• No results found

Profiel van plegers van seksueel kindermisbruik en fysieke kindermishandeling binnen de nederlandse jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Profiel van plegers van seksueel kindermisbruik en fysieke kindermishandeling binnen de nederlandse jeugdzorg"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Profiel van plegers van seksueel kindermisbruik en fysieke

kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg

Masterscriptie

Christian Stokman 1076833 Universiteit Leiden

Scriptiebegeleider

L.R.A. Alink

Faculteit Sociale Wetenschappen Pedagogische Wetenschappen Algemene en Gezinspedagogiek

Datum

12-12-2012

(2)

Voorwoord

Het huidige onderzoek heeft een lange aanloop gehad tot het daadwerkelijke eindresultaat. In oktober 2011 ben ik gestart met de dataverzameling die ik met andere onderzoeksmedewerkers heb uitgevoerd. Tot maart 2012 heb ik op een prettige manier intensief samengewerkt met de andere onderzoeksmedewerkers en –begeleiders. Ik heb 39 instellingen in Nederland bezocht om jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg een vragenlijst in te laten vullen. Verder is veel tijd verstreken gedurende het coderen van informantenformulieren en controleren van de dataset op de computer. Dit bracht lange werkdagen met zich mee, maar heeft mij binnen de onderzoeksperiode echter voornamelijk energie gegeven door de nuttige bijdrage die ik aan het onderzoek heb kunnen geven. Gedurende het onderzoek kreeg ik pas inzicht in de intensiviteit van het uitvoeren van gedegen onderzoek. In dat opzicht gaat mijn dank uit naar alle collega’s die een bijdrage hebben geleverd aan een prettige samenwerking.

Na de dataverzameling brak de periode aan om het huidige onderzoek onder woorden te brengen in dit onderzoeksverslag. Mijn dank gaat uit naar mevrouw Prof. Dr. Lenneke Alink die mij in dit proces heeft begeleid. In het bijzonder gaat mijn bewondering uit naar de optimale bereikbaarheid en spoedige feedback die ik gedurende de begeleiding heb mogen ontvangen. Verder gaat mijn dank uit naar de jongeren en professionals binnen de Nederlandse jeugdzorg, aangezien het huidige onderzoek zonder hen onmogelijk zou zijn.

Christian Stokman

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 4

Introductie ... 5

Definitie van kindermishandeling... 6

Prevalentie kindermishandeling ... 7

Effect kindermishandeling op ontwikkeling van het kind ... 8

Nederlandse jeugdzorg ... 8

Geslacht plegers kindermishandeling ... 10

Leeftijd plegers kindermishandeling ... 11

Relatie plegers kindermishandeling tot slachtoffers ... 12

Plegers kindermishandeling binnen de jeugdzorg ... 13

Plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes ... 13

Onderzoeksvragen huidige onderzoek ... 15

Methode ... 16

Procedure ... 16 Onderzoeksgroep ... 18 Meetinstrumenten ... 18 Beschrijvende analysemethode ... 19 Statistische analysemethode ... 20

Resultaten ... 21

Verdeling kenmerken plegers ... 21

Verschillen in geslacht plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 22

Verschillen in leeftijd plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 22

Verschillen in relatie plegers tot slachtoffers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 23

Verschillen in plegerkenmerken van jongens en meisjes ... 24

Discussie ... 27

Verschillen in geslacht plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 27

Verschillen in leeftijd plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 27

Verschillen in relatie plegers tot slachtoffers seksueel misbruik en fysieke mishandeling ... 28

Verschillen in plegerkenmerken van jongens en meisjes ... 28

Beperkingen huidig onderzoek ... 30

Conclusie en aanbeveling ... 30

(4)

Samenvatting

Gezien het beperkte aantal studies naar kindermishandeling en de plegers ervan binnen de Nederlandse jeugdzorg, betreft de vraagstelling in het huidige onderzoek: ‘Wat zijn de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg?’. Het doel is om plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling en plegers van jongens en meisjes te vergelijken op gebied van hun geslacht, leeftijd en relatie tot het slachtoffer. Door middel van zelfrapportage hebben jongeren, die in 2010 in een residentiële jeugdzorginstelling en/of pleegzorg in Nederland zaten, aangegeven of ze slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling. De 271 jongeren die deelnamen waren in 2010 tussen de 12 en 18 jaar, waarbij 70 van hen slachtoffer waren van seksueel misbruik en 64 van fysieke mishandeling.

Er zijn door de jongeren in totaal 206 plegers van seksueel misbruik en 141 plegers van fysieke mishandeling genoemd. Er is geen significant verschil gevonden tussen de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling voor wat betreft de proporties mannelijke en vrouwelijke plegers en plegers van wie het geslacht onbekend was. De plegers van seksueel misbruik zijn proportioneel gezien significant vaker jonger dan 21 jaar en minder vaak ouder dan 21 jaar dan plegers van fysieke mishandeling. Verder tonen de proporties voor verschillende plegers aan dat plegers van fysieke mishandeling zich significant vaker binnen en minder vaak buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg bevinden dan plegers van seksueel misbruik. Slachtoffers van seksueel misbruik willen significant vaker hun relatie tot de plegers niet aangeven vergeleken met slachtoffers van fysieke mishandeling. De plegers van seksueel misbruik van jongens en meisjes verschillen alleen op gebied van hun geslacht, waarbij meisjes vaker met mannelijke plegers en minder vaak met vrouwelijke plegers te maken hebben dan jongens. De plegers van fysieke mishandeling van jongens en meisjes verschillen niet van elkaar op gebied van geslacht, leeftijd en relatie tot de slachtoffers. Door personeel in de Nederlandse jeugdzorg te trainen in omgang met en problemen rondom seksualiteit, kan men adequater seksueel misbruik signaleren aangezien de meeste plegers zich buiten de jeugdzorg bevinden. Tot slot zal een training tot een niet-fysieke aanpak door professionals de niet-fysieke mishandeling beperken, daar de plegers van fysieke mishandeling zich voornamelijk binnen de jeugdzorg bevinden.

(5)

Introductie

Sinds enkele decennia neemt de aandacht voor kindermishandeling binnen de maatschappij sterk toe. Eén van de redenen voor deze groeiende aandacht is waarschijnlijk de unanieme aanvaarding van het Verdrag voor de Rechten van het Kind door de Verenigde Naties in 1989. Het Verdrag bevat 54 artikelen, waarin is vastgelegd dat kinderen recht hebben op verzorging, bescherming en respect. Voor het huidige onderzoek is het van belang artikel 19 te benadrukken, omdat deze de overheid verplicht om alle passende maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen verschillende vormen van geweld, misbruik of verwaarlozing (Verdrag voor de Rechten van het Kind, deel 1, artikel 19). Om dit te waarborgen zijn er verschillende organisaties die hulpverlening bieden aan de jeugd. In Nederland zijn jeugdzorgorganisaties samen verenigd in de organisatie ‘Jeugdzorg Nederland’ en hebben als missie ‘kinderen en opvoeders met opvoed- en opgroeiproblemen integraal te begeleiden totdat maximaal haalbare participatie in de maatschappij bereikt is op basis van een kind, een gezin, een plan’ (Jeugdzorg Nederland, 2011, p. 5).

Meermaals is echter bevestigd dat er kindermishandeling plaatsvindt binnen de Nederlandse jeugdzorg, waar men over het algemeen juist beoogt de ontwikkeling van kinderen te bevorderen. Zo is na een onderzoek in april 2011 vastgesteld dat pleegouders Sophia en Frans M. verschillende pleegkinderen hebben mishandeld. In twaalf jaar tijd hebben 77 kinderen bij deze pleegouders in opvang gezeten. Frans M. is veroordeeld tot zes maanden onvoorwaardelijke celstraf voor ontucht met een minderjarig meisje. Sophia M. heeft verschillende pleegkinderen meerdere malen fysiek mishandeld. Zij kreeg 215 dagen celstraf, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Beide personen mogen vanaf dat moment vijf jaar geen kinderen opvangen (Volkskrant, 2011). Het verband tussen de Nederlandse jeugdzorg en kindermishandeling krijgt hiermee een andere betekenis. Wegens gebrek aan gedegen onderzoek, is de omvang van kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg momenteel onbekend. Door verschillende factoren die een rol spelen bij kindermishandeling te onderzoeken, kunnen potentiële patronen van zowel slachtoffers als plegers binnen dit kader aan het licht komen. Als personen die betrokken zijn bij kindermishandeling sneller geïdentificeerd kunnen worden, kan de eventuele schade bij slachtoffers worden voorkomen of tenminste worden beperkt. In dat opzicht is het belangrijk om factoren te onderzoeken die gerelateerd zijn aan zowel de slachtoffers als de plegers. Dit geeft aanleiding tot een onderzoek naar kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg, specifiek gericht op kenmerken van de plegers van kindermishandeling. De

(6)

commissie-Samson heeft in oktober 2012 in opdracht van de ministers van Jeugd en Gezin en Justitie een rapport uitgebracht over de prevalentie van seksueel misbruik van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg, waar de analyses van het huidige onderzoek op gebaseerd zijn. Overheden kunnen met deze informatie beter anticiperen op kindermishandeling, hetgeen leidt tot een betere uitvoering van het eerder genoemde artikel uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind. De hoofdvraag luidt: ‘Wat zijn de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg?’.

