• No results found

'Je wordt er elke ochtend mee wakker'. De betekenis van boekbezit voor Nederlandse kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Je wordt er elke ochtend mee wakker'. De betekenis van boekbezit voor Nederlandse kinderen"

Copied!
156
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Je wordt er elke ochtend mee wakker.’

De betekenis van boekbezit voor Nederlandse kinderen

Neeke Scheers

Studentnummer: 11093633

Begeleider: prof. dr. E.A. Kuitert

Tweede lezer: prof. dr. F.J.M Huysmans

Universiteit van Amsterdam

MA Redacteur/editor

Mei 2017

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie waarmee ik mijn masteropleiding Redacteur/editor hoop af te

ronden. Al lang voor aanvang van deze master wist ik dat mijn grootste liefde op

boekengebied de jeugdliteratuur is en dat de omgang van kinderen met boeken mij

enorm boeit. In dit onderzoek naar de betekenis van boekbezit voor kinderen, heb ik mij

dus bezig kunnen houden met het onderwerp dat mij het meest aanspreekt en heb ik

een inkijk gekregen in de boekenwereld van kinderen.

Het idee voor dit onderzoek ontstond naar aanleiding van een gesprek met mijn

scriptiebegeleider Lisa Kuitert. Zij bracht mij op het spoor van het Canadese onderzoek

naar de persoonlijke boekencollecties van kinderen waarbij deze scriptie aansluit. Ik

ben haar hier dankbaar voor, omdat dit onderwerp en de bijbehorende onderzoeksopzet

ervoor zorgden dat ik gedurende de hele onderzoeksperiode met veel plezier aan mijn

onderzoek heb gewerkt. Vooral op het interviewen van de respondenten bij hen thuis,

wat aan de basis staat van deze scriptie, kijk ik terug met een goed en vrolijk gevoel. Het

was enorm leuk om met de kinderen over hun boeken te praten, om te horen hoe zij

over boeken denken en om het enthousiasme te zien waarmee ze mij deelgenoot

maakten van hun ideeën. Tijdens de interviews en later bij het verwerken van de

gegevens en het schrijven, maakten hun uitspraken me geregeld aan het lachen en gaven

ze me energie, maar vaker nog was ik geraakt door hun bevindingen. Ik denk dat deze

scriptie laat zien hoe veel waardevolle kennis het oplevert om kinderen aan het woord

te laten en hen te betrekken bij het onderzoek. Grote dank gaat uit naar de respondenten

en hun ouders, die mij gastvrij ontvingen en die zo welwillend hebben meegewerkt aan

dit onderzoek.

Dank ben ik ook nogmaals verschuldigd aan Lisa Kuitert, niet alleen voor het idee

voor deze scriptie, maar ook voor haar vertrouwen, sturing, feedback en enthousiasme.

Zij heeft ervoor gezorgd dat deze scriptie er nu ligt en dat ik de woelige anderhalf jaar

waarin ik aan deze master bezig was trots en positief kan afsluiten. Daarnaast bedank ik

Guido, mijn lief, om ontelbaar veel redenen maar vooral omdat hij onvoorwaardelijk

achter me staat en me zoveel goede energie geeft, wat onmisbaar was voor het schrijven

van deze scriptie.

Ik wens u veel leesplezier!

Neeke Scheers

Rotterdam, 24 mei 2017

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2 1. Inleiding 4 2. Leessocialisatie en boekbezit 7 2.1 Het effect van vrijetijdslezen op de taal- en leesvaardigheid 7 2.2 Leessocialisatie: de invloed van het gezin 8 2.3 Toegang tot boeken 10 3. Leesgedrag en boekbezit van Nederlandse kinderen 13 3.1 Leesfrequentie 13 3.2 Boekbezit 15 3.3 Soort boek en genre 17 3.4 Bestsellers 19 4. Methode 22 4.1 Verantwoording onderzoeksmethode 22 4.1.1 Kwalitatieve interviews met kinderen 22 4.1.2 Inventarisatie boekencollectie 25 4.1.3 Vragenlijst 26 4.2 Respondenten 26 4.3 Verloop 29 5. Resultaten 32 5.1 Omvang en inhoud boekencollecties 32 5.1.1 Omvang collecties 32 5.1.2 Type boeken 33 5.1.3 Series en bestsellers 35 5.1.4 Bijzondere boeken 38 5.2 Boeken verwerven 39 5.2.1 Gekregen boeken 39 5.2.2 Boeken in het gezin 41 5.2.3 Eigen geld aan boeken uitgeven 43 5.2.4 Bibliotheek 44 5.3 Bewaarplek en organisatie boeken 46 5.3.1 Locatie 46 5.3.2 Ordening 47 5.4 Selectie van boeken 49 5.4.1 Boeken kiezen 49 5.4.2 Aanbevelingen 51 5.4.3 Beoordeling van boeken op moeilijkheid en leeftijd 52 5.5 Leesgedrag 53 5.5.1 Herlezen 53 5.5.2 Voorlezen 54 5.5.3 Ideeën over lezen en leeservaringen 55 5.6. Toekomst in boeken 56 6. Conclusie 59 6.1 Samenvatting 59 6.2 Verdere implicaties 62 6.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 62 7. Discussie 64 Bibliografie 66 Bijlage I: vragenlijst 68 Bijlage II: transcripties 69

(4)

1. Inleiding

Kinderen die opgroeien tussen boeken, krijgen gemiddeld drie jaar meer scholing dan

kinderen zonder boeken in huis.

1

Dit geldt ongeacht het opleidingsniveau, het beroep of

de sociale klasse van de ouders, ongeacht of kinderen opgroeien in welvarende of

minder welvarende landen, onder verschillende ideologieën, nu en vroeger. Het zijn de

boeken die het hem doen. Een grensverleggend onderzoek uit 2010 naar boekbezit en

onderwijssucces in 27 landen over de hele wereld, toont aan dat er een significant

verband bestaat tussen boekbezit in het gezin en opleidingsniveau van het kind.

Boekbezit helpt kinderen naar een hoger opleidingsniveau. Het aantal boeken in huis

heeft even veel invloed als het opleidingsniveau van de ouders en meer dan bijvoorbeeld

het beroep van de vader of opgroeien in een rijke samenleving. Zelfs kinderen die

opgroeien met het relatief kleine aantal van 25 boeken in huis hebben al een beduidend

voordeel van twee jaar meer scholing ten opzichte van zij die opgroeien zonder boeken.

Dit neemt alleen maar toe naarmate het aantal boeken stijgt.

De vraag naar het belang van boeken en lezen is van alle tijden en houdt talloze

wetenschappers, beleidsmakers, docenten en anderen bezig. Het bovenstaande

onderzoek geeft een duidelijk antwoord op deze vraag naar het ‘waarom’ van boeken:

het toont een directe link tussen de boekencultuur thuis en wat kinderen later bereiken.

Maar het onderwerp is uiteraard breder dan dit. Vanuit verschillende disciplines is veel

onderzoek gedaan naar het nut en effect van lezen voor het individu en de samenleving,

naar literaire socialisatie, naar leesbevordering en geletterdheid. Voornamelijk in

sociologische onderzoeken ligt de focus vaak op de invloed van het ouderlijk

(lees)voorbeeld en de thuisomgeving op het kind. Boekbezit in huis komt in deze

onderzoeken naar voren als een belangrijke factor van leessocialisatie oftewel

opvoeding in het lezen. Net als het onderzoek van Evans et al., concentreren veel

onderzoeken zich hierbij op het totaal aantal boeken in huis of op het boekbezit van de

ouders. De stem van het kind zelf blijft echter vaak afwezig. Er is weinig onderzoek

gedaan naar persoonlijke boekencollecties van kinderen: welke boeken zij individueel

bezitten en welke waarde zij aan boeken hechten.

In de boekwetenschap bestaat deze onderzoekslijn in meerdere mate. Een

voorbeeld hiervan is te vinden in Het boek en het badwater, een publicatie van

hoogleraar Boekwetenschap Lisa Kuitert over de rol van het papieren boek in de

samenleving.

2

Hierin besteedt Kuitert onder andere aandacht aan boekbezit van

kinderen en bespreekt ze in dit kader het opvallende Canadese onderzoek ‘I’ll keep them

for my children’ (Kevin, nine years): Children’s personal collections of books and other

media.’

3

Het betreffende onderzoek komt uit 2004 en werd gedaan door Bibliotheek- en

Informatiewetenschapper Lynne E.F. McKechnie. Het concentreert zich volledig op de

1 Evans, M.D.R., Jonathan Kelley, Joanna Sikora, Donald J. Treiman. ‘Family scholarly culture and educational success: Books and schooling in 27 nations.’ Research in Social Stratification and Mobility 28 (2010): 171-197. 2 Kuitert, Lisa. Het boek en het badwater. Amsterdam University Press, 2015.

