Inhoudsopgave
Voorwoord 2
1. Inleiding 4
2. Leessocialisatie en boekbezit 7
2.1 Het effect van vrijetijdslezen op de taal- en leesvaardigheid 7
2.2 Leessocialisatie: de invloed van het gezin 8
2.3 Toegang tot boeken 10
3. Leesgedrag en boekbezit van Nederlandse kinderen 13
3.1 Leesfrequentie 13
3.2 Boekbezit 15
3.3 Soort boek en genre 17
3.4 Bestsellers 19
4. Methode 22
4.1 Verantwoording onderzoeksmethode 22
4.1.1 Kwalitatieve interviews met kinderen 22
4.1.2 Inventarisatie boekencollectie 25
4.1.3 Vragenlijst 26
4.2 Respondenten 26
4.3 Verloop 29
5. Resultaten 32
5.1 Omvang en inhoud boekencollecties 32
5.1.1 Omvang collecties 32
5.1.2 Type boeken 33
5.1.3 Series en bestsellers 35
5.1.4 Bijzondere boeken 38
5.2 Boeken verwerven 39
5.2.1 Gekregen boeken 39
5.2.2 Boeken in het gezin 41
5.2.3 Eigen geld aan boeken uitgeven 43
5.2.4 Bibliotheek 44
5.3 Bewaarplek en organisatie boeken 46
5.3.1 Locatie 46
5.3.2 Ordening 47
5.4 Selectie van boeken 49
5.4.1 Boeken kiezen 49
5.4.2 Aanbevelingen 51
5.4.3 Beoordeling van boeken op moeilijkheid en leeftijd 52
5.5 Leesgedrag 53
5.5.1 Herlezen 53
5.5.2 Voorlezen 54
5.5.3 Ideeën over lezen en leeservaringen 55
5.6. Toekomst in boeken 56
6. Conclusie 59
6.1 Samenvatting 59
6.2 Verdere implicaties 62
6.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 62
7. Discussie 64
Bibliografie 66
Bijlage I: vragenlijst 68
Bijlage II: transcripties 69
2.2 Leessocialisatie: de invloed van het gezin
Het is een algemeen geaccepteerde veronderstelling dat de kindertijd een bepalende
periode is om lezen en leesplezier te stimuleren. De omgeving waarin een kind opgroeit,
met name het gezin, speelt hierbij een belangrijke rol. Ouders leveren de grootste
bijdrage aan leesbevordering, meer dan bijvoorbeeld school en de bibliotheek.
6
Deze
leesopvoeding van kinderen wordt zoals eerder gesteld ook wel ‘leessocialisatie’ of
‘literaire socialisatie’ genoemd: ‘literary socialization means that both cognitive and
motivational resources are strengthened by concrete activities or circumstances in
social interaction, which foster children’s cultural development.’
7
Bij leessocialisatie gaat
men uit van de veelvuldig bewezen sociologische veronderstelling dat de omgeving
waarin een kind opgroeit, een dominante invloed heeft op het welzijn en het
maatschappelijk succes van het kind. Mediagerelateerde activiteiten van de ouders
kunnen voordelig of nadelig zijn voor (de ontwikkeling van) het kind; lezen wordt
onomstotelijk als voordelig beschouwd.
8
Huysmans stelt in het onderzoek Van woordjes naar wereldliteratuur dat
leessocialisatie een intentionele en een niet-intentionele component heeft. In het
algemeen wordt lezen door ouders als gewenst gedrag van hun kind beschouwd en
daarom gestimuleerd. Dit wordt ook wel de intentionele stimulans genoemd. Daar
tegenover staat de niet-intentionele component: het voorbeeld dat ouders aan hun
kinderen geven door zelf wel of niet veel te lezen.
9
Op basis van vragenlijsten ingevuld
door bijna 1300 kinderen van 7-15 jaar, concludeert Huysmans dat leesbevorderende
activiteiten die ouders ondernemen met hun kind, zoals voorlezen, praten over boeken
en meegaan naar de bibliotheek, afnemen naarmate het kind ouder wordt. Het
leesvoorbeeld daarentegen blijft met het klimmen van de leeftijd van het kind zo goed
als constant. Daarnaast toont hij aan dat zowel de intentionele als niet-intentionele
factoren van ouderlijke leessocialisatie positieve invloed hebben op de leesfrequentie
van het kind.
