• No results found

Verschillen tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen tussen pedofielen die wel

of niet kinderen seksueel misbruiken

Abstract

In deze literatuurstudie worden verschillen onderzocht tussen pedofielen die wel of niet kinderen misbruiken. Dit wordt gedaan door eerst het begrip pedofilie te verduidelijken op basis van literatuuronderzoek. Vervolgens wordt ingegaan op welke comorbide stoornissen pedofielen hebben. Tot slot worden de (persoonlijkheid)kenmerken van pedofielen besproken. Uit deze studie komt naar voren dat de groep pedofielen divers is qua uiting van pedofiele gevoelens en de ontwikkeling hiervan. De sociale fobie en de depressieve stoornis zijn de meest voorkomende comorbide symptoomstoornissen. Verder blijkt dat meer dan de helft pedofielen (60%) van de pedofielen lijdt onder minimaal één persoonlijkheidsstoornis. Antisociale problematiek lijkt het meest voor te komen bij pedofielen die daadwerkelijk kinderen misbruiken, terwijl socioaffectieve problematiek het meest lijkt voor te komen bij pedofielen die geen kinderen misbruiken. Tot slot blijkt uit deze literatuurstudie dat minder empathie voor slachtoffers en het hebben van overtuigingen die seksueel contact met kinderen goedkeuren meer voor komen bij pedofielen die wel kinderen misbruiken dan bij pedofielen die geen kinderen misbruiken.

Bachelorthese Koen Schiernecker Begeleider: Dr. W. J. Gomperts 1 juli 2014, Amsterdam

Klinische Psychologie

Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 5348

(2)

Inhoudsopgave

Bachelorthese

Abstract . . . pag. 1 Introductie . . . pag. 3 1: Beschrijving van pedofilie . . . pag. 5 1.1: Wanneer ontwikkelt het besef pedofiel te zijn? . . . pag. 5 1.2: Pedofielen die kinderpornografie kijken, misbruiken ook

kinderen? . . . pag. 7 1.3: Is pedofilie te genezen? . . . pag. 7 2: Verschillen in comorbiditeit tussen pedofielen die wel en niet

kinderen misbruiken . . . pag. 8 3: Verschillen in kenmerken tussen pedofielen die wel of niet kinderen

seksueel misbruiken . . . pag. 10 3.1: Verschillen in kenmerken bij veroordeelde pedofielen. . . pag. 10 3.2: Verschillen in kenmerken bij onopgemerkte pedofielen. . . pag. 11 Conclusies en Discussie. . . pag. 14 Literatuurlijst . . . pag. 16 Bijlagen . . . . . . pag. 19

Onderzoeksvoorstel

Abstract. . . pag. 21 Afleiden van de onderzoeksvraagstelling. . . pag. 22 Onderzoeksmethode. . . . . . . . . . pag. 24 Data-analyse. . . pag. 26 Interpretaties van mogelijke resultaten. . . pag. 26 Literatuurlijst . . . pag. 27

(3)

Introductie

In december 2010 werd Robert M. opgepakt ter verdenking van seksueel kindermisbruik. Hij heeft bekend 87 kinderen (in de leeftijd 0 – 2,5 jaar) seksueel misbruikt te hebben in de periode van februari 2007 tot januari 2010. Bij 32 kinderen heeft hij pornografisch materiaal vervaardigd. Robert M. is in 2013 veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf plus TBS met dwangverpleging wegens zijn misdaden (AT5, 2013). Hij zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer vrij rondlopen. Deze zaak brengt de vraag met zich mee of alle pedofielen de potentie hebben om tot dit soort gruwelheden te komen.

In deze literatuurstudie wordt gekeken naar de kenmerken die pedofielen bezitten en er wordt specifiek ingegaan op de verschillen tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken. In deze literatuurstudie worden alleen onderzoeken aangehaald die zich richten op mannelijke pedofielen; er wordt geen aandacht besteed aan vrouwelijke pedofielen in deze studie. De reden hiervoor is dat onderzoek naar vrouwelijke pedofielen schaars is en pedofilie lijkt zeldzaam of in ieder geval moeilijk op te merken bij vrouwen. Bovendien verschillen vrouwen van mannen in hun algehele seksuele responsen en seksuele gedrag. Hierdoor manifesteert pedofilie zich wellicht anders bij vrouwen (Chivers, Seto & Blanchard, 2007; Diamond, 2008; Seto, 2008; aangehaald in Seto, 2012). De onderzoeksresultaten van mannelijke pedofielen zijn dan ook niet zomaar te generaliseren naar vrouwelijke pedofielen.

Een veel voorkomende aanname binnen de samenleving is: wanneer iemand kinderpornografie kijkt, dan zal deze persoon dit ook wel in de praktijk willen brengen (Hessick, 2010). Dit is echter de vraag, omdat ook veel pedofielen niet handelen vanuit hun seksuele verlangen (Jahnke & Hoyer, 2013; Seto et al., 2011). Uit het feit dat niet iedere pedofiel hetzelfde seksuele gedrag vertoont, blijkt al dat de groep pedofielen mogelijk een heterogene groep is (met verschillende kenmerken) en niet een homogene groep (met dezelfde kenmerken). Hoe groot het deel is van de pedofielen dat wel kinderen seksueel misbruikt, is onbekend. Dit komt doordat de prevalentie van pedofilie moeilijk in te schatten is, voornamelijk omdat pedofielen er vaak niet voor uitkomen pedofiel te zijn (Studer & Aylwin, 2006). De meeste gevallen van seksueel kindermisbruik worden überhaupt niet opgemerkt (Finkelhor, 1994). Er valt dan ook niet te zeggen hoeveel pedofielen er geheel onder de radar blijven en welk seksueel gedrag deze pedofielen vertonen, als ook hoeveel slachtoffers zij maken. In een Nederlandse studie door Bernard (1985) werden pedofielen onderzocht die zichzelf voor onderzoek hadden gemeld vanwege hun

(4)

pedofiele gevoelens. Door middel van zelfrapportage kwam naar voren dat één derde van hen meer dan 10 slachtoffers had gemaakt gedurende hun leven tot dan toe (Bernard, 1975; aangehaald in Schaefer et al., 2010).

Ter illustratie van de lastige detectie van verborgen pedofiele gevoelens is het onderzoek van Briere en Runtz (1989) interessant. De onderzoekers wilden weten in hoeverre een niet-klinische populatie (‘gewone mensen’) seksuele gevoelens heeft voor kinderen. Er werd anoniem een vragenlijst afgenomen bij 193 mannelijke studenten van een Amerikaanse universiteit. De resultaten van het onderzoek waren: 21% van de deelnemers rapporteerden seksuele aantrekking te voelen tot sommige kleine kinderen. Verder gaf 9% van de deelnemers aan weleens seksuele fantasieën te hebben over kinderen. Vijf procent van de deelnemers zegt weleens gemasturbeerd te hebben met fantasieën over kinderen. Ook gaf 7% van deelnemers aan dat zij misschien seks zouden hebben met een kind indien dit onbekend en onbestraft zou blijven (Briere & Runtz, 1989). De gegeven antwoorden in dit onderzoek betekenen niet dat die studenten pedofiel zijn; blijkbaar kunnen mensen pedofiele verlangens hebben zonder pedofiel te zijn. Bovendien, de methodologie van deze onderzoeken heeft gebreken. Toch biedt het onderzoek meer inzicht in hoe lastig het is om de prevalentie van pedofilie te bepalen.

In deze studie zal onderzocht worden wat de verschillen zijn tussen pedofielen die wel kinderen seksueel misbruiken en pedofielen die dit niet doen. Kennis hierover kan van groot belang zijn voor het ontwikkelen van betere behandelmethoden voor pedofielen. Pedofiel zijn is één aspect van een persoon en pedofielen verschillen onderling mogelijk van elkaar waardoor de ene pedofiel andere hulp nodig heeft dan de andere pedofiel. In de eerste paragraaf zal het begrip pedofilie nader worden toegelicht. Er zal worden beschreven hoe pedofilie gedefinieerd wordt en of er verschillen op te merken zijn in hoe pedofilie zich uit in gedrag (kijken naar kinderpornografie of seksueel kindermisbruik plegen). In de daaropvolgende paragraaf wordt aandacht besteed aan de comorbide psychische stoornissen waaraan pedofielen mogelijk lijden en of er verschillen zijn tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken. In de laatste paragraaf zullen verschillen in (persoonlijkheids)kenmerken worden bestudeerd tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken. Hierin zullen bijvoorbeeld kenmerken als sociale vaardigheden, opleidingsniveau en wel/niet getrouwd zijn aan de orde komen.

