tegenstander voor samenwerken gekozen, dan zijn het striatum en de orbitale en mediale prefrontale cortex (OMPFC) actiever. Het striatum geeft dopamine af waardoor we ons fijn voelen en maakt net als de OMPFC deel uit van het beloningssysteem van de hersenen (Suzuki et. al.).

(14)

Afbeelding 2; Mediaal aanzicht brein met daarin de actieve hersengebieden tijdens de reactiefase.

In gedachten moet worden gehouden dat in dit scenario de proefpersoon het meeste geld heeft behaald en zich als winnaar kan zien. Nu is het moeilijk om erachter te komen of de persoon zich fijn voelt omdat hij heeft gewonnen, of omdat hij heeft kunnen free-riden. Dit laat dan ook meteen het probleem zien van onderzoek doen met fMRI en het prisoner’s dilemma waar met geld wordt gespeeld; er kan geen onderscheid worden gemaakt tussen gevoelsgradaties en waar dit gevoel vandaan komt.

Als er sprake is van wederzijds samenwerken, is er activiteit zichtbaar in het caudate (onderdeel van het striatum) en in de OMPFC (Rilling 2002). Hierdoor zouden mensen voor samenwerken kunnen kiezen terwijl het minder winstgevend is om samen te werken; het geeft een goed gevoel als er wordt samengewerkt.

Vertrouwen

Naast het krijgen van een goed gevoel door dopamine speelt ook oxytocine, het

bindingshormoon, een rol. Dit komt onder andere vrij bij borstvoeding, baren en intieme menselijke aanraking (Insel & Young, 2001). Oxytocine vergroot het vertrouwen en daarmee de bereidheid om over te gaan op samenwerken (Kosfeld, 2005). Het vergroot niet alleen de bereidheid voor samenwerking, maar het maakt mensen bijna blind voor slechte reputaties (Baumgartner, 2008).

Bij het spelen van een vertrouwensspel waarin mensen ervoor kunnen kiezen geld te geven aan hun medespeler, die er daarna weer voor kan kiezen hier een gedeelte van terug te geven aan de eerste speler zal de eerste speler tussen de 40% en de 60% van zijn startkapitaal

(15)

weggeven. Hij vertrouwt zijn medespeler. Wanneer mensen na het spelen van dit

vertrouwensspel achter de eventuele slechte reputatie van hun tegenspeler komen, zijn de

amygdala, caudate en posterior insula meer actief. Dit zijn allemaal hersengebieden die

geassocieerd worden met pijn en emotie. Na een negatieve feedback wordt er meteen meer voor eigenbelang gekozen. De speler deelt opeens ook niets meer van zijn geld. Dit staat lijnrecht tegenover het gedrag van mensen die onder invloed zijn van oxytocine. Tijdens dit experiment kregen de proefpersonen oxytocine via een neusspray binnen. Al voor de feedbackfase is de thalamus, een oud evolutionaire hersenkern die functioneert als

schakelkern, meer actief en deze verhoogde activiteit blijft ook na de feedback aanwezig.

Afbeelding 3; Mediaal aanzicht brein met daarin de tijdens het vertrouwensspel actieve hersengebieden Deze verhoogde activiteit is te wijden aan oxytocine. Het vertrouwen verandert niet na het horen van de slechte reputatie en de proefpersonen die onder invloed zijn van oxytocine blijven hun medespeler daardoor blind vertrouwen. (Baumgartner, 2008)

Oxytocine heeft alleen invloed op sociale vertrouwensrisico’s; wordt het

vertrouwensspel uitgelegd als een loterij waarbij je geld moet investeren om mee te kunnen doen aan de loterij, dan heeft oxytocine geen effect. Nu stappen de proefpersonen wel gewoon over op een nieuwe strategie wanneer er sprake is van een negatieve reputatie van de

tegenspeler. Oxytocine zorgt er dus voor dat de angst om sociaal bedrogen te worden wordt verminderd en het vertrouwen in de ander vergroot. (Baumgartner, 2008)

(16)

