• No results found

Verschillen tussen mannen en vrouwen in middelengebruik en motieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen tussen mannen en vrouwen in middelengebruik en motieven"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen tussen mannen en vrouwen

in middelengebruik en motieven

Manon van ’t Oosten, zich noemende Heijkoop

0836869

Masterscriptie

Faculteit der Sociale Wetenschappen,

afdeling Orthopedagogiek, Leiden

November, 2013

Begeleiders:

Dr. Stephan Huijbregts

Anne Steenbakkers MSc

(2)

2 Voorwoord

Als onderwerp van mijn Masterscriptie heb ik gekozen voor het gebruik van middelen door zowel mannen als vrouwen in de leeftijd van 14 tot 30 jaar. Dit is een onderwerp dat de laatste tijd veel in de media is en waar ik zelf ook een bepaald beeld bij heb, als ik kijk naar mijn omgeving. Het leek mij dan ook interessant om te onderzoeken in hoeverre mijn beeld

aansluit bij de werkelijke cijfers over middelengebruik. Met name het verschil tussen mannen en vrouwen in het middelengebruik leek mij interessant om te onderzoeken, zowel als het gaat om de motieven om te gebruiken als de mate van gebruik. Ik hoop dat mijn onderzoek kan bijdragen aan een beter beeld over het middelengebruik en gebruikt kan worden voor verder onderzoek op dit gebied. Tot slot wil ik Dr. Stephan Huijbregts en Anne Steenbakker (MSc) bedanken voor hun begeleiding. Ik heb veel geleerd van de feedback tijdens het schrijven van mijn scriptie.

(3)

3 Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of er een verschil is tussen mannen en vrouwen in middelengebruik (tabak, alcohol, softdrugs en harddrugs) en hun motieven. De steekproef betrof n = 514 respondenten in de leeftijd van 14-30 jaar met een gemiddelde leeftijd van 21.80 jaar, waarbij n = 199 mannen en n = 315 vrouwen. In het onderzoek is gebruik gemaakt van een algemene vragenlijst over middelengebruik, de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en de BISBAS. Uit de resultaten van ANOVA’s blijkt dat mannen meer tabak roken (F(1,512) = 1,187, p = 0.01), alcohol drinken (F(1,512) = 0.664, p < 0.001), softdrugs (F(1,512) = 67.40, p < 0.001) en harddrugs (F(1,512) = 29.88, p < 0.001) gebruiken dan vrouwen. Tevens blijkt uit MANOVA’s dat er verschillen zijn in motieven. Mannen gebruiken middelen meer om te ontspannen dan vrouwen (F(2,513) = 12.55, p < 0.001) en mannen zijn meer sensatiezoekend (F(2,513) = 10.83, p < 0.001) en gedreven (F(2,513) = 5.321, p = 0.02). Vrouwen daarentegen zijn strafgevoeliger (F(1,512) = 82.33, p < 0.001). Uit ANCOVA blijkt dat het verschil tussen hoeveel mannen en vrouwen tabak roken verklaard wordt door onderliggende motieven Risk and Agression, Self Perception, BAS Drive, BAS Fun Seeking, BAS Reward Responsiveness en BIS (F(1,505) = 0.43, p = 0.47). Dit betekent dat het verschil in tabak verklaard wordt door onderliggende motieven, maar voor alcohol, softdrugs en harddrugs wordt het verschil niet verklaard door motieven. Deze bevindingen over het verschil in motivatie en middelengebruik door mannen en vrouwen kunnen van belang zijn bij het voorkomen van overmatig middelengebruik en het behandelen ervan.

(4)

4

INHOUDSOPGAVE

Theoretische Inleiding

Introductie 5

Beschrijving van de middelen 5

Gevolgen van het gebruik van middelen 6

Omvang van het gebruik ten opzichten van leeftijd en geslacht 8

Invloed van de adolescentie 9

Riscofactoren die van invloed kunnen zijn op middelengebruik 10

Motieven om middelen te gebruiken 11

Verschil in motieven tussen mannen en vrouwen 13

Probleemstelling 14 Methode Procedure 15 Proefpersonen 15 Meetinstrumenten 16 Statistische analyse 17 Resultaten Beschrijvende analyse 18 Hypothese 1 21 Hypothese 2 22 Hypothese 3 22 Hypothese 4 22 Hypothese 5 23 Conclusie en discussie 26 Literatuurlijst 31

(5)

5 Theoretische inleiding

Introductie

Tegenwoordig is steeds vaker in het nieuws te lezen dat jongeren en jong volwassenen risicogedrag vertonen als het gaat om het gebruik van middelen (Kleef & Lely, 2006). Onder middelen worden in dit geval tabak, alcohol en drugs verstaan, waarbij met name alcohol en drugs een grote invloed kunnen hebben op iemands gedrag (Hoakena & Stewart, 2003; McKim, 1997; Zeigler et al., 2005). Het is dan ook van belang om motieven te achterhalen waarom er zoveel jongeren en jong volwassenen risicogedrag vertonen bij het gebruik van deze middelen.

In deze scriptie zullen allereerst de middelen tabak, alcohol en drugs worden

beschreven. Daarna zal worden ingegaan op de gevolgen die deze middelen op de gebruiker hebben. Een hiervan is een verslaving, wat kan leiden tot vele negatieve gevolgen, zowel geestelijk als lichamelijk (Kerssemakers et al., 2008; Anderson et al., 1993; Friedman et al., 2006). Vervolgens zal worden gekeken naar de omvang van het middelengebruik. Voorts wordt ingegaan op de achtergrond van het gebruik, waarbij eerst aandacht wordt besteed aan de invloed van de adolescentie.

Niet alleen de lichamelijke en geestelijke ontwikkelingen die plaatsvinden in de adolescentie zijn een motief om middelen te gaan gebruiken en/of misbruiken. Daarom zal er nader ingegaan worden op de achterliggende motieven van middelengebruik. Tot slot zal er aandacht worden besteed aan de verschillen tussen mannen en vrouwen op dit gebied, waarbij een verschil blijkt te zijn tussen mannen en vrouwen in het gebruik van middelen.

Kortom, er zijn vele factoren die bepalen of personen middelen gebruiken, dan wel misbruiken. In dit onderzoek zullen verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het gebruik van het roken van tabak, alcohol en drugs onderzocht worden, maar ook de motieven voor middelengebruik.

Beschrijving van de middelen

Nu zal kort worden beschreven wat er precies wordt verstaan onder het gebruik van tabak, alcohol en drugs. Dit omdat er verschillende vormen zijn, die allen voor een andere impact op personen kunnen zorgen. Tabak wordt doorgaans gerookt door middel van sigaretten, sigaren of pijpen. Hierbij zorgt de stof nicotine voor een verslavende werking (Benowitz, 1992). Tevens verhoogt het roken van tabak het risico op onder andere longaandoeningen en

(6)

6

hartfalen (Alberg, 2008; Sadik, 2000).

Alcohol is eveneens een middel. In Nederland mag men vanaf de leeftijd 16 jaar alcoholische dranken met een laag percentage drinken en vanaf 18 jaar sterke drank. Het aantal units alcohol is van invloed op het gedrag en de gezondheid (Babor, Rehm & Room, 2003). Een unit is een hoeveelheid alcohol die een persoon in een bepaalde periode drinkt. Negatieve gevolgen van (overmatig) alcoholgebruik zijn onder andere lever beschadigingen en hersenbeschadigingen (Neiman, 1998). Het drinken van sterke drank, zoals bijvoorbeeld whisky, kan vanwege de hogere concentratie alcohol een groter effect op het gedrag en de gezondheid hebben dan het drinken van alcoholische dranken met een lager percentage, zoals bier en wijn. (Miller & Munoz, 2008).

Drugs zijn middelen die de hersenen stimuleren waardoor er geestelijke en lichamelijke reacties optreden. De stoffen in de drugs zijn van invloed op het gedrag, het denken, de waarneming en gevoelens van personen (Kerssemakers et al., 2009). In de Nederlandse Opiumwet wordt een verschil tussen soft en harddrugs gemaakt. Bij softdrugs worden de risico’s met betrekking tot de gezondheid minder groot geacht en komen er weinig of geen ontwenningsverschijnselen, tolerantie en afhankelijkheid voor (Nederlandse

opiumwet, 2013). Onder harddrugs, zoals XTC en heroïne, worden middelen verstaan waarbij meer kans op schade, verslaving (zowel geestelijk als lichamelijk) en

ontwenningsverschijnselen bestaan (Nederlandse Opiumwet, 2013). Iedere drug heeft zijn eigen werking op een persoon, maar door naar de algemene effecten te kijken kunnen de drugs onderverdeeld worden in drie categorieën: psychoanaleptica, psycholeptica en psychodysleptica. De middelen in de psychoanaleptica groep zorgen ervoor dat individuen meer energie krijgen en alerter zijn (Schippers & Brink, 2008). Voorbeelden van deze middelen zijn XTC, cocaïne en amfetamines. De middelen die onder de psycholeptica groep vallen hebben een tegenovergesteld effect; deze middelen zorgen voor een kalmerende werking (Schippers et al., 2008). Voorbeeld hiervan is heroïne. De middelen die tot de psychodysleptica groep behoren geven een geestverruimend of een hallucinerend effect (Schippers et al., 2008). Voorbeelden hiervan zijn marihuana, paddo’s en LSD.

Gevolgen van het gebruik van de middelen

Het roken van tabak, het drinken van alcohol en het gebruiken of misbruiken van drugs kan leiden tot vele negatieve gevolgen, zowel op geestelijk als lichamelijk gebied (Kerssemakers et al., 2008; Anderson et al., 1993; Friedman et al., 2006). Onder het misbruiken van middelen

(7)

7

wordt verstaan dat een persoon middelen veelvuldig en langdurig gebruikt, ondanks dat dit voor problemen zorgt (bijvoorbeeld op school of werk). Middelengebruik kan het gedrag (negatief) beïnvloeden. Doordat door het gebruik van alcohol remmingen wegnemen, kan er eerder agressief gedrag of ongewenst seksueel gedrag optreden (Hasselt & Wit, 2013).