(5)

1: Beschrijving van pedofilie

Om erachter te komen welke verschillen er te vinden zijn binnen de groep pedofielen, is het nodig eerst in te gaan op de definiëring van pedofilie. Wat houdt pedofilie in en hoe uit dit zich in gedrag? Deze vragen komen nu aan bod.

Pedofilie kan gedefinieerd worden als het seksueel aangetrokken voelen tot prepuberale kinderen, wat zich uit in telkens terugkerende seksuele gedachten, fantasieën, seksuele drang of gedragingen met betrekking tot seksuele activiteit met prepuberale kinderen (Seto, 2012). Belangrijk is het woord ‘of’ omdat iemand ook gecategoriseerd kan worden als pedofiel door enkel de seksuele gedachten en verlangens te ervaren. De Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorder (DSM) hanteert dezelfde criteria, maar voegt daar wel aan toe dat de persoon in kwestie stress ervaart door zijn seksuele interesse en/of zich belemmert voelt in het dagelijkse leven en/of de persoon heeft gehandeld naar zijn fantasieën/verlangens (4th ed., text rev.; American Psychiatric Association, 2000). In de nieuwe uitgave van de DSM (DSM-5) zijn geen veranderingen doorgevoerd die voor deze literatuurstudie relevant zijn (Blanchard, 2013). Al het onderzoek in deze literatuurstudie is gebaseerd op eerdere DSM-uitgaves.

De officiële definiëring kent wel een probleem, namelijk dat de focus ligt op ‘prepuberale kinderen’, wat betekent 13 jaar of jonger. Er zijn echter ook mensen die juist vallen op 14- of 15-jarigen (Blanchard, 2013). Stellen dat seksuele interesse voor iemand van 13 jaar abnormaal is en stellen dat seksuele interesse voor iemand van 15 jaar wel normaal is, strookt niet met hoe de samenleving en de behandelaren daar tegenaan kijken (Blanchard, 2013). In de praktijk wordt er dan ook niet zo strikt gekeken naar of het slachtoffer 13 of 15 jaar oud is. Wel worden er soms uitzonderingen gemaakt op de diagnose pedofilie wanneer de persoon in kwestie jongvolwassen is (ongeveer 18 – 23 jaar oud).

1.1: Wanneer ontwikkelt het besef pedofiel te zijn?

Ieder mens ontdekt op een gegeven moment zijn/haar seksuele oriëntatie en identiteit. Op welke leeftijd het besef bestaat pedofiel te zijn, is in veel onderzoek geprobeerd te achterhalen en de resultaten zijn niet unaniem (Seto, 2005). De meeste studies stellen wel dat dit in de jonge adolescentie gebeurt. De verschillen in resultaten komen mogelijk door de stigmatisering van de groep waardoor mensen vaak niet eerlijk antwoorden naar vragen over pedofiele gevoelens (Seto, 2012).

Een aantal onderzoeken hebben door middel van zelfrapportage onderzocht wanneer het besef bestaat pedofiel te zijn en deze onderzoeken komen nu aan bod.

(6)

Een minderheid van de pedofielen gaf aan al seksuele interesse voor kinderen te hebben gehad voordat zij seks gingen hebben met kinderen of voordat zij zichzelf zagen als pedofiel (Seto, 2012). Verder geeft een minderheid van de veroordeelde pedofielen aan dat zij seksuele gevoelens hadden voor kinderen voordat zij volwassen waren (Abel et al., 1987; Freund & Kuban, 1993; Marshall, Barbaree & Eccles, 1991; aangehaald in Seto, 2012). In onderzoek gedaan onder seksueel kindermisbruikers (Seto, 2012), gaf 67% van de onderzochten aan dat zij “afwijkende seksuele fantasieën” hadden voordat zij voor het eerst een kind seksueel misbruikten. In onderzoek van Bernard (1985) onder hulpzoekende pedofielen, gaf 25% van hen aan bewust te zijn van zijn seksuele gevoelens voor jongere kinderen voordat zij 15 jaar oud waren. Uit hetzelfde onderzoek kwam naar voren dat 74% van de pedofielen bewust was van zijn seksuele interesse voor kinderen op het moment dat zij 20 jaar oud waren. Uit onderzoek van Li (1991), waarin autobiografieën en casusbeschrijvingen zijn onderzocht, komt naar voren dat veel pedofielen in hun adolescentie zich bewust worden van hun pedofiele gevoelens. Kortom, het lijkt erop dat een groot deel van de pedofielen in hun adolescentie bewust is geworden van hun pedofiele gevoelens.

Het is onduidelijk hoe pedofilie zich ontwikkelt. Zit het in iemand vanaf de geboorte (nature) of spelen omgevingsfactoren (nurture) een rol? Hier is geen sluitend antwoord op te geven. Wel zijn er twee onderzoeken waarin zedendelinquenten, die wel of niet zelf seksueel misbruikt zijn, met elkaar vergelijken werden ten aanzien van seksuele interesse voor kinderen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat zedendelinquenten, die aangeven zelf seksueel misbruikt te zijn in hun jeugd, een sterkere mate van seksuele opwinding voelen voor kinderen in vergelijking met zedendelinquenten die niet seksueel misbruikt zijn in de jeugd (Federoff & Pinkus, 1996; Freund et al., 1990; aangehaald in Jespersen et al., 2009). Ditzelfde patroon is gevonden in onderzoek onder zedendelinquenten van adolescente leeftijd die wel of niet zelf seksueel misbruikt zijn. De zedendelinquenten die wel seksueel misbruikt zijn raken sterker opgewonden van kinderen dan de zedendelinquenten die niet seksueel misbruikt zijn (Becker et al., 1989; Becker et al., 1992; Hunter et al., 1994; aangehaald in Jespersen et al., 2009). Hieruit kunnen echter nog geen conclusies worden getrokken of de ontwikkeling van pedofilie een kwestie van nature of nurture is.

(7)

1.2: Pedofielen die kinderpornografie kijken, misbruiken ook kinderen?

Een veel voorkomende aanname is: wanneer iemand kinderpornografie kijkt, dan zal deze persoon dit ook wel in de praktijk willen brengen (Hessick, 2010). Er zal nu worden besproken of deze aanname klopt.

Seto, Hanson en Babchishin (2011) hebben onderzocht in hoeverre pedofielen, die veroordeeld zijn voor het kijken van kinderpornografie, eerder in hun leven een kind seksueel misbruikt hebben. Althans, in zoverre dit is opgemerkt. Seto et al. (2011) deden dit door middel van een meta-analyse van 21 onderzoeken. Uit de analyse kwam naar voren dat 12% van de veroordeelde pedofielen voor het kijken van kinderpornografie eerder in hun leven veroordeeld zijn voor seksueel kindermisbruik. Seto et al. (2011) voerden nog een tweede meta-analyse uit naar de vraag wat de waarschijnlijkheid is dat een pedofiel, veroordeeld voor het kijken van kinderpornografie, een kind seksueel zal misbruiken in de toekomst. Negen onderzoeken werden geanalyseerd, die een follow-up uitvoerden tussen 1,5 jaar en 6 jaar nadat deze pedofielen waren vrijgelaten. Hieruit kwam naar voren dat 2% van deze pedofielen opgepakt was voor het plegen van seksueel kindermisbruik en 3,4% waren wederom opgepakt voor kinderpornografie. De resultaten van deze meta-analyses suggereren dat er wellicht een subgroep onder pedofielen bestaat die alleen naar kinderpornografie kijkt en die relatief weinig risico vormt voor het plegen van seksueel kindermisbruik in de toekomst (Seto et al., 2011).

Kortom, de gestelde aanname kan ontkracht worden; het blijkt niet zo te zijn dat de meerderheid van de pedofielen die kinderpornografie kijken ook daadwerkelijk kinderen (zullen gaan) misbruiken. Het is slechts een klein deel van deze groep die ook kinderen seksueel misbruiken (Seto et al., 2011).

1.3: Is pedofilie te genezen?