Reputatie

Als mensen merken dat ze bedrogen worden door de tegenspeler, dan wordt het vertrouwen in de ander geschonden. Mensen hebben een natuurlijke aversie tegen free-riders en proberen dat daarom ook af te straffen. Wordt spelers de keus gegeven tussen een spel met

strafmogelijkheid of zonder, dan wordt er in het algemeen voor de straffeloze versie gekozen. Zodra er een free-rider wordt ontdekt, wordt er daarentegen bijna altijd onmiddellijk

overgestapt op de versie met strafmogelijkheden (Gurecrk 2006). De mogelijkheid tot straffen blijkt zelfs noodzakelijk om samenwerken in een groep te behouden. Samenwerking bij een collectief actiespel blijft dus alleen bestaan als er een mogelijkheid bestaat om free-riders te straffen (Fehr & Gacher 2000 en 2002).

Een speler kan er ook voor kiezen om niet te gaan samenwerken. Dit wordt gedaan als de slechte reputatie van de tegenspeler bekent is, maar ook als er tegen een computer wordt gespeeld (Suzuki et. al. 2011). Als er tegen een mens wordt gespeeld is de anterior cingulate

cortex (ACC) actiever dan wanneer er tegen een computer wordt gespeeld. Dit is het gebied

waarvan wordt gedacht dat het betrokken is bij keuzes maken, emoties en theory of mind.

Afbeelding 4; Mediaal aanzicht brein met ACC, actief tijdens menselijke interactie

We kunnen bepaalde acties verwachten van onze menselijke tegenspeler omdat we ons in de ander kunnen verplaatsen. Bij een computer kunnen we dit niet en is het voor ons een te groot risico om hiermee te gaan samenwerken. Het belang van het kunnen voorspellen van de keuze van de tegenspeler heeft invloed op onze keuze om wel of niet te gaan samenwerken. De basis hiervoor wordt gevormd door vertrouwen en herhaaldelijke ontmoetingen.

(17)

Samenwerkingsvermogen

Op neurologisch gebied zien we dat mensen samenwerken op de manier zoals we zouden verwachten als we naar de evolutie van het ontstaan van samenwerken kijken. Via directe reciprociteit is samenwerken ontstaan als een evolutionair voordelige strategie om te kunnen overleven. Als we dit terugkoppelen naar de aanname van de stone age mind en stellen dat onze geest nog steeds hetzelfde is als in de tijden van het ontstaan van de

jager-verzamelaarsamenlevingen, zien we dat de mens nog steeds een instinctief vermogen bezit om over te gaan op samenwerken.

Met de eerder genoemde resultaten van Rilling en Suzuki kan er een opzet voor een achterliggend model van het menselijk samenwerken worden gemaakt. In dit model bestaan twee parallelle systemen voor samenwerken. Het eerste systeem is een predominant systeem dat instinctief werkt en ons voor samenwerking laat kiezen. Dit systeem wordt gevormd door leren via trial-and-error en kan bijvoorbeeld ontstaan in een herhaald prisoner’s dilemma. Dit systeem gaat gepaard met activiteit in oudste kernen van onze hersenen. Dit zijn de

beloningscentra zoals de OMPFC en PCC die invloed hebben op ons hele brein en dopamine afgeven. Deze beloningscentra zijn over de tijd bijna niet verandert. Het andere systeem remt juist de samenwerking en is ondergeschikt aan het eerste systeem. Het is een systeem wat cognitief vanuit de rechter DLPFC, en dus bewust door de mens in werking wordt gezet. Dit vermogen om het samenwerken te onderdrukken is nodig wanneer je weet dat de tegenstander een free-rider is, maar ook wanneer je meer geld wilt voor weinig inspanning en zelf voor free-riden kiest.

Deze neurologische inzichten en het belang van het tweede ondergeschikte systeem dat we naast ons instinct om te gaan samenwerken hebben ontwikkeld, is terug te koppelen op de culturele evolutie van een jager-verzamelaarsamenleving naar een marktkapitalistische samenleving.