3

McKechnie, Lynne E.F. ‘I’ll keep them for my children (Kevin, nine years): Children’s personal collections of books and other media.’ The Canadian Joumal of Information and Library Science 28.4 (2004): 77.

(5)

persoonlijke boekencollecties van kinderen: de grootte van de collecties, de boeken die

zich in de collecties bevinden, hoe de kinderen aan de boeken komen en de locatie en

organisatie van de boeken. McKechnie koos een vernieuwende invalshoek en methode:

ze laat kinderen zelf aan het woord en stelt hun eigen ideeën over boeken centraal. Ze

inventariseerde de boekencollectie van 52 Canadese kinderen van 4 tot 12 jaar en

interviewde hen voor hun eigen boekenkast of –plank. Zo wordt niet alleen duidelijk wat

kinderen daadwerkelijk bezitten, maar ook hoe zij omgaan met hun collectie en wat de

verhalen achter de boeken zijn: wat boeken voor hen betekenen. De invloed van het

onderzoek wordt duidelijk op Google Scholar: daar wordt het 11 keer geciteerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de 52 participanten gemiddeld bijna 100 boeken per

persoon bezitten, de grootte van de collecties varieert van 7 tot 303 boeken. Boeken die

geschaard worden onder het label ‘populaire cultuur’, zoals bijvoorbeeld Harry Potter

boeken, Disney boeken of Little Golden Books, spelen een grote rol in de collecties, net

als series. Toch lezen de meeste kinderen vrij breed: ze bezitten veel verschillende

soorten boeken, die vooral worden gelezen voor het plezier. Volwassenen, met name de

ouders, hebben niet geheel onverwacht het grootste aandeel in het vormgeven van de

persoonlijke boekencollecties van kinderen. Zij kopen de boeken voor hun kinderen,

geven hen boeken cadeau en geven hun eigen boeken aan hen door. Kinderen bewaren

hun boeken voornamelijk op hun eigen slaapkamer en in de boekencollecties is vaak een

bepaalde orde aangebracht.

Concluderend stelt McKechnie dat het gemiddelde van 100 boeken per kind

positief stemt: veel kinderen blijken toegang te hebben tot een grote veelheid en

diversiteit aan boeken. Ze voegt daar aan toe dat boekbezit bij kinderen een positieve

voorspeller is voor het verwerven van geletterdheid en voor boekbezit later in het leven.

De quote in de titel van het onderzoek slaat hierop terug: op de vraag aan een 9-jarige

jongen wat hij later met zijn boeken wil gaan doen, antwoordt hij: ‘I’ll keep them for my

children!’. Het is tekenend dat juist deze quote als titel van het onderzoek fungeert,

omdat het aangeeft waar de kracht van het onderzoek ligt: het geeft inzicht in de waarde

die kinderen aan boeken hechten. De focus ligt niet op de ouders of de leerkracht, niet

op het effect van lezen op de taalontwikkeling of het schoolsucces, maar op het kind zelf

en zijn of haar gedachten over boeken. Dit biedt een frisse, alternatieve kijk op het

onderwerp kinderen en boeken en leidde tot de vraag hoe een soortgelijk onderzoek zou

uitpakken bij kinderen in Nederland anno 2017. Deze vraag vormt de aanleiding voor

deze scriptie en leidt tot de onderzoeksvraag:

Wat betekent boekbezit voor Nederlandse kinderen?

Deze vraag is vervolgens onderverdeeld in zes deelvragen: (1) Hoe groot is de

boekencollectie van Nederlandse kinderen en welke boeken bezitten zij? (2) Hoe komen

Nederlandse kinderen aan hun boeken? (3) Waar en hoe bewaren Nederlandse kinderen

hun boeken? (4) Hoe kiezen Nederlandse kinderen hun boeken? (5) Wat is het

leesgedrag van Nederlandse kinderen (met betrekking tot herlezen, voorlezen en

(6)

leeservaringen)? (6) Wat denken Nederlandse kinderen later met hun boekencollectie te

gaan doen?

De eerste drie deelvragen komen overeen met de onderwerpen die in het

onderzoek van McKechnie aan de orde komen, de laatste drie behandelen nieuwe

observaties. Ik zal me toespitsen op kinderen tussen de 7 en 15 jaar oud. Net als het

onderzoek van McKechnie zal mijn onderzoek plaatsvinden op basis van kwalitatieve

interviews en inventarisaties van de persoonlijke boekencollecties. 15 kinderen worden

geïnterviewd bij hen thuis, op de plek waar hun boeken zich bevinden, en kunnen zo hun

ervaringen en ideeën over boeken delen. Op deze manier geeft dit onderzoek kinderen

een stem in het wetenschappelijke debat.

De kennis over de positieve invloed van boeken en boekbezit fungeert in dit

onderzoek als context. Omdat er behalve consumentenonderzoek nog maar weinig

onderzoek is gedaan naar boekbezit van kinderen in Nederland, zal dit onderzoek

inventariserend van aard zijn: ik ga onderzoeken hoe kinderen tegenover boeken en

boekbezit staan. De toegevoegde waarde van dit onderzoek zit niet zozeer in de

statistiek, maar in de verhalen die kinderen over boeken vertellen, de ideeën die ze

hierover hebben, de opvallende observaties. Het is pionierswerk, maar ik hoop aan te

tonen dat kinderen aan het woord laten interessante resultaten kan opleveren en iets

nieuws kan toevoegen.

In hoofdstuk 2 zal ik mijn onderzoek eerst inbedden in de wetenschappelijke

discussie over leessocialisatie, ik zal me hierbij richten op leessocialisatie binnen het

gezin en boekenaanbod als belangrijke factor hiervan. Vervolgens staan in hoofdstuk 3

de basisgegevens en cijfers over lezen en boekbezit in Nederland centraal, om een beeld

te schetsen van het Nederlandse kind als lezer. Hier komen achtereenvolgens

leesfrequentie, boekbezit, soort boek en genre en bestsellers aan de orde. Daarna zet ik

in hoofdstuk 4 mijn onderzoeksmethode en het verloop van het onderzoek uiteen en

analyseer ik in hoofdstuk 5 mijn resultaten. Dit zal ik doen aan de hand van zes thema’s

die overeen komen met de zes deelvragen. In hoofdstuk 6 bespreek ik de conclusies van

mijn onderzoek en beantwoord ik mijn onderzoeksvragen, in hoofdstuk 7 zal ik de

beperkingen van het onderzoek bespreken in de discussie.

(7)

2. Leessocialisatie en boekbezit

Hoe belangrijk is lezen? We moeten in onderzoek op dit terrein een onderscheid maken

tussen het belang van lezen en het belang van boeken. Lezen kun je immers op veel meer

manieren doen: in kranten, tijdschriften, digitaal. Naar lezen is veel meer onderzoek

gedaan dan naar de beleving van ‘boeken’. Er worden veel positieve effecten aan lezen

toegeschreven en in 2.1 zal ik kort een belangrijk effect uiteenzetten: dat vrijetijdslezen

zorgt voor meer geletterdheid en bijdraagt aan vaardigheden die nodig zijn voor

schoolsucces. Daarna zal ik verder ingaan op een cruciaal begrip als het gaat over

kinderen, lezen en boeken, namelijk leessocialisatie of literaire socialisatie. Hiermee

wordt het opvoeden van kinderen in het lezen bedoeld. Ik concentreer me in 2.2 eerst op

leessocialisatie binnen het gezin, daarna spits ik me in 2.3 toe op toegang tot boeken. Dit

is een belangrijke factor van leessocialisatie en vormt tevens de kern van mijn

onderzoek.

2.1 Het effect van vrijetijdslezen op de taal- en leesvaardigheid

Lezen wordt in het algemeen als belangrijk beschouwd voor de ontwikkeling van

kinderen. Mol en Bus onderbouwen deze stelling in ‘To Read or Not to Read’, een

invloedrijke meta-analyse van 99 studies naar print exposure uit 2011.

4

Uit dit

onderzoek blijkt namelijk dat er een duidelijk verband bestaat tussen lezen in de vrije

tijd en de geletterdheid van een kind. Sterker nog, de onderzoekers noemen

vrijetijdslezen de ‘drijvende kracht’ achter het ontwikkelen van geletterdheid.

5

Kinderen

die lezen in hun vrije tijd hebben een beter leesbegrip, kunnen beter technisch lezen en

spellen en hebben een grotere woordenschat. Deze taal- en leesvaardigheden dragen

allemaal bij aan het schoolsucces. Dit geldt voor kinderen en jongeren van alle leeftijden:

de onderzoekers onderscheiden de categorieën jonge kinderen (2 – 6 jaar), kinderen in

de basisschool- en middelbare school leeftijd (6 – 17 jaar) en studenten (gemiddeld 21

jaar). Mol en Bus veronderstellen een opwaartse spiraal: kinderen die plezier beleven

aan lezen, lezen vaker; door meer vrijetijdslezen verbeteren de taal- en leesvaardigheid

en wordt het lezen sneller een succeservaring, waardoor ze weer meer gemotiveerd zijn

om te lezen. Anderzijds is een negatieve spiraal ook mogelijk: als kinderen

achtergrondkennis en vocabulaire missen en daarom teksten niet begrijpen, is het lezen

een minder plezierige ervaring en zullen ze minder gaan lezen, waardoor de taal- en

leesvaardigheid niet verbeteren. Dit zorgt ervoor dat de niveauverschillen tussen

lezende en minder lezende kinderen alleen maar toenemen naarmate ze ouder worden.