De manier waarop pedofielen hun ‘relaties’ met kinderen ervaren heeft veel weg van hoe heteroseksuelen hun relaties ervaren. Zo zijn de gevoelens stabiel over de tijd en zijn de gevoelens van intimiteit en liefde vergelijkbaar (Seto, 2012). Dit is uit zelfrapportage op vragenlijsten naar voren gekomen. Volgens veel onderzoekers en behandelaren is pedofiele iets wat levenslang meegedragen wordt en niet veranderd kan worden (Seto, 2012). Er zijn wel studies gedaan die in het laboratorium succesvol de seksuele opwinding voor kinderen leken te verminderen. Dit gebeurde door middel van gedragsconditionering technieken. Follow-up studies lieten echter zien dat deze verandering niet generaliseert buiten het laboratorium (Seto, 2012). Het ‘genezen’ van pedofilie lijkt vooralsnog onmogelijk.

(8)

Samenvattend, in deze paragraaf werd duidelijk dat de groep pedofielen eerder een heterogene groep dan een homogene groep lijkt te zijn. Pedofielen geven wisselende antwoorden omtrent wanneer zij bewust werden van dat zij pedofiel zijn. Toch bleken de meeste pedofielen hier wel achter te zijn gekomen in hun jonge volwassenheid. De gevoelens die pedofielen hebben voor kinderen lijken bovendien levenslang bij hen te blijven (Li, 1991; Bernard, 1985; Seto, Lalulmiére & Blanchard, 2000; Seto, 2011). Tot slot lijkt er een subgroep van pedofielen te bestaan die zich enkel bezighoudt met het kijken van kinderpornografie (Seto et al., 2011). In de volgende paragraaf wordt ingegaan op welke comorbide psychische stoornissen pedofielen mogelijk hebben.

2: Verschillen in comorbiditeit tussen pedofielen die wel en niet

kinderen misbruiken

In de komende paragraaf zal worden nagegaan wat er in de literatuur bekend is over de comorbiditeit onder pedofielen en er wordt specifiek op de vraag ingegaan of pedofielen die kinderen seksueel misbruiken andere psychische problematiek hebben dan pedofielen die dit niet doen.

Raymond et al. (1999) onderzochten de prevalentie van syndroomstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen bij pedofielen. De pedofielen (N = 45) deden verplicht mee aan het onderzoek en namen naast dit onderzoek ook deel aan behandelprogramma’s. Dit maakte deel uit van hun, door de rechter opgelegde, (gevangenis)straf. De pedofielen werden van tevoren gediagnosticeerd als pedofiel naar de criteria van de DSM-IV. Met behulp van de SCID-P is vervolgens onderzocht onder welke syndroomstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen de pedofielen lijden (Raymond et al., 1999). Syndroomstoornissen zijn stoornissen zoals angststoornissen, eetstoornissen, stemmingsstoornissen en schizofrenie. Persoonlijkheidsstoornissen zijn stoornissen zoals de paranoïde persoonlijkheidsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis. In Tabel 1 (zie Bijlagen) zijn de resultaten van het onderzoek naar de as-1 stoornissen op een rij gezet.

Wat opvalt, is dat liefst 93% van de pedofielen naast pedofilie ooit nog een andere syndroomstoornis heeft gehad. Verder komen angst- en stemmingsstoornissen vaak voor. Vooral de grote comorbiditeit met de sociale fobie komt naar voren. Bovendien hebben veel pedofielen naast pedofilie ook een andere seksuele stoornis. Vergelijkbare onderzoeken laten ook deze mate van problematiek zien van syndroomstoornissen (Leue et al., 2004; McElroy et al., 1999; Salter et al.,

(9)

2003; aangehaald in Schaefer et al. 2010). In andere studies is middelenmisbruik (voornamelijk alcohol) nog vaker gediagnosticeerd (Abracen et al., 2000; Langevin & Lang, 1990; aangehaald in Schaefer et al., 2010). Middelenmisbruik komt ten tijde van dit onderzoek weinig voor, maar veel pedofielen hebben er wel een geschiedenis mee. Een reden dat het middelenmisbruik ten tijde van het onderzoek vrij laag is, kan te maken hebben met het feit dat sommige pedofielen nog vast zaten en sommige pedofielen weliswaar vrij uit de gevangenis waren, maar nog onder toezicht stonden (Raymond et al., 1999). Tot zover de syndroomstoornissen in het onderzoek van Raymond et al. (1999).

In Tabel 2 (zie Bijlagen) zijn de resultaten van het onderzoek naar de persoonlijkheidsstoornissen op een rij gezet. Meer dan de helft (60%) van de pedofielen werd gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis, wat nog eens de psychische problematiek van pedofielen onderstreept (Raymond et al., 1999). De meest voorkomende persoonlijkheidsstoornissen waren de narcistische, antisociale, ontwijkende en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. Wel moet in het achterhoofd worden gehouden dat deze populatie een gevangenenpopulatie betreft. Het is onzeker in hoeverre de resultaten te generaliseren zijn naar pedofielen die niet opgepakt zijn.

In het onderzoek van Magaletta et al. (2014) werden twee groepen pedofielen met elkaar vergeleken op persoonlijkheid en psychopathologie. De ene groep bestond uit pedofielen die waren opgepakt voor het kijken naar (en verspreiden van) kinderpornografie (N = 35). Voor nu heten deze mannen de ‘kinderpornografie pedofielen’. De ‘kinderpornografie pedofielen’ hebben geen seksueel kindermisbruik in hun strafblad staan. De andere groep bestond uit pedofielen die waren opgepakt voor seksueel kindermisbruik (N = 26), de ‘kindermisbruikers’. De proefpersonen werden onderzocht door middel van de Personality Assessment Inventory (PAI). De

PAI test met 344 items het psychisch functioneren en onderzoekt daarbij constructen

die relevant zijn voor persoonlijkheid en psychopathologie (Morey, 2007). De resultaten worden vergeleken met een normatieve steekproef. De volgende resultaten kwamen naar voren: de ‘kinderpornografie pedofielen’ scoorden hoger op de symptomen van Borderline en depressie dan de ‘kindermisbruikers’. Depressie en gebrekkige sociale vaardigheden worden geassocieerd met de ‘kinderpornografie pedofielen’ (Magaletta et al., 2014). Verder hebben de ‘kinderpornografie pedofielen’ minder problemen met middelenmisbruik, antisociaal gedrag, agressie en vijandigheid in vergelijking met de ‘kindermisbruikers’. Vooral in het socioaffectieve gebied ondervinden de ‘kinderpornografie pedofielen’ problemen. Verder laat dit

(10)

onderzoek zien dat de ‘kindermisbruikers’ meer antisociale kenmerken hebben. Antisociale overtuigingen, een criminele levensstijl, agressie en middelengebruik komen bij hen vaker voor dan bij de ‘kinderpornografie pedofielen’. Beide groepen ondervinden een verhoogd stressniveau in vergelijking met de steekproef onder ‘normale mensen’ (Magaletta et al., 2014).

Uit voorgaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de meerderheid van de pedofielen kampt met comorbide stoornissen (Raymond et al., 1999; Magaletta et al., 2014). De sociale fobie, posttraumatische stresstoornis, depressieve stoornis en middelenmisbruik met alcohol lijken het meest voor te komen (Raymond et al., 1999). Depressie en gebrekkige sociale vaardigheden blijken vooral kenmerkend te zijn voor pedofielen die hun tijd steken in het bekijken van kinderpornografie. Dit terwijl seksueel kindermisbruikers meer agressieve en antisociale psychopathologie vertonen (Magaletta et al., 2014). In de volgende paragraaf worden de twee groepen pedofielen vergeleken op het gebied van andere kenmerken.

3: Verschillen in kenmerken tussen pedofielen die wel of niet

kinderen misbruiken

In deze paragraaf zal worden ingegaan op een aantal kenmerken van pedofielen en er wordt specifiek gekeken naar verschillen die er te vinden zijn tussen pedofielen die wel of niet kinderen misbruiken. Onder de hier behandelde kenmerken van pedofielen vallen persoonlijkheidstrekken en biografische informatie. Eerst zullen onderzoeken worden besproken waarin opgepakte en veroordeelde pedofielen de onderzochten zijn en daarna worden onderzoeken besproken waarin onopgemerkte pedofielen de onderzochten zijn. Onder een onopgemerkte pedofiel wordt verstaan dat deze persoon pedofiele gevoelens heeft, maar ten tijde van het onderzoek is deze persoon niet opgepakt (en veroordeeld) voor een strafbaar feit als seksueel kindermisbruik of het kijken/verspreiden van kinderpornografie.