Wederkerigheidsystemen

In de jager-verzamelaarsamenleving stond directe reciprociteit centraal. Deze vorm van reciprociteit is tegenwoordig niet meer de basis van al het samenwerken. Een andere vorm van reciprociteit heeft zich ontwikkeld: indirecte reciprociteit. Hierbij is het wel of niet samenwerken niet meer gebaseerd op vertrouwen, maar op de reputatie van de persoon in kwestie. Indirecte reciprociteit fungeert in grote groepen en komt enkel bij de mens voor,

(18)

terwijl directe reciprociteit ook bij andere dieren, waaronder primaten, is aangetoond. (Nowak & Sigmund, 2005)

De bovenstaande biologische analyse is te vergelijken met de classificatie die de economisch antropoloog James Woodburn heeft gemaakt over twee systemen van afhankelijkheid bij de economische inrichting van een samenleving. Hij maakt een

onderscheid tussen immediate-return en delayed-return systemen. Bij een immediate-return systeem verkrijgen mensen een directe wederdienst voor hun verrichte arbeid, dit is

vergelijkbaar met directe reciprociteit. In een jager-verzamelaarsamenleving jagen en verzamelen de mensen overdag en verdelen ze diezelfde dag de opbrengst nog, er is geen sprake van (voedsel)opslag. Hun gereedschap is eenvoudig, draagbaar en makkelijk te gebruiken, verkrijgen en vervangen. Deze vorm van samenleven gekenmerkt door een immediate-return systeem en een niet-competatieve instelling is volgens Woodburn alleen mogelijk in een jager-verzamelaarsamenleving door hun flexibele manier van leven.

Bovendien zal de ontkoppeling van eigendommen de werking van een markteconomie laten falen. In een delayed-return systeem is er wel sprake van opbrengst en rechten over

bezittingen door individuen. De wedergift komt met de tijd voor de arbeid die al eerder is verricht. Delayed-return systemen hebben gevolgen voor de sociale relaties. Om nu nog effectief te kunnen samenwerken is er vertrouwen nodig tussen de partijen waartussen de diensten worden uitgewisseld. Dit gebeurt in marktkapitalistische samenlevingen doordat er geordende, gedifferentieerde en juridisch vastgelegde relaties zijn. Hiermee ontstaan bindende verplichtingen en vastgelegde afhankelijkheid tussen mensen. (Woodburn, 1982)

Marktkapitalisme

De meeste groepen jager-verzamelaars zijn getransformeerd naar georganiseerde en gestandaardiseerde samenlevingen gekenmerkt met een bureaucratisch systeem. Door moderne technieken, centralisatie van macht en standaardisatie van de samenleving is de mogelijkheid tot anonieme, abstracte en indirecte samenwerkingsverbanden ontstaan (Gowdy, 1998). Met de ontwikkeling van het marktkapitalistisch systeem als economische basis is economie een andere rol gaan spelen binnen de samenleving (Eriksen, 2010). Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van kleinschalige immediate-return samenlevingen met een basis van directe reciprociteit waarbij geleefd werd bij de dag, naar grootschalige delayed-return samenlevingen waarbij het opbouwen van vermogen en indirecte reciprociteit een rol speelt (Woodburn, 1982).

(19)

Binnen een marktkapitalistische economie staat de homo-economicus centraal. Deze mens wordt gekenmerkt door natuurlijke hebzucht, is competitief, rationeel, berekenend en altijd bezig met het maximaliseren van zijn eigen materiële welzijn. Met de aanname dat er enkel sprake is van de homo-economicus in onze maatschappij streven we naar individuele winst en belangen; we stellen onze eigen belangen boven die van het collectief (Gowdy). Om dit te bereiken richten we ons op competitie en expansie door free-riden en negatieve

reciprociteit, in plaats van vrijgevige reciprociteit.