10
Ook de Nederlandse Kraaykamp doet (veel) onderzoek de effecten van
leessocialisatie. Hij concentreert zich in zijn onderzoek ‘Literary socialization and
reading preferences’ niet alleen op het effect van leesopvoeding op de leesfrequentie,
zoals Huysmans, maar ook op het leesniveau en de leesvoorkeur van het kind.
11
Zijn
hoofdvraag is wat het langetermijneffect is van literaire socialisatie in het gezin. Hij
gebruikt de Familie-enquête Nederlandse Bevolking als databron, dit is een survey-onderzoek naar de levensloop en leefsituatie van de Nederlandse bevolking. Informatie
6
Huysmans, Frank. Van woordjes naar wereldliteratuur. De leeswereld van kinderen van 7-15 jaar. Stichting
Lezen, Amsterdam & SIOB, Den Haag. 2013. 8
7
Kraaykamp, Gerbert. ‘Literary socialization and reading preferences. Effects of parents, the library, and
the school.’ Poetics 31 (2003): 235-236.
8
Notten, Natascha, Gerbert Kraaykamp. ‘Parents and the media. A study of social differentiation in
parental media socialization.’ Poetics 37 (2009): 185-200.
9
Huysmans 2013, 49.
10
Huysmans 2013, 50-54.
11
Kraaykamp 2003, 235–257.
3. Leesgedrag en boekbezit van Nederlandse kinderen
In hoofdstuk 2 lag de focus op theoretische achtergronden van leessocialisatie en
boekbezit op metaniveau, dit hoofdstuk zal inzicht geven in de basisgegevens en cijfers
over lezen en boekbezit in Nederland. Want zijn Nederlandse kinderen in het algemeen
eigenlijk grote lezers? Wat lezen ze voornamelijk en hoe komen ze aan hun boeken?
Hoeveel (kinder)boeken zijn er aanwezig in een gemiddeld huishouden? Deze en meer
vragen kunnen beantwoord worden omdat de leeswereld van Nederlandse kinderen en
de boekverkoop in Nederland goed gedocumenteerd zijn. Dankzij bijvoorbeeld de
Koninklijke Boekverkopersbond en de Stichting Marktonderzoek Boekenvak zijn veel
consumentenonderzoeken gedaan, voornamelijk door onderzoeksbureau GfK. Ook door
Stichting Lezen wordt veel informatie verzameld en onderzoek gedaan op dit gebied.
Daarnaast worden de boekverkoop en het uitleengedrag in de bibliotheek bijgehouden
door de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Op basis van al
deze gegevens kan een beeld geschetst worden van het Nederlandse kind als lezer.
3.1 Leesfrequentie
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar mediagebruik en
tijdsbesteding uit 2016, bleek dat Nederlanders gemiddeld 37 minuten per dag lezen.
Zes minuten hiervan lezen ze van een scherm en de rest van papier; lezen van papier is
dus nog veruit het populairst. 46% van de Nederlanders leest dagelijks, 10% van de
Nederlanders leest dagelijks een boek. Hoewel het aantal mensen waarbij (boeken)
lezen tot hun dagelijkse bezigheden behoort afneemt, zegt 77% van de Nederlanders
boeken te lezen.
27
Het recente onderzoek van het SCP is niet uitgesplitst naar leeftijd,
maar uit eenzelfde onderzoek uit 2011 bleek dat de categorie 10-19 jarigen ongeveer
een kwartier per dag leest. De rest van de cijfers van beide onderzoeken verschillen
weinig, daarom kunnen we ervan uit gaan dat ook dit getal niet drastisch is veranderd.
Uit ditzelfde onderzoek bleek dat de gemiddelde leestijd in Nederland overeen komt met
het gemiddelde in de rest van Europa.