Het gebruik van middelen leidt in sommige gevallen tot verslaving (Sluyter, 2009). Het regelmatige gebruik van middelen gaat dan geleidelijk over in een dwangmatig proces, waarbij een persoon niet meer kan stoppen met het gebruik en uiteindelijk verslaafd raakt. Verslaving kan gezien worden als een chronische ziekte, waarbij kenmerkende symptomen optreden zoals een mentale obsessie, dwangmatig gedrag rond het gebruik van bepaalde stoffen (zoals bijvoorbeeld drugs of alcohol) of een dwangmatige handeling (bijvoorbeeld gokken), ondanks dat dit gedrag negatieve gevolgen heeft (Sluyter, 2009). Bij verslaving betreft het zowel een psychische als lichamelijke verslaving. Met een psychische verslaving worden middelen gebruikt om een gevoel van welbevinden te bereiken. Lichamelijke verslaving uit zich doordat er na verloop van tijd steeds meer van het middel (lichamelijk) nodig is.

In de DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) spreekt men niet over verslaving maar over de afhankelijkheid van middelen wanneer drie van de zeven volgende kenmerken aanwezig zijn: gebruik van middelen gaat gepaard met gewenning, stoppen leidt tot ontwenningsverschijnselen, er wordt meer gebruikt dan men eigenlijk wil, blijven verlangen naar gebruik, veel moeite doen om middel(en) te verkrijgen, sociale contacten en het werk worden opgeofferd en ondanks dat de negatieve gevolgen bekend zijn toch blijven gebruiken (Grant, 1997). Uit het NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) onderzoek (2007-2009) blijkt dat er in Nederland 82.400 mensen verslaafd zijn aan alcohol, 810.000 aan het roken van tabak en naar schatting 29.300 aan het gebruik van cannabis.

Het belangrijkste negatieve gevolg van het roken van tabak is de schade die het de longen aanricht. Gebruik van alcohol heeft een negatief effect op de hersenen voor zowel het korte als het lange – termijn geheugen (black outs, verlies van het vermogen om nieuwe dingen te leren en een verstoord begrip van tijd en plaats) (Neiman, 1998). Bij overmatig alcoholgebruik kan ook de lever worden aangetast en uiteindelijk kan het leiden tot

schadelijke effecten voor het gehele centrale zenuwstelsel. In veel gevallen van alcoholisme wordt er ook tabak gerookt. Bij drugsgebruik heeft elke drug andere schadelijke gevolgen. Cannabis vermindert het reactie- en concentratie vermogen, veroorzaakt schade aan de

(8)

8

longen, na langdurig en intensief gebruik gaat het cognitief functioneren achteruit en kan het psychotische symptomen veroorzaken (Os et al., 2002; Henquet et al., 2005). Hepatitis en HIV komen vaker voor bij verslaafden die drugs injecteren (Bluthenhal, Lorvick, Kral, Erringer & Kahn, 1999). Harddrugs zoals XTC kunnen van invloed zijn op het cognitief functioneren, de stemming en met name het geheugen. Mogelijke gevolgen op de lange termijn zijn een vermindering van het cognitieve vermogen (onder andere het denkvermogen en geheugen), een depressie en psychische stoornissen. Ook komt er meer agressief gedrag en geweld voor wanneer er een teveel aan alcohol en drugs gebruikt is (Parker & Auerhahn, 1998). Verdere gevolgen van verslaving zijn het verwaarlozen van sociale contacten, verwaarlozen van werk, schooluitval en geïsoleerd leven.

Omvang van het gebruik ten opzichte van leeftijd en geslacht

Hoe groot is het aandeel van de bevolking dat de middelen tabak, alcohol en drugs gebruikt? Dit aantal blijkt het grootst te zijn onder jongvolwassenen, oftewel jongeren in de leeftijd van 18 tot 24 jaar, en groter bij mannen dan bij vrouwen. Dat de prevalentie van

(probleem)gebruik van alcohol en drugs het hoogst is onder jongvolwassenen blijkt onder meer uit onderzoek van Brink, Laar & Monshouwer (2010). Van een probleemgebruiker wordt gesproken wanneer een hoog drank- of drugsgebruik gepaard gaat met verschillende alcohol- of drugsgerelateerde problemen op lichamelijk, psychisch en / of sociaal gebied.

In een aantal onderzoeken komt naar voren dat er verschillen in gebruik zijn tussen mannen en vrouwen. Met betrekking tot alcohol blijkt uit onderzoek dat mannen over het algemeen meer alcohol drinken dan vrouwen en dat zij ook meer problemen met alcohol ervaren (Cooper, Frone, Mudar, Russell & Skinner, 1992). Uit het Nederlandse

bevolkingsonderzoek van Van Dijck en Knibbe naar probleemdrinken (2005) blijkt dat voor mannen in de leeftijd van 16-24 jaar de prevalentie probleemdrinker 34,1% bedraagt, waarna bij het vorderen van de leeftijd een afname volgt. In de oudste leeftijdsgroep van 55-69 jaar is de prevalentie probleemdrinker 8,1%. Voor vrouwen is de prevalentie lager dan mannen; in de leeftijd van 16-24 jaar bedraagt de prevalentie probleemdrinker 9,4% en in de oudste

leeftijdsgroep 4,2 %. Ten aanzien van het drinken van alcohol en de onthouding daarvan blijkt uit onderzoek van Wilsnack, Vogeltanz, Wilsnack & Harris (2000) dat er een klein verschil is tussen mannen en vrouwen. Bij mannen komen vaker perioden voor waarin ze teveel drinken en zij hebben vaker last van de negatieve gevolgen van het drinken van alcohol. Bij vrouwen komt het vaker voor dat zij zich geheel onthouden van het drinken van alcohol.

(9)

9

Voor wat betreft het roken van tabak leiden onderzoeken naar het verschil tussen mannen en vrouwen tot verschillende uitkomsten. Sommige onderzoeken wijzen erop dat mannen meer roken, maar uit andere onderzoeken valt af te leiden dat vrouwen meer roken (Luepker, Murray & Pirie, 1991). Andere onderzoeken wijzen tot slot uit, dat er op dit gebied geen verschil is tussen mannen en vrouwen (Cardon, Hewitt & Turner, 1995).

Met betrekking tot drugsgebruik blijkt uit onderzoek dat mannen meer gebruiken dan vrouwen (Andersson, et al, 2003). Over het algemeen gebruiken mannen meer harddrugs dan vrouwen.

Invloed van de adolescentie.

Het is interessant om te weten waarom het aantal jongeren dat deze middelen gebruikt, zo groot is. Een oorzaak kan gevonden worden in het feit dat tijdens de adolescentie, dat is de leeftijd van ca. 18 tot 27 jaar, veel veranderingen plaatsvinden op biologisch, cognitief, psychologisch en sociaal vlak (Boyd, Du & Lerner, 2010). Het is een periode waarin jongeren zich steeds meer gaan ontwikkelen. Eenmaal aangekomen in de volwassen leeftijd zijn deze ontwikkelingen meestal tot een bepaald evenwicht gekomen en blijven relatief stabiel. Deze veranderingen tijdens de adolescentie kunnen ertoe leiden dat veel jongeren de middelen gaan uitproberen (Donohew et al., 1999). Gebleken is dat veel personen die aan deze middelen verslaafd zijn, al in de vroege adolescentie begonnen zijn met het (overmatig) gebruik van alcohol of drugs (Fergusson, Howard, & Lynskey, 1996).

Gezegd kan worden dat de adolescentie een periode is waarin men meer risicogedrag vertoont en gaat experimenteren met middelen (Romer & Hennessy, 2007). Volgens Bogaerts & Dom (2005) zijn adolescenten kwetsbaarder voor het gebruik van middelen doordat hun hersenen anders functioneren dan die van volwassenen. Doordat de verschillende

hersengebieden zich bij adolescenten aan het ontwikkelen zijn en veel veranderingen plaatsvinden, neigen jongeren meer naar explorerend gedrag. Dit kan gepaard gaan met sensatiebelust gedrag (Bogaerts et al, 2005; Clayton et al., ; Martin et al., 2002). Een van de veranderingen is het emotionele gebied in de hersenen. Adolescenten bevinden zich dan tijdelijk in een risicofase, omdat het gebied voor emotionele ‘kicks’ zich al aan het ontwikkelen is, maar het gebied dat emoties moet remmen nog aan het rijpen is (Crone, 2008). Hierdoor zijn adolescenten minder in staat controle uit te oefenen op hun gedrag. Uit onderzoek is tevens gebleken dat adolescenten sneller afhankelijk zijn van het gebruik van cannabis dan volwassenen (Chen, Davies & Kandel,1997).

(10)

10

Daarnaast is er een patroon te herkennen in het gebruik van middelen. Vaak wordt er begonnen met het drinken van alcohol en het roken van tabak. Vervolgens kan worden

overgegaan op het roken van marihuana (Chen, Kandel & Yamaguchi, 1992). Een deel van de gebruikers gaat daarna over op het gebruik van harddrugs. Het gebruik van harddrugs gebeurt vaker op oudere leeftijd en een groot deel van de gebruikers heeft in een eerder stadium al ‘softdrugs’ zoals marihuana gebruikt.

Tijdens deze adolescentieperiode is het ontwikkelen van relaties met leeftijdgenoten belangrijk; het is van belang om bij een groep te horen en vriendschappen te ontwikkelen (Bauman & Fischer, 2006). In hoeverre jongeren bij een bepaalde groep horen en welke vriendschappen zij aangaan, zijn factoren die een grote invloed spelen bij het gebruik van middelen; leeftijdgenoten kunnen daarbij zowel een positieve als een negatieve rol spelen. Uit onderzoek van Perry, Sieving & Williams (2000) blijkt dat adolescenten eerder geneigd zijn alcohol te drinken wanneer zij vrienden hebben die ook alcohol drinken. Het drinken van alcohol kan namelijk een (veilig) gevoel geven om bij een groep te horen (Drug and Alcohol Rehab, 2011).