Definitie van kindermishandeling

Er zijn in loop van tijd wereldwijd meerdere definities geformuleerd van uiteenlopende vormen van kindermishandeling. In zowel 2005 als 2010 heeft er een Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM) in Nederland plaatsgevonden om in kaart te brengen hoe vaak mishandeling voorkomt bij kinderen en jeugdigen in de populatie in de leeftijd van 0 t/m 17 jaar (Alink et al., 2010). Daarbij is gebruik gemaakt van de definities die men hanteerde in een Amerikaans onderzoek ‘The Fourth National Incidence Study of Child Abuse and Neglect’ (NIS-4). Deze definities passen in het beeld dat geschetst wordt door de Nederlandse Wet op de Jeugdzorg, namelijk ‘elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’ (Wet op de Jeugdzorg, artikel 1, lid l). Zodoende zijn deze definities eveneens gehanteerd in het onderzoek naar de prevalentie van kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg, waarvan de data gebruikt worden in het huidige onderzoek.

Het huidige onderzoek beperkt zich tot de vormen fysieke mishandeling en seksueel misbruik. De definitie van seksueel misbruik vanuit de commissie-Samson is als volgt: ‘Seksueel misbruik van kinderen is seksueel contact van (jong-)volwassenen met kinderen jonger dan 18 jaar. Deze lichamelijke contacten zijn tegen de zin van het kind of zonder dat het kind deze contacten kan weigeren’ (http://www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl/onderzoek/, opgehaald op 12-10-2012). Er zijn daarbij vijf categorieën van seksueel misbruik vastgesteld: geslachtsgemeenschap, aanraken van de genitaliën, aanraken maar niet de genitaliën, geen lichamelijk contact en overig. Voor fysieke mishandeling is de definitie vanuit de NIS-4 (2010) gehanteerd. De vertaling hiervan is eveneens gehanteerd in

(7)

de NPM-2010: ‘Opzettelijke lichamelijke mishandeling al dan niet met behulp van een voorwerp, wapen of vreemde substantie’ (Alink et al., 2010, p. 38).

Prevalentie kindermishandeling

De NPM-2010 heeft cijfers gepresenteerd over de prevalentie van kindermishandeling in Nederland. Dit is enerzijds gemeten met vragenlijsten die zijn voorgelegd aan professionals en met behulp van het aantal geregistreerde mishandelde kinderen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit wordt de informantenstudie genoemd en geeft aan dat ongeveer 34 op de 1000 kinderen in Nederland per jaar slachtoffer zijn van kindermishandeling. Anderzijds is de prevalentie berekend met de gegevens van vragenlijsten die zijn ingevuld door kinderen in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar, ook wel de scholierenstudie genoemd. Op basis hiervan schat men dat ongeveer 99 op de 1000 kinderen in Nederland per jaar slachtoffer zijn van kindermishandeling (Alink et al., 2010). Verschillende meetinstrumenten tonen verschillenden prevalenties, waar rekening mee gehouden dient te worden bij de interpretatie van deze resultaten. Het is mogelijk dat bij de organisaties lang niet alle gevallen van mishandeling bekend zijn. Duidelijk is echter dat kindermishandeling in Nederland nog een belangrijk onderwerp van aandacht dient te zijn.

Studieresultaten over de prevalentie binnen de populatie zegt echter weinig over de prevalentie kindermishandeling binnen de jeugdzorg. Rosenthal, Motz, Edmonson en Groze (1991) onderzochten 290 rapporten van seksuele mishandeling, fysieke mishandeling en verwaarlozing bij niet-thuiswonende kinderen in de Verenigde Staten in de periode 1983 – 1987. Fysieke en seksuele mishandeling komen volgens hen binnen pleeggezinnen, groepshuizen, residentiële behandelingcentra en instituten vaker voor dan verwaarlozing. Verder werden in een retrospectieve studie van Hobbs, Hobbs en Wynne (1991) medische rapporten van kinderen in de Engelse pleeg- en residentiële zorg gebruikt om fysieke en seksuele mishandeling in de periode 1990 tot 1995 in kaart te brengen. In totaal waren er in die periode 54 kinderen fysiek mishandeld, 82 kinderen seksueel mishandeld en 21 kinderen zowel fysiek als lichamelijk mishandeld binnen de pleeg- en residentiële zorg (Hobbs et al., 1991). In een meer recente analyse van de Victorian Department of Human Services in Australië komen in de periode 2006 – 2007 170 gerapporteerde beschuldigingen naar voren van mishandeling van kinderen in de zorg (Uliando & Mellor, 2012). Tot slot is in een onlangs afgerond onderzoek van Alink, Euser, Tharner, Van IJzendoorn en Bakermans-Kranenburg (2012) een prevalentieschatting gemaakt van het aantal kinderen dat in 2010 binnen een instelling of pleeggezin verbleef en slachtoffer is geworden van seksueel misbruik. In de informantenstudie is naar voren gekomen dat in 2010 binnen deze doelgroep

(8)

4,3 per 1000 kinderen slachtoffer waren van seksueel misbruik. Bij de zelfrapportage gaven 248 per 1000 kinderen aan één of meerdere incidenten van seksueel misbruik te hebben meegemaakt in 2010 (Alink et al., 2012). Hier blijkt eveneens dat de informanten (professionals binnen de jeugdzorg) mogelijk niet bekend zijn met alle incidenten die zich voordoen.

Effect kindermishandeling op ontwikkeling van het kind

Vele onderzoeken hebben aangetoond dat kindermishandeling een negatieve impact kan hebben op de ontwikkeling van het kind. Heim, Shugart, Craighead en Nemeroff (2010) schrijven in hun review over neurobiologische en psychiatrische consequenties van kindermishandeling en –verwaarlozing. In dit artikel komen fysieke mishandeling en seksueel misbruik naar voren als traumatische ervaringen voor kinderen. In de eerste plaats worden psychiatrische stoornissen genoemd, waarvan meermaals het verband met kindermishandeling is aangetoond. Zo schrijven zij onder andere over het onderzoek van Brown en Moran (1994) waarin het verband tussen zowel seksueel misbruik als geweld binnen de familie en chronische depressieve episodes naar voren komt. Het herstel van een dergelijke depressieve periode zou daarnaast bemoeilijkt kunnen worden door zulke traumatische ervaringen. Andere psychiatrische stoornissen waar kindermishandeling mee geassocieerd wordt, zijn stemmings-, angst-, eet- en persoonlijkheidstoornissen (Heim et al., 2010). Verder benadrukken meerdere studies dat kindermishandeling het sociale functioneren beïnvloedt (Kessler, Davis & Kendler, 1997; Kim & Cicchetti, 2003). Recentelijk vonden Alink, Cicchetti, Kim en Rogosch (2011) dat mishandelde kinderen minder goed presteerden op sociale vaardigheden ten opzichte van kinderen die niet mishandeld werden. Tot slot is bij meerdere studies het verband tussen kindermishandeling en het neurobiologisch functioneren van kinderen naar voren gekomen, waarbij het stresssysteem van mishandelde kinderen ontregeld kan zijn (Heim, et al., 2010; Alink, et al., 2011). Dit systeem speelt een rol bij het reguleren van de reacties van mensen op stressvolle situaties. Zodoende tonen studies aan dat kindermishandeling op verschillende manieren een impact op de ontwikkeling van het slachtoffer kan hebben.

Nederlandse jeugdzorg

Er kan binnen de Nederlandse jeugdzorg een onderscheid gemaakt worden tussen residentiële zorg en pleegzorg. Bij residentiële zorg gaat het om zorg vanuit een instelling aan kinderen die, zowel op vrijwillige als gedwongen basis, voor een bepaalde periode niet thuis wonen. Loeffen (2007) maakte een onderscheid tussen de geïndiceerde jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte kinderen en de justitiële

(9)

jeugdinrichtingen. Binnen deze vier onderdelen bestaan verschillende typen residentiële jeugdzorg als gesloten instellingen en leefgroepen (Boendermaker, van Rooijen, & Berg, 2010). De residentiële zorg tracht enerzijds de problemen van kinderen te verminderen door bepaalde interventies in te zetten en anderzijds de verzorging en opvoeding van kinderen te optimaliseren (Nederlands Jeugd Instituut, 2012). Naast residentiële jeugdzorg kan bij kinderen waar de begeleiding thuis niet meer voldoende is, pleegzorg uitkomst bieden. In zo’n geval krijgt een kind pleegouders toegewezen bij wie deze dag- en/of nachtopvang krijgt. Deze vorm heeft de voorkeur boven residentiële jeugdzorg, omdat dit het meest overeen komt met een natuurlijke gezinssituatie (Pleegzorg Nederland, 2012). In het huidige onderzoek gaat het om slachtoffers van kindermishandeling binnen de residentiële jeugdzorginstellingen en pleegzorg.