De ideologie van het marktkapitalisme keurt boven beschreven gedrag goed met de

marginal productivity theory of distribition. Hierin is vastgelegd dat de arbeider loon krijgt

naar zijn of haar verdiensten. In theorie krijgt iemand dus zoveel als hij/zij zelf bijdraagt aan de economie. De sociale omstandigheden zouden hierbij geen rol spelen in de mogelijkheden die elk individu heeft tot het verrichten van een activiteit. De aanname uit deze theorie dat de mens van nature een rationeel wezen is gedreven door winst en uitbreiding van zijn eigen belangen, wordt bekritiseerd omdat in de realiteit en in samenlevingen met een ander economisch stelsel de mens vaak ander samenwerkingsgedrag vertoont (Gowdy, 1998). Bovendien tonen de eerder beschreven bevindingen uit de evolutiebiologie en neurobiologie juist de bereidheid van de mens om te gaan samenwerken en is het niet zo dat er binnen de marktkapitalistische samenlevingen geen kleinschalige en vrijgevige samenwerking meer bestaat. (de Swaan, 2008)

Als we kijken naar de aspecten die Sahlins benoemt om over te gaan op negatieve reciprociteit zal juist worden verwacht dat het bovenbeschreven rationele handelen is terug te vinden in de marktkapitalistische economie. De sociale afstand is groter, er is sprake van hiërarchie en er bestaat een verschil in welvaart tussen de individuen. In het marktkapitalisme is, in tegenstelling tot in de jager-verzamelaarsamenlevingen, wel sprake van sociale

stratificatie; een positie van aanzien binnen de samenleving die tot stand komt door

machtsverhoudingen, bezitsverhoudingen en prestigeverhoudingen. Deze verhoudingen leiden ertoe dat er een mogelijkheid is om autoriteit en reputatie op te bouwen. In deze sociale stratificatie bestaat er verticale sociale mobiliteit waardoor mensen in de loop van hun leven vanuit de ene sociale laag in een andere kunnen terechtkomen. (de Swaan)

Binnen de marktkapitalistische samenleving zijn individuen op een andere manier van elkaar afhankelijk dan het geval was in de jager-verzamelaarsamenleving. De

afhankelijkheidsrelatie is nu anoniem en indirect, een voorbeeld waarin dit is terug te vinden is het proces van arbeidsdeling: de scheiding van productieve bezigheden. De totale productie in de samenleving is opgedeeld in afzonderlijke taken die telkens door andere mensen worden

(20)

uitgevoerd. Zo zijn we van elkaar afhankelijk bij het tot stand brengen van een product, waarin iedereen zijn eigen specifieke bezigheid kent. (de Swaan)

Arbeidsdeling en marktvorming zijn onderling samenhangende ontwikkelingen. Als mensen goederen produceren en diensten verlenen terwijl er sprake is van arbeidsdeling, zijn ze meer afhankelijk van de markt waar ze in ruil voor hun eigen prestaties als de andere goederen en diensten kunnen verkrijgen die ze nodig hebben. In deze uitwisseling speelt geld een essentiële rol. Geld bestond in eerste instantie alleen als ruilmiddel, maar kon later ook steeds meer worden gebruikt als spaarmiddel of dienen als waardemeter en zo het vermogen en de sociale positie van een individu vastleggen (De Swaan). Met geld is de

afhankelijkheidsrelatie tussen mensen veranderd. Er bestaat nu de mogelijkheid tot

grootschalige en anonieme relaties waartussen samenwerking mogelijk is door het bestaan van een autoriteit waarmee binnen de samenleving een collectief samenwerkingssysteem kan worden afgedwongen via een contract, hierbij kan gedacht worden aan het belastingstelsel.

Door marktvorming, arbeidsdeling en monetarisering is de levenswijze van de mensen en de basis van de samenleving dus aanzienlijk veranderd (de Swaan). Er is nu sprake van samenwerken dat via-via plaatsvindt wat alleen kan als er sprake is van vertrouwen dat voortkomt uit reputatie en indirecte reciprociteit mogelijk maakt, zoals blijkt uit de speltheorie-experimenten.