3.1: Verschillen in kenmerken bij veroordeelde pedofielen

Laulik, Allam en Sheridan (2007) onderzochten 24 veroordeelde pedofielen, die alleen kinderpornografie hebben gekeken (voor nu aangeduid als ‘internet pedofielen’), naar hun persoonlijkheidstrekken. De persoonlijkheidstrekken werden gemeten met de Personality Assesment Inventory (PAI). De PAI is een zelfrapportage vragenlijst dat persoonlijkheidstrekken en psychopathologie meet. Proefpersonen die de PAI invullen, worden vergeleken met een normatieve

(11)

steekproef. De ‘internet pedofielen’ scoorden hoger dan de normatieve steekproef op antisociale eigenschappen en gedachten aan zelfmoord. Daarnaast scoorden de ‘internet pedofielen’ lager dan de normatieve steekproef op agressie, dominantie en warmte. De onderzoekers schrijven dat ‘internet pedofielen’ erg zelfbewust zijn in sociale interacties, niet vaardig zijn in zichzelf uitdrukken, een gebrekkig vermogen tot empathie hebben en moeite hebben met lange, intieme relaties. De combinatie van lage dominantie en weinig warmte leidt waarschijnlijk tot moeizame sociale interacties (Laulik et al., 2007).

Elliott et al. (2009) onderzochten een aantal psychologische eigenschappen onder veroordeelde pedofielen die of 1) seksueel kinderen hebben misbruikt of 2) iets met kinderpornografie gedaan hebben (kijken naar, verspreiden van of foto’s maken). De eigenschappen empathisch vermogen, overtuigingen omtrent seks met kinderen, interpersoonlijk functioneren en emotionele regulatie werden gemeten met 15 zelfrapportage vragenlijsten. Uit het onderzoek kwam naar voren dat seksueel kindermisbruikers minder empathie hebben voor het slachtoffer en ze hebben meer cognitieve verstoringen (zoals ‘Een kind vindt het ook fijn om seksueel contact te hebben met een volwassene’) dan de veroordeelden voor kinderpornografie. Kortom, de veroordeelden voor kinderpornografie bezitten in mindere mate de negatieve eigenschappen die geassocieerd worden met seksueel kindermisbruikers (Andrews & Bonta, 2006; Marshall et al., 2006; aangehaald in Neutze et al., 2011). De onderzoekers zien deze resultaten als een in potentie positieve uitkomst (Elliot et al., 2009). De kans dat deze pedofielen (de veroordeelden voor kinderpornografie) in de toekomst een kind seksueel zullen misbruiken is kleiner doordat zij in mindere mate deze eigenschappen bezitten (Ward & Keenan, 1999; aangehaald in Elliott et al., 2009).

3.2: Verschillen in kenmerken bij onopgemerkte pedofielen

In deze subparagraaf wordt aandacht besteed aan pedofielen die onopgemerkt zijn gebleven. Oftewel, onder pedofielen die ten tijde van het onderzoek niet opgepakt (en veroordeeld) zijn voor een strafbaar feit als seksueel kindermisbruik of het kijken/verspreiden van kinderpornografie..

Schaefer et al. (2010) onderzochten de verschillen in kenmerken tussen twee groepen: 1) onopgemerkte pedofielen die nog nooit een kind seksueel hebben misbruikt (mogelijke daders) en 2) onopgemerkte pedofielen die wel al één of meerdere kinderen seksueel hebben misbruikt (onopgemerkte daders). De pedofiele deelnemers werden geworven door een extensieve mediacampagne in Duitsland

(12)

(Beier et al., 2009; Seto, 2008; aangehaald in Schaefer et al., 2010). Deze pedofielen wilden meer informatie en advies ontvangen zodat zij konden voorkomen (weer) een kind seksueel te misbruiken. Zij hadden hier behoefte aan omdat zij naar eigen zeggen veel stress ervaren door hun seksuele voorkeur. Of dit nu stress is door de moeilijkheid dat hun seksuele voorkeur niet geaccepteerd wordt in de maatschappij of stress doordat zij er daadwerkelijk mee zitten dat zij seksuele verlangens naar een kind hebben, is onduidelijk. Duidelijk is wel dat zij die stress ervaren naar aanleiding van hun pedofiele gevoelens (Schaefer et al., 2010). Om angst en huiver voor deelname te voorkomen, konden de mannen anoniem telefonisch meedoen aan het onderzoek. Twee psychologen namen de telefoons op en namen klinische interviews af met de bellers. Van de 556 bellers, hadden 160 mannen dusdanige pedofiele gevoelens en gerelateerde stress dat een DSM-diagnose pedofilie zeer waarschijnlijk is. Van deze 160 pedofielen waren er 97 mogelijke daders en 63 onopgemerkte daders. Alle deelnemers hebben telefonisch meerdere vragenlijsten beantwoord en daaruit kwamen de volgende bevindingen: de onopgemerkte daders schatten het risico dat zij in de toekomst een kind seksueel zullen gaan misbruiken hoger in dan de mogelijke daders. Ook hebben de onopgemerkte daders vaker in hun leven professionele psychische hulp gezocht dan mogelijke daders. Daarnaast rapporteerden de onopgemerkte daders vaker seksuele fantasieën over kinderen dan de mogelijke daders. Verder bleken de onopgemerkte daders vaker vader te zijn dan de mogelijke daders. Er werden geen verschillen gevonden wat betreft hoeveelheid ervaren stress, opleidingsniveau, werkloosheid, al dan niet samenwonen en het seksueel onervaren zijn met volwassenen. Tot slot suggereren Schaefer et al. (2010) dat onopgemerkte daders en mogelijke daders hoger opgeleid zijn en een hogere sociaal-economische status hebben dan veroordeelde seksueel kindermisbruikers (Barsetti et al., 1998; Feelgood et al., 2005; Simon et al., 1992; aangehaald in Schaefer et al., 2010).

Neutze et al. (2011) onderzochten de verschillen tussen mogelijke daders (pedofiel, maar geen kindermisbruiker) en onopgemerkte daders (pedofiel en kindermisbruiker) op sociodemografische kenmerken en nog drie kenmerken, namelijk 1) sociale vaardigheden, 2) cognities ten aanzien van seks met kinderen (‘Een kind kan ook genieten van seks met een volwassene’) en 3) seksuele zelfregulatie (in controle kunnen blijven over seksuele drang, seksuele preoccupatie en impulsiviteit). Ook in deze studie zijn de deelnemers (N = 155) geworven door de extensieve mediacampagne in Duitsland. Veel van de deelnemers van het zojuist besproken onderzoek door Schaefer et al. (2010) deden ook mee aan het onderzoek

(13)

van Neutze et al. (2011). Alle deelnemers voldeden aan de criteria voor pedofilie van de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association [APA], 2000). Door middel van zelfrapportage via vragenlijsten kwam uit het onderzoek naar voren dat onopgemerkte daders gemiddeld ouder zijn, vaker met justitie in aanraking zijn geweest en vaker werkloos zijn dan mogelijke daders. Deze resultaten zijn in lijn met de resultaten uit voorgaande vergelijkingsonderzoeken (Bates & Metcalf, 2007; Elliott et al., 2009; Webb et al., 2007; aangehaald in Neutze et al., 2011). Beide groepen kampten met grote psychologische problemen en er werden hierbij meer overeenkomsten dan verschillen gevonden tussen de twee groepen. De overige drie gemeten kenmerken komen nu aan bod: 1) De resultaten laten geen verschillen tussen de groepen zien op gebrekkige sociale vaardigheden. Deze resultaten komen niet overeen met voorgaande onderzoeken, waarbij mogelijke daders meer gebrekkige sociale vaardigheden hebben (Davis, 2001; Middleton et al., 2006; aangehaald in Neutze et al., 2011). Ook komen de resultaten niet overeen met onderzoeksresultaten die juist stellen dat onopgemerkte daders meer gebrekkige sociale vaardigheden hebben (Bates & Metcalf, 2007; Webb et al., 2007; aangehaald in Neutze et al., 2011). Daarnaast hadden beide groepen last van somberheid. Dit is consistent met eerder onderzoek (Laulik et al., 2007; Raymond et al., 1999; Stinson et al., 2005; aangehaald in Neutze et al., 2011). 2) Er werden geen verschillen gevonden wat betreft cognities/overtuigingen ten aanzien van seks met kinderen. Voorgaande studies concludeerden echter dat seksueel kindermisbruikers minder empathie hebben voor slachtoffers en eerder seksueel kindermisbruik goedpraten dan mogelijke daders (Bates & Metcalf, 2007; Elliott et al., 2009; Webb et al., 2007; aangehaald in Neutze et al., 2011). 3) Wat betreft seksuele zelfregulatie werden er eveneens geen verschillen gevonden tussen mogelijke daders en onopgemerkte daders. Ook dit staat in contrast met eerdere onderzoeken waar pedofielen die kinderpornografie kijken meer moeite hebben met het reguleren van hun seksuele verlangens (Elliott et al., 2009; Seto et al., 2006; Webb et al., 2007; aangehaald in Neutze et al., 2011). De onderzoekers stellen dat er mogelijk geen verschillen gevonden zijn omdat de deelnemers op eigen initiatief mee hebben gedaan aan het onderzoek, wat suggereert dat zij oprecht gemotiveerd waren om niet een kind seksueel te gaan misbruiken. Tot slot kwam uit dit onderzoek naar voren dat de pedofielen die het meest recent een kind hadden misbruikt de kans het hoogst inschatten dat zij dit nogmaals zullen doen in vergelijking met pedofielen die langer geleden een kind misbruikt hebben (Neutze et al., 2011).