Ondanks de geboden hulp lopen kinderen in de residentiële jeugdzorginstellingen en pleegzorg risico op kindermishandeling (Hobbs, et al., 1991). Verschillende aan de instellingen gerelateerde factoren spelen hierbij een rol. Blatt en Brown (1986) geven aan dat bepaalde stressfactoren binnen de jeugdzorg een klimaat teweeg kunnen brengen dat stimulerend werkt op mishandeling. Toenemende kind-tot-medewerker ratio leidt bijvoorbeeld tot meer institutionele kindermishandeling (Rosenthal et al., 1991). In een onderzoek in de Verenigde Staten benadrukken Powers, Mooney en Nunno (1990) eveneens factoren die bijdragen aan het risico op kindermishandeling: een gebrek aan training en ervaring van medewerkers, lange werkdagen, moeilijk hanteerbare kinderen en een gevoel van tekort aan vaardigheden om adequaat met deze doelgroep om te gaan. Berridge en Brodie (1998) verklaren dit doordat tussen 1988 en 1998 het aantal kinderen met gedragsproblemen in residentiële jeugdzorg is verdubbeld (Horwath, 2000). Het is duidelijk dat kinderen in de jeugdzorg extra kwetsbaar zijn vanwege hun voorgeschiedenis die aanleiding gaf tot uithuisplaatsing. Badvaema (2010) geeft aan dat het leereffect van geweld in de thuissituatie een belangrijke rol vervult bij de vorming van agressief gedrag en dus beschadiging van kinderen en adolescenten (Badvaema, 2010). Een ander voorbeeld is dat als een kind seksueel misbruikt is, een kind het aangeleerde (verstoorde) seksuele gedrag kan vertonen. Iemand anders kan dit verkeerd interpreteren en er verkeerd met omgaan (Uliando & Mellor, 2012).

De gevolgen van (herhaling van) kindermishandeling bij kinderen in de jeugdzorg kunnen vanwege de kwetsbaarheid van deze doelgroep zeer ernstig zijn. Tot op heden is er weinig bekend over kindermishandeling in de jeugdzorg, evenmin over de plegers. Door de plegers in beeld te krijgen, kan kindermishandeling beter gesignaleerd worden. Zodoende

(10)

wordt de focus in het huidige onderzoek gelegd op literatuur rondom plegers van kindermishandeling in het algemeen en indien mogelijk binnen de jeugdzorg.

Geslacht plegers kindermishandeling

Er zijn verschillende kenmerken waarmee plegers van kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg in kaart gebracht kunnen worden, zoals het geslacht, de leeftijd en de relatie tussen de pleger en het slachtoffer. Om te beginnen is getracht het geslacht van plegers van kindermishandeling binnen de algemene populatie in kaart te brengen.

Verschillende onderzoekers concluderen dat mannelijke plegers van seksueel misbruik vaker voorkomen dan vrouwelijke plegers (Bornstein, Kaplan, & Perry, 2007). Resultaten van het National Incident-Based Reporting System in 2000 tonen aan dat mannen ongeveer negen van de tien volwassen plegers van seksueel misbruik betreffen en vrouwen ongeveer een van de tien plegers. Op het gebied van ernstige fysieke mishandeling is het merendeel van de plegers eveneens een man (McCloskey & Raphael, 2008). In de Verenigde Staten is in 2010 de NIS-4 uitgevoerd om kindermishandeling en –verwaarlozing in kaart te brengen. Op het gebied van seksueel misbruik is bij 87% van de kinderen duidelijk dat de pleger een man is en bij 11% een vrouw. Bij fysieke mishandeling zijn ongeveer evenveel kinderen door mannen (54%) als door vrouwen (50%) mishandeld. De percentages die genoemd worden zijn in sommige gevallen niet exact 100%, omdat in sommige onderzoeken bij de slachtoffers meerdere plegers betrokken waren die in meerdere categorieën konden vallen. Wanneer hierbij een onderscheid gemaakt wordt in de relatie die de pleger heeft tot het kind, blijkt bij alle categorieën (biologische ouder, niet-biologische ouder/partner van ouder en andere personen) dat het aandeel mannelijke plegers bij seksuele mishandeling hoger ligt dan bij fysieke mishandeling. Het aandeel vrouwelijke plegers van fysieke mishandeling ligt bij alle categorieën over de relatie tussen de pleger en het slachtoffer hoger vergeleken met seksuele mishandeling (Sedlak et al., 2010). In Nederland is in 2005 een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd dat op de NIS-4 is gebaseerd, de NPM-2005. Hier is onderscheid gemaakt tussen vermoedelijke en aanwijsbare schade bij het kind. Bij zowel aanwijsbare schade (85%) als vermoedelijke schade (89%) betreft het merendeel van plegers van seksueel misbruik een man. Deze percentages zijn een oververtegenwoordiging ten opzichte van de sekseverdeling binnen de Nederlandse populatie. Bij fysieke mishandeling met aanwijsbare schade bij het kind is in 60% van de gevallen de pleger een man, bij vermoedelijke schade betreft dit 65%. Het beeld van vrouwelijke plegers is eveneens gelijk aan het beeld dat geschetst wordt vanuit de NIS-4, waarbij de plegers van fysieke mishandeling vaker een vrouw zijn dan bij seksueel misbruik (Van IJzendoorn et al., 2007).

(11)

Leeftijd plegers kindermishandeling

Een ander kenmerk van plegers van fysieke mishandeling en seksueel misbruik is de leeftijd. Een eerste onderscheid op het gebied van leeftijd kan gemaakt worden tussen volwassen en jongere plegers. Finkelhor, Ormrod, Turner en Hamby (2005) hebben onderzoek gedaan naar geweld en bijbehorende slachtofferervaringen van kinderen in de leeftijd van 2 t/m 17 jaar. Bij kinderen ouder dan acht jaar is telefonisch een vragenlijst afgenomen over strafbare feiten jegens hen, bij jongere kinderen werden hun ouders hiervoor geraadpleegd. Slachtoffers van enige vorm van seksueel misbruik lijken meer door jongeren (87%) dan door volwassenen (15%) mishandeld te zijn. Bij fysieke mishandeling lijken plegers eveneens vaker een jongere te zijn (93%) dan een volwassene (7%). Gemeld moet worden dat de plegers hier eveneens jonge kinderen kunnen zijn, waarvan men zich af kan vragen of deze ook daadwerkelijk als plegers aangewezen kunnen worden gezien de relatie van afhankelijkheid waar sprake van dient te zijn. Zodoende dienen deze uitkomsten met voorzichtigheid gebruikt te worden. Desondanks is er geen empirisch bewijs dat aanvallen van leeftijdsgenoten, broers of zussen minder impact hebben op jongere kinderen ten opzichte van oudere kinderen (Finkelhor et al., 2005).

Bij de NIS-4 waren de plegers van kindermishandeling 18 jaar of ouder. Er zijn bij de analyses vier categorieën gemaakt: jonger dan 26 jaar, 26 tot 35 jaar, ouder dan 35 jaar en leeftijd onbekend. Uit de resultaten komt naar voren dat bij 32% van de seksueel misbruikte kinderen de pleger ouder dan 35 jaar was, bij 27% van de gevallen de pleger 26 tot 35 jaar was en bij 15% van de gevallen de pleger tussen de 18 en 26 jaar was. Bij de niet-biologische ouders of partner van de biologische ouder als pleger is dit patroon ongeveer gelijk. Het was echter onduidelijk hoe groot het percentage was bij de laagste leeftijdscategorie, aangezien hier te weinig aantallen van bekend waren. In de categorie ‘andere personen’ is echter bij 30% van de gevallen aangegeven dat de pleger tussen de 18 en 26 jaar is. In 14% van de gevallen is de ‘andere’ pleger tussen de 26 en 35 jaar en bij 29% is de pleger ouder dan 35 jaar. De leeftijd van de pleger lijkt daarmee te variëren, afhankelijk van de relatie tot het slachtoffer. Kijkend naar fysieke mishandeling valt de pleger in 36% van de gevallen in de hoogste leeftijdscategorie. In 34% van de gevallen is de pleger van fysieke mishandeling 26 tot 35 jaar en in 13% van de gevallen tussen de 18 en 26 jaar. Dit patroon is nog sterker bij plegers die geen biologische ouder zijn of partner van de biologische ouder zijn: hoe hoger de leeftijdscategorie van de pleger, hoe groter het aandeel dat de plegers hebben bij fysieke mishandeling. De categorie ‘andere personen’, zoals andere familieleden of niet-relationele volwassenen, vertoont een omgekeerd patroon: in 40% van de gevallen waren deze plegers

(12)

tussen de 18 en 26 jaar. Het percentage neemt af naarmate de leeftijdscategorie toeneemt, waarbij deze plegers ouder zijn dan 35 jaar bij 18% van de fysieke mishandelingen (Sedlak et al., 2010).