4 Mol, Suzanne E. & Adriana G. Bus. ‘To Read or Not to Read: A Meta-Analysis of Print Exposure From Infancy to Early Adulthood.’ Psychological Bulletin. 137.2 (2011): 267–296. 5 Mol & Bus 2011, 285.

(8)

2.2 Leessocialisatie: de invloed van het gezin

Het is een algemeen geaccepteerde veronderstelling dat de kindertijd een bepalende

periode is om lezen en leesplezier te stimuleren. De omgeving waarin een kind opgroeit,

met name het gezin, speelt hierbij een belangrijke rol. Ouders leveren de grootste

bijdrage aan leesbevordering, meer dan bijvoorbeeld school en de bibliotheek.

6

Deze

leesopvoeding van kinderen wordt zoals eerder gesteld ook wel ‘leessocialisatie’ of

‘literaire socialisatie’ genoemd: ‘literary socialization means that both cognitive and

motivational resources are strengthened by concrete activities or circumstances in

social interaction, which foster children’s cultural development.’

7

Bij leessocialisatie gaat

men uit van de veelvuldig bewezen sociologische veronderstelling dat de omgeving

waarin een kind opgroeit, een dominante invloed heeft op het welzijn en het

maatschappelijk succes van het kind. Mediagerelateerde activiteiten van de ouders

kunnen voordelig of nadelig zijn voor (de ontwikkeling van) het kind; lezen wordt

onomstotelijk als voordelig beschouwd.

8

Huysmans stelt in het onderzoek Van woordjes naar wereldliteratuur dat

leessocialisatie een intentionele en een niet-intentionele component heeft. In het

algemeen wordt lezen door ouders als gewenst gedrag van hun kind beschouwd en

daarom gestimuleerd. Dit wordt ook wel de intentionele stimulans genoemd. Daar

tegenover staat de niet-intentionele component: het voorbeeld dat ouders aan hun

kinderen geven door zelf wel of niet veel te lezen.

9

Op basis van vragenlijsten ingevuld

door bijna 1300 kinderen van 7-15 jaar, concludeert Huysmans dat leesbevorderende

activiteiten die ouders ondernemen met hun kind, zoals voorlezen, praten over boeken

en meegaan naar de bibliotheek, afnemen naarmate het kind ouder wordt. Het

leesvoorbeeld daarentegen blijft met het klimmen van de leeftijd van het kind zo goed

als constant. Daarnaast toont hij aan dat zowel de intentionele als niet-intentionele

factoren van ouderlijke leessocialisatie positieve invloed hebben op de leesfrequentie

van het kind.

10

Ook de Nederlandse Kraaykamp doet (veel) onderzoek de effecten van

leessocialisatie. Hij concentreert zich in zijn onderzoek ‘Literary socialization and

reading preferences’ niet alleen op het effect van leesopvoeding op de leesfrequentie,

zoals Huysmans, maar ook op het leesniveau en de leesvoorkeur van het kind.

11

Zijn

hoofdvraag is wat het langetermijneffect is van literaire socialisatie in het gezin. Hij

gebruikt de Familie-enquête Nederlandse Bevolking als databron, dit is een survey-onderzoek naar de levensloop en leefsituatie van de Nederlandse bevolking. Informatie

6 Huysmans, Frank. Van woordjes naar wereldliteratuur. De leeswereld van kinderen van 7-15 jaar. Stichting Lezen, Amsterdam & SIOB, Den Haag. 2013. 8 7 Kraaykamp, Gerbert. ‘Literary socialization and reading preferences. Effects of parents, the library, and the school.’ Poetics 31 (2003): 235-236. 8 Notten, Natascha, Gerbert Kraaykamp. ‘Parents and the media. A study of social differentiation in parental media socialization.’ Poetics 37 (2009): 185-200. 9 Huysmans 2013, 49. 10 Huysmans 2013, 50-54. 11 Kraaykamp 2003, 235–257.

(9)

werd verzameld via 1762 respondenten, allen Nederlandse personen tussen de 25 en 70

jaar oud, uit vragen over de omstandigheden waarin ze opgroeiden. Mensen die zijn

opgegroeid in een gezin waar veel aandacht is voor lezen, blijken een hoger leesniveau

te hebben: op het moment van opgroeien, maar ook als ze volwassen zijn. Ze lezen

daarnaast later niet alleen meer, ze lezen ook meer kwalitatieve en literaire boeken. Het

ouderlijk voorbeeld en directe leesstimulatie hebben beide een sterke invloed op zowel

leesniveau als leesfrequentie en leesvoorkeuren. Kinderen van ouders die meer

literatuur lezen, zullen zelf ook eerder geneigd zijn om een voorkeur te hebben voor

literatuur.

Terwijl Huysmans en Notten zich hun onderzoek concentreren op het (blijvende)

effect van ouderlijke leessocialisatie op de leeswereld van kinderen, gaan veel

onderzoeken nog een stap verder in het onderzoeken van de effecten. Er wordt dan niet

alleen gekeken naar de invloed van leesopvoeding op leesgedrag, leesniveau en

leesvoorkeuren, maar ook op de ontwikkeling en het maatschappelijke succes van het

kind. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Notten, die net als Kraaykamp een

Nederlandse autoriteit is op het gebied van leessocialisatie. Ze deed in 2012 een

grootschalig onderzoek naar ouderlijke mediaopvoeding in het algemeen en

leesopvoeding in het bijzonder.

12

Ze onderzocht ten eerste de sociale verschillen in

leesopvoeding en ten tweede de invloed van deze verschillen op het onderwijssucces en

de leesvoorkeuren van het kind op lange termijn. Het onderzoek bestudeert

verschillende vormen van leesopvoeding: leesvoorbeeld, directe leesstimulatie oftewel

leesbegeleiding en leesaanbod. Naast de eerdergenoemde vormen van leesopvoeding

(intentioneel en niet-intentioneel) speelt namelijk ook het boekenaanbod in huis een

grote rol in de leessocialisatie.

Voor het onderzoeken van het ouderlijke leesvoorbeeld en leesbegeleiding

gebruikt Notten net als Kraaykamp data uit de Familie-enquête Nederlandse Bevolking.

Het leesaanbod werd onderzocht aan de hand van zogenaamde ‘Programme for

International Student Assessment’ (PISA) data, een internationaal vergelijkend

onderzoek onder 15-jarige leerlingen uit het voortgezet onderwijs. Notten toont aan dat

alle drie de vormen van leesopvoeding (leesvoorbeeld, leesbegeleiding en leesaanbod),

een blijvende positieve invloed hebben op de onderwijsprestaties van het kind, ook op

lange termijn. Het literaire thuisklimaat is dus van groot belang voor het schoolsucces en

daarmee voor de maatschappelijke en culturele ontwikkeling van het kind. Daarnaast

blijkt ook uit haar onderzoek dat ouders hun leesvoorkeuren doorgeven aan hun

kinderen en dat dit tevens levenslang van invloed blijft.

Huysmans, Kraaykamp en Notten bouwen voort op een lange traditie van

onderzoeken naar leessocialisatie. Twee oudere maar invloedrijke onderzoeken, beide

meta-analyses, laten zien dat hun resultaten alles behalve op zichzelf staan. In 1991

analyseerde Van Peer een groot aantal studies naar leessocialisatie.

13

Hij destilleert uit

de verschillende onderzoeken vier factoren die van invloed zijn op de leesmotivatie en

literaire competenties van het kind: boekbezit, literaire activiteiten van de ouders,

12 Notten, Natascha. Over ouders en leesopvoeding. Delft: Eburon, 2012. 13 Peer, W. van. ‘Literary socialization in the family: A state of the art.’ Poetics 20 (1991): 539-558.

(10)

houding van de ouders tegenover lezen en interactie in het gezin. Deze komen

grotendeels overeen met de vormen van leesopvoeding die in de eerdergenoemde

onderzoeken worden onderscheiden. Van Peer concludeert dat de aanwezigheid van

deze factoren zorgt voor een positieve leesinvloed, terwijl de afwezigheid van deze

factoren kinderen juist weerhoudt van lezen en het plezier beleven hieraan. Een

positieve leesinvloed leidt vervolgens tot betere leesvaardigheid en betere

schoolprestaties. Een internationaal meta-onderzoek uit 1999 naar ‘home literacy

experiences’ focust op het bredere begrip ‘geletterdheid’ bij kinderen en de vraag hoe

dit tot stand komt.