28
Het GfK deed onderzoek naar leesgedrag bij kinderen tussen de 7 en 15 jaar en
concludeerde dat gemiddeld 44% van de kinderen dagelijks leest. De leesfrequentie
neemt af naarmate kinderen ouder worden: 61% van de kinderen tussen de 7 en 9 jaar
leest dagelijks tegenover 23% van kinderen tussen de 13 en 15 jaar. Boeken lezen staat
op de vijfde plaats van dagelijkse bezigheden van kinderen, na televisie kijken,
computeren, muziek luisteren en gamen. 9% van de kinderen zegt helemaal nooit te
lezen.
29
Het eerdergenoemde onderzoek Van woordjes naar wereldliteratuur laat
vergelijkbare resultaten zien wat betreft de leesfrequentie van kinderen, zo valt op te
27
Media:Tijd, Sociaal en Cultureel Planbureau. December 2016
28
Nederland in een dag. Tijdsbesteding in Nederland vergeleken met die in vijftien andere Europese landen.
Sociaal en Cultureel Planbureau. Oktober 2011
29
GfK november 2012
maken uit onderstaande grafiek. Dit patroon verloopt voor jongens en meisjes
gelijkvormig.
Bron: Van woordjes naar wereldliteratuur, 16
Net als de leesfrequentie, vertoont het aantal boeken dat kinderen per maand lezen een
daling naar leeftijd. Als kinderen 7 en 8 jaar zijn is het gemiddelde drie boeken per
maand, dit neemt per jaar steeds ongeveer een kwart boek af, totdat het gemiddelde
uitkomt op 1,5 boek per maand voor 15-jarigen. Meisjes lezen gemiddeld genomen meer
dan jongens, ongeveer een half boek per maand meer. Op 10 en 11-jarige leeftijd lijkt de
kloof zich te dichten, maar daarna neemt het verschil weer toe.
30
Wel zegt gemiddeld
90% van de kinderen 1 boek per maand of meer te lezen.
31
We moeten hierbij overigens
bedenken dat dit onderzoek uit 2012 stamt, dus net voor de echt omvangrijke opkomst
van smartphones en tablets.
Ook geldt dat hoe ouder het kind is, hoe minder groot het leesplezier: 37% van de
kinderen tussen de 7 en 9 jaar vindt lezen heel leuk, tegenover 26% van de 13-15-jarigen. Desondanks vindt de meerderheid van de kinderen (78%) het lezen van boeken
heel leuk of best wel leuk.
32
Uit het PIRLS, een internationaal vergelijkend onderzoek
naar lezen in 49 landen, bleek echter iets anders. Van alle deelnemende landen leest
gemiddeld 28% van de kinderen graag en 15% houdt niet van lezen. In Nederland deden
meer dan 7000 leerlingen van groep 6 mee aan dit onderzoek en zei slechts 20% graag
te lezen, tegenover 27% die zei niet van lezen te houden.
33
Er is in Nederland dus een
30
Huysmans 2013, 18
31
GfK november 2012
32
GfK november 2012
33
Mullis, I.V.S, M.O. Martin, P. Foy, & K.T. Drucker. PIRLS 2011 International results in reading. Chesnut Hill:
TIMSS & PIRLS International Study Center, 2011.
negatievere houding ten opzichte van lezen dan gemiddeld. Dat maakt het nog
interessanter om het Canadese onderzoek van McKechnie naar de boekenliefde bij
kinderen op Nederland toe te passen.
Voor jongere kinderen die nog niet zelf kunnen lezen, geldt voorlezen als lezen.
De rol van de ouders is hier essentieel: bijna alle kinderen (96%) tot en met 5 jaar
worden minstens een keer per week voorgelezen door hun ouders. 84% van de
kinderen in deze leeftijdsgroep wordt dagelijks voorgelezen. Nagenoeg alle ouders
vinden voorlezen belangrijk, het grootste deel van de ouders vindt het zelfs een van de
drie belangrijkste activiteiten voor de ontwikkeling van het kind. Naarmate kinderen
ouder worden, neemt het voorlezen sterk af: hoewel 94% van de kinderen tussen de 6
en 7 jaar nog minstens een keer per week wordt voorgelezen, is dit nog maar 54% in de
categorie 8-12 jaar en 11% bij de 13 tot 18-jarigen.