Risicofactoren die van invloed kunnen zijn op middelengebruik

Gebleken is dat verschillende factoren van invloed zijn op het gebruik, zoals: persoonlijke interacties, persoonlijkheidskenmerken (zoals gevoeligheid voor belonen of straf), stoornissen (bijvoorbeeld een depressie), gezinsstructuur en de ouders (Tieberghien & Decorte, 2010). De factoren die een rol spelen bij de beslissing om wel of niet te gebruiken kunnen ingedeeld worden in twee groepen: risicofactoren en protectieve factoren (Hawkins, Catalano & Miller, 1992). Risicofactoren zijn factoren die voor een grotere waarschijnlijkheid zorgen om

middelen te gaan gebruiken. Indien veel risicofactoren aanwezig zijn, wordt de kans groter dat men de middelen gaat misbruiken. Voorbeelden van risicofactoren zijn: een ander familielid dat middelen gebruikt, een uit elkaar gevallen gezin, een zwakke hechtingsrelatie of

communicatie met ouders, kindermishandeling, slechte schoolresultaten, spijbelen of van school gestuurd zijn, gedragsstoornis, criminaliteit, psychopathologie (vooral depressie of suïcidale gedachtes in de adolescentie), sociale deprivatie en het (overmatig) gebruik van middelen op jonge leeftijd (Lloyd, 1998).

Het is niet zo dat iedere persoon die met risicofactoren te maken heeft, ook

daadwerkelijk misbruik van middelen maakt of middelen gaat gebruiken. Er zijn namelijk ook protectieve factoren die de kans op misbruik verkleinen. Uit onderzoek van Edmonds,

(11)

11

Sumnall, McVeigh & Bellis (2005) blijken de volgende factoren juist als bescherming te dienen: ondersteunende volwassenen, leeftijdgenoten en hechte familiebanden, ouderlijke supervisie en monitoring, religieuze betrokkenheid, negatieve verwachtingen tegenover middelengebruik, hogere beginleeftijd bij het middelengebruik en hogere sociale economische status, hoge zelfwaarde, rustig temperament en hoge prestaties op school.

Niet alleen omgevingsfactoren kunnen van invloed zijn op het gebruik van middelen; uit onderzoeken blijkt dat ook genetische kwetsbaarheid voor het gebruik van middelen en vooral het misbruik ervan, een oorzaak kan zijn. Zo volgt uit onderzoek van Heath et al. (2006) dat het gebruik van alcohol wordt beïnvloed door genetische factoren. Ook andere onderzoeken wijzen uit dat gebruik en afhankelijkheid van middelen beïnvloed wordt door genetische factoren (Butelman, LaForce, Kreek & Nielsen, 2005; Stel, 2009). Dit komt doordat bepaalde genen een rol blijken te spelen bij het functioneren van het

beloningssysteem en bij het opzoeken van risicogedrag.

Motieven om de middelen te gebruiken

Niet alleen risico- en protectieve factoren kunnen van invloed zijn op het gebruik van middelen, maar ook spelen motieven een rol. Er zijn echter motieven waar personen

vatbaarder voor zijn door risico- of protectieve factoren (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.d).Volgens de motivatie theorie van Maslow (1966) onderscheidt het menselijk gedrag zich in vijf behoefteniveaus, namelijk; het niveau van primaire biologische behoefte (lichamelijk), veiligheidsbehoefte, sociale behoefte (liefde, ergens bij horen), behoefte aan erkenning en waardering en behoefte aan zelfontplooiing. De motivatie om middelen te gebruiken kan in verband worden gebracht met deze theorie.

Voor het gebruik van middelen zijn er namelijk verschillende motieven. Voorbeelden van sociale behoeften als motief zijn het krijgen van een sociale beloning, het veranderen van de stemming en het verminderen van negatieve emoties (Cooper, 1994). Bij veel gebruik van middelen gaat het lichaam om meer vragen wat uiteindelijk tot verslaving kan leiden.

Hierdoor wordt de motivatie voor het middelengebruik een biologische (lichamelijke) behoefte. Een ander motief om middelen te gebruiken is een gevoel van veiligheid, omdat ze tijdelijk voor een ontspannend gevoel zorgen. Tevens geven middelen het gevoel om bij een groep te horen oftewel een sociale behoefte of behoefte aan erkenning en waardering, bijvoorbeeld het drinken van alcohol in een kroeg met groep personen (Drug and Alcohol Rehab, 2011). De behoefte om bij een groep te horen kan tevens een risicofactor zijn, omdat

(12)

12

door groepsdruk een teveel van een middel gebruikt kan worden (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, z.d). Deze motieven zijn dus terug te vinden in de motivatietheorie van Maslow (1966). Volgens deze theorie raken mensen tevens eerder verslaafd wanneer zij het hoogste niveau (zelfontplooiing) niet kunnen bereiken.

Ook spelen de verwachtingen en de effecten van de middelen een rol om te gebruiken (Ham & Hope, 2003). De motivatie om middelen wel of niet te gebruiken bestaan uit zowel positieve als negatieve motieven. De negatieve effecten die het gebruik van middelen hebben, kunnen worden gezien als motivatie om een middel met mate of helemaal niet te gebruiken (McMahon & Jones, 1996; Jones & McMahon, 1998). Voorbeelden van positieve effecten die in onderzoeken gebruikt kunnen worden zijn het socialer voelen en gedragen, zich meer ontspannen voelen, meer plezier aan seks beleven en zich moediger voelen wanneer zij middelen gebruiken. Deze positieve effecten zijn terug te vinden in de motivatietheorie van Maslow (1966). Voorbeelden van negatieve effecten oftewel motieven om middelen niet te gebruiken zijn de cognitieve en gedragsbeperkingen, een verminderde zelfperceptie en het nemen van meer risico en het vertonen van agressiever gedrag (Fromme, Stroot, &

Kaplan,1993). Motieven om middelen niet te gebruiken kunnen worden gezien als een behoefte aan veiligheid zoals Maslow (1966) deze beschreef in zijn behoeftetheorie.

Verschillende persoonlijkheidstypen hebben verschillende motieven om middelen te gebruiken (Hasselt, 2010). Volgens de theorie van Gray zijn er twee typen persoonlijkheden: angst en impulsiviteit (Gray, 1987). Deze persoonlijkheden ontstaan door verschillende mate van gevoeligheid van twee neurologische systemen in hun respons op de omgeving. Een van deze systemen reguleert de aversieve motivatie, de ander reguleert de opwekkende motivatie. Het aversieve motivationele systeem wordt het behavioral inhibition system (BIS) genoemd en is gevoelig voor straf. Het opwekkende motivationele systeem wordt het behavioral activation system (BAS) genoemd en is gevoelig voor signalen van beloning en het ontsnappen aan straf. Deze personen zijn meer gedreven om een doel te bereiken, worden meer geprikkeld door beloningen en zijn opzoek naar sensatie. Kenmerkend voor deze personen is dus dat zij zich actief op een doel richten. Dit in tegenstelling tot personen die tot de BIS schaal behoren, deze personen handelen juist om ongemakken en ongenoegen te vermijden. Personen met een impulsieve persoonlijkheid hebben een lagere concentratie aan dopamine in de hersenen en zijn daarmee vatbaarder voor de bekrachtigende effecten van drugs (Blum et al., 2000). De typen persoonlijkheden kunnen verschillende motieven hebben om middelen wel of niet te gebruiken. Uit onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen

(13)

13

impulsieve personen en het drinken van alcohol om sensatie te beleven (Magid, McLean & Colder, 2007). Het beleven van sensatie brengt dan een beloning tot stand. Personen die gevoelig zijn voor angst hebben coping motieven (bijvoorbeeld het omgaan met stress) voor het gebruik van middelen (Novak et al., 2003).

Verschil in motieven tussen mannen en vrouwen

Er is onderzoek gedaan naar de motieven en verwachtingen ten aanzien van alcohol en de verschillen daarbij tussen mannen en vrouwen. Voorbeelden van die motieven zijn

stressreductie, depressie of het wegvluchten van negatieve gevoelens (Cooper, Frone, Russell & Mudar, 1995). Gebleken is dat mannen vaker dan vrouwen drinken om negatieve gevoelens te ontvluchten (Ratliff & Burkhart, 1984), om stress tegen te gaan (Nolen-Hoeksema & Harrell, 2002) en om een depressieve stemming te verminderen (Olenick & Chalmers, 1991). Uit ander onderzoek blijkt echter dat juist vrouwen meer drinken wanneer zij last hebben van depressies (Fillmore et al., 1997). De verwachtingen die mannen hebben ten aanzien van het drinken van alcohol blijken volgens sommige onderzoeken positiever te zijn dan die van vrouwen (Rauch & Bryant, 2002; Park & Leverson, 2002). Andere onderzoeken vonden echter geen verschil in positieve verwachtingen (Armeli, Carney, Tennen, Affleck & O’Neil, 2002). Impulsiviteit, sensatie zoeken en over minder gedragscontrole beschikken zijn vaak gerelateerd aan het gebruik van veel alcohol. Bij mannen zijn deze gedragskenmerken vaker aanwezig dan bij vrouwen (Zuckerman & Kuhlman, 2000). Door impulsiever gedrag, een grotere drang tot sensatie en een minder grote controle op het eigen gedrag ontstaat een groter risico op het (probleem)gebruik van alcohol. Het zoeken naar sensatie zonder dit gedrag af te kunnen remmen, kan een motief zijn om middelen te gebruiken. Uit onderzoek van Ray, Huang & Lin (2007) blijkt ook dat mannen gevoeliger zijn voor beloningen dan vrouwen, waarbij mannen voornamelijk gevoeliger zijn voor sociale beloningen. Verschil tussen mannen en vrouwen met betrekking tot gevoeligheid voor straf vonden zij niet in hun onderzoek. Tevens zijn mannen gevoeliger voor het zoeken naar sensatie dan vrouwen. Een mogelijke oorzaak waarom mannen gevoeliger hiervoor zijn, is een verschil in het

neurologische systeem en cognitieve vermogen (Buss, Larsen, Westen & Semmelroth, 1992). Vrouwen lijken eerder last te hebben van negatieve consequenties dan mannen. Het (mindere) drankgebruik van vrouwen kan ook te maken hebben met sociale invloeden

(Nolen-Hoeksema, 2004). Zwaar drankgebruik en de gevolgen hiervan zijn voor vrouwen minder geaccepteerd.