Moschovaki geeft in dit onderzoek een overzicht van verschillende

studies naar het leesklimaat thuis en komt eveneens tot de conclusie dat de literaire

activiteiten die plaatsvinden in het gezin en de houding van de ouders tegenover lezen

bepalend zijn voor het latere schoolsucces van het kind.

14

Kinderen die opgroeien in een

omgeving waar boeken aanwezig zijn en belangrijk worden gevonden, hebben meer

literaire competenties en presteren beter op school.

Uit het hier behandelde eerder onderzoek kan worden opgemaakt dat

leessocialisatie van groot belang is voor de ontwikkeling van kinderen. Leesopvoeding

heeft invloed op zowel leesgedrag, -niveau en -voorkeuren, als op maatschappelijk- en

schoolsucces. Maar hoe zit het met het bezitten van boeken? Wat weten we daarvan?

2.3 Toegang tot boeken

Om lezen te stimuleren is het belangrijk dat kinderen boeken hebben om te lezen.

Boekaanbod, de aanwezigheid van boeken in het gezin of in de directe omgeving, werd

hierboven al als een van de belangrijke factoren van leessocialisatie genoemd en ik zal

deze factor hier verder uitwerken.

Het onderzoek ‘Family scholarly culture and educational success: Books and

schooling in 27 nations’, dat eerder in de inleiding genoemd werd, toont aan dat

boekbezit een van de beste voorspellers van schoolsucces is.

15

De data van dit

grensverleggende onderzoek komen van de World Inequality Study, een grote database

met nationale steekproeven die onder andere gedetailleerde gegevens bevat over het

beroep van de respondent en diens vader, evenals uitgebreide onderwijsdata.

Onderzoekers Evans et al. gebruiken alleen de onderzoeken die een vraag naar de

grootte van de thuisbibliotheek bevatten en analyseerden zo in het totaal 73.349

gevallen uit 27 landen. Deze vraag nam meestal de volgende vorm aan: hoeveel boeken

waren er aanwezig in het ouderlijk huis toen u 14 jaar oud was? Omdat onderwijs

meestal vroeg in de levensloop plaatsvindt en de onderzoeken retrospectieve data

opleveren over familieachtergrond, reiken de data terug tot de Tweede Wereldoorlog.

Het voordeel dat boekbezit in het gezin oplevert voor het opleidingsniveau van

de kinderen bestaat in alle landen die vertegenwoordigd zijn in het onderzoek: niet

alleen in de rijke, kapitalistische en democratische landen in West Europa, maar ook in

14 Moschovaki, Eleni. ‘Home Background and Young Children's Literacy Development.’ Early Child Development and Care, 158.1 (1999): 11-19. 15 Evans et al. 2010

(11)

Oost Europa, Azië, Zuid Amerika en Zuid Afrika. Het bestaat onder verschillende

politieke regimes, van communisme tot Apartheid, en in alle tijden, zo ver terug in de

geschiedenis als de data gaan. Het effect van boekbezit blijft bestaan als alle bekende

bronnen die onderwijsvoordeel opleveren worden gecontroleerd in de analyse. Deze

bronnen zijn onder andere het opleidingsniveau van de ouders, het beroep en de sociale

klasse van de vader, gender en het bruto binnenlands product van het betreffende land.

Het onderzoek laat zien dat het grootste voordeel aan de onderkant zit: kinderen uit

gezinnen met de minste boeken profiteren het meest van elk extra boek en boekbezit

heeft het meeste effect op kinderen met de minst geschoolde ouders.

16

De resultaten van dit onderzoek ondersteunen het ‘scholarly culture model’. Dit

model stelt dat boeken en lezen een positief effect hebben op schoolprestaties, omdat

het zorgt voor cognitieve vaardigheden. Evans et al. noemen dit de ‘cultural toolkit’

waarin lezen en boeken voorzien. Omdat uit het onderzoek blijkt dat het voordeel van

boekbezit bestaat ongeacht de samenleving of tijd, bewijst dit onderzoek dat een

positieve boekencultuur thuis zorgt voor kennis en vaardigheden die altijd en overal

centraal staan in het onderwijs. Zoals Evans et al. concluderen: ‘A book-oriented home

environment, we argue, endows children with tools that are directly useful in learning at

school: vocabulary, information, comprehension skills, imagination, broad horizons of

history and geography, familiarity with good writing, understanding of the importance

of evidence in argument, and many others.’

17

Op deze manier zorgen meer boeken in

huis uiteindelijk voor een hoger opleidingsniveau.

Dat fysieke toegang tot boeken en eigen boekbezit van groot belang zijn,

onderschrijft ook een onderzoek uit 2011 onder 18.000 kinderen van 8 – 17 jaar in

Engeland.

18

Een groot leesaanbod leidt onder andere tot meer plezier in lezen, vaker

lezen, langere leestijd, een positievere houding tegenover lezen en het makkelijker

vinden van boeken die het kind interesseren. Het tegenovergestelde geldt voor kinderen

die geen of weinig boeken bezitten. Het hebben van boeken blijkt een sterke voorspeller

van zowel leesvaardigheid als de houding tegenover boeken, wat zich onder andere uit

in leesgedrag en –plezier. Dit effect blijft doorwerken: kinderen die geen toegang tot

boeken hebben, zullen minder snel een positieve ervaring hebben met lezen en zich

daardoor minder bezighouden met lezen in welke vorm dan ook. Dit heeft vergaande

gevolgen voor zowel schoolsucces als ook voor bijvoorbeeld digitale geletterdheid, zo

stellen de onderzoekers: ‘Children who grow up without books and without positive

associations around reading are at a disadvantage in the modern world.’

19

Ook andere onderzoeken wijzen erop dat boekbezit een groot effect heeft op de

interesse voor literatuur bij kinderen. McKechnie noemt in haar onderzoek een ietwat

verouderd maar nog steeds relevant onderzoek van Morrow.

20

Morrow onderzocht

16 Evans et al. 2010, 187 17 Evans et al. 2010, 189

18 Clark, C and L. Poulton Book ownership and its relation to reading enjoyment, attitudes, behaviour and attainment. London: National Literacy Trust, 2011. 19 Clark, C and L. Poulton 2011, 16 20 Morrow, Lesley Mandel. ‘Home and School Correlates of Early Interest in Literature.’ The Journal of Educational Research, 76.4 (1983): 221-230.

(12)

kenmerken die samenhangen met een hoge dan wel lage interesse voor literatuur en

concludeert dat het hebben van boeken in huis correspondeert met een interesse voor

literatuur: kinderen met hoge interesse voor literatuur worden vaker voorgelezen,

kijken minder televisie en verspreid door het huis zijn meer boeken aanwezig. De

leesgewoonten van een kind ontwikkelen zich al op jonge leeftijd en zijn bepalend voor

het soort lezer dat een kind wordt. Het leesklimaat in huis, waar boekbezit een

belangrijk onderdeel van uitmaakt, heeft grote invloed op het ontwikkelen van deze

leesgewoonten en de interesse voor literatuur.

Verschillende onderzoeken gericht op kinderen uit lagere inkomensgroepen die

weinig of geen toegang tot boeken hadden, tonen daarnaast aan dat de leesmotivatie en

geletterdheid bij jonge kinderen significant stijgt wanneer zij meer fysieke toegang tot

boeken krijgen.

21

Voor een Amerikaans onderzoek van Neuman werden 330

kinderopvangcentra van een groot aantal kwalitatieve kinderboeken voorzien, zo’n vijf

per kind. De selectie van de kinderopvangcentra vond plaats op basis van economische

achtergrond: alleen kinderopvangcentra in economisch achtergestelde gemeenschappen

deden mee aan het onderzoek. De vroege geletterdheid van 3- en 4-jarige kinderen op

de kinderopvang werd voor en na het experiment getest en kinderen scoorden na het

experiment aanzienlijk hoger. Dit effect bleef ook zes maanden na de interventie nog

zichtbaar.

Het kleiner opgezette onderzoek van Tadesse en Washington laat zien dat zelfs

het krijgen van één boek voor kinderen die weinig of geen boeken bezitten al zorgt voor

meer geletterdheid en ook een belangrijke motivatie kan zijn voor kinderen om meer te

lezen.

22

De aanwezigheid van boeken thuis of bijvoorbeeld op de kinderopvang kan dus

worden aangewezen als een basisvoorwaarde voor geletterdheid: ‘To foster children’s

literacy skills, the first step is to “get books in children’s hands”’.

23

Het faciliteren van

boeken is volgens onderzoekers de meest effectieve manier van leesbevordering.

24

Boeken beschikbaar maken voor jonge kinderen die opgroeien met weinig boeken in

hun omgeving, is cruciaal om ervoor te zorgen dat ze niet met een achterstand op de

basisschool beginnen.