Conclusie

Sahlins kwam tot de conclusie dat samenwerking afhankelijk is van sociaal-economische factoren uit de omgeving en zich uit in verschillende vormen van reciprociteit. In een marktkapitalistische samenleving is sprake van bezit, welvaart, autoriteit en indirecte en onpersoonlijke relaties waardoor het samenwerken een basis kent van indirecte reciprociteit. Volgens Sahlins zijn dit de ideale omstandigheden om over te gaan op negatieve reciprociteit en free-riden. Uit speltheoretische experimenten blijkt echter dat mensen geneigd zijn om over te gaan op gebalanceerde reciprociteit en pas overgaan op negatieve reciprociteit als het vertrouwen is geschonden. De derde vorm van reciprociteit, vrijgevige reciprociteit komt alleen voor bij naasten. Aangezien oxytocine vrijkomt bij lichamelijk contact en effect heeft op het aangaan van vertrouwensbanden, lijkt oxytocine een mogelijke basis te zijn voor vrijgevige reciprociteit. Het wekt vertrouwen op. Of dit daadwerkelijk zo is, is interessant voor vervolgonderzoek.

(21)

in tijden van de kleinschalige jager-verzamelaarsamenleving. Hierin stond directe reciprociteit centraal en was samenwerken noodzakelijk om te overleven. Een free-rider in de groep

verlaagt de overlevingskansen en is daarmee negatief voor zowel de groep als het individu. Het is dus een positieve evolutionaire strategie om een vermogen te bezitten om een free-rider op te kunnen sporen en zo je eigen overlevingskansen te vergroten. Voor dit

herkennings/verdedigingsvermogen is neurale evidentie gevonden en maakt hiermee samenwerking met indirecte reciprociteit als basis van een samenleving mogelijk. Mensen zijn nog steeds geneigd om over te gaan op samenwerken omdat dit een goed gevoel geeft. In de hersenen is dan ook terug te zien dat we onbewust kiezen voor samenwerken, maar bewust kunnen kiezen om niet te gaan samenwerken. Zodra er een free-rider in het spel komt die het vertrouwen schaadt, is het aannemelijk dat deze bewuste overweging om niet te gaan

samenwerken noodzakelijk is en de samenwerking kan worden gestopt. In de grootschalige marktkapitalistische samenleving die zich volgens Sahlins leent voor free-riden, wordt het handelen als een homo-economicus centraal gesteld. Toch blijkt vanuit de evolutiebiologie en de neurologie dat mensen niet enkel kiezen voor eigenbelang, maar vaak handelen uit

solidariteit.

Er is sprake van een discrepantie tussen hoe de samenleving naar de mens kijkt en hoe de natuur van de mens werkt. Idealiter moet de mens de maatschappij vormen in plaats van dat de maatschappij de mens vormt. Het is daarom noodzakelijk dat de interne belangen en verlangens van de mens moeten worden meegenomen bij de vormgeving van de economie in de maatschappij.

(22)

Bijlage A: verantwoording integratie en vervolgonderzoek

Om het menselijke samenwerken in een nieuw daglicht te plaatsen is interdisciplinair onderzoek van belang vanuit de disciplines: Evolutiebiologie, Evolutiepsychologie,

Gedragsbiologie, Psychobiologie en Antropologie. Na het verzamelen van de relevante kennis uit de bovengenoemde disciplines kon er na een conflictanalyse overgaan worden op de integratie. Door middel van de integratietechniek herdefiniëring (Repko, 2008: 283) is er een gemeenschappelijke vocabulaire gevormd tussen het vakjargon binnen de antropologie en gedragsbiologie. Reciprociteit en wederkerigheid hebben namelijk een verschillende