34
De gemiddelde voorleestijd is
ongeveer een kwartier.
35
‘Iene Miene Media’ is een onderzoek naar het mediagebruik van kinderen tussen
de 0 en 7 jaar, uitgevoerd door Stichting Mijn Kind Online in opdracht van
overheidsinstanties.
36
Hieruit blijkt dat het boek veruit het populairste medium is bij
jonge kinderen, gevolgd door de televisie. Van de 0 tot 1-jarigen is 37% geregeld met
een boek(je) bezig, vanaf 1 jaar is dat 86% en vanaf 3 tot 7 jaar ligt het op 94%. Ook is
het boek de eerste kennismaking van kinderen met media, de leeftijd waarop ze voor het
eerst met een boek in aanraking komen is 9 maanden. Daarnaast heeft het overgrote
deel van de kinderen (80% van 0 tot 3 jaar en 92% van 3 tot 7 jaar) boeken op hun
slaapkamer en bijna geen andere media. Televisiekijken verslaat voorlezen als
tijdsbesteding, jonge kinderen kijken gemiddeld zo’n 3 kwartier per dag televisie,
tegenover iets minder dan een halfuur per dag voorlezen. Wel gaat het ook hier om
onderzoek van meer dan vijf jaar geleden, toen de iPad nog niet massaal doorgebroken
was.
3.2 Boekbezit
Nederlanders bezitten gemiddeld 171 boeken, de meeste mensen (22%) hebben tussen
de 50 en 100 boeken in huis. Dit bleek uit een onderzoek van het GfK uit 2011, met 1305
respondenten vanaf 13 jaar.
37
34
GfK mei 2014
35
GfK juli 2011
36
‘Iene miene media. Een onderzoek naar mediagebruik door kleine kinderen.’ Mediawijzer.net, Stichting
Mijn Kind Online. 2012
37
GfK juli 2011
Van jongeren tussen 13 en 15 jaar zei ongeveer driekwart tussen de 1 tot 50 boeken te
bezitten, 11% tussen de 50 en 100 en 8% meer dan 100.
39
Het eerdergenoemde PIRLS onderzoek leverde iets andere resultaten op. De
2225 participerende ouders in Nederland gaven aan dat er gemiddeld meer dan 100
boeken aanwezig zijn in huis en meer dan 50 kinderboeken. 39% geeft aan meer dan
100 boeken te bezitten, 32% tussen de 26 en 100 en 16% tussen de 11 en 25. Slechts
13% heeft minder dan tien boeken in huis en 5% minder dan vijf kinderboeken. Het
totale boekbezit komt overeen met het internationale gemiddelde en het aantal
kinderboeken ligt daarboven. In vergelijking met eerder onderzoek blijkt dat deze
gegevens tussen 2001 en 2011 nauwelijks zijn veranderd.
40
Uit consumentenonderzoek bij ouders blijkt dat Nederlandse ouders gemiddeld
12 boeken per jaar kopen. Van de gekochte boeken is 46% bedoeld voor het kind als het
kind 0 tot 5 jaar oud is. Dit percentage neemt af naarmate het kind ouder wordt, bij
ouders met kinderen tussen de 13 en 18 jaar is nog maar 20% van de gekochte boeken
bedoeld voor het kind.
41
Een ruime meerderheid van de kinderen komt aan boeken via de boekencollectie
thuis, de bibliotheek of als cadeau. De boekencollectie thuis is van deze drie de meest
genoemde bron: 78% van de kinderen zegt hier hun boeken vandaan te halen. Daarnaast
staan de mediatheek/bibliotheek op school en zelf boeken kopen hoog op het lijstje.
Het grootste deel van de boeken van kinderen wordt gekocht door de ouders, een derde
van de oudere kinderen koopt weleens zelf een boek. 78% van de kinderen krijgt
weleens een boek cadeau van hun ouders. Bijna alle kinderen zijn lid van de bieb (88%),
de meeste kinderen komen er minimaal één keer per maand en er worden bijna altijd
een of meer boeken geleend.