(14)

14

De bovengenoemde motieven kunnen ook aanwezig zijn bij het gebruik van drugs. Verslavingen lijken voor vrouwen op wat latere leeftijd te ontstaan en de duur ervan is korter dan bij mannen. Ook komen verslavingen bij mannen meer voor dan bij vrouwen. Uit onderzoek van Becker & Ming (2003) blijkt wel dat vrouwen meer moeite hebben met het stoppen van problematisch gebruik van middelen, zoals drugs. Mogelijke oorzaak is dat de hersenen van vrouwen anders reageren op stoffen, waarbij ook hormonen (oestrogene) een rol spelen (Carroll, Lynch, Roth, Morgan & Cosgrove, 2004). Murray et al. (1991) vonden echter geen verschillen voor wat betreft het stoppen met roken van tabak.

Probleemstelling

Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de verschillen tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 14-30 jaar met betrekking tot het gebruik van middelen. Het gaat hier om de middelen tabak, alcohol softdrugs en harddrugs. Niet alleen zal er onderzoek gedaan worden naar de verschillen in het gebruik van middelen, maar ook naar de achterliggende motieven.

De centrale vraag luidt hierbij als volgt: Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen

in de leeftijd van 14-30 jaar in het gebruik van middelen en hun motieven? Bij deze

hoofdvraag zijn de volgende deelvragen en hypotheses opgesteld:

- “Is er een verschil tussen mannen en vrouwen en het gebruik van tabak?”

Verwacht wordt dat er geen verschillen zijn tussen mannen en vrouwen (Cardon et al., 1995). - “Is er een verschil tussen mannen en vrouwen en het drinken van alcohol?”

Verwacht wordt dat mannen over het algemeen meer drinken dan vrouwen (Wilsnack et al., 2000)

- “Is er een verschil tussen mannen en vrouwen in het gebruik van soft en hard drugs?” Ook hier wordt verwacht dat mannen meer soft en hard drugs gebruiken dan vrouwen (Andersson et al., 2003).

- “Zijn de motieven tussen mannen en vrouwen verschillend met betrekking tot het gebruik van deze middelen?”

Verwacht wordt dat mannen en vrouwen verschillen in motieven om middelen te gebruiken, waarbij mannen positievere verwachtingen hebben te aanzien van het gebruik van middelen, meer gevoelig voor belonen en sensatiezoekend zijn (Zuckerman et al., 2000; Park et al., 2002; Ray et al., 2007).

(15)

15

door de onderlinge motieven?”

Hier zijn geen verwachtingen over te geven.

Methoden

Procedure

Voor het verzamelen van de data zijn participanten in de leeftijd van 14 t/m 30 jaar benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Participanten zijn voornamelijk door de (student) onderzoekers benaderd vanuit de kennissenkring of familieleden. Indien participanten bereid waren om mee te werken aan het onderzoek, hebben zij het toestemmingsformulier

ondertekend. Tevens zijn middelbare scholen benaderd om mee te doen aan het onderzoek. Voor tieners in de leeftijd van 14-18 jaar is een ander toestemmingsformulier ondertekend. Wanneer de toestemmingsformulieren ondertekend waren, konden de vragenlijsten ingevuld worden door de participanten. De vragenlijsten zijn op papier ingevuld en het invullen van deze vragenlijst duurde ongeveer anderhalf uur. Na een afgesproken tijd zijn de vragenlijsten door de onderzoeker opgehaald. Omdat dit onderzoek deel uitmaakt van een groter onderzoek zijn er verschillende vragenlijsten aan de participanten verstrekt, die zij op papier moesten invullen. Omdat dit onderzoek zich alleen richt op het middelengebruik van mannen en vrouwen en motieven, zijn maar een aantal van deze vragenlijsten gebruikt.

De ingevulde vragenlijsten zijn door de onderzoeker in een spss file ingevoerd en geanonimiseerd.

Proefpersonen

De totale steekproef van het onderzoek bestond uit 724 personen, waarvan 514 personen alle informatie voor het huidige onderzoek hebben aangeleverd.Van deze 514 personen zijn er 199 (38,8 %) mannen en 315 (61,2 %) vrouwen. De leeftijd van de respondenten ligt tussen de 14 en 30 jaar waarbij de gemiddelde leeftijd 21.80 jaar is met een standaarddeviatie van 2.8. Er zijn 434 (84.3 %) personen die in Nederland geboren. De overige 80 (15,7 %) hadden verschillende etnische achtergronden, te weten Marokkaans 12 (2,3%), Turks 17 (3,2%), Surinaams 16 (3,2%), Antilliaans 5 (1,0%) en 30 (6,0%) heeft een andere etnische

achtergrond. Wanneer er gekeken wordt naar het hoogst behaalde opleidingsniveau is hier een ongelijke verdeling te zien, waarbij 71 (13,8 %) lager beroepsonderwijs heeft gehad, 152

(16)

16

(29,5 %) voortgezet onderwijs tweede trap, 286 (55,6 %) een hoger beroeps onderwijs en 5 (1,1 %) een andere of geen opleidingsvorm.

Meetinstrumenten

Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van vragenlijsten met betrekking tot het gebruik van tabak, alcohol en drugs. Ook zijn de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en is de vragenlijst BISBAS gebruikt. Met deze vragenlijsten zullen motieven voor het gebruik van middelen onderzocht worden.

Middelengebruik. Voor het gebruik van middelen zijn vragenlijsten over roken, alcohol

en drugs afgenomen, welke gebaseerd zijn op de Generation R en TRAILS (Jaddoe et al., 2006 & Creemers et al., 2011). Deze vragenlijsten gingen voornamelijk over het verloop en gebruik van de middelen. De vragenlijst met betrekking tot roken bestond uit 15 vragen, de vragenlijsten over alcohol bestond uit 25 vragen en die van het recreationeel drugsgebruik uit 19 vragen. Enkele voorbeeldvragen zijn: “Heeft u wel eens gerookt, ook al was het maar één

sigaret of een paar trekjes?”, “Hoeveel glazen alcohol drinkt u gemiddeld op een dag in het weekend? “ en “Hoe oud was u toen u voor het eerst wiet of hasj probeerde?”. Per vraag

verschilde hetaantal meerkeuze antwoorden en waren er enkele open vragen. De

betrouwbaarheid en validiteit van deze vragenlijst is gezien de recente ontwikkeling van het instrument nog niet vastgesteld.

Motivatie tot middelengebruik. Om de motivatie van het gebruik van middelen te

meten is de Vragenlijst Effecten Middelengebruik gebruikt. De Vragenlijst Effecten

Middelengebruik is gebaseerd op de CEOA vragenlijst (Comprehensive Effects Of Alcohol) (Fromme, Stroot, & Kaplan,1993). Hiervan is bekend dat de interne consistentie, temporele stabiliteit en de construct validiteit adequaat zijn (Fromme, Stroot & Kaplan, 1993). De Vragenlijst Effecten Middelengebruik is verdeeld in positieve factoren (Sociability, Sexuality, Tension Reduction, en Liquid Courage) en negatieve factoren (Cognitive and Behavioral Impairment, Self Perception en Risk and Aggression). In dit onderzoek worden de losse subschalen gebruikt. Participanten kunnen zelf een middel in gedachte nemen bij het invullen van de vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 38 stellingen bestaande uit twee delen. Enkele voorbeelden van de stellingen zijn: “Ik zal me gezellig gedragen”, “Ik zou risico’s nemen” of

“Ik zou agressief reageren”. Elk eerste deel van de stelling is “Na het nemen van de drug zal

ik dit effect bereiken” gevolgd door een vierpunts Likertschaal met als

(17)

17

van de stelling is “Dit effect van de drug vind ik”, gevolgd door een vijfpunts Likertschaal met de antwoordmogelijkheden: Zeer slecht/ Enigszins slecht/ Niet goed, niet slecht/ Enigszins goed of Zeer goed.

Belonen en straf. Een andere motivatie voor het gebruik van middelen kan straf of

beloning zijn, waarvoor de BISBAS vragenlijst is afgenomen. De BISBAS (Behavioral Inhibition Scale/ Behavioral Activation Scale) vragenlijst is ontwikkeld door Carver & White (1994) op basis van Gray’s theorie van hersenfuncties en gedrag. De BISBAS vragenlijst bestaat uit 24 items met Likert schalen van Helemaal mee oneens/ Beetje mee oneens/ Beetje mee eens en Helemaal mee eens. Enkele voorbeelden van een van de items zijn: “Als ik iets

doe, wil ik er graag mee doorgaan”, “Ik voel me bezorgd of overstuur als ik denk of weet dat iemand boos op mij is” of “Ik verlang naar spanning en sensatie”. De BIS schalen bestaan

uit 7 items waarvan er twee omgepoold gescoord worden. BIS remt gedrag af door middel van straf. Tevens houdt het de mate van gevoeligheid voor straf en vermindering van beloning in. BAS brengt gedrag op gang door de invloed van beloning (Carver et al., 1994). De BAS schalen worden onderverdeeld in drie subschalen: BAS Drive (4 items), BAS Fun Seeking (4 items) en BAS Reward Responsiveness (5 items). Met BAS Drive wordt de gedrevenheid bedoeld, Bas Fun Seeking staat voor het zoeken naar sensatie en met BAS Reward

Responsiveness wordt de beloningsgevoeligheid aangeduid. De overige items zijn fillers. Bij deze vragenlijst zijn de betrouwbaarheid, de interne consistentie en de validiteit voldoende (Franken, Murris & Rassin, 2005).

Statistische analyse

Voor het gebruik in middelen is er de algemene vragenlijst afgenomen. Vanuit deze vragenlijsten zijn de middelen als volgt geoperationaliseerd:

- Roken = Aantal sigaretten, sigaren of sjekkies (ge)rookt gemiddeld per dag.