benaming, maar een gelijke betekenis en uit zich in de definitie samenwerken. Hierop volgt het belang van de integratietechniek transformatie (Repko, 2008: 290) die gebruikt wordt bij aannamen en concepten die wel een gelijke benaming hebben, maar binnen de disciplines een verschillende betekenis. Zo richt de gedragsbiologie zich bij het ontstaan van samenwerken op het voordeel van de altruïstische mens en de markteconomie juist op de voordelen van het handelen als een homo-economicus. Met de psychobiologie kan uit de hersenactiviteit en speltheorie-experimenten worden afgeleid waarom voor welke wijze van samenwerken het meest wordt gekozen en daarbij het meest voordelig is in een bepaalde situatie. Nu er eenduidigheid is in de concepten en aannamen kan het echte integreren beginnen. De meest belangrijke integratietechniek die daarbij is gebruikt is extensie (Repko, 2008: 286) waarmee de aanname van Sahlins dat samenwerken enkel een sociaal-culturele vaardigheid is op losse schroeven wordt gezet en wordt gekeken naar het aangeboren instinct en onbewuste

hersenprocessen die wel degelijk een rol spelen bij het menselijk samenwerken. Theorie

expansie (Repko, 2008: 281) is de integratietechniek die wij gebruikten om de

evolutiepsychologie met zijn theorie over de stone age mind toe te passen op onze aangeboren motivatie om te gaan samenwerken. Zo kan de theorie van de stone age mind een verklaring geven voor de verschillende neurale activiteit die de mens heeft bij het aangaan van een samenwerking. Uiteindelijk wordt duidelijk waarom de mens wel of niet overgaat op samenwerken in een specifieke situatie.

Tijdens het onderzoek vonden wij een tekortkoming van de discipline economie. Dit hebben wij opgelost door literatuur vanuit de economische antropologie te gebruiken en vanuit de psychobiologie in te gaan op de speltheoretische experimenten die een sterk economisch karakter kennen.

(23)

Bijlage B: Mindmap

(24)

Literatuurlijst

Alviles, L. (2002). Solving the Freeloaders paradox: Genetic associations and frequency-dependent selection in the evolution of cooperation among nonrelatives. Pnas 22, 14268-14273.

Andreoni, J. (1988). Why free ride? Strategies and learning in public goods experiments.

Journal of Public Economics, 37, 291-304.

Baumgartner, T., Heinrichs, M., Vonlanthen, A., Fischbacher, U., & Fehr, E. (2008).

Oxytocin shapes the neural circuitry of trust and trust adaptation in humans. Neuron, 58, 639-650.

Bellisari, A. (2008). Evolutionary origins of obesity. Obesity reviews, 9, 165-180. Buskes, C. (2006). Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Amsterdam, Uitgeverij Nieuwezijds.

Darwin, C. (1859). On the Origin of Species. London, CRW Publishing Limited. Dunbar, R. (1998). The social brain hypothesis. Evolutionary Anthropology, 178-190. Eriksen, T.H. (2010). Small Places, Large Issues. An Introduction to Social and Cultural

Antrhropology. Third Edition. Sidmouth, Uitgeverij Pluto Press.

Fehr, E. & Gacher, S. (2000). Cooperation and punishment in public goods experiments.

American Economic Review, 90 (4), 980-994.

Fehr, E. & Gacher, S. (2002). Altruistic punishment in humans. Nature, 415, 137-140.

Georgescu-Roege, N. (1975). Energy and Economic Myths. Southern Economic Journal. Vol.

41, No. 3, 347-381.

Goossens, H. (producent). (2011) Tegenlicht 5 december 2011: Eerlijk zullen we alles delen. Hilversum: Omroepvereniging VPRO

Gowdy, J.M. (1998). Limited Wants, Unlimited Needs. A Reader on Hunter-Gatherer

Economics and the Environment. Uitgeverij Island Press.

Gurecrk, O., Irlenbusch, B. & Rockenbach, B. (2006). The competitive advantage of sanctioning institutions. Science, 312, 108-11.

Haring, B. (2001). Kaas en de Evolutietheorie. Antwerpen, Uitgeverij Houtekiet.

Insel, T. R. & Young, L. J. (2001) The neurobiology of attachment. Nature Rev. Neurosci. 2, 129−136.

Kosfeld, M., Heinrichs, M., Zak, P., Fischbacher, U., & Fehr, E. (2005). Oxytocin increases trust in humans. Nature, 435, 673-676.