In de Nederlandse populatie is de leeftijd van plegers eveneens onderzocht (NPM-2005). Bij zowel aanwijsbare als vermoedelijke schade bij het kind, zijn de percentages plegers van fysieke mishandeling tussen de 18 en 26 jaar het laagst, respectievelijk 10% en 16%. In meer dan de helft van de gevallen zijn zij ouder dan 35 jaar. In de gevallen waarbij er sprake is van aanwijsbare schade bij het kind, is het percentage plegers in de leeftijd van 26 tot 35 jaar als enige oververtegenwoordigd ten opzichte van de percentages in de populatie. Op het gebied van seksueel misbruik zijn de plegers bij zowel aanwijsbare (90%) als vermoedelijke schade (92%) van het kind voornamelijk ouder dan 35 jaar. Deze laatste cijfers zijn echter gebaseerd op onvoldoende aantallen om betrouwbaar te zijn (Van IJzendoorn et al., 2007).

Relatie plegers kindermishandeling tot slachtoffers

In de algemene populatie zijn de plegers van seksueel misbruik volgens Rudin, Zalewski en Bodmer-Turner (1995) in meer dan de helft van de gevallen familieleden. Proportioneel gezien lijkt ongeveer een kwart van deze plegers een vriend te zijn van het slachtoffer. Verder zijn de mannelijke plegers vaker een vreemde voor het slachtoffer (9%) dan de vrouwelijke plegers (3%). Een aanzienlijk verschil is op te merken bij de plegers die de rol van verzorger hebben: dit betreft 19% van de vrouwelijke plegers en 4% van de mannelijke plegers (Rudin et al., 1995).

Whitaker et al. (2008) geven in hun onderzoek naar risicofactoren voor seksuele kindermishandeling aan dat de meeste plegers op dit vlak familieleden en bekenden zijn van het betreffende kind (Whitaker et al., 2008). In het onderzoek van de NIS-4 worden drie specifieke categorieën gebruikt om deze plegers in kaart te brengen: de biologische ouder, de niet-biologische ouder of partner van de ouder en de overige categorie (‘andere persoon’). Een aanzienlijk deel van de plegers blijkt een ‘andere persoon’ te zijn (40%), waaruit op te maken is dat een pleger van seksueel misbruik lang niet altijd de directe ouder of verzorger betreft. Plegers van fysieke mishandeling lijken een andere relatie tot het slachtoffer te hebben. In Amerika is de biologische ouder van het kind de pleger in 72% van de fysieke mishandelingen. In 19% van de gevallen is de pleger de niet-biologische ouder of partner van de ouder hiervoor verantwoordelijk. Daarmee is een aanzienlijk kleiner deel (9%) van de fysieke mishandelingen gepleegd door een ‘andere persoon’ vergeleken met seksueel misbruik (Sedlak et al., 2010). In Nederland worden deze cijfers bevestigd: een belangrijk

(13)

deel van de plegers van seksueel misbruik is niet inwonend bij het slachtoffer, zoals de grootouders, de (ex-)vriend van de moeder of de oppas. Van de plegers van fysieke mishandeling is bij zowel aanwijsbare als vermoedelijke schade juist een klein deel niet inwonend bij het kind, respectievelijk 4% en 9% (Van IJzendoorn et al., 2007). Finkelhor en Ormrod (2001) geven aan dat een belangrijk deel (74%) van de plegers van seksueel geweld geen (directe) verzorgers van het betreffende kind zijn (Finkelhor & Ormrod, 2001). Tot slot geven Finkelhor et al. (2005) aan dat een klein percentage van het fysieke geweld bij kinderen door vreemden is gepleegd (4%). Plegers van fysieke kindermishandeling lijken daarmee voornamelijk personen uit de directe omgeving van het kind te zijn.

Plegers kindermishandeling binnen de jeugdzorg

Er is enig onderzoek gedaan naar de relatie tussen de plegers en de slachtoffers van fysieke mishandeling en seksueel misbruik binnen de residentiële zorg en pleegzorg in het Verenigd Koninkrijk (Hobbs et al., 1999; Uliando & Mellor, 2012). Hobbs et al. (1999) hebben 158 kinderen die tussen 1990 en 1995 in pleegzorg of residentiële zorg zaten en waarbij er zorgen waren betreffende seksuele en fysieke mishandeling retrospectief onderzocht. Binnen de pleegzorg werden 42 kinderen fysiek mishandeld, 76 seksueel misbruikt en 15 zowel fysiek mishandeld als seksueel misbruikt. In 41% van deze gevallen was de pleegouder de pleger en in 24% van de gevallen een familielid. Bij 20% van de incidenten was een ander kind de pleger van de mishandeling, zoals andere pleegkinderen, broers of zussen of kinderen van het pleeggezin. In de residentiële zorg blijken twaalf kinderen in dit onderzoek fysiek mishandeld te zijn, zes kinderen seksueel misbruikt te zijn en wederom zes kinderen fysiek mishandeld en seksueel misbruikt te zijn. Acht kinderen zijn fysiek mishandeld door medewerkers van kindertehuizen. Zeventien kinderen (waarvan elf seksueel misbruikt en zes fysiek mishandeld) zijn mishandeld door een ander kind, zowel binnen als buiten het tehuis (Hobbs et al., 1999). Uliando en Mellor (2012) schrijven in hun review over mishandelde kinderen in het Verenigd Koninkrijk die uit huis geplaatst zijn. Verschillende publicaties (Barter, Renold, Berridge, & Cawson, 2004; Sinclair & Gibbs, 1998) worden in deze review genoemd die aangeven dat kinderen in de residentiële zorg een groter risico lopen slachtoffer te worden van fysieke en seksuele mishandeling door andere kinderen dan door medewerkers binnen de zorg (Uliando & Mellor, 2012).

Plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes

In het huidige onderzoek wordt eveneens een onderscheid gemaakt tussen de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes. Tot op heden heeft een beperkt aantal onderzoeken zicht gericht op de verschillen

(14)

tussen plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes binnen de jeugdzorg. Tyler en Cauce (2002) hebben onderzoek verricht naar de (plegers van) fysieke en seksuele mishandeling van thuisloze en weggelopen adolescenten. 372 adolescenten werden op straat of in een onderkomen van veldwerkers in de jeugdzorg geïnterviewd. De plegers die de betreffende adolescent het eerst mishandelde zijn in het onderzoek nagegaan. Van de 134 jongens die in het onderzoek aangaven fysiek te zijn mishandeld, was de eerste pleger in 63% van de gevallen een man en in 37% van de gevallen een vrouw. De 123 meisjes geven aan dat in 56% van de gevallen de eerste pleger van fysieke mishandeling een man was en in 44% van de gevallen een vrouw. Verder is bij zowel jongens als meisjes in 69% van de gevallen hun biologische ouder degene die hen voor het eerst fysiek mishandeld heeft. Verder zijn de plegers van fysieke mishandeling van jongens: hun stiefouder (10%), een ander familielid (9%), een adoptie- of pleegouder (6%) of kennis/onbekende (6%). Bij meisjes is de eerste pleger van fysieke mishandeling in 11% van de gevallen een kennis of onbekende, in 9% van de gevallen hun stiefouder, in 8% van de gevallen een ander familielid en in 3% van de gevallen een adoptie- of pleegouder.

Op het gebied van seksueel misbruik geven Grayston en De Luca (1999) aan dat meisjes over het algemeen vaker slachtoffer zijn van vrouwelijke plegers dan jongens. Rudin, Zalewski en Bodmer – Turner (1995) concluderen uit hun onderzoeksresultaten dat niet alleen vrouwelijke maar ook mannelijke plegers vaker meisjes seksueel misbruiken dan jongens. Indien jongens en meisjes met elkaar worden vergeleken op het relatieve aantal mannelijke en vrouwelijke plegers, blijkt echter dat jongens vaker slachtoffer zijn van vrouwelijke plegers en minder vaak van mannelijke plegers van seksueel misbruik vergeleken met meisjes (Rudin, Zalewski & Bodmer – Turner, 1995). Vergeleken met mannelijke plegers van seksueel misbruik, zijn meisjes verder proportioneel gezien minder vaak slachtoffer van vrouwelijke plegers van seksueel misbruik (Faller, 1987; Tyler & Cauce, 2002). Bij jongens zijn de plegers van seksueel misbruik in 25% van de gevallen een adolescent (Van der Linden, 2002) en dus in de meeste gevallen een volwassene. Verder is de pleger van seksueel misbruik bij een jongen in 10% van de gevallen een onbekende, zo geeft Van Outsem (1992) aan (Van der Linden, 2002). De eerste plegers van seksueel misbruik van thuisloze of weggelopen jongens vallen volgens Tyler en Cauce (2002) vaker in de categorie ‘kennis/onbekende’ (63%) dan bij thuisloze of weggelopen meisjes (55%). In 9% van het seksueel misbruik van jongens is de pleger een stief-, adoptie- of pleegouder, terwijl dit bij meisjes in 6% van de incidenten het val is (Tyler & Cauce, 2002). Er is weinig

(15)

tot geen informatie beschikbaar over de leeftijd van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes in de jeugdzorg.