- Alcohol per week = (aantal dagen door de week * aantal units per keer) + (aantal dagen in het weekend*aantal units per keer).

- Softdrugs (Cannabis/Marihuana) = Aantal keren ooit gebruikt.

- Harddrugs (XTC, Cocaïne, Speed, Heroïne) = Aantal keren ooit gebruikt.

Voor de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en BISBAS schalen zijn de scores van de items op de subschaal opgeteld tot een somscore.

Om het verschil in gebruik van de middelen tussen mannen en vrouwen te toetsen zal voor elke middel apart een ANOVA gebruikt worden. Geslacht is hierbij de onafhankelijke

(18)

18

variabele en de bovengenoemde middelen zijn de afhankelijke variabelen.

Voor het verschil in motieven tussen mannen en vrouwen zijn de vragenlijsten Vragenlijst Effecten Middelengebruik en BISBAS gebruikt. De Vragenlijst Effecten Middelengebruik zal met behulp van MANOVA geanalyseerd worden. Hierbij zal met een MANOVA het verschil tussen mannen en vrouwen op motieven worden getoetst, wat als voordeel heeft dat de toets rekening houdt met de invloed die de motieven op elkaar kunnen hebben. Als eerst zal een MANOVA voor de subschalen van de positieve effecten worden gedaan en vervolgens voor de negatieve effecten. Een ANOVA wordt voor de totale schaal van de positieve effecten en totale schaal negatieve effecten gebruikt. Bij de BISBAS worden de BAS schalen met een MANOVA geanalyseerd, waarbij het verschil tussen mannen en vrouwen op de BAS schalen worden getoetst. De BIS schaal zal met een ANOVA getoetst worden, waarbij het verschil tussen mannen en vrouwen op de bis schaal getoetst wordt. Voor Vragenlijst Effecten Middelengebruik en de BISBAS zijn de subschalen de afhankelijke variabelen en is geslacht de onafhankelijke variabele.

Indien er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in het gebruik van middelen en motieven en er een correlatie is tussen de middelen en motieven, zullen per middel

ANCOVA’s gebruikt worden.Er zal worden aangetoond of de motieven het verschil tussen mannen en vrouwen op het gebruik van een middel verklaren. Hierbij is geslacht de

onafhankelijke variabele, zijn de middelen tabak, alcohol, softdrugs of harddrugs de afhankelijke variabelen en zijn de covariaten de subschalen van de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en BISBAS (oftewel de motieven). Bij elke analyse is een significantie niveau aangehouden van α = 0.05.

Resultaten

Beschrijvende analyse

Bij de statische analyse is er allereerst gecontroleerd op missende waarden en uitbijters, waarbij een enkele uitbijter verwijderd is en missende waarden listwise uit de analyse gehouden zijn. De verdelingen van de afhankelijke variabelen tabak, alcohol, softdrugs en harddrugs waren scheef naar rechts. Daarom is er een Log + 1 transformatie op alle middelen toegepast. Na deze transformatie zijn de verdelingen normaal verdeeld. In tabellen worden dan ook de logtransformaties van de middelen weergegeven. De verdelingen van de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en BISBAS zijn niet getransformeerd, omdat deze normaal verdeeld waren. Opgemerkt moet worden dat de kurtosis bij mannen en vrouwen op

(19)

19

harddrugs boven de drie is. De onafhankelijke variabele geslacht is ietswat scheef verdeeld t(513) = 65.50, p > 0.001. In de tabellen 1 t/m 3 zijn de beschrijvende variabelen

weergegeven.

Tabel 1

Beschrijvende tabel van mannen en vrouwen op middelengebruik.

Geslacht Middel Min Max M SD Skewness Kurtosis

Vrouw Tabak 0.00 3.18 0.74 1.02 1.09 -0.25 (n=315) Alcohol 1.10 4.23 2.37 0.79 -0.32 -0.90 Softdrugs 0.00 7.31 0.98 1.34 1.60 2.84 Harddrugs 0.00 5.04 0.35 0.88 2.93 8.82 Man Roken 0.00 3.26 1.02 1.19 0.60 -1.31 (n=199) Alcohol 1.10 4.33 2.78 0.83 -0.61 -0.34 Softdrugs 0.00 8.52 2.37 2.50 0.77 -0.64 Harddrugs 0.00 6.91 0.91 1.48 1.87 3.42

In Tabel 1 is het middelengebruik per geslacht weergegeven. Hieruit blijkt dat elke respondent weleens alcohol gedronken heeft. Roken van tabak, softdrugs en harddrugs is niet door

iedereen gebruikt. Uit de geobserveerde scores is te zien dat mannen op elk middel hoger scoren dan vrouwen.

(20)

20

Tabel 2

Gemiddelde scores op de Vragenlijst Effecten Middelengebruik (effect)

Schaal M SD Skewness Kurtosis Vrouw

(n=315)

Man (n=199

Vrouw Man Vrouw Man Vrouw Man

Sociability 20.48 20.92 6.54 6.21 -1.12 -1.20 1.75 2.21 Sexuality 8.34 8.34 3.54 3.27 -0.22 0.42 0.37 -0.45 Tension Reduction 6.97 7.81 2.64 2.60 -0.54 -0.74 0.48 0.98 Liquid Courage 10.38 10.44 4.11 3.66 -0.51 -0.79 0.56 1.00 Self Perception 6.33 7.17 3.65 3.62 0.28 0.23 -0.20 -0.04 Cognitive and Behavioral

Impairment

11.93 13.37 7.36 6.99 0.77 0.47 0.73 0.68

Risk and Agression 7.43 8.45 4.38 4.36 0.56 0.03 0.20 -0.38 Total Positive Factors 46.16 47.51 14.89 13.24 -0.96 -1.29 1.79 2.70 Total Negative Factors 25.69 28.92 14.22 13.69 0.65 0.27 0.62 0.18

In Tabel 2 zijn de motieven per geslacht weergegeven. Uit de geobserveerde scores blijkt dat mannen op elk motief hoger scoren dan vrouwen. Alleen op het motief Sexuality is er sprake van een gelijke score.

(21)

21

Tabel 3

Gemiddelde (schaal) scores op de BISBAS.

Geslacht BISBAS M SD Skewness Kurtosis

Vrouw BAS_DRIVE 10.88 2.27 -0.18 0.00 (n=315) BAS_FS 11.02 1.92 -0.12 -0.18 BAS_RR 17.05 1.92 -0.70 0.92 BIS 21.46 3.34 -0.47 0.21 Man BAS_DRIVE 11.35 2.24 -0.07 -0.08 (n=199) BAS_FS 11.60 2.05 -0.03 -0.30 BAS_RR 16.69 2.14 -0.98 3.35 BIS 18.46 4.11 -0.79 3.97

In Tabel 3 zijn de motieven op de BISBAS per geslacht weergegeven. Uit de geobserveerde scores is te zien dat mannen hoger dan vrouwen scoren op BAS Drive en BAS Fun Seeking. Vrouwen scoren hoger op BAS Reward Responsiveness en de BIS. De kurtosis bij mannen op de BIS is boven de drie.

Hypothese toetsing

De hoofdvraag van dit onderzoek is “Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 14-30 jaar in het gebruik van middelen en hun motieven?” Voor het analyseren van de eerste drie hypothesen is gebruik gemaakt van ANOVA’s. Opgemerkt moet worden dat hierbij de aanname gelijkheid van variantie bij deze ANOVA toetsen geschonden is. De grootste standaarddeviatie van de afhankelijke variabelen is ongeveer 2.4 keer zo groot als de kleinste.Bij mannen is de spreiding onderling groter dan bij vrouwen. Ondanks het feit dat de aanname lichtelijk geschonden is, is de ANOVA toets toch gebruikt.

Hypothese 1

Er is met een ANOVA getoetst of er een verschil tussen mannen en vrouwen is met betrekking tot roken. Mannen roken significant meer dan vrouwen F(1,512) = 1,187, p = 0.01, ηp2 = 002. Voor de gemiddelden zie Tabel 1.

(22)

22

Hypothese 2

Met een ANOVA is getoetst of er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen en alcohol gebruik. Er is een significant verschil, waarbij mannen significant meer alcohol drinken dan vrouwen F(1,512) = 0.664, p < 0.001, ηp2 = 0.06. Voor de gemiddelden zie Tabel 1.

Hypothese 3

Voor het verschil in gebruik met betrekking tot softdrugs en harddrugs tussen mannen en vrouwen is een ANOVA gebruikt. Er is een significant verschil waarbij mannen voor zowel softdrugs als voor harddrugs mannen meer dan vrouwen gebruiken.

Voor softdrugs: F(1,512) = 67.40, p < 0.001 en voor harddrugs F(1,512) = 29.88, p < 0.001, ηp2 = 0.12. Voor de gemiddelden zie Tabel 1.

Hypothese 4

Om verschillen in motieven tussen mannen en vrouwen te toetsen is een MANOVA gebruikt. Hierbij gaat het om de Vragenlijst Effecten Middelengebruik en de BISBAS schalen.

Opgemerkt moet worden dat de aanname voor gelijkheid van varianties geschonden is voor de MANOVA van de positieve effecten van de Vragenlijst Effecten Middelengebruik. De

grootste standaarddeviatie is 2.6 keer zo groot als de kleinste. Ondanks dat de aanname lichtelijk geschonden is, is de MANOVA toets toch gebruikt.

Voor de Vragenlijst Effecten Middelengebruik is eerst een MANOVA uitgevoerd voor de subschalen van de positieve effecten. De WilksLambda voor de schalen Sociability,

Sexuality, Tension Reduction en Liquid Courage = 0.96, F(2,513) = 3.93, p = 0.002, ηp2 = 0.03. Dit betekent dat er sprake is van een significante beïnvloeding tussen geslacht op één en/of meerdere van de motieven van de vragenlijst. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen op Sociability (F(2,513) = 0.58, p = 0.445), Sexuality (F(2,513) = 0.01, p = 0.98) en Liquid Courage (F(2,513) = 0.32, p = 0.28). Mannen scoren hoger dan vrouwen op Tension

Reduction (F(2,513) = 12.55, p < 0.001).Dit betekent dat mannen meer ontspannen worden dan vrouwen wanneer zij middelen gebruiken. Voor de gemiddelden zie tabel 2.Het totale positieve effect berekent met een ANOVA is F(1,512) = 1.10, p = 0.30, ηp2 = 0.01, waarbij er geen verschil is tussen mannen en vrouwen.