25

Het leesaanbod in het ouderlijk huis heeft tevens een grotere

impact op het schoolsucces dan de andere soorten media-aanbod: computer en televisie,

zo ontdekte eerder genoemde onderzoeker Notten.

26

Al deze onderzoeken tonen aan dat

boekbezit van groot belang is voor de leesontwikkeling van het kind en dat een gevulde

boekenkast de schoolprestaties bevordert.

21 Tadesse, Selamawit & Patsy Washington. ‘Book Ownership and Young Children's Learning,’ Childhood Education, 89.3 (2013): 165-172. Neuman, Susan B. ‘Books Make a Difference: A Study of Access to Literacy.’ Reading Research Quarterly, 34.3 (1999): 286-311. 22 Tadesse & Washington 2013, 165-172. 23 Tadesse & Washington 2013, 166. 24 Ramos, Francisco en Stephen Krashen. ‘Rapid Research Report: The Impact of One Trip to the Public Library: Making Books Available May Be the Best Incentive for Reading.’ The Reading Teacher. 51.7 (1998): 614-615. 25 Neuman 1999, 286. 26 Notten 2012, 45.

(13)

3. Leesgedrag en boekbezit van Nederlandse kinderen

In hoofdstuk 2 lag de focus op theoretische achtergronden van leessocialisatie en

boekbezit op metaniveau, dit hoofdstuk zal inzicht geven in de basisgegevens en cijfers

over lezen en boekbezit in Nederland. Want zijn Nederlandse kinderen in het algemeen

eigenlijk grote lezers? Wat lezen ze voornamelijk en hoe komen ze aan hun boeken?

Hoeveel (kinder)boeken zijn er aanwezig in een gemiddeld huishouden? Deze en meer

vragen kunnen beantwoord worden omdat de leeswereld van Nederlandse kinderen en

de boekverkoop in Nederland goed gedocumenteerd zijn. Dankzij bijvoorbeeld de

Koninklijke Boekverkopersbond en de Stichting Marktonderzoek Boekenvak zijn veel

consumentenonderzoeken gedaan, voornamelijk door onderzoeksbureau GfK. Ook door

Stichting Lezen wordt veel informatie verzameld en onderzoek gedaan op dit gebied.

Daarnaast worden de boekverkoop en het uitleengedrag in de bibliotheek bijgehouden

door de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Op basis van al

deze gegevens kan een beeld geschetst worden van het Nederlandse kind als lezer.

3.1 Leesfrequentie

Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar mediagebruik en

tijdsbesteding uit 2016, bleek dat Nederlanders gemiddeld 37 minuten per dag lezen.

Zes minuten hiervan lezen ze van een scherm en de rest van papier; lezen van papier is

dus nog veruit het populairst. 46% van de Nederlanders leest dagelijks, 10% van de

Nederlanders leest dagelijks een boek. Hoewel het aantal mensen waarbij (boeken)

lezen tot hun dagelijkse bezigheden behoort afneemt, zegt 77% van de Nederlanders

boeken te lezen.

27

Het recente onderzoek van het SCP is niet uitgesplitst naar leeftijd,

maar uit eenzelfde onderzoek uit 2011 bleek dat de categorie 10-19 jarigen ongeveer

een kwartier per dag leest. De rest van de cijfers van beide onderzoeken verschillen

weinig, daarom kunnen we ervan uit gaan dat ook dit getal niet drastisch is veranderd.

Uit ditzelfde onderzoek bleek dat de gemiddelde leestijd in Nederland overeen komt met

het gemiddelde in de rest van Europa.

28

Het GfK deed onderzoek naar leesgedrag bij kinderen tussen de 7 en 15 jaar en

concludeerde dat gemiddeld 44% van de kinderen dagelijks leest. De leesfrequentie

neemt af naarmate kinderen ouder worden: 61% van de kinderen tussen de 7 en 9 jaar

leest dagelijks tegenover 23% van kinderen tussen de 13 en 15 jaar. Boeken lezen staat

op de vijfde plaats van dagelijkse bezigheden van kinderen, na televisie kijken,

computeren, muziek luisteren en gamen. 9% van de kinderen zegt helemaal nooit te

lezen.

29

Het eerdergenoemde onderzoek Van woordjes naar wereldliteratuur laat

vergelijkbare resultaten zien wat betreft de leesfrequentie van kinderen, zo valt op te

27 Media:Tijd, Sociaal en Cultureel Planbureau. December 2016 28 Nederland in een dag. Tijdsbesteding in Nederland vergeleken met die in vijftien andere Europese landen. Sociaal en Cultureel Planbureau. Oktober 2011 29 GfK november 2012

(14)

maken uit onderstaande grafiek. Dit patroon verloopt voor jongens en meisjes

gelijkvormig.

Bron: Van woordjes naar wereldliteratuur, 16

Net als de leesfrequentie, vertoont het aantal boeken dat kinderen per maand lezen een

daling naar leeftijd. Als kinderen 7 en 8 jaar zijn is het gemiddelde drie boeken per

maand, dit neemt per jaar steeds ongeveer een kwart boek af, totdat het gemiddelde

uitkomt op 1,5 boek per maand voor 15-jarigen. Meisjes lezen gemiddeld genomen meer

dan jongens, ongeveer een half boek per maand meer. Op 10 en 11-jarige leeftijd lijkt de

kloof zich te dichten, maar daarna neemt het verschil weer toe.

30

Wel zegt gemiddeld

90% van de kinderen 1 boek per maand of meer te lezen.

31

We moeten hierbij overigens

bedenken dat dit onderzoek uit 2012 stamt, dus net voor de echt omvangrijke opkomst

van smartphones en tablets.

Ook geldt dat hoe ouder het kind is, hoe minder groot het leesplezier: 37% van de

kinderen tussen de 7 en 9 jaar vindt lezen heel leuk, tegenover 26% van de 13-15-jarigen. Desondanks vindt de meerderheid van de kinderen (78%) het lezen van boeken

heel leuk of best wel leuk.

32

Uit het PIRLS, een internationaal vergelijkend onderzoek

naar lezen in 49 landen, bleek echter iets anders. Van alle deelnemende landen leest

gemiddeld 28% van de kinderen graag en 15% houdt niet van lezen. In Nederland deden

meer dan 7000 leerlingen van groep 6 mee aan dit onderzoek en zei slechts 20% graag

te lezen, tegenover 27% die zei niet van lezen te houden.

33

Er is in Nederland dus een

30 Huysmans 2013, 18 31 GfK november 2012 32 GfK november 2012 33 Mullis, I.V.S, M.O. Martin, P. Foy, & K.T. Drucker. PIRLS 2011 International results in reading. Chesnut Hill: TIMSS & PIRLS International Study Center, 2011.

(15)

negatievere houding ten opzichte van lezen dan gemiddeld. Dat maakt het nog

interessanter om het Canadese onderzoek van McKechnie naar de boekenliefde bij

kinderen op Nederland toe te passen.

Voor jongere kinderen die nog niet zelf kunnen lezen, geldt voorlezen als lezen.

De rol van de ouders is hier essentieel: bijna alle kinderen (96%) tot en met 5 jaar

worden minstens een keer per week voorgelezen door hun ouders. 84% van de

kinderen in deze leeftijdsgroep wordt dagelijks voorgelezen. Nagenoeg alle ouders

vinden voorlezen belangrijk, het grootste deel van de ouders vindt het zelfs een van de

drie belangrijkste activiteiten voor de ontwikkeling van het kind. Naarmate kinderen

ouder worden, neemt het voorlezen sterk af: hoewel 94% van de kinderen tussen de 6

en 7 jaar nog minstens een keer per week wordt voorgelezen, is dit nog maar 54% in de

categorie 8-12 jaar en 11% bij de 13 tot 18-jarigen.

34

De gemiddelde voorleestijd is

ongeveer een kwartier.

35

‘Iene Miene Media’ is een onderzoek naar het mediagebruik van kinderen tussen

de 0 en 7 jaar, uitgevoerd door Stichting Mijn Kind Online in opdracht van

overheidsinstanties.

36

Hieruit blijkt dat het boek veruit het populairste medium is bij

jonge kinderen, gevolgd door de televisie. Van de 0 tot 1-jarigen is 37% geregeld met

een boek(je) bezig, vanaf 1 jaar is dat 86% en vanaf 3 tot 7 jaar ligt het op 94%. Ook is

het boek de eerste kennismaking van kinderen met media, de leeftijd waarop ze voor het

eerst met een boek in aanraking komen is 9 maanden. Daarnaast heeft het overgrote

deel van de kinderen (80% van 0 tot 3 jaar en 92% van 3 tot 7 jaar) boeken op hun

slaapkamer en bijna geen andere media. Televisiekijken verslaat voorlezen als

tijdsbesteding, jonge kinderen kijken gemiddeld zo’n 3 kwartier per dag televisie,

tegenover iets minder dan een halfuur per dag voorlezen. Wel gaat het ook hier om

onderzoek van meer dan vijf jaar geleden, toen de iPad nog niet massaal doorgebroken

was.