(14)

Uit de besproken onderzoeken kan worden afgeleid dat onopgemerkte daders het risico hoger inschatten dat zij (wederom) een kind zullen misbruiken in vergelijking met de mogelijke daders. Verder blijkt dat zowel de mogelijke als de onopgemerkte daders hoger opgeleid zijn en een hogere sociaaleconomische status hebben dan veroordeelde seksueel kindermisbruikers (Schaefer et al., 2010). Daarnaast zijn de resultaten wisselend wat betreft verschillen in empathie voor slachtoffers, overtuigingen omtrent pedofiele daden en seksuele zelfregulatie (Elliott et al., 2009; Seto et al., 2006; Webb et al., 2007; aangehaald in Neutze et al., 2011).

Conclusies en Discussie

In deze literatuurstudie werd gekeken naar de kenmerken (psychische stoornissen, sociodemografische data, persoonlijkheidstrekken) die pedofielen bezitten en werd er specifiek ingegaan op de verschillen tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken. Pedofielen die kinderen misbruiken blijken meer agressie en antisociale problemen (egocentrisch, weinig empathie en respect voor slachtoffers) te hebben dan pedofielen die geen kinderen misbruiken, terwijl pedofielen die pornografie kijken meer socioaffectieve problemen (weinig sociaal, matige emotionele coping en zeer introvert) hebben dan pedofielen die wel kinderen misbruiken (Bates & Metcalf, 2007; Elliott et al., 2009; Laulik et al., 2007; Magaletta et al., 2014; Webb et al., 2007). Verder concludeert de ruime meerderheid van de onderzoeken dat seksueel kindermisbruikers sterker de overtuiging hebben dat seksueel contact tussen kinderen en volwassenen moet kunnen, in vergelijking met mogelijke daders (onopgemerkte pedofielen, die geen kinderen misbruiken maar mogelijk wel kinderpornografie kijken) (Bates & Metcalf, 2007; Magaletta et al; 2014). Wat betreft biografische informatie (zoals leeftijd, aantal kinderen, etc.) zijn er meer overeenkomsten dan verschillen tussen seksueel kindermisbruikers en mogelijke daders (Neutze et al., 2011; Magaletta et al., 2014) Kortom, er zijn verschillen aanwezig tussen pedofielen die wel of niet seksueel kinderen misbruiken, maar er zijn ook veel overeenkomsten. Zo komt in de hele groep pedofielen vaak een depressieve stoornis, sociale fobie of persoonlijkheidsstoornis voor. Bovendien komt middelenmisbruik en de posttraumatische stresstoornis regelmatig voor (Leue et al., 2004; McElroy et al., 1999; Raymond et al., 1999; Salter et al., 2003; aangehaald in Schaefer et al. 2010).

Uit meta-analyses over de gehele groep komt naar voren dat de pedofielen die al een keer een kind hebben misbruikt, de grootste risicogroep vormt om een kind te

(15)

gaan misbruiken (Seto, 2012; Seto et al., 2011). De groep pedofielen lijkt meer een heterogene groep te zijn dan een homogene groep. Ongeveer 12% van de veroordeelde pedofielen blijkt voor het kijken van kinderpornografie eerder in hun leven veroordeeld te zijn wegens seksueel kindermisbruik (Seto et al., 2011). Wat betreft recidive kwam naar voren dat pedofielen, die veroordeeld waren voor het kijken naar kinderpornografie, bijna niet recidiveren wat betreft seksueel kindermisbruik of wederom kinderpornografie. De resultaten van dit onderzoek (Seto et al., 2011) deed de onderzoekers suggereren dat er wellicht een subgroep onder pedofielen bestaat die alleen op internet actief is en die relatief weinig risico vormt voor het plegen van seksueel kindermisbruik in de toekomst.

Verder lijkt het zo te zijn dat de seksuele gevoelens van pedofielen voor kinderen blijven, nadat meestal in de jonge adolescentie de pedofiele gevoelens zich duidelijk manifesteren (Li, 1991; Bernard, 1985; Seto, Lalulmiére & Blanchard, 2000; Seto, 2011).

De behandelde studies in dit literatuuroverzicht hebben gebreken. Zo is veel onderzoek uitsluitend gebaseerd op zelfrapportage. Met een onderwerp als pedofilie zullen er deelnemers zijn die niet (volledig) de waarheid zullen spreken (Schaefer et al., 2010). Dit geldt voor zowel voor kindermisbruikers als voor pedofielen die nooit een kind hebben misbruikt. Toch valt er voor kindermisbruikers meer te verbergen en kunnen zij angstig zijn voor mogelijke gevolgen, zelfs als anonimiteit wordt gegarandeerd door de onderzoekers (Elliot et al., 2009; Neutze et al., 2011). Bovendien hebben de onderzoekers niet altijd de mogelijkheid om het volledige strafblad van de onderzochten in te zien. Dan wordt er volledig vertrouwd op zelfrapportage.

De bevinding dat onopgemerkte pedofielen hoger opgeleid zijn dan veroordeelde seksueel kindermisbruikers is mogelijk onderhevig aan vertekening. Dit vanwege het feit dat de onopgemerkte pedofielen op eigen initiatief meededen aan de onderzoeken. Deze pedofielen zijn gemotiveerd om hulp te zoeken en hebben inzicht in hun eigen ziektebeeld. Deze groep kan daarom niet als representatief worden gezien voor alle onopgemerkte pedofielen (Neutze et al., 2011; Schaefer et al, 2010).

Meer onderzoek zal nodig zijn om pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken van elkaar te onderscheiden. De werving van deelnemers is één van de grootste uitdagingen voor onderzoek onder pedofielen. De aanpak in Duitsland met de extensieve mediacampagne, die eerder ook in het Verenigd Koningrijk is toegepast (Stop it Now!, 2007; aangehaald in Schaefer et al., 2010), blijkt geschikt

(16)

om met onopgemerkte pedofielen in contact te komen. In Nederland zou een soortgelijke mediacampagne kunnen leiden tot werving van pedofielen waarbij onderzoek kan worden gedaan. Wat er al is in Nederland, is de ‘Hulplijn voor pedofielen’, die in 2012 gelanceerd werd (AT5, 2012). Pedofielen kunnen anoniem bellen met psychologen om over hun pedofiele gevoelens te praten en zij worden vervolgens met regelmaat doorgestuurd naar een behandelaar. Terug naar onderzoek: wanneer er in Nederland een soortgelijke mediacampagne wordt opgezet, dan kan er onderzoek worden gedaan bij de onopgemerkte pedofielen. Kenmerken die van belang lijken, zoals sociale vaardigheden, empathie voor slachtoffers, overtuigingen omtrent seksueel contact met kinderen, etc (Magaletta et al.,, 2014; Neutze et al., 2011; Schaefer et al., 2010) kunnen worden onderzocht. Om een completer beeld te schetsen van de groep pedofielen kan hetzelfde onderzoek eventueel worden gedaan bij veroordeelde pedofielen zodat vergelijking mogelijk is.

Het is in het belang van zowel pedofielen als slachtoffers dat duidelijker wordt over welke eigenschappen pedofielen beschikken en wat de verschillen zijn binnen de groep. Zo kan de preventie en behandeling daarop worden afgestemd (Neutze et al., 2011). Het zou bovendien in ieders belang zijn dat er de mogelijkheid wordt gecreëerd voor pedofielen om uit te kunnen komen voor hun seksuele gevoelens voor kinderen zodat zij tijdig adequate hulp kunnen krijgen. Voordat er een kind slachtoffer wordt.