Onderzoeksvragen huidige onderzoek

Verschillende aspecten van kindermishandeling zijn in eerdere onderzoeken naar voren gekomen. Het betreft daarbij vooral mishandeling binnen de gezinssituatie. Tot op heden is er weinig bekend over mishandeling en de plegers ervan binnen de jeugdzorg. Zodoende luidt de hoofdvraag van het huidige onderzoek: ‘Wat zijn de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke kindermishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg?’. Er zijn daarbij vier onderzoeksvragen opgesteld. De eerste deelvraag luidt: ‘Zijn de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg even vaak mannen als vrouwen?’. In het geval van seksueel misbruik lijkt de meerderheid van mannelijke plegers duidelijker naar voren te komen dan bij fysieke mishandeling (Bornstein et al., 2007; Van IJzendoorn et al., 2007; Sedlak et al., 2010). Verwacht wordt dat plegers van seksueel misbruik vaker een man en minder vaak een vrouw zijn ten opzichte van plegers van fysieke mishandeling (Sedlak et al., 2010; Van IJzendoorn et al., 2007).

De tweede deelvraag luidt: ‘Zijn de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg even vaak jongeren als volwassenen?’. Op basis van eerdere onderzoeksresultaten wordt verwacht dat plegers van seksueel misbruik vaker een volwassene en minder vaak een jongere zullen zijn ten opzichte van plegers van fysieke mishandeling (Finkelhor et al., 2005).

De derde deelvraag binnen het huidige onderzoek is als volgt: ‘Bevinden de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg zich even vaak binnen als buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg?’. De plegers van seksueel misbruik zullen vaker niet-inwonend (zoals klasgenoten of leraren) zijn bij het slachtoffer en zich dus buiten jeugdzorginstellingen bevinden ten opzichte van de plegers van fysieke mishandeling (Van IJzendoorn et al., 2007). Verder wordt verwacht dat de plegers van fysieke mishandeling vaker inwonend zijn bij de slachtoffers en zich dus binnen jeugdzorginstellingen bevinden dan de plegers van seksueel misbruik (Sedlak et al., 2010; Finkelhor et al., 2005).

Tot slot is het verschil tussen de kenmerken van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes nagegaan. De laatste deelvraag luidt dan ook: ‘Wat zijn de proportionele verschillen van het geslacht, de leeftijd en de relatie tot het slachtoffer van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes binnen de Nederlandse jeugdzorg?’. Bij de vergelijking tussen jongens en meisjes

(16)

wordt verwacht wordt dat bij fysieke mishandeling er geen verschil zal zijn tussen het geslacht van de plegers van jongens en meisjes (Tyler, & Cauce, 2002). Verder neemt men aan dat jongens relatief gezien vaker door vrouwen en minder vaak door mannen seksueel misbruikt worden ten opzichte van meisjes (Grayston, & De Luca, 1999; Rudin, Zalewski, & Bodmer – Turner, 1995). Verder is een kwart van de plegers van seksueel misbruik bij jongens een jongere, zo geeft Van der Linden (2002) aan. Aangezien er op het gebied van fysieke mishandeling en seksueel misbruik weinig literatuur beschikbaar is, is hier geen verwachting opgesteld en wordt de nulhypothese getoetst dat er geen verschil is in de leeftijd van plegers bij jongens en meisjes. Tot slot neemt men aan dat bij fysieke mishandeling de plegers van jongens vaker iemand binnen en minder vaak iemand buiten de jeugdzorg is dan bij meisjes (Tyler & Cauce, 2002). De plegers van seksueel misbruik van jongens worden verwacht vaker een onbekende of kennis en dus iemand van buiten de jeugdzorg te zijn en minder vaak iemand binnen de jeugdzorg ten opzichte van meisjes (Tyler & Cauce, 2002). Gezien het beperkte aantal studies waarop deze hypothesen bij het onderscheid tussen plegers van jongens en meisjes, dienen deze hypotheses met voorzichtigheid gesteld te worden. Het huidige onderzoek zal een eerste indruk geven over de verdeling van verschillende kenmerken van de plegers van seksuele en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg.

Methode

Procedure

In opdracht van het Ministerie van Justitie en het inmiddels opgeheven Ministerie voor Jeugd en Gezin, is in juli 2010 de commissie-Samson opgesteld en gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de aard en omvang van ‘seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst’ (http://www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl/, opgehaald op 07-06-2012) in de periode van 1945 tot 2010. In opdracht van de commissie-Samson heeft de Universiteit Leiden een onderzoek uitgevoerd naar de prevalentie van seksueel misbruik binnen de Nederlandse jeugdzorg in de periode van 2008 t/m 2010. Ter vergelijking met de prevalentie in de algemene populatie, is getracht zoveel mogelijk de methode te hanteren van de NPM-2010. Zodoende zijn eveneens andere vormen van kindermishandeling onderzocht, waaronder fysieke mishandeling. Het huidige onderzoek maakt gebruik van de data die verzameld zijn door middel van de zelfrapportagestudie binnen dit onderzoek.

(17)

De instellingen binnen de Nederlandse jeugdzorg zijn in kaart gebracht met de Sociale Kaart Jeugdzorg 2011. Er zijn vier rubrieken opgenomen: Justitiële Jeugdinrichtingen, Jeugdzorg Plus, overige residentiële hulpverlening en Voorzieningen voor Pleegzorg. Alle justitiële jeugdinrichtingen (n=11), alle Jeugdzorg Plus (gesloten) jeugdinstellingen (n=15), alle pleegzorginstellingen (n=25) en een aantal aselect getrokken niet-gesloten residentiële jeugdinstellingen (n=20) zijn benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Bij deze samenstelling is rekening gehouden met de proportie jongeren die in deze Nederlandse typen instellingen verbleven. De directies van deze instellingen zijn schriftelijk geïnformeerd over het betreffende onderzoek, waarna telefonisch is nagegaan of zij toestemming verlenen voor deelname. Waar nodig is op aselecte wijze vastgesteld welke locaties in dat geval zouden deelnemen aan het onderzoek.

Er is met de contactpersonen van de instellingen een aselecte steekproef samengesteld van de jongeren die op dat moment in de instellingen verbleven. Deze jongeren werden benaderd voor deelname door middel van een informatiefolder en toestemmingsbrief. Zowel de jongeren als hun wettelijke vertegenwoordigers konden binnen twee weken via de toestemmingsbrief bezwaar aantekenen en daarmee afzien van deelname. Als zowel de wettelijk vertegenwoordigers als de jongere dit niet deden, werd via de begeleider of pleegzorgwerker een afspraak gemaakt om een vragenlijst bij de jongere af te nemen.

Onderzoekers zijn met een laptop bij de jongeren langsgegaan om de vragenlijst in te laten vullen. Zo konden eventuele vragen van de jongeren beantwoord worden en werd de zelfstandige invulling van de vragenlijst gewaarborgd. Op deze manier konden de antwoorden niet beïnvloed worden door anderen. Daarnaast werd er zo veel mogelijk gezocht naar een rustige plaats om de afname zo goed mogelijk te laten verlopen. Er waren altijd twee onderzoekers van de Universiteit Leiden aanwezig bij de afname van de vragenlijst binnen een instelling. Bij een afname bij een pleegkind was een vrouwelijke onderzoeker aanwezig. De ingevulde vragenlijsten van alle jongeren zijn verwerkt in een databestand. Een deel van dit databestand wordt gebruikt om de genoemde onderzoeksvragen te beantwoorden. Alle jongeren ontvingen na de afname een folder met informatie over traumatisering. Hierin stonden verschillende bronnen welke geraadpleegd konden worden ter ondersteuning en begeleiding, waaronder eveneens een vertrouwenspersoon van de betreffende instelling.

Het onderzoeksvoorstel van het huidige onderzoek is voorgelegd aan en goedgekeurd door de Commissie Medische Ethiek van het Leids Universitair Medisch Centrum. Daarnaast hebben twee traumadeskundigen het onderzoeksprotocol en de vragenlijst voor de jongeren

(18)

beoordeeld op potentiële beschadiging en hertraumatisering voor de jongeren. Dit oordeel was eveneens positief. Na een goed verlopen pilotstudie bij drie instellingen is het onderzoek daadwerkelijk gestart.

Onderzoeksgroep

Door middel van een aselecte steekproef zijn er voor de zelfrapportagestudie 669 jongeren schriftelijk benaderd via de instellingen. Bij het selecteren van de steekproef zijn verschillende criteria gehanteerd waaraan de respondenten dienden te voldoen. In de eerste plaats dienden de jongeren in 2010 tussen de 12 en 18 jaar te zijn. Verder hadden deze jongeren geen verstandelijke beperking, dat wil zeggen dat er sprake was van een IQ boven de 85 (bij benadering). Bij 341 jongeren is uiteindelijk de vragenlijst afgenomen. De belangrijkste reden hiervoor was het ontbreken van toestemming door de wettelijke vertegenwoordiger of de jongere zelf.

In het huidige onderzoek worden 271 jongeren meegenomen in de analyses. Het betreft jongeren die in 2010 in een pleeggezin (42%), een residentiële jeugdzorginstelling (47%) of zowel in een pleeggezin als in een residentiële jeugdzorginstelling (11%) verbleven. De onderzoeksgroep betreft iets meer jongens (56%) dan meisjes (44%). De leeftijd van de respondenten varieerde, op een 20-jarige respondent na, op het moment van de dataverzameling van 12 tot 19 jaar. Het opleidingsniveau van de respondenten was vmbo-praktijk/mbo-beroep (49%), mbo-theorie/gemengd (24%), havo/vwo/gymnasium (13%), lwoo (4%) of anders (4%). Verder zat 4% van de respondenten niet op school en was bij 2% het opleidingsniveau onbekend. Het merendeel van de respondenten is in Nederland geboren (88%).