(25)

Langergraber, K., Schubbert, G., Rowney, C., Wrangham, R., Zommer, Z. & Vigilan, G. (2011). Genetic differentiation and the evolution of cooperation in chimpanzees and humans.

Proceedings of the Royal Society 278, 2546-2552.

Marlowe, F.W. (2005). Hunter-Gatherers and Human Evolution. Evolutionary Anthropology

14, 54-67.

Marshall, L. (1961). Sharing, Talking and Giving: Relief of Social Pensions among !Kung Bushmen. Africa: Journal of the International African Institute. Vol. 31, No. 3, 231-249. Nielsen, F. Å., Balslev, D., & Hansen, L. K. (2005). Mining the posterior cingulate:

Segregation between memory and pain components. NeuroImage, Vol. 27, Issue 3, 520–532 Nowak, M.A. & Sigmund, K. (1998). Evolution of indirect reciprocity by image scoring.

Nature 393, 573–577.

Premack, D. & Woodruff, G. (1978). Does the chimpanzee have theory of mind? The

behavioral and brain science, 4. 515-526.

Repko, A.F. (2008). Interdisciplinairy Research: Proces and Theory. California: Sage publications inc.

Rilling, J., Gutman, D., Zeh, T., Pagnoni, G., Berns, G., & Kilts, C. (2002). A neural basis for social cooperation. Neuron , 35, 395-405.

Runciman, W.G. (2005). Culture does evolve. History and Theory 44, 1-13.

Swaan, A. De (2008). De mensenmaatschappij. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker (1996). Sahlins, M. (1972). Stone Age Economics. New York, Uitgeverij Hawthorne.

Sanfey, A., Rilling, J., Aronson, J., Nystrom, L., & Cohen, J. (2003). The neural basis of economic decision-making in the ultimatium. Science, 300, 1755-1758.

Suzuki, S., Niki, K., Fujisaki, S., & Akiyama, E. (2011). Neural basis of conditional cooperation. Scan, 6, 338-347.

Verplaetse, J. (2008). Het morele instinct. Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam.

Vromen, J. (2002). Stone Age Minds and Group Selection - What Difference Do They Make?

Constitutional Political Economy 13, 173-195.

Waal de, F. (2001). De aap en de sushimeester. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact. Waal de, F. (2010). Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere

samenleving. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact.

Wijnberg, R. (2009). Nietzsche en Kant lezen de krant. Denkers van vroeger over dilemma’s

(26)

Woodburn, J. (1982). Egalitarian Societies. Man, New Series, Vol. 17. No. 3. 431-451.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4. ouders veel informatie en feedback krijgen over het onderwijs, de ondersteuning en de voortgang of ontwikkeling van hun kind. In deze vier condities vallen de twee eerdergenoemde

Positive Affect is significantly positively related (large effect) to Optimism and Self-Efficacy and significantly positive related (medium effect) to

Additionally, I argue that a difference in the benchmarks of social versus historical aspiration levels triggers different mental models in firm decision makers and thus influence

Tijdens deze voorbespreking vraag ik niet door op de emotionele uitbarsting maar onderzoeken we de wijze waarop het team op de uitbarsting gereageerd heeft.. Door erop te

Kris Peeters, toen nog Vlaams minister voor Leefmilieu en Natuur, liet weten welke prioritaire taken hij voor het INBO zag in de toekomst: instandhoudingsdoelstellingen,

Dat is waar het college van VVD, D66, PvdA en het CDA zich voor in wil zetten in de gemeente Tynaarlo.. De collegeperiode 2014-2018 beschouwen wij als een bijzonder

Yde’,Okkenveen, Stadspark-Schelfhorst, Eekhoornstraat-Paasveen. De fietspaden rond Midlaren, Zeegse en van Vries naar Assen zijn verbeterd. Verbeteren weekmarkten Samen met

Deze ZAPs waren daarom niet geschikt voor het huidige onderzoek; omdat onderzoek wordt gedaan naar effecten van samenwerken op onder andere het genereren van hypotheses, werden