42
3.3 Soort boek en genre
Bijna alle kinderen tussen de 7 en 15 jaar lezen papieren boeken in hun vrije tijd. 7%
leest (ook) weleens een boek op de tablet, 5% op de e-reader en 5% op de laptop.
43
Van
de jongeren tussen de 13 en 15 zegt 72% alleen maar papieren boeken te lezen, de rest
leest ook of vooral digitaal.
44
Opvallend is dat van de ouders daarentegen maar 36% zegt
alleen van papier te lezen.
45
Sinds 2013 leest tussen de 35% en 40% van de Nederlandse
volwassenen e-books.
46
Dat percentage is hoog vergeleken met het percentage kinderen
dat digitaal leest. Toch is het percentage volwassenen dat digitaal een boek leest op
dagelijkse basis nog steeds laag: slechts 3% van de Nederlanders leest een e-book op
39
GfK oktober 2013
40
Meelissen, M.R.M., A. Netten, M. Drent, R.A. Punter, M. Droop en L. Verhoeven. PIRLS- en TIMSS-2011.
Trends in leerprestaties in Lezen, Rekenen en Natuuronderwijs. Nijmegen / Enschede: Radboud Universiteit
Nijmegen / Universiteit Twente. 2012
41
GfK mei 2014
42
GfK november 2012
43
GfK november 2012
44
GfK oktober 2013
45
GfK mei 2014
46
GfK december 2016
4. Methode
In navolging van het Canadese onderzoek van McKechnie naar boekbezit bij kinderen,
heb ik ervoor gekozen om data te verzamelen via interviews met kinderen en
inventarisatie van hun boekencollecties. Alle 15 respondenten participeerden in een
semigestructureerd interview dat plaatsvond bij de respondent thuis, op de plek waar
de eigen boeken bewaard werden. Deze interviews heb ik opgenomen en
getranscribeerd (voor transcripties zie bijlage II). Voor het verwerken van de gegevens
heb ik thema’s uit de transcripties gedestilleerd en quotes per interview onderverdeeld
op thema. In deze transcripties en in het onderzoek worden grotendeels door de
kinderen zelf gekozen pseudoniemen gebruikt. Daarnaast inventariseerde ik de
boekencollectie van elke respondent: ik maakte foto’s van de collecties om deze
gegevens te verzamelen (niet bijgevoegd in een bijlage vanwege de grootte, maar
opvraagbaar). De telling van de collecties is uitgevoerd op basis van deze foto’s, evenals
alle resultaten die betreffen welke (soort) boeken de kinderen precies bezitten. In dit
hoofdstuk zal ik mijn onderzoeksmethode verantwoorden, bespreken welke
respondenten ik bij het onderzoek heb betrokken en hoe het onderzoek verliep.
4.1 Verantwoording onderzoeksmethode
Zoals eerder genoemd is het doel van dit onderzoek om inzicht te krijgen in wat boeken
en boekbezit voor kinderen betekenen. Om dit doel te bereiken, moeten kinderen zelf
aan het woord gelaten worden. Zoals onderzoekers Docherty en Sandelowski stellen:
‘children are the best sources of information about themselves.’
53
In deze paragrafen zal
ik eerst aan de hand van secundaire literatuur verder ingaan op kwalitatieve interviews
met kinderen als onderzoeksmethode. Daarna onderbouw ik mijn keuze voor de tweede
onderzoeksmethode: de inventarisatie van de boekencollecties. Deze methode levert
meer betrouwbare en nauwkeurige data op dan gangbaar onderzoek op basis van
enquêtes en is daarom de aangewezen methode goed zicht te krijgen op hoeveel en
welke boeken kinderen precies bezitten. Beide methoden zorgen voor data die
daadwerkelijk iets toevoegen aan het debat. Als laatste bespreek ik de vragenlijst die ik
als leidraad gebruikte tijdens de interviews.
4.1.1 Kwalitatieve interviews met kinderen
In verschillende vakgebieden groeit de interesse in het perspectief van het kind en de
overtuiging dat het van belang is om kinderen zelf te betrekken bij de discussie over
onderwerpen die hen aan gaan.