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of

mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author. AT5, Anonieme hulplijn voor pedofielen. Opgehaald 7 juni 2014 van:

http://www.at5.nl/artikelen/78151/anonieme-hulplijn-voor-pedofielen Babchishin, K. M., Hanson, R. K., & VanZuylen, H. (2014). Online child

pornography offenders are different: A meta-analysis of the characteristics of online and offline sex offenders against children. Archives of sexual behavior, 1-22.

Beier, K. M. (1998). Differential typology and prognosis for dissexual behavior–a follow-up study of previously expert-appraised child molesters. International

journal of legal medicine, 111(3), 133-141.

(17)

Schaefer, G. A. (2009). Encouraging self-identified pedophiles and hebephiles to seek professional help: first results of the Prevention Project Dunkelfeld (PPD).Child abuse & neglect, 33(8), 545-549.

Bernard, F. (1985). Paedophilia: A factual report [English edition]. Rotterdam: Enclave Press.

Blanchard, R. (2013). A Dissenting Opinion on DSM-5 Pedophilic Disorder. Arch Sex Behav, 42, 675-8.

Briere, J., & Runtz, M. (1989). University males' sexual interest in children:

Predicting potential indices of “pedophilia” in a nonforensic sample. Child

Abuse & Neglect, 13(1), 65-75.

Elliott, I. A., Beech, A. R., Mandeville-Norden, R., & Hayes, E. (2009).

Psychological Profiles of Internet Sexual Offenders Comparisons With Contact Sexual Offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21(1), 76-92.

Finkelhor, D. (1994). The international epidemiology of child sexual abuse. Child

abuse & neglect, 18(5), 409-417.

Jahnke, S., & Hoyer, J. (2013). Stigmatization of People With Pedophilia: A Blind Spot in Stigma Research. International Journal of Sexual Health, 25(3), 169-184.

Hessick, C. B. (2010). Disentangling child pornography from child sex abuse.Wash. UL Rev., 88, 853.

Jespersen, A. F., Lalumière, M. L., & Seto, M. C. (2009). Sexual abuse history

among adult sex offenders and non-sex offenders: A meta-analysis. Child

Abuse & Neglect, 33(3), 179-192.

Laulik, S., Allam, J., & Sheridan, L. (2007). An investigation into maladaptive personality functioning in Internet sex offenders. Psychology, Crime &

Law,13(5), 523-535.

Li, C. K. (1991). ‘The main thing is being wanted’: Some case studies on adult sexual experiences with children. Journal of Homosexuality, 20, 129–143. Magaletta, P. R., Faust, E., Bickart, W., & McLearen, A. M. (2014). Exploring

clinical and personality characteristics of adult male internet-only child pornography offenders. International journal of offender therapy and

comparative criminology, 58(2), 137-153.

Morey, L.C. (2007). The Personality Assessment Inventory professional manual. Lutz, FL: Psychological Assessment Resources.

(18)

Predictors of child pornography offenses and child sexual abuse in a community sample of pedophiles and hebephiles. Sexual Abuse: A Journal of

Research and Treatment, 23(2), 212-242.

Raymond, N. C., Coleman, E., Ohlerking, F., Christenson, G. A., & Miner, M.

(1999). Psychiatric comorbidity in pedophilic sex offenders. American Journal

of Psychiatry, 156(5), 786-788.

Schaefer, G. A., Mundt, I. A., Feelgood, S., Hupp, E., Neutze, J., Ahlers, C. J., ... & Beier, K. M. (2010). Potential and Dunkelfeld offenders: Two neglected target groups for prevention of child sexual abuse. International journal of law

and psychiatry, 33(3), 154-163.

Seto, M. C. (2012). Is pedophilia a sexual orientation?. Archives of sexual

behavior, 41(1), 231-236.

Seto, M. C., & Eke, A. W. (2005). The criminal histories and later offending of

child pornography offenders. Sexual abuse: a journal of research and

treatment,17(2), 201-210.

Seto, M. C., Hanson, R. K., & Babchishin, K. M. (2011). Contact sexual offending by men with online sexual offenses. Sexual Abuse: A Journal of Research and

Treatment, 23(1), 124-145.

Seto, M. C., Lalumière, M. L., & Blanchard, R. (2000). The discriminative validity of a phallometric test for pedophilic interests among adolescent sex offenders against children. Psychological Assessment, 12(3), 319.

Seto, M. C., Wood, J. M., Babchishin, K. M., & Flynn, S. (2012). Online

solicitation offenders are different from child pornography offenders and lower risk contact sexual offenders. Law and human behavior, 36(4), 320.

Studer, L. H., & Scott Aylwin, A. (2006). Pedophilia: The problem with diagnosis and limitations of CBT in treatment. Medical hypotheses, 67(4), 774-781.

(19)

Bijlagen

Tabel 1: Prevalentie van Syndroomstoornissen bij Pedofielen (N = 45) met

onderscheiden in Huidige Prevalentie en Levensprevalentie (Raymond et al., 1999).

Stoornis Huidige prevalentie Levensprevalentie

Een As-1 stoornis 75,5% 93,3%

Bipolaire stoornis 2,2% 4,4%

Andere Bipolaire stoornis 2,2% 4,4%

Depressieve stoornis 20,0% 55,6% Paniekstoornis 4,4% 6,7% Sociale fobie 31,1% 37,8% Specifieke fobie 17,8% 26,7% Obsessief-Compulsieve stoornis 11,1% 8,9% Gegeneraliseerde angststoornis 6,7% 0% Posttraumatische stressstoornis 20,0% 33,3%

Misbruik van alcohol 4,4% 50,1%

Misbruik van cannabis 0,0% 37,8%

Misbruik van stimulanten 0,0% 11,1%

Misbruik van opiaten 0,0% 4,4%

Misbruik van cocaïne 0,0% 17,8%

Misbruik van hallucinerende mid. 0,0% 2,2%

Polygebruik 0,0% 8,9%

Nog een andere parafilie 33,3% 53,3%

Erectiestoornis 4,4% 4,4%

Seksuele aversie 0,0% 2,2%

Geïndiceerd orgasme 2,2% 4,4%

Vroegtijdige ejaculatie 11,1% 15,5%

Eén van bovenstaande vier

(20)

Tabel 2: Prevalentie van Persoonlijkheidsstoornissen bij Pedofielen (N = 45) (Raymond et al., 1999). Stoornis Prevalentie Tenminste één persoonlijkheidsstoornis 60,0% Cluster A 18,0% Paranoïde 17,5% Schizotypisch 0,0% Schizoïde 2,5% Cluster B 32,5% Narcistisch 20,0% Borderline 12,5% Antisociaal 22,5% Cluster C 42,5% Ontwijkend 20,0% Afhankelijk 12,5% Dwangmatig 25,0% Passief-agressief 12,5%

(21)

Verschillen in

persoonlijkheidstrekken tussen

pedofielen die wel of niet kinderen

seksueel misbruiken: een

onderzoeksvoorstel

Abstract

In het voorgestelde onderzoek wordt nagegaan wat de verschillen in

persoonlijkheidstrekken zijn tussen pedofielen die wel kinderen seksueel misbruiken en pedofielen die dit niet doen. Pedofielen die geen kinderen misbruiken, kijken mogelijk wel naar kinderpornografie. Seksuele interesse voor kinderen is een belangrijke motivatie voor seksueel kindermisbruik. Maar er zijn pedofielen die wel kinderen misbruiken en pedofielen die dit niet doen. Waarin verschillen deze

pedofielen van elkaar qua persoonlijkheidstrekken? Met een antwoord op die vraag, kan de behandeling misschien beter worden afgestemd op de patiënt.

Onderzoeksvoorstel Koen Schiernecker Begeleider: Dr. W. J. Gomperts

1 juli 2014, Amsterdam Klinische Psychologie

Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 1842

(22)

Afleiden van de onderzoeksvraagstelling

Een veel voorkomende aanname is: wanneer iemand kinderpornografie kijkt, dan zal deze persoon dit ook wel in de praktijk willen brengen (Hessick, 2010). Het is echter de vraag of dit zo is omdat pedofielen, net als andere mensen, vermoedelijk niet altijd handelen vanuit een seksueel verlangen (Jahnke & Hoyer, 2013; Seto et al., 2011). Veel gevallen van seksueel misbruik worden niet opgemerkt; het misbruik speelt zich in het geheim af (Finkelhor, 1994).