3.2 Boekbezit

Nederlanders bezitten gemiddeld 171 boeken, de meeste mensen (22%) hebben tussen

de 50 en 100 boeken in huis. Dit bleek uit een onderzoek van het GfK uit 2011, met 1305

respondenten vanaf 13 jaar.

37

34 GfK mei 2014 35 GfK juli 2011 36 ‘Iene miene media. Een onderzoek naar mediagebruik door kleine kinderen.’ Mediawijzer.net, Stichting Mijn Kind Online. 2012 37 GfK juli 2011

(16)

bron: GfK juli 2011

Nederlandse ouders bezitten gemiddeld 130 boeken voor volwassenen en 75

kinderboeken. Het aantal kinderboeken neemt toe naarmate de kinderen ouder worden:

ouders met kinderen tussen de 0 en 5 jaar hebben gemiddeld 65 kinderboeken in huis,

dit neemt toe tot gemiddeld 93 voor ouders met kinderen tussen de 13 en 18 jaar.

38

Zie

grafiek.

Bron: GfK mei 2014

38 GfK mei 2014

(17)

Van jongeren tussen 13 en 15 jaar zei ongeveer driekwart tussen de 1 tot 50 boeken te

bezitten, 11% tussen de 50 en 100 en 8% meer dan 100.

39

Het eerdergenoemde PIRLS onderzoek leverde iets andere resultaten op. De

2225 participerende ouders in Nederland gaven aan dat er gemiddeld meer dan 100

boeken aanwezig zijn in huis en meer dan 50 kinderboeken. 39% geeft aan meer dan

100 boeken te bezitten, 32% tussen de 26 en 100 en 16% tussen de 11 en 25. Slechts

13% heeft minder dan tien boeken in huis en 5% minder dan vijf kinderboeken. Het

totale boekbezit komt overeen met het internationale gemiddelde en het aantal

kinderboeken ligt daarboven. In vergelijking met eerder onderzoek blijkt dat deze

gegevens tussen 2001 en 2011 nauwelijks zijn veranderd.

40

Uit consumentenonderzoek bij ouders blijkt dat Nederlandse ouders gemiddeld

12 boeken per jaar kopen. Van de gekochte boeken is 46% bedoeld voor het kind als het

kind 0 tot 5 jaar oud is. Dit percentage neemt af naarmate het kind ouder wordt, bij

ouders met kinderen tussen de 13 en 18 jaar is nog maar 20% van de gekochte boeken

bedoeld voor het kind.

41

Een ruime meerderheid van de kinderen komt aan boeken via de boekencollectie

thuis, de bibliotheek of als cadeau. De boekencollectie thuis is van deze drie de meest

genoemde bron: 78% van de kinderen zegt hier hun boeken vandaan te halen. Daarnaast

staan de mediatheek/bibliotheek op school en zelf boeken kopen hoog op het lijstje.

Het grootste deel van de boeken van kinderen wordt gekocht door de ouders, een derde

van de oudere kinderen koopt weleens zelf een boek. 78% van de kinderen krijgt

weleens een boek cadeau van hun ouders. Bijna alle kinderen zijn lid van de bieb (88%),

de meeste kinderen komen er minimaal één keer per maand en er worden bijna altijd

een of meer boeken geleend.

42

3.3 Soort boek en genre

Bijna alle kinderen tussen de 7 en 15 jaar lezen papieren boeken in hun vrije tijd. 7%

leest (ook) weleens een boek op de tablet, 5% op de e-reader en 5% op de laptop.

43

Van

de jongeren tussen de 13 en 15 zegt 72% alleen maar papieren boeken te lezen, de rest

leest ook of vooral digitaal.

44

Opvallend is dat van de ouders daarentegen maar 36% zegt

alleen van papier te lezen.

45

Sinds 2013 leest tussen de 35% en 40% van de Nederlandse

volwassenen e-books.

46

Dat percentage is hoog vergeleken met het percentage kinderen

dat digitaal leest. Toch is het percentage volwassenen dat digitaal een boek leest op

dagelijkse basis nog steeds laag: slechts 3% van de Nederlanders leest een e-book op

39 GfK oktober 2013 40 Meelissen, M.R.M., A. Netten, M. Drent, R.A. Punter, M. Droop en L. Verhoeven. PIRLS- en TIMSS-2011. Trends in leerprestaties in Lezen, Rekenen en Natuuronderwijs. Nijmegen / Enschede: Radboud Universiteit Nijmegen / Universiteit Twente. 2012 41 GfK mei 2014 42 GfK november 2012 43 GfK november 2012 44 GfK oktober 2013 45 GfK mei 2014 46 GfK december 2016

(18)

een doorsneedag, tegenover 11% een papieren boek.

47

Soortgelijke gegevens bestaan

niet over kinderen, maar uit bovenstaande kan wel geconcludeerd worden dat kinderen

meer van papier en minder digitaal lezen dan hun ouders.

Het soort boek dat het meest gelezen wordt is het leesboek, dit genre wordt

gedefinieerd als ‘boeken waarin een verhaal wordt verteld’. 92% van de kinderen zegt

weleens een leesboek te lezen, daarna volgt het stripboek met 54%. Spannende boeken

staan qua genre op nummer 1, dichtbij elkaar op de 2

e

en 3

e

plaats staan

avonturenboeken en fantasieboeken.

48

De soort boeken en de genres die populair zijn

verschillen erg per leeftijd en sekse. Logischerwijs zijn plaatjes- of prentenboeken

vooral populair bij jonge kinderen, terwijl literatuur en informatieve boeken over het

algemeen pas worden gelezen vanaf 13 jaar. Jongens houden meer van non-fictie, zoals

weetjes- en informatieboeken, terwijl meisjes in vergelijking meer leesboeken lezen en

op latere leeftijd literatuur. Deze genderverschillen zijn echter niet heel groot: het

verschil tussen het percentage jongens en het percentage meisjes dat een bepaald soort

boek (bijvoorbeeld het informatieboek) weleens leest, ligt voor alle bovengenoemde

typen boek tussen de 10% en 20%. Wat betreft genres zijn de verschillen vele malen

groter. Zo zijn meidenboeken, romantische boeken en serieuze boeken vele malen

populairder bij meisjes, terwijl sportboeken, technische boeken en oorlogsboeken

vooral populair zijn bij jongens.

49

In het onderzoek van GfK werd kinderen ook gevraagd hun favoriete boek en

favoriete schrijver te noemen. De favoriete boeken van de 7-9-jarigen zijn Geronimo

Stilton, Dolfje Weerwolfje, Mees Kees, Harry Potter, Donald Duck, Het leven van een loser

en Pinkeltje. De favoriete schrijvers zijn Paul van Loon, Elisabetta Dami (Geronimo

Stilton), Roald Dahl en Vivian den Hollander. De favoriete boeken van 10-12-jarigen zijn

eveneens Geronimo Stilton, Het leven van een loser en Dolfje Weerwolfje. Daarnaast ook

Hoe overleef ik… en Achtste groepers huilen niet. De favoriete schrijvers zijn naast Van

Loon en Dami ook Carry Slee, Francien Oomen, J.K. Rowling, John Flanagan en Jacques

Vriens. In de oudste leeftijdscategorie (13-15-jarigen) zijn de favoriete boeken De

hongerspelen, Harry Potter, Hoe overleef ik…, De Grijze Jager en Twilight. Favoriete

schrijver zijn dezelfde als in de vorige leeftijdscategorie, minus Jacques Vriens en de

schrijvers van Geronimo Stilton, plus Suzanne Collins. De favoriete boeken die over het

geheel genomen het vaakst genoemd werden zijn Geronimo Stilton, Harry Potter, Dolfje

Weerwolfje, Hoe overleef ik… en Het leven van een loser. Favoriete schrijvers zijn Paul van

Loon, Carry Slee, Francien Oomen en Elisabeth Damen.

50

Het is duidelijk dat

hedendaagse series en hun schrijvers veruit het populairst zijn bij kinderen.

47 Media:Tijd, Sociaal en Cultureel Planburea. December 2016 48 GfK november 2012 49 Huysmans 2013, 25-27. 50 GfK november 2012

(19)

3.4 Bestsellers

Vanaf 1997 maakt de Stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek

(CPNB) elk jaar de top100 van bestverkochte boeken in Nederland bekend, hier kwam

vanaf 2015 ook de top100 van meest uitgeleende boeken bij.

51

Het afgelopen jaar, in

2016, stond het bestverkochte kinderboek op plek 2 in de bestverkochte boekenlijst met

bijna 150 duizend verkochte exemplaren: Harry Potter en het vervloekte kind deel 1 en 2.