Meetinstrumenten

Het huidige onderzoek maakt gebruik van een deel van de data die verzameld zijn door middel van zelfrapportage. Er zijn twee uitkomstmaten van de vragenlijst in het huidige onderzoek: seksueel misbruik en fysieke mishandeling in 2010. Er is gebruik gemaakt van de vragenlijst Vervelende en Nare Gebeurtenissen (VVNG; Lamers-Winkelman et al., 2007), welke is voorgelegd aan de respondenten. De vragenlijst bevat 48 vragen over ervaren kindermishandeling en werd aangevuld met extra vragen over seksueel misbruik (ontleend aan de Hamby & Finkelhor, 2000). Een voorbeeld van een stelling uit de vragenlijst over seksueel misbruik is: 'Een volwassene heeft seks met mij gehad’. Andere stellingen gingen over fysieke mishandeling, zoals: ‘Een volwassene in de instelling of in het pleeggezin waar ik woonde, heeft mij tegen de grond gegooid of geslagen’.Verder zijn er 30 andere vragen gebruikt om deze lijst aan te vullen, zodat de nadruk niet al te veel zou liggen op

(19)

kindermishandeling. In alle gevallen deed zich de mogelijkheid voor om in te vullen dat men dit liever niet wilde zeggen. Indien door de jongere werd aangegeven dat het betreffende voorval had plaatsgevonden, werd doorgevraagd naar onder andere de kenmerken van de pleger van het voorval. Bij het geslacht van de pleger konden de jongeren invullen of het om een mannelijke of vrouwelijke pleger ging. Verder is gevraagd of jongeren de leeftijd van de plegers in wilden vullen. Eveneens relevant om te benoemen is dat de jongeren gevraagd is aan te geven wat de relatie tussen de pleger en hen was.

De VVNG is aangevuld met 13 items uit de Dating Violence Questionnaire (Douglas & Straus, 2006) om een schaal voor sociale wenselijkheid te creëren waarop de jongeren zijn getoetst. Geen van de jongeren leek een uitbijtende score te hebben op deze schaal. Tot slot is er via de vragenlijst geïnformeerd naar de biografische en sociaaldemografische kenmerken van de jongeren en hun ouders.

Beschrijvende analysemethode

In de eerste plaats zijn de gegevens van alle jongeren die de vragenlijst hebben ingevuld per persoon gecontroleerd op antwoordtendenties en zeer onwaarschijnlijke antwoorden. Op basis hiervan is bij 12 van de 341 jongeren vastgesteld dat van een van deze twee situaties sprake was. Deze gegevens zijn niet meegenomen in verdere analyses. Op deze manier zijn de uitbijters buiten het huidige onderzoek gelaten.

In het huidige onderzoek is er enkel sprake van nominale variabelen (geslacht plegers, leeftijdscategorieën plegers en relatie plegers tot slachtoffers). Aangezien er geen numerieke variabelen gebruikt worden in de analyses, is het nagaan van de schending van de aannamen van normaliteit niet van toepassing.

Voordat tot de analyse kon worden overgegaan, zijn enkele hercoderingen van variabelen uitgevoerd. In de analyse is de variabele ‘geslacht van de plegers’ verdeeld in drie categorieën (man, vrouw en onbekend). De leeftijd van de slachtoffers is voor de analyse teruggebracht naar de categorieën jonger dan 21 jaar, 21 jaar en ouder en onbekend. Verder is de relatie tussen de pleger en het slachtoffer van seksueel misbruik en/of fysieke mishandeling gecategoriseerd naar personen binnen residentiële jeugdzorginstellingen en pleegzorg (zoals een medewerker van de instelling of een lid uit het pleeggezin), overige personen (zoals iemand binnen de school of sportclub van de respondent) en onbekende personen. Indien de respondent geen specifieke informatie heeft gegeven over het betreffende kenmerk, is bij alle kenmerken gekozen voor de categorie ‘onbekend’. Er is gekeken hoe vaak de verschillende categorieën per plegerkenmerk door de jongeren is genoemd in de vragenlijst. Zodoende zijn de variabelen op plegerniveau geanalyseerd, dat wil zeggen dat

(20)

alle door de jongeren genoemde plegers bij alle genoemde incidenten in de analyses zijn meegenomen.

Statistische analysemethode

In de eerste plaats wordt een beschrijvend overzicht van de verschillende kenmerken van de plegers weergegeven, waarmee antwoord gegeven kan worden op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de verdeling van geslacht, leeftijd en relatie tot de slachtoffers van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg?’. Nadat deze onderzoeksvraag beantwoord is, volgen de analyses die antwoord zullen geven op de deelvragen van het huidige onderzoek.

Bij de eerste deelvraag (‘Zijn de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg even vaak mannen als vrouwen?’) wordt de (nul)hypothese dat er geen verschil is in geslacht van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling getoetst. Bij de tweede onderzoeksvraag (‘Zijn de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg even vaak jongeren als volwassenen?’) wordt de hypothese nagegaan dat de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling geen verschillende leeftijden hebben. De derde onderzoeksvraag (‘Bevinden de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongeren binnen de Nederlandse jeugdzorg zich even vaak binnen als buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg?’) is gekoppeld aan de hypothese dat de plegers van seksueel misbruik geen andere relatie hebben tot hun slachtoffers vergeleken met de plegers van fysieke mishandeling. Om de drie hierboven genoemde deelvragen te beantwoorden is een schatting gemaakt van de 84% betrouwbaarheidsintervallen rondom de proporties. Indien de 84% betrouwbaarheidsintervallen van twee proporties elkaar overlappen, kan aangenomen worden dat deze niet significant van elkaar verschillen. Als deze elkaar niet overlappen, kan aangenomen worden dat deze wel significant van elkaar verschillen (Goldstein & Healy, 1995; Julious, 2004; Payton, Greenstone, & Schenker, 2003).

Tot slot wordt door middel van de Chi-kwadraat toets gekeken of de drie hierboven genoemde kenmerken van plegers in aantallen verschillen voor jongens en meisjes, waarbij de deelvraag luidt: ‘Wat zijn de proportionele verschillen van het geslacht, de leeftijd en de relatie tot het slachtoffer van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes binnen de Nederlandse jeugdzorg?’. De voorwaarden voor deze toets zijn dat: (1) elke waarneming onafhankelijk is van de andere waarnemingen, (2) hoogstens 20% van de verwachte waarden lager mag zijn dan 5 en (3) dat alle verwachte waarden groter dan

(21)

of gelijk zijn aan 1 (Yates, Moore, McCabe, 1999). Indien er een significant verschil naar voren komt (waarbij het gehanteerde significantieniveau α = .05 betreft), wordt aan de hand van de gecorrigeerde gestandaardiseerde residuen bepaalt waar dit verschil zit.

Resultaten

Verdeling kenmerken plegers

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag is in de eerste plaats een beschrijvende analyse uitgevoerd. Op deze manier wordt de verdeling van relevante kenmerken van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg in kaart gebracht (Tabel 1).

Tabel 1

Verdeling kenmerken van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg.

Seksueel misbruik Fysieke mishandeling

N = 206 N = 141 % (n) 84% BI % (n) 84% BI Geslacht pleger Man 47,6% (98) 42,7~52,5 54,6% (77) 48,7~60,5 Vrouw 30,1% (62) 25,6~34,6 23,4% (33) 18,4~28,4 Onbekend 22,3% (46) 18,2~26,4 22,0% (31) 17,1~26,9 Leeftijd pleger < 21 jaar 52,0% (107)* 47,0~56,9 14,9% (21)* 10,7~19,1 ≥ 21 jaar 39,3% (81)* 34,5~44,1 80,1% (113)* 75,4~84,9 Onbekend 8,7% (18) 6,0~11,5 5,0% (7) 2,4~7,5 Identiteit pleger Persoon binnen JZ/PZ 38,8% (80)* 34,1~43,6 57,4% (81)* 51,6~63,3 Persoon buiten JZ/PZ 12,6% (26)* 9,4~15,9 6,4% (9)* 3,5~9,3 Onbekend 48,6% (100)* 43,6~53,5 36,2% (51)* 30,5~41,9

Noot Indien er geen overlap is tussen de 84% betrouwbaarheidsintervallen van seksueel misbruik en fysieke mishandeling, is in de tabel met een sterretje (*) aangegeven dat er sprake is van een significant verschil tussen de betreffende twee proporties.