Seto, Hanson en Babchiskin (2011) voerden twee meta-analyses uit; de eerste onderzocht in hoeverre pedofielen, die veroordeeld zijn voor het kijken naar kinderpornografie, eerder in hun leven een kind seksueel misbruikt hebben. Uit de analyse kwam naar voren dat 12% van de veroordeelde pedofielen voor het kijken van kinderpornografie eerder in hun leven veroordeeld is vanwege seksueel

kindermisbruik. De tweede meta-analyse onderzocht wat de waarschijnlijkheid is dat een pedofiel, die veroordeeld is voor het kijken naar kinderpornografie, in de

toekomst een kind seksueel zal misbruiken. Uit de resultaten kwam naar voren dat binnen zes jaar 2% van de pedofielen opgepakt was voor het plegen van seksueel kindermisbruik en 3,4% waren wederom opgepakt voor het kijken naar

kinderpornografie. De resultaten van deze meta-analyses suggereren dat er een groep pedofielen bestaat die alleen naar kinderpornografie kijkt en relatief weinig risico vormt voor het plegen van seksueel kindermisbruik in de toekomst (Seto et al., 2011). Klaarblijkelijk verschillen pedofielen van mekaar. In deze studie worden de verschillen in persoonlijkheidstrekken onderzocht tussen pedofielen die wel en pedofielen die niet kinderen seksueel misbruiken.

Het onderzoek naar de verschillen in persoonlijkheidstrekken tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken heeft uiteenlopende resultaten. Er zijn onderzoeken waarin geconcludeerd wordt dat pedofielen die kinderen misbruiken betere sociale vaardigheden hebben dan pedofielen die geen kinderen misbruiken (Davis, 2001; Middleton et al., 2006). In andere studies wordt echter het tegenovergestelde geconcludeerd (Bates & Metcalf, 2007; Webb et al., 2007). Er is ook een studie waarin geen verschillen werden gevonden qua sociale vaardigheden (Neutze et al., 2011).

Laulik, Allam en Sheridan (2007) deden onderzoek naar de

persoonlijkheidstrekken van pedofielen die veroordeeld waren voor het kijken naar kinderpornografie. De onderzoekers concludeerden dat deze pedofielen vergeleken met een normatieve steekproef meer zelfbewust zijn in sociale interacties, vaker niet vaardig zijn in zichzelf uitdrukken, vaker een gebrekkig vermogen tot empathie

(23)

hebben en meer moeite hebben met lange, intieme relaties (Laulik et al., 2007). Magaletta et al. (2014) concluderen in hun onderzoek naar

persoonlijkheidspathologie onder pedofielen dat pedofielen die wel kinderen misbruiken vaker antisociale eigenschappen bezitten dan pedofielen die geen kinderen misbruiken, terwijl pedofielen die geen kinderen misbruiken meer socioaffectieve problemen hebben dan pedofielen die wel kinderen misbruiken.

Tot zover de literatuurbespreking omtrent de verschillen in

persoonlijkheidstrekken tussen pedofielen die wel of niet kinderen seksueel misbruiken. Er blijken aanwijzingen te zijn dat er verschillen bestaan in

persoonlijkheidstrekken tussen pedofielen, maar er is meer onderzoek nodig om erachter te komen wat de verschillen zijn.

In het hier voorgestelde onderzoek zullen onopgemerkte pedofielen worden onderzocht. Het werven van deelnemers is een grote uitdaging in het onderzoek naar onopgemerkte pedofielen. De extensieve wervingscampagne in de media in Duitsland dient als voorbeeld voor hoe dit aan te pakken (Beier et al., 2009; Schaefer et al., 2010). In Duitsland werden namelijk honderden onopgemerkte pedofielen voor onderzoek geworven, onderzocht en een deel van hen is later ook in behandeling gegaan.

De werving en de zelfrapportage zal een vertekening te zien geven van de onderzoeksresultaten, omdat veel pedofielen te angstig zijn om mee te doen aan onderzoek en dan de volledige waarheid te rapporteren. Die vertekening lijkt helaas onvermijdelijk. De anonimiteit zal gegarandeerd moeten worden, al zal zelfs dan niet iedere pedofiel volledig eerlijk zijn (Beier et al., 2009; Elliot et al., 2009; Neutze et al., 2011). Ter werving van deelnemers zullen er advertenties (en reclamespotjes) getoond moeten worden. Dit is in ieder geval mogelijk via websites met pedofilie als onderwerp. Bovendien zou het wenselijk zijn wanneer het onderzoek makkelijk te vinden is via Google.

Volledige anonimiteit kan ethische bezwaren oproepen (Neutze et al., 2011). Sommige zullen zeggen dat het ethisch onverantwoord is om onbekend seksueel kindermisbruik niet te rapporteren. Zeker wanneer de pedofiel in kwestie werkt met kinderen of op een andere manier in contact staat met kinderen. Toch lijkt deze aanpak noodzakelijk omdat veel pedofielen zich waarschijnlijk niet zullen aanmelden voor onderzoek wanneer zij vrezen opgepakt te zullen worden door de politie nadat zij hun daden gerapporteerd hebben aan een onderzoeker. Oftewel, wanneer de anonimiteit niet gegarandeerd wordt, zullen deze pedofielen zich niet aanmelden en daarmee blijven zij onder de radar voor wetenschappelijk onderzoek én zonder

(24)

psychologische hulpverlening. Ook in de behandeling geldt dat de anonimiteit gewaarborgd moet worden. Op het moment dat pedofielen niet eerlijk kunnen zijn, moeten hulpverleners het doen met incomplete en onjuist informatie waardoor een goed behandelplan en een betrouwbare risico-inschatting zeer moeilijk wordt gemaakt (Neutze et al., 2011).

Onderzoeksmethode

Deelnemers

De onopgemerkte pedofielen zullen geworven worden door een

mediacampagne. In de campagne zal de boodschap worden duidelijk gemaakt dat mensen met seksuele interesse in minderjarigen mee kunnen doen aan een anoniem onderzoek. Zij kunnen bovendien informatie ontvangen omtrent hun seksuele

interesse in kinderen en zij kunnen eventueel een behandeling starten, naar een behandeling verwezen worden en/of over behandelingsmogelijkheden worden voorgelicht. Er zullen contactgegevens worden verstrekt; telefoonnummer en adres waar ze binnen kunnen lopen om informatie te verkrijgen en/of aan te melden voor onderzoek. Net als bij de Duitse studie (Beier et al., 2009; Schaefer et al., 2010) wordt verwacht dat de meeste pedofielen gebruik zullen maken van de anonieme telefoonlijn. De gebruikte leus tijdens de Duitse campagne was: “Je bent niet schuldig vanwege je seksuele verlangens, maar je bent verantwoordelijk voor je seksuele gedrag. Er is hulp! Word geen misdadiger!” (Beier et al., 2009; Schaefer et al., 2010). Om deelnemers te werven kan ook worden samengewerkt met

pedofielenhulplijnen in Nederland; de medewerkers van deze hulplijnen kunnen eventueel pedofielen op dit voorgestelde onderzoek attenderen.

Speciaal getrainde psychologen zullen de telefoon opnemen en een intakegesprek houden met de bellers. De psychologen zijn getraind om zo goed mogelijk direct een betrouwbare en empathische relatie op te bouwen met de beller. Er vindt direct een screening plaats. De beller moet aan twee voorwaarden voldoen om mee te kunnen doen aan het onderzoek: 1) de persoon identificeert zichzelf als pedofiel of als iemand met pedofiele verlangens en 2) de persoon toont interesse in het project wegens het ondervinden van stress vanwege zijn pedofiele gevoelens. Wanneer een beller aan deze voorwaarden voldoet, krijgt hij een Persoonlijk Identificatie Nummer (PIN) ter identificatie voor verder contact. Zo kan de deelnemer zich telefonisch of per mail anoniem ‘identificeren’. Er zal aan de

(25)

de deelnemer dit niet wenst, zal er een afsluitend gesprek worden aangeboden na de onderzoeken. Het onderzoek bestaat uit een aantal vragenlijsten die nu zullen

worden toegelicht. Bij het eerste meetinstrument (semi-gestructeerd interview) kan de onderzochte kiezen of dit interview telefonisch wordt afgenomen of in oog in oog met de psycholoog. Voor de andere vier meetinstrumenten geldt dat de

zelfrapportage vragenlijsten gemaild worden naar de onderzochte, waarna de onderzochte de vragenlijst ingevuld terugmailt of de onderzochte kan de vragenlijsten invullen op de locatie van de psycholo(o)g(en).