Vervolgens is een MANOVA uitgevoerd voor de subschalen van de negatieve effecten op de Vragenlijst Effecten Middelengebruik. De WilksLamba voor de subschalen Cognitive and Behavioral Impairment, Self Perception en Risk and Aggression = 0.99, F(2,513) = 2.52,

(23)

23

p = 0.05, ηp2 = 0.02. Dit betekent dat er ergens een verschil is tussen mannen en vrouwen op motieven. Mannen scoren significant hoger op Cognitive and Behavioral Impairment (F(2,513) = 4.82, p = 0.02), Self Perception (F(2,513) = 6.50, p = 0.01) en Risk and

Aggression (F(2,513) = 6.58, p = 0.01) dan vrouwen.Het totale negatieve effect berekent met een ANOVA is F(1,512) = 6.72, p = 0.01, ηp2 = 0.01, waarbij mannen hoger scoren dan

vrouwen. Mannen verwachten dus meer cognitieve en gedragsmatige beperkingen, verminderde zelf perceptie en meer risico en agressie dan vrouwen wanneer zij middelen gebruiken.

Voor de BAS schalen is een MANOVA toets gebruikt en voor de Bis schaal een

ANOVA. De WilksLamba voor de BAS schalen = 0.95, F(2,513) = 8.99, p < 0.001, ηp2 = 0.05. Dit betekent dat er sprake is van een significante beïnvloeding tussen geslacht op één en/of meerdere van de motieven van de vragenlijst. Mannen scoren hoger dan vrouwen op BAS Drive (F(2,513) = 5.321, p = 0.02) en BAS Fun Seeking (F(2,513) = 10.83, p < 0.001). Op BAS Reward Responsiveness (F(2,513) = 3.92, p = 0.05) scoren vrouwen hoger dan mannen. Dit betekent dat mannen meer sensatiezoekend en gedreven zijn en vrouwen meer gevoelig voor beloningen zijn. Op de BIS scoren vrouwen hoger dan mannen (F(1,512) = 82.33, p < 0.001), ηp2 = 0.14. Dit houdt in dat vrouwen meer gevoelig zijn voor straf en hun gedrag meer reguleren.

Hypothese 5

Ten slotte wordt er in dit onderzoek gekeken of de gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen verklaard worden door hun motieven.

Voor het uitvoeren van de ANCOVA moet aan enkele voorwaarden gedaan worden. Uit de ANOVA’s blijkt dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het middelengebruik van tabak, alcohol, softdrugs en harddrugs. Tevens zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen in motieven. De middelen moeten correleren met de motieven waarin er een verschil is tussen mannen en vrouwen. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan bestaat er een mogelijkheid dat het motief de mate van gebruik van een middel covarieert en het verschil tussen mannen en vrouwen op het gebruik van een middel verklaard.Het gaat hierbij om de covariaten Tension Reduction, Risk and Agression, Self Perception, BAS Drive, BAS Fun Seeking, BAS Reward Responsiveness en BIS, omdat deze verschillen tussen mannen en vrouwen en significant correleren met een middel.

(24)

24

motieven en de afhankelijke variabelen van middelengebruik. In Tabel 4 zijn de correlaties van de middelen en motieven weergegeven, waarbij een verschil tussen mannen en vrouwen aanwezig is. Wat opvalt is dat de correlaties over het algemeen niet heel hoog zijn (meestal lager dan 0.5), maar veelal wel significant zijn.

Om te kijken of er nog steeds een significant verschil is tussen mannen en vrouwen in middelengebruik dient gecontroleerd te worden op motieven op de ‘Vragenlijst Effecten Middelengebruik en BISBAS.

Uit de eerste analyse blijkt dat het verschil in tabak tussen mannen en vrouwen niet meer significant is F(1,505) = 0.53, p = 0.47, ηp2 = 0.01. Hierbij zijn de covariaten Tension Reduction en Cognitive and Behavioral Impairment niet in de analyse meegenomen, omdat deze niet aan de aanname homogeniteit van de regressielijnen voldeden. Verschil in

alcoholgebruik tussen man en vrouw blijft significant, ook als gecontroleerd wordt voor motieven, namelijk: F(2,504) = 12.88, p < 0.001, ηp2 = 0.03. Hierbij zijn alle covariaten in de analyse meegenomen. Voor softdrugs blijft het verschil tussen mannen en vrouwen ook significant (F(2,506) = 50.97, p < 0.001, ηp2 = 0.09). Hierbij zijn de covariaten Tension Reduction, Cognitive and Behavioral Impairment en BAS Fun Seeking niet in de analyse meengenomen, omdat deze niet aan de aanname homogeniteit van de regressielijn voldeden. Tevens blijft het verschil tussen mannen en vrouwen voor harddrugs significant (F(2,504) = 16.09, p < 0.001, ηp2 = 0.31). Alle covariaten zijn in deze analyse meegenomen. Bij tabak is het verschil tussen mannen en vrouwen verdwenen als de motieven als covariaten worden toegevoegd. Het verschil wordt dus verklaard door de motieven.

(25)

25

Tabel 4

Correlaties tussen de middelen en motieven

Geslacht Tabak Alcohol Sofdrugs Harddrugs Tension Reduction ,155** ,226** ,209** ,290** ,180** Cognitive and behavioural Impairment ,097* ,229** ,140** ,195** ,192** Self Perception ,112* ,149** ,104** ,170** ,167** Risk and Agression ,113* ,215** ,134** ,215** ,200**- BAS_Drive ,101* ,139** -,003 ,117** ,098* BAS _FS ,144* ,202** ,256** ,299** ,268** BAS_RR -,087* -,022** ,028 ,021 ,013 BIS -,372** -,176** -191** -,149** -,110*

**. Correlatie is significant bij 0.01 level (twee zijdig). *. Correlatie is significant bij 0.05 level (twee zijdig).

(26)

26 Conclusie en discussie

Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 14-30 jaar in het gebruik van middelen en de motieven die hierbij een rol spelen. Onder middelengebruik wordt verstaan het gebruik van tabak, alcohol, softdrugs en harddrugs. Per middel is geanalyseerd of er een verschil is tussen mannen en vrouwen in de hoeveelheid van het gebruik van de middelen. Daarnaast is onderzocht of mannen en vrouwen verschillen in motieven om middelen te gebruiken. Tot slot is onderzocht of verschillen in middelengebruik verklaard kunnen worden door deze onderliggende motieven.

Deelvragen.

De eerste deelvraag richtte zich op de verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het roken van tabak. Er werd verwacht dat er geen significante verschillen waren in de hoeveelheid die mannen en vrouwen gemiddeld roken op een dag (Luepker et al., 1991). Een significant verschil bleek er wel te zijn, waarbij mannen hoger scoorden op het roken van tabak dan vrouwen. Dit houdt in dat mannen gemiddeld meer tabak roken op een dag dan vrouwen.

De tweede deelvraag stelde of er verschillen tussen mannen en vrouwen zijn in de hoeveelheid alcohol die zij gemiddeld drinken per week. Er werd verwacht dat mannen meer alcohol drinken dan vrouwen (Wilsnack et al., 2000). Het verschil bleek significant, waarbij mannen hoger scoorden op alcohol dan vrouwen. Dit betekent dat mannen inderdaad

gemiddeld meer alcohol per week drinken dan vrouwen.

De derde deelvraag ging in op het verschil in gebruik tussen mannen en vrouwen bij het gebruik van softdrugs en harddrugs. De verwachting was dat mannen meer gebruik maken van zowel softdrugs als harddrugs (Andersson et al., 2003). Uit de resultaten blijkt dat

mannen significant hoger scoren op het gebruik van zowel softdrugs als harddrugs dan vrouwen. Mannen gebruiken dus meer softdrugs en meer harddrugs dan vrouwen.

Bij de laatste deelvraag is onderzocht of er verschillen zijn in motieven tussen mannen en vrouwen. Verwacht werd dat er verschillen in motieven zijn, waarbij mannen meer

sensatiezoekend zijn dan vrouwen en vrouwen meer strafgevoelig zijn (Zuckerman et al., 2000; Park et al., 2002; Ray et al., 2007). Voor de Vragenlijst Effecten Middelengebruik zijn de volgende motieven onderzocht: Sociability, Sexuality, Tension Reduction, Liquid Courage, Cognitive and Behavioral Impairment, Self Perception en Risk and Aggression. Significante verschillen zijn gevonden voor de motieven Tension Reduction, Cognitive and Behavioral

(27)

27

Impairment, Self Perception, Risk and Aggression en het totale negatieve effect, waarbij mannen hoger scoorden dan vrouwen. Mannen gebruiken middelen dus meer om te ontspannen dan vrouwen. Tevens verwachten mannen meer cognitieve- en

gedragsbeperkingen, verminderde zelf perceptie en meer risico en agressie dan vrouwen wanneer zij middelen gebruiken. De volgende motieven op de BISBAS die onderzocht zijn: BAS Drive, BAS Fun Seeking, BAS Reward Responsiveness en de BIS. Hier zijn

significante verschillen gevonden, waarbij mannen hoger scoren dan vrouwen op BAS Drive en BAS Fun Seeking. Op BAS Reward Responsiveness en de BIS scoren vrouwen hoger dan mannen. Dit betekent dat mannen meer sensatiezoekend zijn en meer moeite doen om hun doel te bereiken. Vrouwen zijn gevoeliger voor straf en beloning en kunnen hun gedrag beter reguleren. De motieven dat mannen meer sensatiezoekend zijn en vrouwen strafgevoeliger komen overeen met de verwachtingen. De gevonden verschillen in motieven kunnen mogelijk een biologische oorzaak hebben.