Het volgende kinderboek in de lijst is deel 10 van Het leven van een loser van Jeff Kinney,

dit boek staat op plek 19, gevolgd door De waanzinnige boomhut van 65 verdiepingen

van Andy Griffiths & Terry Denton op 23. Het is opvallend te noemen dat deze drie

bestverkochte kinderboeken allen vertaalde titels zijn.

De NRC analyseerde begin 2017 alle top100 lijsten van bestverkochte boeken tot

dan toe en maakte in onderstaande grafiek inzichtelijk uit wat voor soort boeken de

top100 door de jaren heen bestond.

52

Bron: NRC, 23 maart 2017

Op deze grafiek is te zien is dat vaak een redelijk deel van de 100 titels uit de lijst

vertaalde en Nederlandstalige kinderboeken zijn. Dit aandeel verschilt van zeven

kinderboeken op het dieptepunt (in 2007), tot 22 boeken op het hoogtepunt (in 2013).

In dat jaar waren dus bijna een kwart van de titels op de lijst kinderboeken. Ook wordt

51 Zie voor alle top100-lijsten de website van de CPNB. 52 Chin-A-Fo, Hanneke, Toef Jaeger. ‘De romans moeten inschikken’. NRC, 23 maart 2017.

(20)

hier duidelijk dat vertaalde kinderboeken de laatste jaren populairder worden ten

opzichte van Nederlandstalige kinderboeken: tot en met 2011 stonden er vrijwel steeds

meer Nederlandstalige kinderboeken in de lijst, vanaf 2012 is het aantal titels in het

voordeel van de vertaalde kinderboeken. In het recordjaar 2013 waren maar liefst 18

van de 22 kinderboeken vertaalde titels. De serie Het leven van een loser was toen al

populair en stond met wel zeven titels in de lijst.

Er worden in de top 100 lijsten alleen exacte verkoopcijfers bekendgemaakt van

de top 3, daarom is het bijvoorbeeld niet mogelijk om te kijken naar de bestverkochte

kinderboeken van de afgelopen 10 of 20 jaar. Dit houdt ook in dat het aantal titels in de

top100 niet alles zegt over de totale boekverkoop. Wel is te zien dat Harry Potter een

veelvoorkomende titel is in de lijst en J.K. Rowling daarmee (waarschijnlijk) de

bestverkopende kinderboekenauteur in Nederland. In 1999 stond het eerste deel van

Harry Potter in de lijst op een bescheiden plek 71, maar twee jaar later domineerde

Rowling de lijst volledig: de eerste vier delen van de Harry Potter serie stonden op plek

1 tot en met 4. In 2007 werd er een recordaantal van 591.888 exemplaren verkocht van

het (voorlopige) laatste deel: Harry Potter en de Relieken van de dood. Na Vijftig tinten

grijs van E.L. James is dit het bestverkochte boek van de afgelopen 10 jaar. De

bestverkochte kinderboeken van de laatste jaren zijn zonder meer de boeken uit de

serie Het leven van een loser. In 2011 kwam de serie uit het niets met drie titels de

top100 in, vanaf dat jaar tot nu staan er steeds meerdere titels van de serie in de top 10

van bestverkochte kinder- en jeugdboeken. Drie jaar was een deel van de serie het

bestverkochte kinderboek uit de lijst. Vergeleken met Harry Potter zijn er waarschijnlijk

wel een stuk minder exemplaren van de boeken verkocht, omdat de boeken vaak lager

genoteerd staan in de top100. Ook andere vertaalde series, zoals De waanzinnige

boomhut, De Hongerspelen en De Grijze Jager waren de afgelopen jaren populair.

Daarnaast noemt de NRC Rupsje Nooitgenoeg van Eric Carle en Jip en Janneke van Annie

M.G. Schmidt eversellers, boeken die al jarenlang goed verkocht worden, geliefd zijn en

waarschijnlijk ook zullen blijven. Deze boeken verschenen voor het eerst in 1971 en

1977 en hebben dus een enorm lange adem.

De top100 van meest uitgeleende boeken bestaat helaas pas vanaf 2015, daarom

is het lastig om hier conclusies uit te trekken. Toch komen er een aantal opvallende

punten naar voren uit de twee tot nu toe verschenen lijsten. Ten eerste is het aandeel

van kinderboeken in deze lijsten is totaal anders dan in de top100 lijsten van de

bestverkochte boeken: zowel in 2015 als in 2016 zijn bijna de helft van de boeken op de

lijst kinderboeken (49 en 44 titels). Ook blijkt de populariteit van de eerder genoemde

kinderboekenseries des te meer uit deze top100. Zeer opmerkelijk is dat in beide jaren

Het leven van een loser de top10 van deze lijst volledig domineert: in 2015 staan

verschillende delen van de serie op plek 1 tot en met 6, 8 en 9, in 2016 nemen ze plek 1

tot en met 8 in beslag. In 2015 werden de hoogst genoteerde vier delen allemaal meer

dan 35.000 keer uitgeleend. Ook de soortgelijke serie Het dagboek van een muts van

Rachel Russell staat met 8 boeken in de top 30 in 2016 en op plek 15 tot en met 18 in

2015, plus nog een aantal keer verderop in de lijst. Daarnaast zijn de series Geronimo

Stilton van Elisabetta Dami (2015: 6 titels, 2016: 3 titels), De waanzinnige boomhut van

(21)

Andy Griffiths & Terry Denton (2015: 3 titels, 2016: 5 titels, allen in de top 30) en Tom

Groot van Liz Pichon (2015: 3 titels, 2016: 5 titels) zeer populair in de bibliotheek. Naast

al deze vertaalde boeken, is het een Nederlandse kinderboekenschrijver die met de

meeste titels in de top100-lijsten van de meest uitgeleende boeken staat: Paul van Loon.

In 2015 stonden er maar liefst 12 titels van hem in de top100, in 2016 waren het er

negen.

(22)

4. Methode

In navolging van het Canadese onderzoek van McKechnie naar boekbezit bij kinderen,

heb ik ervoor gekozen om data te verzamelen via interviews met kinderen en

inventarisatie van hun boekencollecties. Alle 15 respondenten participeerden in een

semigestructureerd interview dat plaatsvond bij de respondent thuis, op de plek waar

de eigen boeken bewaard werden. Deze interviews heb ik opgenomen en

getranscribeerd (voor transcripties zie bijlage II). Voor het verwerken van de gegevens

heb ik thema’s uit de transcripties gedestilleerd en quotes per interview onderverdeeld

op thema. In deze transcripties en in het onderzoek worden grotendeels door de

kinderen zelf gekozen pseudoniemen gebruikt. Daarnaast inventariseerde ik de

boekencollectie van elke respondent: ik maakte foto’s van de collecties om deze

gegevens te verzamelen (niet bijgevoegd in een bijlage vanwege de grootte, maar

opvraagbaar). De telling van de collecties is uitgevoerd op basis van deze foto’s, evenals

alle resultaten die betreffen welke (soort) boeken de kinderen precies bezitten. In dit

hoofdstuk zal ik mijn onderzoeksmethode verantwoorden, bespreken welke

respondenten ik bij het onderzoek heb betrokken en hoe het onderzoek verliep.

4.1 Verantwoording onderzoeksmethode

Zoals eerder genoemd is het doel van dit onderzoek om inzicht te krijgen in wat boeken

en boekbezit voor kinderen betekenen. Om dit doel te bereiken, moeten kinderen zelf

aan het woord gelaten worden. Zoals onderzoekers Docherty en Sandelowski stellen:

‘children are the best sources of information about themselves.’

53

In deze paragrafen zal

ik eerst aan de hand van secundaire literatuur verder ingaan op kwalitatieve interviews

met kinderen als onderzoeksmethode. Daarna onderbouw ik mijn keuze voor de tweede

onderzoeksmethode: de inventarisatie van de boekencollecties. Deze methode levert

meer betrouwbare en nauwkeurige data op dan gangbaar onderzoek op basis van

enquêtes en is daarom de aangewezen methode goed zicht te krijgen op hoeveel en

welke boeken kinderen precies bezitten. Beide methoden zorgen voor data die

daadwerkelijk iets toevoegen aan het debat. Als laatste bespreek ik de vragenlijst die ik

als leidraad gebruikte tijdens de interviews.

4.1.1 Kwalitatieve interviews met kinderen

In verschillende vakgebieden groeit de interesse in het perspectief van het kind en de

overtuiging dat het van belang is om kinderen zelf te betrekken bij de discussie over

onderwerpen die hen aan gaan.

54

Wetenschappers zien in dat kennis over aan kinderen

53 Docherty, Sharron, Margarete Sandelowski. ‘Focus on Qualitative Methods: Interviewing Children.’ Research in Nursing & Health. 22 (1999): 177. 54 Irwin, Lori G., Joy Johnson. ‘Interviewing Young Children: Explicating Our Practices and Dilemmas.’ Qualitative Health Research 15.6 (2005): 821-831. Saywitz, Karen, Lorinda B. Camparo, Anna Romanoff. ‘Interviewing Children in Custody Cases: Implications of Research and Policy for Practice.; Behavioral Sciences and the Law. 28 (2010): 542–562. Danby, Susan, Lynette Ewing, Karen Thorpe. ‘The Novice Researcher: Interviewing Young Children.’