Materialen:

Semi-gestructureerd interview:

In het semi-gestructeerde interview worden vragen gesteld over de criminele en seksuele geschiedenis van de onderzochten (Beier et al., 2009). Hierbij wordt ook besproken of de onderzochten zelf seksueel misbruikt zijn of anderszins

mishandeling hebben meegemaakt. Verder wordt er gevraagd naar

sociodemografische data (leeftijd, type werk, relatiestatus, opleidingsniveau, kinderen), er wordt gevraagd naar ervaring met psychologische behandeling en er wordt gevraagd naar de specifieke seksuele interesse (leeftijd kind, geslacht). De deelnemers worden wel of niet geclassificeerd als pedofiel volgens de criteria van de

DSM-V (5th ed.; DSM-5).

Personality Assessment Inventory (PAI):

Personality Assessment Inventory afgenomen (PAI; Morey, 2007) is een

zelfrapportage vragenlijst over (persoonlijkheids)psychopathologie. Elf schalen brengen de persoonlijkheidspathologie van de deelnemer in kaart: angstige eigenschappen, manische eigenschappen, paranoïde eigenschappen, antisociale eigenschappen, agressieve eigenschappen, dominantie, warmte, alcoholproblemen, drugsproblemen, gedachten aan zelfmoord en hoeveelheid stress. Deze vragenlijst beschikt bovendien over een normatieve steekproef van ‘normale mensen’ (Morey, 2007).

Victim Empathy Distortion Scale (VEDS):

Deze zelfrapportage vragenlijst bevat vragen over wat een kind denkt, voelt en ervaart wanneer hij of zij seksueel misbruikt wordt. Hier komen vragen naar voren of de onderzochte denkt dat een kind ervan geniet, of het vrijwillig is voor het kind, of het kind het vaker zou willen doen, etc (Becket & Fisher, 1994).

(26)

Nowicki-Strickland Locus of Control :

Deze zelfrapportage vragenlijst meet in hoeverre iemand vindt dat

gebeurtenissen in zijn leven contingent zijn met hun gedrag of dat zij hier weinig invloed op kunnen uitoefenen (Nowicki, 1976). Oftewel, zoekt iemand de oorzaken van wat hem overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf?

Paulhus Deception Scales:

Deze zelfrapportage vragenlijst onderzoekt de validiteit van de zelfrapportage. Er wordt getest of de onderzochte een neiging heeft om sociaal wenselijk te

antwoorden. De uitkomst geeft een indicatie van hoe de resultaten van de andere meetinstrumenten geïnterpreteerd kunnen worden (PDS; Paulhus, 1998).

Data-analyse

Twee verschillende groepen zullen worden onderscheiden en met elkaar vergeleken op bovenstaande maten en biografische gegevens: 1) Onopgemerkte pedofielen die kinderen misbruiken en 2) onopgemerkte pedofielen die geen kinderen misbruiken. Om erachter te komen of er verschillen zijn tussen de groepen op de sociodemografische data en de data van de PAI, VEDS, Nowicki-Strickland Locus of

Control en Paulhus Deception Scales zal gebruik worden gemaakt van de ANOVA.

Wanneer er verschillen gevonden zijn, dan zal er post hoc getest worden; waarschijnlijk de Scheffé test omdat niet beide groepen exact hetzelfde aantal deelnemers zal hebben.

Hypothesen en verwachtingen

Verwacht wordt dat pedofielen die kinderen seksueel misbruiken meer anti-sociale kenmerken bezitten, meer agressief zijn, minder empathie hebben voor de slachtoffers en vaker impulsief gedrag vertonen dan pedofielen die geen kinderen seksueel misbruiken. Verder wordt verwacht dat pedofielen die kinderen niet daadwerkelijk seksueel misbruiken minder sterke sociale vaardigheden bezitten, minder dominant zijn en minder warmte hebben dan pedofielen die kinderen wel seksueel misbruiken.

Exploratief zal er worden gekeken naar de verschillen in locus of control, de mate van sociaal wenselijk antwoorden en de sociodemografische kenmerken. Er wordt verwacht dat pedofielen die kinderen misbruiken sterker een externe locus of

(27)

achten om controle te hebben over hun eigen gedrag. Verder worden er geen verschillen verwacht op de mate van sociaal wenselijke antwoorden. Ook worden er geen verschillen verwacht op een aantal PAI schalen, namelijk manische eigenschappen, gedachten aan zelfmoord, paranoïde eigenschappen, alcoholproblemen, drugsproblemen en hoeveelheid stress.

Tot slot wordt verwacht dat pedofielen die geen kinderen seksueel misbruiken minder vaak een relatie hebben (gehad) en minder kinderen hebben dan pedofielen die wel kinderen seksueel misbruiken.

Wanneer er meer inzicht is in de verschillen tussen de pedofielen dan kan hier beter op worden ingespeeld met behandelmethodes. Daarnaast kan hier rekening mee worden gehouden als het gaat om het voorkomen van seksueel kindermisbruik. De politie kan wellicht betere profielschetsen maken om opsporingsmethoden te verbeteren en hulpverleners kunnen wellicht aanwijzingen van pedofilie beter gaan herkennen.

Literatuurlijst

Beckett, R. C., & Fisher, D. (1994, November). Assessing victim empathy: A new measure. In 13th annual conference of the Association for the Treatment of

Sexual Abusers, San Francisco.

Beier, K. M., Neutze, J., Mundt, I. A., Ahlers, C. J., Goecker, D., Konrad, A., & Schaefer, G. A. (2009). Encouraging self-identified pedophiles and hebephiles to seek professional help: first results of the Prevention Project Dunkelfeld (PPD).Child abuse & neglect, 33(8), 545-549.

Elliott, I. A., Beech, A. R., Mandeville-Norden, R., & Hayes, E. (2009).

Psychological Profiles of Internet Sexual Offenders Comparisons With Contact Sexual Offenders. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 21(1), 76-92.

Finkelhor, D. (1994). The international epidemiology of child sexual abuse. Child

abuse & neglect, 18(5), 409-417.

Jahnke, S., & Hoyer, J. (2013). Stigmatization of People With Pedophilia: A Blind Spot in Stigma Research. International Journal of Sexual Health, 25(3), 169-184.

Hessick, C. B. (2010). Disentangling child pornography from child sex abuse.Wash. UL Rev., 88, 853.

(28)

personality functioning in Internet sex offenders. Psychology, Crime &

Law,13(5), 523-535.

Magaletta, P. R., Faust, E., Bickart, W., & McLearen, A. M. (2014). Exploring

clinical and personality characteristics of adult male internet-only child pornography offenders. International journal of offender therapy and

comparative criminology, 58(2), 137-153.

Morey, L.C. (2007). The Personality Assessment Inventory professional manual. Lutz, FL: Psychological Assessment Resources.

Neutze, J., Seto, M. C., Schaefer, G. A., Mundt, I. A., & Beier, K. M. (2011).

Predictors of child pornography offenses and child sexual abuse in a community sample of pedophiles and hebephiles. Sexual Abuse: A Journal of

Research and Treatment, 23(2), 212-242.

Paulhus, D. L. (1998). Manual for the balanced inventory of desirable responding (BIDR-7). Toronto/Buffalo: Multi-Health Systems.

Schaefer, G. A., Mundt, I. A., Feelgood, S., Hupp, E., Neutze, J., Ahlers, C. J., ... & Beier, K. M. (2010). Potential and Dunkelfeld offenders: Two neglected target groups for prevention of child sexual abuse. International journal of law

and psychiatry, 33(3), 154-163.

Seto, M. C., Hanson, R. K., & Babchishin, K. M. (2011). Contact sexual offending by men with online sexual offenses. Sexual Abuse: A Journal of Research and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Moreover, we find no reduction of the pearling instability at the receding contact line due to electrowetting, but we find a significant change in the velocity

The study aims to make explicit the link between teachers views on citizenship education and the underlying teacher beliefs about education, teaching, and the social

We believe that our proposed method offers an easy-to-use graphical implementation tool to help designers by integrating different sources of information required for a robust

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

We have described an in-depth analysis of how structured information needs are formulated as free-text queries. In addition, we have conducted a user study and analyzed user opinions

Rescinding the requirement that a complaint must first be lodged before a person can be prosecuted, and introducing the duty to grant a hearing in Articles 245, 247 and 248a of

Uit het onderzoek komt naar voren dat de bewijsproblemen rond de kennelijke leeftijd zijn opgelost omdat vervolgd wordt voor bezit, vervaardigen of versprei- den

Bijlage 4C Aantallen geregistreerde personen met een strafzaak (eindigend in geldige afdoening) uitgesplitst naar wetsartikel (beslisjaren 2005-2008). Wetsartikel ‘05 ‘06 ‘07