Als laatste is de vraag gesteld of de gevonden verschillen in middelengebruik verklaard kunnen worden door de verschillen in motieven. Hier waren geen verwachtingen over te geven. Uit de resultaten blijkt dat de onderliggende motieven Risk and Agression, Self Perception, BAS Drive, BAS Fun Seeking, BAS Reward Responsiveness en BIS voor het roken van tabak het verschil in middelengebruik tussen mannen en vrouwen verklaren. Uit het onderzoek blijkt dus dat mannen meer middelen gebruiken dan vrouwen. Tevens hebben mannen en vrouwen verschillende motieven om middelen te gebruiken.

Verschillen in het roken van tabak.

Niet in alle onderzoeken wordt gevonden dat mannen meer tabak roken dan vrouwen of dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen in het roken van tabak (Luepker et al, 1991; Cardon et al., 1995). Een mogelijke verklaring dat in dit onderzoek wel een verschil gevonden is, waarbij mannen meer tabak roken, is een verschil in steekproef. In het onderzoek van Luepker et al. (1991) was de gemiddelde leeftijd jonger en waren er meer vrouwelijke dan mannelijke respondenten. Bij het gebruik van tabak wordt het verschil in gebruik tussen mannen en vrouwen verklaard door de onderliggende motieven. Gebleken is dat mannen vaker dan vrouwen gezondheidsproblemen (en sterftegevallen) ondervinden door het gebruik van middelen, bijvoorbeeld het roken van tabak veroorzaakt longziekten (Trimbos Instituut, 2013). Deze cijfers kunnen mogelijk reflecteren dat mannen inderdaad minder strafgevoelig

(28)

28

zijn als het gaat om roken, omdat zij zich minder aantrekken van de mogelijk dodelijke gevolgen.

Verschillen in alcoholgebruik.

In onderzoeken komt regelmatig naar voren dat mannen meer alcohol drinken dan vrouwen (Wilsnack et al., 2000; Cooper et al., 1992). Ondanks dat het verschil in alcoholgebruik tussen mannen en vrouwen in dit onderzoek niet verklaard wordt door onderliggende motieven, kunnen er mogelijk andere oorzaken een rol spelen. Uit onderzoeken blijkt dat het minder hoge drankgebruik van vrouwen ook te maken kan hebben met sociale invloeden. Bij vrouwen wordt het drinken van (een teveel aan) alcohol minder sociaal geaccepteerd dan bij mannen (Nolen-Hoeksema, 2004). Tevens is er een lichamelijk verschil. Vrouwen zijn sneller en meer onder invloed van een zelfde hoeveelheid alcohol dan mannen. Daarbij ondervinden vrouwen lichamelijke en cognitieve beperkingen al bij minder gebruik van alcohol dan bij mannen (Nolen-Hoeksema, 2004). Deze aspecten vormen mogelijk de verklaring voor het feit dat uit onderzoeken blijkt dat mannen meer alcohol drinken dan vrouwen.

Verschil in gebruik van soft- en harddrugs.

Ook voor het gebruik van soft- en harddrugs zijn de onderliggende motieven geen verklaring voor het verschil in gebruik tussen mannen en vrouwen. Mannen zijn meer op zoek naar sensatie en dit zou voornamelijk bij meer (harddrugs) gebruik een oorzaak zijn. Het gebruik van drugs brengt namelijk vele (geestelijke en lichamelijke) gevolgen met zich mee. Hoewel deze motieven in dit onderzoek niet het sekseverschil ten aanzien van het gebruik van drugs verklaren, is er mogelijk een andere oorzaak. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen sneller afhankelijk lijken te worden van drugs dan mannen (Lynch, Roth & Carroll, 2002). Mogelijk spelen hier, net als bij alcoholgebruik, de sociale acceptatie een rol. Gebruik van drugs en met name afhankelijkheid van drugs wordt mogelijk voor vrouwen minder geaccepteerd. Tevens speelt ook hier wellicht het verschil in lichaamsbouw tussen mannen en vrouwen een rol, waarbij vrouwen sneller onder invloed van drugs raken, wat beperkingen met zich mee

brengt. In dit onderzoek is gebleken dat aanzienlijk meer mannen weleens (hard)drugs hebben gebruikt dan vrouwen en dit is ook uit ander onderzoek gebleken (Nationaal Prevalentie Onderzoek Middelengebruik, 2009). Met name harddrugs wordt sociaal minder geaccepteerd en kan een grotere impact op het lichaam hebben. Dit kan mogelijk het verschil tussen mannen en vrouwen in gebruik van soft- en harddrugs verklaren.

(29)

29

Verschil tussen mannen en vrouwen op alle middelen.

Opvallend is dat mannen meer negatieve effecten verwachten voor het gebruik van middelen, maar daarentegen gebruiken zij wel meer middelen dan vrouwen. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat mannen minder goed in staat zijn om hun gedrag te reguleren en impulsiever middelen gebruiken. Vrouwen zijn hiertoe beter in staat en strafgevoeliger (Harlan,

Kochanska, & Murray 2002; Jorm et al, 1998). Tevens kan een ander motief van invloed zijn om middelen desondanks wel te gebruiken, bijvoorbeeld het zoeken naar sensatie.

Maatschappelijk belang.

Wanneer er gekeken wordt naar het aantal verslaafden ligt dit getal hoger bij mannen dan vrouwen (NEMESIS, 2007-2009). De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk een bijdrage bieden aan preventie of het behandelen van (overmatig) gebruik van middelen. Het gebleken verschil in motivatie ten aanzien van het gebruik tussen mannen en vrouwen kan aanleiding zijn om preventie en behandeling aan het geslacht aan te passen. Een voorbeeld hierbij is om bij mannen die middelen gebruiken vanwege het zoeken naar sensatie, een gezondere sensationele prikkel aan te bieden, zoals een extreme sport. Doordat de strafgevoeligheid lager is dan bij vrouwen kan het minder zinvol zijn om mannen het middelengebruik te verbieden of af te raden en is het beter om een passend alternatief te bieden waaruit zij voldoening kunnen halen. Belangrijk is dus om meer onderzoek naar motieven te doen.

Beperkingen en sterke kanten.

Het onderzoek heeft enkele beperkingen. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter

onderzoek, waarbij veel vragenlijsten uitgedeeld zijn aan de participanten. Mogelijk kan deze hoeveelheid ervoor gezorgd hebben dat participanten halverwege de vragenlijsten minder gemotiveerd raakten om deze zorgvuldig in te vullen. Een groot deel van de vragenlijsten is uitgedeeld aan vrienden en kennissen door studenten van dezelfde opleiding. Er zou dus sprake kunnen zijn ‘eenzelfde’ steekproef, hetgeen de generaliseerbaarheid zou kunnen verminderen. Een ander minpunt in dit onderzoek vormen de vragen over de middelen softdrugs en harddrugs. In de vragenlijst wordt gevraagd naar een hoeveelheid die gedurende het hele leven gebruikt is. Voor participanten die regelmatig en/of al meerdere jaren soft- en/of harddrugs gebruiken is deze vraag niet nauwkeurig te beantwoorden. De

(30)

30

gebruik van middelen te krijgen zou een longitudinaal onderzoek meer geschikt zijn, waarbij participanten een logboek bij moeten houden over hun gebruik. De sterke kanten van het onderzoek zijn onder meer het grote aantal participanten wat de betrouwbaarheid ten goede komt. Tevens zijn de gebruikte vragenlijsten voldoende betrouwbaar en valide. Daarnaast is in dit onderzoek het gebruik van verschillende middelen onderzocht hetgeen niet altijd in andere onderzoeken is gebeurd. Hiermee wordt globaal een beter beeld verkregen van het gebruik van middelen.

Conclusie.

Concluderend blijkt na onderzoek van de hoofdvraag van dit onderzoek, te weten “Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen in de leeftijd van 14-30 jaar in het gebruik van middelen en hun motieven?” dat er verschillen zijn in het gebruik van tabak, alcohol, softdrugs en harddrugs. Mannen gebruiken meer middelen dan vrouwen. Daarnaast blijkt dat mannen en vrouwen verschillen in hun motieven. Mannen zijn meer sensatiezoekend en meer gedreven dan vrouwen en vrouwen zijn gevoeliger voor straf. Alleen de onderliggende motieven bij het roken van tabak verklaren het sekseverschil. Uit onderzoeken blijkt dat er meer mannen verslaafd zijn aan middelen dan vrouwen. Mogelijk zou er bij de preventie en/of behandeling van overmatig middelengebruik rekening gehouden kunnen worden met de motieven om het gebruik te verminderen. Daarom is het van belang om meer onderzoek te verrichten naar het verschil in motieven voor het gebruik van middelen tussen mannen en vrouwen.

(31)

31 Literatuurlijst:

Alberg, A.J. (2008). Cigarette smoking: health effects and control strategies. Drugs Today

(Barc), 44 (12), 895-904.

Andersson, B., Hibell, B., Beck, F., Choquet, M., Kokkevi, A., Fotiou, A., Molinaro, S., Nociar, A., Sieroslawiski, J., & Trapencieris, M. (2003). Alcohol and Drug Use Among

European 17–18 Year Old Students: Data from the Espad Project. Sweden:

Modintryckoffset.

Anderson, P. Cremona, A. Paton, A. Turner, C., & Wallace, P. (1993). The Risk of Alcohol. Addiction, 88 (11), 1493-1508.

Armeli, S., Carney, M. A., Tennen, H., Affleck, G., & O’Neil, T. (2000). Stress and alcohol use: A daily process examination of the stressor-vulnerability model. Journal of

Personality and Social Psychology, 78 , 979–994.

Bahr, S.J. & Maughan, S.L. (1998). Family, Religiosity, and the Risk of Adolescent Drug Use. Journal of Marriage and the Family, 60, 979–992.

Babor T, Rehm J. & Room R. (2005). Alcohol and public health. Lancet 2005, 365, 519-530. Becker, J. B., & Ming, H. (2008). Sex Differences in Drug Abuse. Frontiers in

Neuroendocrinology, 29 (1), 36-47.

Benowitz, N.L. (1992). Cigarette smoking and nicotine addiction. Medical Clinics of North

America, 76, 415-437.