(23)

gerelateerde zaken incompleet is wanneer de stem van het kind geen plek krijgt in het

onderzoek.

55

Dit heeft te maken met veranderende opvattingen over wat een kind is en

kan: kinderen worden niet meer gezien als volwassenen in wording, producten van

contextuele invloeden zoals ouders, maar als individuen die actief hun eigen leven

construeren en een unieke eigen kijk hebben op de realiteit.

56

Onderzoekers erkennen

steeds meer dat kinderen zelf kennis hebben over hun eigen behoeften en ervaringen en

dat ze belangrijke inzichten kunnen bieden over hun sociale, politieke en culturele

contexten.

57

En dat niet alleen, ze zijn ook in staat om deze behoeften, ervaringen en

inzichten over te brengen. Waar onderzoekers eerst geloofden dat kinderen de verbale

vaardigheden, conceptuele concepten en narratieve competenties hiervoor misten,

wordt nu duidelijk dat kinderen al vanaf jonge leeftijd in staat zijn om informatie te

geven over hun eigen leven en ervaringen.

58

Dit onderzoek sluit aan bij bovenstaande inzichten door de stem van het kind

centraal te stellen. Het richt zich specifiek op het perspectief van het kind, dat vastgelegd

kan worden middels kwalitatief onderzoek. Zoals eerder genoemd heb ik gekozen voor

semigestructureerde interviews als onderzoeksmethode. Het interviewen van kinderen

is in verschillende disciplines een belangrijk middel geworden om data te verkrijgen,

maar brengt veel uitdagingen met zich mee.

59

Het is pionierswerk dat lang werd

vermeden, niet alleen om de hierboven genoemde theoretische redenen, maar ook om

praktische redenen: onderzoekers voelen zich vaak oncomfortabel en hebben het idee

niet over de vaardigheden en taal te beschikken die nodig zijn om kinderen te

interviewen, en het is moeilijk om toegang te krijgen tot het veld omdat het kind

omringd wordt door de vele gatekeepers zoals ouders, leraren en lokale autoriteiten.

60

Maar zelfs deze redenen daargelaten is het interviewen van kinderen een hachelijke

onderneming en moet de onderzoeker voorbereid zijn op een zekere mate van

oncontroleerbaarheid en chaos.

Het is belangrijk om bewust te zijn van het feit dat het verkrijgen van

kwalitatieve data een actief en creatief proces is waarin de onderzoeker een cruciale rol

speelt. Dit geldt helemaal wanneer de respondenten kinderen zijn. Walsh, die een ietwat

verouderd maar nog steeds relevant standaardwerk schreef over kinderen als

onderzoeksobject, spreekt dan ook liever over het genereren van data, in plaats van het

verzamelen van data: ‘Data are not out there, waiting, like tomatoes on a vine, to be

picked.’

61

De kwaliteit van de interviewdata hangt voor een groot deel af van hoe goed

de onderzoeker de interactie tussen hemzelf en het kind weet te beheren. Het doel van

Qualitative Inquiry 17.1 (2011): 74-84. Docherty & Sandelowski 1999, 177-185. 55 Irwin & Johnson 2005, 821. 56 Irwin & Johnson 2005, 821-822, Saywitz et al. 2010, 542. 57 Idem. 58 Docherty en Sandelowski 1999, 177, Irwin en Jonson 2005, 822. 59 Alle bovenstaande 60 MacDonald, Kath en Alison Greggans. ‘Dealing with chaos and complexity: the reality of interviewing children and families in their own homes.’ Journal of Clinical Nursing. 17 (2008). 3123–3130. 61 Walsh, Daniel. ‘Generating data.’ Studying children in context: Theories, methods, and ethics. Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1988. 91.

(24)

interviewen is om kinderen hun perspectief te laten zien en de taak van de onderzoeker

is dus om kinderen uit te nodigen dat te doen, om hun de inzichten te ontlokken, hun

kijk serieus te nemen en geen interpretaties te maken namens hen.

62

De onderzoeker

moet zich hiervoor opstellen als leerling: kinderen weten meer over hun wereld dan de

onderzoeker en de onderzoeker wil van hen leren.

63

Er moeten volgens Walsh drie

veronderstellingen ten grondslag liggen aan de houding van de onderzoeker tegenover

de kinderen: ‘all kids are smart’, ‘all kids make sense’, en ‘all kids want to have a good

life.’

64

Alleen met deze houding kan de onderzoeker erachter kan komen wat kinderen

doen en waarom, zonder daar oordelend tegenover te staan. Het is namelijk

uitdrukkelijk niet de taak van de onderzoeker om te beoordelen of de kinderen zouden

moeten doen wat ze doen.

Het onderzoeken van kinderen is anders en in veel opzichten moeilijker dan het

onderzoeken van volwassenen. Zoals McDonald uiteenzet: ‘It's hard to deal with them.

They interrupt us. They're messy. […] Children are slower. They don't understand us

very well. They wiggle. They don't use words well. They distract us.’

65

De voornaamste

reden voor deze moeilijkheid is dat kinderen wezenlijk anders zijn: er is een grote

fysieke, sociale, cognitieve, culturele en politieke afstand tussen het kind en de

volwassen onderzoeker.

66

Dit heeft ook tot gevolg dat de onderzoeker altijd ‘de ander’

blijft, zelfs als hij een gelijkwaardige relatie wil creëren met het kind.

Kinderen interviewen gaat dus per definitie gepaard met verschillende

uitdagingen en kan een vak apart worden genoemd. Dit geldt helemaal wanneer

kinderen zoals in dit onderzoek bij hen thuis worden geïnterviewd. Ik koos hiervoor

omdat het voor mijn onderzoek cruciaal is dat kinderen bij hun eigen boeken aanwezig

zijn tijdens het interview. McKechnie noemt dit een ‘let’s look at your collection-approach’.

67

Deze aanpak creëert de mogelijkheid om kinderen te vragen naar specifieke

boeken en geeft kinderen de kans om hun boeken te laten zien en erover te vertellen. In

het artikel met de veelzeggende titel ‘Dealing with chaos and complexity’, schrijven

MacDonald en Greggans over hun ervaringen met dit specifieke type onderzoek.

68

Ze

delen pragmatische en ethische problemen die ze tegenkwamen tijdens hun

kwalitatieve onderzoek naar kinderen met cystic fibrosis, waarvoor ze hen thuis

interviewden. Ze concluderen dat de onderzoeker in deze situatie onoverkomelijk te

maken krijgt met environmental chaos en de complexe realiteit van het dagelijks leven

van mensen. Interviewen bij de respondent thuis staat gelijk aan een steeds veranderde

omgeving, het levert een minder controleerbare interviewsituatie op en vereist daarom

veel flexibiliteit van de onderzoeker. Hij moet open staan om ‘het onverwachte te

verwachten’ en alle informatie als relevant beschouwen, ook als het in eerste instantie

62 Danby et al. 2011, 74. 63 Walsh 1988, 99. 64 Walsh 1988, 99-100. 65 Mcdonald, Lynn, en Holly Willet. ‘Interviewing young children.’ Evaluation Strategies and Techniques for Public Library Children’s Services: a Sourcebook. 1990. 116. 66 Walsh 1988, 95-96. Mcdonald & Willet 1990, 117. 67 E-mail, 10-01-2017. 68 Macdonald & Greggans 2008.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de receptie hebben jullie de keuze uit het Kasteel- café, verschillende salons in de Noordvleugel van het kasteel en de Oranjerie.. • Het Kasteelcafé bevindt zich in

In gesprekken met deze organisaties merken we dat ze het gevoel hebben niet altijd aan die verwachting te kunnen voldoen als het gaat over de expertise in vrijetijdsmogelijkheden en

Enkele minuten later staat wel de 0-2 op het score bord Rinagel Ogenio passeert zijn direc- te tegenstander schuift de bal door naar de weer mee opgekomen Ste- fan Tichelaar en

De nog niet optimale scherpte bij Ar- gon zorgde ook voor een onnodige foutenlast maar in het vierde kwart lieten de jongens uit De Ronde Venen toch weer zien dat ze een

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht - www.gmc.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen maken bekend dat zij in de periode van 5 september 2015 tot en met 11 september 2015 de volgende aanvragen voor

PWC, Omvang van identiteitsfraude & maatschappelijke schade in Nederland (Amsterdam 2012). Dit rapport is een eerste aanzet om de omvang van identiteitsfraude en alle

Daarover hoeft Jansen niet lang na te denken: “Heel belangrijk is hoe we nu daadwerkelijk met de middelen die we hebben – niet alleen bij SURF, maar ook bij de instellingen en