54
Wetenschappers zien in dat kennis over aan kinderen
53
Docherty, Sharron, Margarete Sandelowski. ‘Focus on Qualitative Methods: Interviewing Children.’
Research in Nursing & Health. 22 (1999): 177.
54
Irwin, Lori G., Joy Johnson. ‘Interviewing Young Children: Explicating Our Practices and Dilemmas.’
Qualitative Health Research 15.6 (2005): 821-831.
Saywitz, Karen, Lorinda B. Camparo, Anna Romanoff. ‘Interviewing Children in Custody Cases:
Implications of Research and Policy for Practice.; Behavioral Sciences and the Law. 28 (2010): 542–562.
Danby, Susan, Lynette Ewing, Karen Thorpe. ‘The Novice Researcher: Interviewing Young Children.’
gerelateerde zaken incompleet is wanneer de stem van het kind geen plek krijgt in het
onderzoek.
55
Dit heeft te maken met veranderende opvattingen over wat een kind is en
kan: kinderen worden niet meer gezien als volwassenen in wording, producten van
contextuele invloeden zoals ouders, maar als individuen die actief hun eigen leven
construeren en een unieke eigen kijk hebben op de realiteit.
56
Onderzoekers erkennen
steeds meer dat kinderen zelf kennis hebben over hun eigen behoeften en ervaringen en
dat ze belangrijke inzichten kunnen bieden over hun sociale, politieke en culturele
contexten.
57
En dat niet alleen, ze zijn ook in staat om deze behoeften, ervaringen en
inzichten over te brengen. Waar onderzoekers eerst geloofden dat kinderen de verbale
vaardigheden, conceptuele concepten en narratieve competenties hiervoor misten,
wordt nu duidelijk dat kinderen al vanaf jonge leeftijd in staat zijn om informatie te
geven over hun eigen leven en ervaringen.
58
Dit onderzoek sluit aan bij bovenstaande inzichten door de stem van het kind
centraal te stellen. Het richt zich specifiek op het perspectief van het kind, dat vastgelegd
kan worden middels kwalitatief onderzoek. Zoals eerder genoemd heb ik gekozen voor
semigestructureerde interviews als onderzoeksmethode. Het interviewen van kinderen
is in verschillende disciplines een belangrijk middel geworden om data te verkrijgen,
maar brengt veel uitdagingen met zich mee.
59
Het is pionierswerk dat lang werd
vermeden, niet alleen om de hierboven genoemde theoretische redenen, maar ook om
praktische redenen: onderzoekers voelen zich vaak oncomfortabel en hebben het idee
niet over de vaardigheden en taal te beschikken die nodig zijn om kinderen te
interviewen, en het is moeilijk om toegang te krijgen tot het veld omdat het kind
omringd wordt door de vele gatekeepers zoals ouders, leraren en lokale autoriteiten.
60
Maar zelfs deze redenen daargelaten is het interviewen van kinderen een hachelijke
onderneming en moet de onderzoeker voorbereid zijn op een zekere mate van
oncontroleerbaarheid en chaos.
Het is belangrijk om bewust te zijn van het feit dat het verkrijgen van
kwalitatieve data een actief en creatief proces is waarin de onderzoeker een cruciale rol
speelt. Dit geldt helemaal wanneer de respondenten kinderen zijn. Walsh, die een ietwat
verouderd maar nog steeds relevant standaardwerk schreef over kinderen als
onderzoeksobject, spreekt dan ook liever over het genereren van data, in plaats van het
verzamelen van data: ‘Data are not out there, waiting, like tomatoes on a vine, to be
picked.’
61
De kwaliteit van de interviewdata hangt voor een groot deel af van hoe goed
de onderzoeker de interactie tussen hemzelf en het kind weet te beheren. Het doel van
Qualitative Inquiry 17.1 (2011): 74-84.
Docherty & Sandelowski 1999, 177-185.
55
Irwin & Johnson 2005, 821.
56
Irwin & Johnson 2005, 821-822, Saywitz et al. 2010, 542.
57
Idem.
58
Docherty en Sandelowski 1999, 177, Irwin en Jonson 2005, 822.