84% BI = 84% betrouwbaarheidsinterval JZ = residentiële jeugdzorginstelling PZ = pleegzorg

(22)

In de huidige steekproef zijn door de jongeren 206 plegers van seksueel misbruik genoemd, waarbij de pleger in 47,6% van de gevallen een man was en in 30,1% van de gevallen een vrouw. Bij de overige gevallen (22,3%) is het geslacht van de pleger niet door de jongeren aangegeven. Van fysieke mishandelingen zijn 141 plegers door de respondenten genoemd. Het gaat bij fysieke mishandeling in 54,6% van de gevallen om een mannelijke pleger, in 23,4% van de gevallen om een vrouwelijke pleger en in de overige gevallen (22,0%) is het geslacht van de pleger niet in de vragenlijst aangegeven.

Op het gebied van leeftijd is 52,0% van de plegers van seksueel misbruik jonger dan 21 jaar. In 39,3% van de gevallen is de pleger van seksueel misbruik 21 jaar of ouder en in 8,7% van de gevallen is de leeftijd niet door de jongeren genoemd. Plegers van fysieke mishandeling zijn in 14,9% van de aangegeven incidenten jonger dan 21 jaar en in 80,1% van de incidenten 21 jaar of ouder. Bij 5,0% van de plegers van fysieke mishandeling is de leeftijd niet uit de vragenlijst naar voren gekomen.

Tot slot is bij 38,8% van de plegers van seksueel misbruik aangegeven dat de pleger iemand binnen een residentiële jeugdzorginstelling of pleegzorg is en bij 12,6% van de plegers van seksueel misbruik iemand daarbuiten. In ongeveer de helft van de gevallen (48,6%) is de relatie tussen de pleger en het slachtoffer van seksueel misbruik niet door de jongeren genoemd. Bij fysieke mishandeling is de pleger in 57,4% van de incidenten volgens de respondenten iemand binnen een residentiële jeugdzorginstelling of pleegzorg. Verder noemen respondenten de plegers van fysieke mishandeling in 6,4% van de gevallen iemand buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg en in 36,2% is niet door de jongeren aangegeven wat de relatie tussen de pleger en het slachtoffer is.

Verschillen in geslacht plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling

Om de proporties van plegerkenmerken van seksueel misbruik en fysieke mishandeling te vergelijken, zijn de 84% betrouwbaarheidsintervallen berekend (Tabel 1). In de eerste plaats zijn de 84% betrouwbaarheidsintervallen van de proporties voor het geslacht van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling met elkaar vergeleken. Er is een overlap gevonden tussen de 84% betrouwbaarheidsintervallen van de proporties voor zowel mannelijke plegers, vrouwelijke plegers als de plegers van wie het geslacht onbekend is. Er is daarmee geen significant verschil naar voren gekomen tussen de proporties mannelijke, vrouwelijke en geslachtsonbekende plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling. Verschillen in leeftijd plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling

In de tweede plaats zijn de 84% betrouwbaarheidsintervallen berekend van de leeftijdscategorieën van de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling. De 84%

(23)

betrouwbaarheidsintervallen betreffende de proportie voor plegers van seksueel misbruik die jonger dan 21 jaar waren (47,0~56,9), tonen geen overlap met de 84% betrouwbaarheidsintervallen van de proportie voor plegers van fysieke mishandeling binnen deze leeftijdscategorie (10,7~19,1). Er is daarmee een significant verschil tussen de proporties van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling onder de 21 jaar, waarbij de plegers van seksueel misbruik significant vaker onder de 21 jaar zijn dan de plegers van fysieke mishandeling. Er is eveneens een significant verschil gevonden tussen de proporties van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling die 21 jaar of ouder zijn. De 84% betrouwbaarheidsintervallen van de proporties voor verschillende typen plegers tonen aan dat plegers van fysieke mishandeling significant vaker 21 jaar of ouder zijn (75,4~84,9) vergeleken met de plegers van seksueel misbruik (34,5~44,1). Tot slot is er bij de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van wie de leeftijd niet door de respondent is weergegeven geen significant verschil in proporties.

Verschillen in relatie plegers tot slachtoffers seksueel misbruik en fysieke mishandeling In de derde plaats zijn de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen der Nederlandse jeugdzorg in categorieën verdeeld welke de relatie tot het slachtoffer aangeven. Bij alle categorieën (personen binnen residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg, personen buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg en onbekende personen) zijn significante verschillen in proporties naar voren gekomen tussen plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling. De betrouwbaarheidsintervallen van plegers van fysieke mishandeling die zich binnen een residentiële jeugdzorginstelling of pleegzorg bevinden (51,6~63,3) tonen geen overlap met die van plegers van seksueel misbruik (34,1~43,6). De plegers van fysieke mishandeling zijn daarmee significant vaker iemand binnen een residentiële jeugdzorginstelling of pleegzorg dan plegers van seksueel misbruik. De 84% betrouwbaarheidsintervallen rondom de proporties voor verschillende typen plegers geven aan dat plegers van seksueel misbruik zich significant vaker buiten residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg bevinden (9,4~15,9) dan plegers van fysieke mishandeling (3,5~9,3). Tot slot geven de slachtoffers van seksueel misbruik significant vaker aan de relatie tussen hen en de pleger liever niet te willen benoemen ten opzichte van de slachtoffers van fysieke mishandeling. De 84% betrouwbaarheidsintervallen rondom de proporties voor plegers van seksueel misbruik waarvan de relatie tot het slachtoffer onbekend is (43,6~53,5) vertoont geen overlap met die van de plegers van fysieke mishandeling (30,5~41,9).

(24)

Verschillen in plegerkenmerken van jongens en meisjes

Verder is gekeken naar het verschil in proporties voor kenmerken van plegers van seksueel misbruik (Tabel 2) en fysieke mishandeling (Tabel 3) van jongens en meisjes. In deze analyse zijn de kenmerken van plegers op kindniveau geanalyseerd, waarbij is gekeken tot welke categorie het kind behoort met betrekking tot de kenmerken van zijn/haar plegers. In de eerste plaats is het geslacht van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens en meisjes vergeleken. De Chi-kwadraat toets toont bij seksueel misbruik een significant verband χ²(3, N=70) = 19.44, p <.001. De proportie mannelijke plegers van seksueel misbruik ligt bij meisjes hoger (70,1%) dan bij jongens (20,7%), terwijl de proportie vrouwelijke plegers van seksueel misbruik juist lager ligt bij meisjes (4,9%) ten opzichte van jongens (34,5%). Aangezien 37,5% van de cellen een verwachte waarde heeft van minder dan 5, is niet voldaan aan alle voorwaarden. Dit resultaat dient daarmee met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Bij fysieke mishandeling is er net geen significant verschil naar voren gekomen bij de proporties rondom het geslacht van plegers bij jongens en meisjes (χ²(3, N=64) = 6.69, p =.08). De residuen tonen een marginaal verschil tussen de proporties mannelijke plegers van fysieke mishandeling bij jongens (62,2%) en meisjes (36,8%). Bij vrouwelijke plegers van fysieke mishandeling is wel een verschil in proporties waargenomen, waarbij jongens minder vaak te maken hebben met een vrouwelijke pleger van fysieke mishandeling (4,4%) dan meisjes (21,1%). Gezien de afwezigheid van significantie bij de Chi-kwadraat toets en het gegeven dat 50% van de cellen een verwachte waarde toont van lager dan 5, dient men deze resultaten zeer voorzichtig te interpreteren.

Daarnaast is er gekeken naar het onderscheid tussen jongens en meisjes ten opzichte van de leeftijdscategorieën van hun plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling. De Chi-kwadraat toets toont geen significant verschil in proporties aan wat betreft de leeftijdscategorieën van de plegers van seksueel misbruik tussen jongens en meisjes (χ²(3, N=70) = 0.60, p =.90). De leeftijd van plegers van seksueel misbruik bij meisjes verschilt daarmee niet significant vergeleken met de plegers van seksueel misbruik bij jongens. Bij fysieke mishandeling toont de Chi-kwadraat toets eveneens geen significant verschil aan tussen de proporties leeftijdscategorieën van plegers van jongens en meisjes (χ²(3, N=64) = 5.49, p =.14).

Er is eveneens geen significant verschil in proporties naar voren gekomen tussen jongens en meisjes op het gebied van de relatie tussen de pleger en het slachtoffer van seksueel misbruik (χ²(3, N=70) = 2.54, p =.47) en fysieke mishandeling (χ²(3, N=64) = 5.81, p =.12). De plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van meisjes hebben

(25)

zodoende geen significant andere relatie tot hun slachtoffers dan de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling van jongens.

Tabel 2

Verdeling kenmerken van de plegers van seksueel misbruik binnen de Nederlandse jeugdzorg bij jongens en meisjes.