Bogaerts, J., & Dom, G. (2005). Middelengebruik en -Misbruik bij Adolescenten. In Centrum. Voor beroepsvol-making in de rechten, Jongeren & drugs (pp. 37-57). Antwerpen - Oxford: Intersentia.

Blum, K., Braverman, E.R, Holder, J.M., Lubar, J.F., Monastra, V.J., Miller, D., Lubar, J.O., Chen, T.J. & Comings, D.E. (2000). Reward deficiency syndrome: a biogenetic model for the diagnosis and treatment of impulsive, addictive, and compulsive behaviours,

Journal of Psychoactive Drugs, 32, 1–68.

Bluthenhal, R.N., Lorvick, J., Kral, A.H., Erringer, E., & Kahn, J.G. (1999). Collateral damage in the war on drugs: HIV risk behaviors among injection drug users.

International Journal of Drug Policy, 10 (1), 25-38.

Boyd, M.J., Du, D., & Lerner, R.M. (2010). Adolescent Development. In I. B. Weiner. & C. B. Craighead (Eds.). Corsini's Encyclopedia of Psychology.

Brink van den, W., Laar van, M., & Monshouwer, K. (2010). Roken, drinken en blowen door de Nederlandse jeugd. Kind en adolescent, 31 (4), 204-220.

(32)

32

Buss, D.M., Larsen, R.J., Westen, D., & Semmelroth, J. (1992). Sex Differences in Jealousy: Evolution, Physiology, and Psychology. Psychological Science, 3 (4), 251-255. Butelman, E.R., LaForce, K.S., Kreek, M.J., & Nielsen, D.A. (2005). Genetic influences on

impulsivity, risk taking, stress responsivity and vulnerability to drug abuse and addiction. Nature Neuroscience, 8, 1450 – 1457.

Cardon, L.R., Hewitt, J.K., & Turner, J.R. (1995). Behavior Genetic Approaches in

Behavioral Medicine. New York: Plenum.

Carroll, M.E., Lynch, W.J., Roth, M.E., Morgan, A.D., & Cosgrove, K.P. (2004). Sex and estrogen influence drug abuse. Trends in Pharmacological Sciences, 25 (5), 273-279. Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and

affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 319-333.

Chen, K., Kandel, D.B., & Yamaguchi,K. (1992). Stages of Progression in Drug Involvement from Adolescence to Adulthood: Further Evidence for the Gateway Theory. Journal of

Studies on Alcohol, 53 (5), 447-457.

Chen, K., Davies, M., & Kandel, D.B. (1997). Relationships between frequency and quantity of marijuana use and last year proxy dependence among adolescents and adults in the United States. Drug and Alcohol Dependence, 46 (2), 53-67.

Clayton, R.R., Colon, S.E., Donohew, R.L., Hoyle,R. H., Rice, R.E., & Skinner, W.F. (1999). Sensation Seeking and Drug Use by Adolescents and Their Friends: Models for Marijuana and Alcohol. Journal of Studies on Alcohol, 60 (5), 622-631.

Cooper, M. L. (1994). Motivations for alcohol use among adolescents: Development and validation of a four-factor model. Psychological Assessment, 6, 117–128.

Cooper, M.L., Frone, M.R., Mudar, P., Russell, M., & Skinner, J.B. (1992). Stress and alcohol use: Moderating effects of gender, coping, and alcohol expectancies. Journal

of Abnormal Psychology, 101(1), 139-15.

Cooper, M. L., Frone, M. R., Mudar, P., Russell, M. (1995). Drinking to regulate positive and negative emotions: A motivational model of alcohol use. Journal of Personality and

Social Psychology, 69 , 990–1005.

Creemers H., Harakeh Z, Dick D.M, Meyers J, Vollebergh W.A.M, Ormel J, Verhulst FC, Huizink AC. (2011). DRD2 and DRD4 in relation to regular alcohol and cannabis use among adolescents: Does parenting modify the impact of genetic vulnerability? The

(33)

33

TRAILS study. Drug Alcohol Depend, 115 (1-2), 35-42. Crone, E. (2008). Het Puberende Brein. Amsterdam: Bert Bakker.

DeWit, D.J., Adlaf, E.M., Offord, D.R., & Ogborne, A.C. (2000). Age of first alcohol use: A

risk factor for the development of alcohol disorders. Am J Psychiatry, 157, 745–50.

Drug and Alcohol Rehab ASIA. (2011). Maslow's Hierarchy of Needs. Verkregen op 2

oktober 2013 van http://alcoholrehab.com/alcohol-rehab/maslows-hierarchy-of-needs/ Edmonds, K., Sumnall, H., McVeigh, J. B., & Bellis, M.A. (2005). Drug prevention among

vulnerable young people. National Collaborating Centre for Drug Prevention. Fergusson, D.M., Howard, J., & Lynskey, M. (1996). The short term consequences of early

onset cannabis use. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 499–512.

Fillmore, K. M., Golding, J. M., Leino, E. V., Motoyoshi, M., Shoemaker, C., Terry, H., et al. (1997). Patterns and trends in women’s and men’s drinking. In R. W.

Wilsnack, & S. C. Wilsnack, Gender and alcohol: Individual and social perspectives (pp. 21–48). Piscataway, NJ 7 Rutgers Center of Alcohol Studies.

Fischer, L.A., & Bauman, K. E. (2006). Influence and Selection In the Friend-adolescent Relationship: Findings from Studies of Adolescent Smoking and Drinking. Journal of

Applied Social Psychology, 18 (4), 289-314.

Franken, I.H.A., P. Murris en E. Rassin (2005). Psychometric Properties of The Dutch BIS/BAS Scales. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 27(1), 25-30.

Friedman, H., Pross, S., & Klein, T.W. (2006). Addictive drugs and their relationship with infectious diseases. Immunology & Medical Microbiology, 47 (3), 330-342.

Fromme, K., Stroot, E., & Kaplan, D. (1993).Comprehensive effects of alcohol: development and psychometric assessment of a new expectancy questionnaire. Psychological

Assessment, 5, 19–26.

Grant, B.F. (1997). Prevalence and Correlates of Alcohol Use and DSM-IV Alcohol Dependence in the United States: Results of the National Longitudinal Alcohol Epidemiologic Survey. Journal of Substance Abuses, 8 (2), 195-210.

Gray, J.A. (1987). Perspectives on anxiety and impulsivity: acommentary. Journal of

Research in Personality, 21, 493-509

Ham, L. & Hope, D. (2003). College students and problematic drinking: A review of literature. Clinical psychological review, 23, 719-759.

(34)

34

Harlan, E.T., Kochanska, G., & Murray, K.T. (2002). Effortful control in early childhood: Continuity and change, antecedents, and implications for social development.

Developmental Psychology, 36, 220-232.

Hasselt, N. (2010). Preventie van schadelijk alcoholgebruik en drugsgebruik onder jongeren. Utrecht: Trimbos-Instituut.

Hasselt, N. & de Wit, J. (2013). Over Middelengebruik en Seksualiteit. Verslaving, 9 (2), 43-58.

Hawkins, J.D., Catalano, R.F. & Miller, J.Y. (1992). Risk and protective factors for alcohol and other drug problems in adolescence and early adulthood: Implications for substance abuse prevention. Psychological Bulletin., 112 (1), 64–105.

Heath, A.C., Madden, P.A., Neale, M.C., Martin, N.G., Whitfield, J.B. & Zhu, G. (2006) The genetics of alcohol intake and of alcohol dependence. Alcoholism: Clinical and

Experimental Research, 28 (5), 1153-1160.

Henquet, C., Krabbendam, L., Spauwen, J., Kaplan, C., Lieb, R. & Wittchen, H.U. (2005). Prospective cohort study of cannabis use, predisposition for psychosis, and psychotic symptoms in young people. British Medical Journal, 330 (11)

Hoakena, P.N.S. & Stewart, S.H. (2003). Drugs of abuse and the elicitation of human aggressive behavior. Addictive Behaviors, 28 (9), 1533-1554.

Jaddoe, V.W., Mackenbach, J.P., Moll, H.A., Steegers, E., Tiemeier, H., Verhulst, F.C., Witteman, J.C.M., Hofman, A. (2006). The Generation R Study: Design and cohort profile. European Journal of Epidemiology, 21 (6), 475-484.

Jones, B. T. and McMahon, J. (1998). Alcohol motivations as outcome expectancies, In: W. R. Miller and N. Heather (Ed.) Treating addictive behaviors (2nd Edition), New York: Plenum, pp 75-91.

Jorm, A. F., Christensen, H., Henderson, A. S., Jacomb, P. A., Korten, A. E., & Rodgers, B. (1998). Using the BIS/BAS scales to measure behavioural inhibition and behavioural activation: Factor structure, validity and norms in a large community sample.

Personality and Individual Differences, 26, 49–58.

Kerssemakers, R., Noorlander, E., Van Meerten, R., & Vervaeke, H. (2008). Drugs en alcohol

gebruik, misbruik en verslaving. Nederland Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Kleef, L.E., & Lely, N. (2006) Jongeren met alcoholintoxicatie: een groeiend probleem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik won de Masters niet, maar het meisje dat won kwam uit Denemarken, dus ik was de beste Zweedse deelnemer.’ Dit jaar won ze voor de vijfde keer de Zweedse kampioenschappen en

Deze wetten gebruiken om een sociale norm uit te dragen: deze wetten zijn er omdat veel mensen gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk vinden en geweld tegen

[r]

Het in rekening brengen van het aspect deeltijdse arbeid leidt bijgevolg tot een sub- stantiële daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil

Vermoedelijk wordt door het gebruik van flexibiliteitsmaatregelen – vooral dan van thuiswerk – de grens tussen werk en privé vager, waardoor mensen uiteindelijk vaker dan

Het grootste deel van het vastgestelde loonverschil is niet te wijten aan een verschil in directe uitbe- taling van mannen en vrouwen, maar aan onder meer de verschillen in

daling van de loonkloof, maar toch blijkt uit deze cijfers dat het loonverschil tussen vrouwen en man- nen slechts gedeeltelijk kan toegeschreven worden aan het verschil in

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op