59
Alle bovenstaande
60
MacDonald, Kath en Alison Greggans. ‘Dealing with chaos and complexity: the reality of interviewing
children and families in their own homes.’ Journal of Clinical Nursing. 17 (2008). 3123–3130.
61
Walsh, Daniel. ‘Generating data.’ Studying children in context: Theories, methods, and ethics. Thousand
Oaks, CA: Sage Publications, 1988. 91.
interviewen is om kinderen hun perspectief te laten zien en de taak van de onderzoeker
is dus om kinderen uit te nodigen dat te doen, om hun de inzichten te ontlokken, hun
kijk serieus te nemen en geen interpretaties te maken namens hen.
62
De onderzoeker
moet zich hiervoor opstellen als leerling: kinderen weten meer over hun wereld dan de
onderzoeker en de onderzoeker wil van hen leren.
63
Er moeten volgens Walsh drie
veronderstellingen ten grondslag liggen aan de houding van de onderzoeker tegenover
de kinderen: ‘all kids are smart’, ‘all kids make sense’, en ‘all kids want to have a good
life.’
64
Alleen met deze houding kan de onderzoeker erachter kan komen wat kinderen
doen en waarom, zonder daar oordelend tegenover te staan. Het is namelijk
uitdrukkelijk niet de taak van de onderzoeker om te beoordelen of de kinderen zouden
moeten doen wat ze doen.
Het onderzoeken van kinderen is anders en in veel opzichten moeilijker dan het
onderzoeken van volwassenen. Zoals McDonald uiteenzet: ‘It's hard to deal with them.
They interrupt us. They're messy. […] Children are slower. They don't understand us
very well. They wiggle. They don't use words well. They distract us.’
65
De voornaamste
reden voor deze moeilijkheid is dat kinderen wezenlijk anders zijn: er is een grote
fysieke, sociale, cognitieve, culturele en politieke afstand tussen het kind en de
volwassen onderzoeker.
66
Dit heeft ook tot gevolg dat de onderzoeker altijd ‘de ander’
blijft, zelfs als hij een gelijkwaardige relatie wil creëren met het kind.
Kinderen interviewen gaat dus per definitie gepaard met verschillende
uitdagingen en kan een vak apart worden genoemd. Dit geldt helemaal wanneer
kinderen zoals in dit onderzoek bij hen thuis worden geïnterviewd. Ik koos hiervoor
omdat het voor mijn onderzoek cruciaal is dat kinderen bij hun eigen boeken aanwezig
zijn tijdens het interview. McKechnie noemt dit een ‘let’s look at your collection-approach’.
67
Deze aanpak creëert de mogelijkheid om kinderen te vragen naar specifieke
boeken en geeft kinderen de kans om hun boeken te laten zien en erover te vertellen. In
het artikel met de veelzeggende titel ‘Dealing with chaos and complexity’, schrijven
MacDonald en Greggans over hun ervaringen met dit specifieke type onderzoek.
68
Ze
delen pragmatische en ethische problemen die ze tegenkwamen tijdens hun
kwalitatieve onderzoek naar kinderen met cystic fibrosis, waarvoor ze hen thuis
interviewden. Ze concluderen dat de onderzoeker in deze situatie onoverkomelijk te
maken krijgt met environmental chaos en de complexe realiteit van het dagelijks leven
van mensen. Interviewen bij de respondent thuis staat gelijk aan een steeds veranderde
omgeving, het levert een minder controleerbare interviewsituatie op en vereist daarom
veel flexibiliteit van de onderzoeker. Hij moet open staan om ‘het onverwachte te
verwachten’ en alle informatie als relevant beschouwen, ook als het in eerste instantie
62
Danby et al. 2011, 74.
63
Walsh 1988, 99.
64
Walsh 1988, 99-100.
65
Mcdonald, Lynn, en Holly Willet. ‘Interviewing young children.’ Evaluation Strategies and Techniques for
Public Library Children’s Services: a Sourcebook. 1990. 116.
66
Walsh 1988, 95-96.
Mcdonald & Willet 1990, 117.
67
E-mail, 10-01-2017.
68
Macdonald & Greggans 2008.