Jongens Meisjes N = 29 N = 41 % (n) Gecorrigeerde gestandaardiseerde residuen % (n) Gecorrigeerde gestandaardiseerde residuen Geslacht pleger(s) Man 20,7% (6)* -4,1 70,7% (29)* 4,1 Vrouw 34,5% (10)* 3,2 4,9% (2)* -3,2 Zowel mannen als vrouwen 6,9% (2) 0,4 4,9% (2) -0,4 Onbekend 37,9% (11) 1,7 19,5% (8) -1,7 Leeftijd pleger(s) < 21 jaar 51,7% (15) 0,6 43,9% (18) -0,6 ≥ 21 jaar 13,8% (4) -0,6 19,5% (8) 0,6 Zowel < 21 jaar als ≥ 21 jaar 24,2% (7) 0,0 24,4% (10) 0,0 Onbekend 10,3% (3) -0,2 12,2% (5) 0,2 Identiteit pleger(s) Persoon binnen JZ/PZ 34,5% (10) 0,9 24,4% (10) -0,9 Persoon buiten JZ/PZ 6,9% (2) -1,5 19,5% (8) 1,5 Personen binnen en buiten JZ/PZ 13,8% (4) 0,2 12,2% (5) -0,2 Onbekend 44,8% (13) 0,1 43,9% (18) -0,1

Noot Indien de p-waarde van de Chi-kwadraat toets bij een kenmerk van de plegers van jongens en meisjes lager is dan .05, is in de tabel met een sterretje (*) aangegeven dat er sprake is van een significant verschil tussen de proporties voor jongens en meisjes.

JZ = residentiële jeugdzorginstelling PZ = pleegzorg

(26)

Tabel 3

Verdeling kenmerken van de plegers van fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg bij jongens en meisjes.

Jongens Meisjes N = 45 N = 19 % (n) Gecorrigeerde gestandaardiseerde residuen % (n) Gecorrigeerde gestandaardiseerde residuen Geslacht pleger(s) Man 62,2% (28) 1,9 36,8% (7) -1,9 Vrouw 4,4% (2) -2,1 21,1% (4) 2,1 Zowel mannen als vrouwen 6,7% (3) -1,1 15,8% (3) 1,1 Onbekend 26,7% (12) 0,0 26,3% (5) 0,0 Leeftijd pleger(s) < 21 jaar 4,4% (2) -2,1 21,1% (4) 2,1 ≥ 21 jaar 80,0% (36) 0,6 73,7% (14) -0,6 Zowel < 21 jaar als ≥ 21 jaar 6,7% (3) 1,2 0,0% (0) -1,2 Onbekend 8,9% (4) 0,5 5,3% (1) -0,5 Identiteit pleger(s) Persoon binnen JZ/PZ 42,2% (19) -1,5 63,2% (12) 1,5 Persoon buiten JZ/PZ 6,7% (3) -1,1 15,8% (3) -1,1 Personen binnen en buiten JZ/PZ 4,4% (2) -0,1 5,2% (1) 0,1 Onbekend 46,7% (21) 2,3 15,8% (3) -2,3

Noot JZ = residentiële jeugdzorginstelling

(27)

Discussie

In het huidige onderzoek is nagegaan in hoeverre de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg verschillen op het gebied van geslacht, leeftijd en relatie tot het slachtoffer. Verder is bekeken of de plegers van jongens en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg verschillende kenmerken hebben.

Verschillen in geslacht plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling

Uit de analyses is naar voren gekomen dat de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg even vaak een man als een vrouw zijn. De slachtoffers van seksueel misbruik willen daarnaast net zo vaak het geslacht van de pleger niet noemen als de slachtoffers van fysieke mishandeling. Bij seksueel misbruik werden meer mannelijke en minder vrouwelijke plegers verwacht dan bij fysieke mishandeling (Bornstein et al., 2007; Van IJzendoorn et al., 2007; Sedlak et al., 2010), waarmee dit niet overeenkomt met de gestelde hypothese. Dit is mogelijk te verklaren omdat de meeste onderzoeken waarop de hypothese gebaseerd was zich hebben gericht op de algehele populatie in plaats van de specifieke doelgroep binnen de Nederlandse jeugdzorg. Dit zou betekenen dat de verdeling van mannelijke en vrouwelijke plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg afwijkt van die van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling in de Nederlandse bevolking. Een andere verklaring voor de verschillen met eerdere onderzoeksresultaten is mogelijk de manier waarop het aantal plegers in een onderzoek wordt meegenomen. In het huidige onderzoek zijn per genoemd incident de kenmerken van de plegers meegenomen in de analyses, terwijl sommige incidenten mogelijk door dezelfde persoon zijn gepleegd. Indien elke unieke pleger maximaal een keer in de analyses zouden worden meegeteld, zou dit tot een ander resultaat kunnen leiden. In de toekomst zou de meervoudigheid van kindermishandeling door de plegers als extra variabele meegenomen kunnen worden in de analyses om de resultaten van deze twee meetvormen met elkaar te vergelijken.

Verschillen in leeftijd plegers seksueel misbruik en fysieke mishandeling

Op het gebied van leeftijd komt naar voren dat de plegers van seksueel misbruik vaker jongeren zijn en minder vaak volwassenen ten opzichte van plegers van fysieke mishandeling. Jongeren die seksueel misbruikt zijn willen net zo vaak niet aangeven wat de leeftijd van de pleger betreft als jongeren die fysiek mishandeld zijn. De hypothese dat plegers van seksueel misbruik vaker volwassen zullen zijn dan de plegers van fysieke

(28)

mishandeling (Finkelhor et al., 2005), is niet bevestigd. De studie van Finkelhor et al. (2005) betreft resultaten die volgen uit een onderzoek binnen een nationaal representatieve steekproef van kinderen. Het onderzoek van Hobbs et al. (1991) is daarentegen gebaseerd op kindermishandeling binnen residentiële en pleegzorg. Het onderzoek van Hobbs et al. (1991) toont, in tegenstelling tot het onderzoek van Finkelhor et al. (2005), aan dat de plegers van seksueel misbruik vaker een jongere zijn dan de plegers van fysieke mishandeling (Hobbs et al., 1991). Verder geven van Hobbs et al. (1991) aan dat plegers van fysieke mishandeling vaker een pleegouder zijn dan de plegers van seksueel misbruik. Dit verklaart mogelijk de afwijking van de huidige resultaten met de voorafgestelde verwachting. De resultaten van het huidige onderzoek bevestigen in dat opzicht een verschil in leeftijd van plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling binnen de Nederlandse jeugdzorg ten opzichte van plegers in de totale Nederlandse bevolking.

Verschillen in relatie plegers tot slachtoffers seksueel misbruik en fysieke mishandeling Tot slot is gekeken naar de relatie tussen de plegers van seksueel misbruik en fysieke mishandeling en de slachtoffers. De plegers van seksueel misbruik zijn personen die zich vaker buiten en minder vaak binnen residentiële jeugdzorginstellingen of pleegzorg bevinden vergeleken met plegers van seksueel misbruik. Dit komt overeen met de verwachting zoals beschreven in eerdere studies (Van IJzendoorn et al., 2007; Sedlak et al., 2010; Finkelhor et al., 2005). Opvallend is het verder dat alleen bij de relatie tussen de pleger en het slachtoffer een verschil is opgemerkt in het aantal respondenten dat dit niet wilden aangeven: over plegers van seksueel misbruik wilden slachtoffers vaker niet zeggen wie dit was dan over plegers van fysieke mishandeling. Bij het geslacht en de leeftijd van de plegers is hier namelijk geen verschil naar voren gekomen. Mogelijk ligt dit aan de privacygevoeligheid van het onderwerp, aangezien dit kenmerk meer specifieke informatie geeft over de identiteit van de pleger dan de leeftijd of het geslacht. Schaamte kan verder een rol spelen, waarbij er sprake is van een negatieve emotionele ervaring waarbij men de beschadiging van zichzelf het liefst verborgen zou willen houden van anderen (Feiring & Taska, 2005). Schaamte is een veelvoorkomend gevolg van seksueel misbruik bij kinderen (Feiring & Taska, 2005), waardoor jongeren dit kenmerk mogelijk liever voor zichzelf houden en ondanks de anonimiteit van het onderzoek niet prijs willen geven.

Verschillen in plegerkenmerken van jongens en meisjes

Tot slot is binnen het huidige onderzoek een vergelijking gemaakt tussen kenmerken van plegers van jongens en meisjes. Bij seksueel misbruik is naar voren gekomen dat meisjes in verhouding vaker te maken hebben met mannelijke plegers en minder vaak met

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het onderzoek van Regioplan (De Vaan et al., 2013) werd op de speciale recidive een niet-significant verschil gevonden in omgekeerde richting: binnen één tot anderhalf jaar na

Het uitgangspunt van de pilot is dat verscherpt toezicht – met behulp van elektronisch toezicht – standaard door de Raad voor de Kinderbescherming wordt overwogen bij

pilotmemo een belangrijke rol in het toezicht. Gemeenten faciliteren bij het oplossen van problemen op verschillende leefgebieden en signaleren ongewenst gedrag. Denk hierbij aan

I n opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft onderzoeks- en adviesbureau

Er zijn specifieke en gedeelde risicofactoren voor partnergeweld en kindermishandeling die mogelijk ook gelden voor overlapgeweld, zoals demografische factoren (lage

Wat betreft de correlaties tussen de items van de Bèta Mindset subschaal valt uit Tabel 15 op te merken dat het vierde item (TOIBE4: ‘Ik denk dat ik een bepaalde mate van aanleg

Zowel het verschil tussen jongens en meisjes in de omgang met computers, het zelfvertrouwen dat ze hebben en de kennis en vaardigheden die verschillen bij beide groepen zijn redenen

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt