• No results found

Als de kiezer mocht kiezen: de ideale minister-president

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Als de kiezer mocht kiezen: de ideale minister-president"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J.P.  Kester           Prof.  Dr.  J.J.M.  van  Holsteyn  

S1080377           Bachelordeelproject  Politieke  Psychologie  

Universiteit  Leiden         Jaar  3,  Politicologie   Scriptie            

(2)

INLEIDING

In de voortgaande discussie over het wel of niet bestaan van een grotere rol van personen in zowel maatschappij als politiek, heeft de term ‘personalisering’ bovenal een negatieve connotatie. Ongeacht of aangetoond kan worden of een ontwikkeling van personalisering zich werkelijk voordoet, worden dit vermeende proces en de uitwassen daarvan op de samenleving en de politiek, in hetzelfde rijtje genoemd met populisme, veramerikanisering en televisiedemocratie (Kleinnijenhuis et al. 2009, 101). Menig politiek analist is van mening dat het betuigt van oppervlakkigheid en irrationaliteit wanneer kiezers vaker stemmen op basis van persoonlijkheden en de kwaliteit van democratische participatie verlaagt (Bean 1993, 129).

Is de negatieve toon over personalisering terecht? Moeten wij, democraten in een constitutionele monarchie, vrezen voor een aantasting van het politieke systeem door de toenemende rol van personen? Enerzijds bestaat de kans dat de aandacht van inhoudelijke besluitvorming verschuift naar de rol van personen in besluitvormingsprocessen, anderzijds valt wat te zeggen voor de stelling dat een groeiende aandacht voor politici blijk geeft van een levendige democratie.

Om helderheid te scheppen: dit artikel is niet nog een verwoede poging aan te tonen of te ontkrachten dat personalisering zich in het roerige Nederlandse politieke landschap heeft voorgedaan. Wel moge duidelijk zijn politici hun stempel drukken op de campagne gedurende verkiezingstijd. Vaak is dit een periode waarin politici met leiderschapspotentie zich kunnen manifesteren door een groeiende aandacht van de media voor de politiek in verkiezingstijd (Kleinnijenhuis et al. 2009, 123). Kiezers houden zich wel degelijk bezig met personen wanneer zij in het stemhokje staan. Ze zoeken niet alleen naar de partij die het beste hun standpunten vertegenwoordigt, de personen waarop de stem wordt uitgebracht worden verantwoordelijk gehouden voor de spiegeling van ideeën en worden daarop afgerekend bij de eerstvolgende verkiezingen. Dit is, volgens onderzoekers, in veel landen simpelweg de manier waarop democratie werkt (Lau en Redlawsk 2006, 3).

Veronderstellende dat personen een groot aandeel hebben in het succesvol vertalen van het partijprogramma, op basis van welke aspecten worden deze ‘vertalers’ beoordeeld door de kiezer? Zijn er bepaalde verwachtingen die de kiezer heeft van een leider als het gaat om zijn of haar persoonlijkheid en gedrag? Aan de hand van een aantal invalshoeken van eerder onderzoek naar het ideaalbeeld van een leider, wordt in onderstaande uiteenzetting ingegaan op de vraag wat het ideaalbeeld van Nederlandse kiezers is van een minister-president. In eerste instantie wordt gepresenteerd aan welke persoonskenmerken hij of zij wel en niet moet voldoen. Vervolgens staat het gedrag van politici centraal: wat wordt op dit vlak als cruciaal beschouwd? Tot slot komt een vergelijking aan bod tussen het ideaalbeeld en de realiteit. De huidige fractieleiders worden op basis van de ideale persoonskenmerken beoordeeld op de mate waarin zij zouden voldoen aan het beeld dat het publiek heeft van de ideale minister-president.

(3)

Onderzoek  van  Kinder  en  anderen   (1980)   gaat   in   op   welke   criteria   kiezers   hun   leiders,   in   dit   specifieke   geval   enkele   Amerikaanse  presidenten,  verkiezen.  De  auteurs  erkennen  dat  er  een  scala  aan  beweegredenen  kan  worden  gegeven.   Toch  doen  zij  een  poging  te  specificeren  welke  wensen  centraal  staan  (Kinder  et  al.  1980,  315).  De  auteurs  achterhalen   dat   de   Amerikaanse   kiezer   een   duidelijk   beeld   heeft   bij   het   ideaaltype   president.   Competentie,   inspiratie   en   betrouwbaarheid  zijn  belangrijke  eigenschappen  waarover  de  ideale  president  moet  beschikken.  In  zijn  doen  en  laten   moet  de  ideale  president  economische  problemen  oplossen,  open  communiceren  en  het  land,  in  dit  geval  de  VS,  niet  in   onnodige  oorlog  terecht  laten  komen  (Kinder  et  al.  1980,  333).    

 

Zelfs   als   de   bevindingen   van   Kinder   (et.   al   1980)   over   de   voorkeuren   van   de   Amerikaanse   kiezer   uit   1980   nog   toepasbaar  zijn,  dient  bovendien  te  worden  nagegaan  in  hoeverre  de  Amerikaanse  politieke  cultuur  overlapt  met  die   van  Nederland.  De  verschillende  institutionele  omgevingen  waarbinnen  politiek  wordt  bedreven  hebben  tot  gevolg  dat   de  rol  van  personen  in  het  politieke  bestel  in  de  Verenigde  Staten  groter  is  dan  in  Nederland  (Garzia  2011,  704).  Het   Amerikaanse  systeem  is  zo  ingericht  dat  er  een  sterke  nadruk  ligt  op  de  selectie  van  specifieke  presidentskandidaten,   terwijl   in   parlementaire   systemen   als   Nederland   een   grotere   nadruk   wordt   gelegd   op   partijen.   Een   andere   reden   waarom   personen   er   meer   toe   zouden   doen   dan   in   Nederland   is   de   afwezigheid   van   een   groot   aantal   partijen.   Het   partijsysteem  in  Amerika,  waarin  slechts  twee  partijen  meedingen  om  het  presidentschap  tijdens  verkiezingen,  is  het   waarschijnlijk  dat  partijen  naar  het  midden  schuiven  om  zoveel  mogelijk  kiezers  te  trekken.  Om  toch  onderscheidend  te   zijn   legt   dit   minieme   aantal   partijen   meer   accent   op   personen.   Daarnaast   worden   leiders   in   het   Amerikaanse   presidentiele  kiessysteem  direct  verkozen,  waardoor  zij  als  kandidaten  een  centrale  rol  vervullen  in  verkiezingen  (Bean   1993,  111).  Door  deze  fundamentele  verschillen  is  het  waarschijnlijk  dat  kiezers  uiteenlopende  verwachtingen  hebben   van  een  leider.    

 

Ondanks   verschillen   in   politieke   instituties   is   het   de   vraag   of   de   rol   van   personen   in   de   Nederlandse   politiek   dan   verwaarloosbaar  is.  Weliswaar  liet  eerder  onderzoek  naar  de  impact  van  partijleiders  op  stemgedrag  in  parlementaire   systemen  zien  dat  deze  miniem  was  (Milne  &  MacKenzie  1954;  Rawson  and  Holtzinger  1958),  in  latere  onderzoeken,   geholpen   door   meer   geavanceerde   analysemogelijkheden,   werd   het   verband   in   parlementaire   systemen   alsmaar   bevestigd  (Bean  &  Kelley  1988;  Butler  and  Stokes  1974).  Ondanks  de  partijorganisatie  die  in  grote  mate  bepaalt  wat  de   kiezer  voorgeschoteld  krijgt,  kunnen  personen  wel  degelijk  een  stempel  drukken  op  stemgedrag.    

 

Partijen  als  de  VVD  oriënteerden  zich  in  de  jaren  ’60  al  op  een  Amerikaans  getinte  communicatiestijl,  waarin  de  kiezer   directer  werd  aangesproken.  Een  van  de  politiek  leiders  die  deze  strategie  voor  het  eerst  implementeerde  in  zijn  partij   was  VVD-­‐leider  Wiegel.  Hij  was  dan  ook  van  mening  dat  de  verkiezingsstrijd  zou  worden  beslist  op  televisie  (Toonen   1994,   86).   Wiegels   strategie   leek   te   werken,   aangezien   de   partij   onder   zijn   leiderschap   electoraal   goede   tijden   doormaakte.  Deze  persoonlijke  afstemming  van  campagnes  is  een  voorbeeld  van  wat  Poguntke  en  Webb  concluderen   (2005,  22):  leiders  opereren  steeds  meer  boven  de  partij  uit.  Dit,  aangevoerd  door  een  strategische  media-­‐inzet,  zet   leiders  op  een  voetstuk  en  maakt  ze  tevens  kwetsbaar  (Poguntke  en  Webb  2005,  22).    

(4)

De  bovenstaande  ontwikkelingen  pleiten  voor  de  stelling  dat  er,  ondanks  de  niet  te  onderschatten  invloed  van  partijen   op  de  Nederlandse  politieke  cultuur,  sinds  de  Tweede  Wereldoorlog  verschijnselen  van  personalisering  zijn  opgetreden.   Hoewel   door   Holsteyn   en   Andeweg   is   aangetoond   dat   ‘de   persoon   niet   groter   is   dan   de   partij’,   kan   niet   ontkend   worden  dat,  zeker  in  campagnetijd,  personen  hun  stempel  drukken  op  de  presentatie  en  communicatie  van  partijen   (2008,  125).  Er  zijn  zelfs  onderzoeken  die  verder  gaan  dan  de  bewering  dat  personen  een  belangrijk  aandeel  hebben  in   het   voeren   van   succesvolle   campagnes.   Dat   de   kiezer   in   presidentiële   systemen   gevoelig   is   voor   de   manier   waarop   politici   zich   presenteren   tegenover   het   publiek,   bleek   uit   het   onderzoek   van   Bittner   (2011)   over   Amerikaans   stemgedrag.  Zij  bevestigde  dat  politiek  leiders  een  serieus  aandeel  innemen  in  de  stemoverweging  van  Amerikaanse   kiezers  (2011,  114).  Bean  en  Mughan  hebben  op  grond  van  eigen  bevindingen  uit  parlementaire  systemen  Australië  en   Groot-­‐Brittannië   ook   fundament   aangeleverd   om   te   stellen   dat   partijleiders,   net   als   presidenten   in   presidentiele   verkiezingen,   invloed   kunnen   uitoefenen   op   de   distributie   van   stemmen   tijdens   parlementaire   verkiezingen   (1989,   1175).    

 

Wat  de  invloed  van  persoonskenmerken  van  leiders  op  het  electoraat  versterkt  is  dat  men  zo  veel  informatie  tot  zich   krijgt  dat  het  cognitieve  proces  niet  in  staat  is  alles  te  verwerken.  Empirisch  onderzoek  toont  aan  dat  kiezers  hierdoor   mentale  snelkoppelingen  maken  op  basis  van  een  beperkt  aantal  categorieën.  De  vereenvoudigde  waarnemingen  van   politieke   persoonlijkheden   helpen   kiezers   een   oordeel   te   scheppen   over   politici,   ondanks   de   grote   hoeveelheid   informatie  waaraan  zij  worden  blootgesteld  (Caprara  en  Zimbardo  2004,  585).  Voor  de  Nederlandse  kiezer  is  daarbij   aangetoond  dat  de  stemkeuze  van  zwevende  kiezers  gevoeliger  is  voor  persoonseffecten  dan  kiezers  die  dat  niet  doen   (Toonen  1992,  218).    

 

Bovenstaande   bevindingen   ondersteunen   het   effect   dat   persoonseffecten   kunnen   hebben   op   preferenties   van   de   kiezer.  Onderzoek  toont  tevens  aan  dat  van  het  totale  electoraat  er  maar  weinig  zijn  die  volledig  bewust  zijn  van  welke   posities  zij  exact  zichzelf  plaatsen  op  beleidsvraagstukken.  Sniderman  verklaart  dat  keer  op  keer  weer  wordt  bevestigd   hoe  weinig  aandacht  de  kiezer  aan  politiek  besteedt,  hoe  zelden  zij  nadenkt  over  grote  kwesties  en  waar  zij  zichzelf   positioneert  op  kwesties  (et  al.  1991,  1).  In  de  afwezigheid  van  het  hebben  van  een  rationeel  afgewogen  standpunt  op   complexe  beleidskwesties  leiden  kiezers  hun  stem  voor  een  groot  deel  af  op  meer  behapbare  aspecten  als  partijleiders.   Dit   toont   de   invloedrijke   rol   aan   die   persoonlijkheden,   en   de   strategische   van   karakteristieken,   spelen   bij   het   structureren  van  kennis  over  en,  vervolgens,  het  beoordelen  van  politiek  leiders.  Ook  nemen  ze  een  groot  aandeel  in   van   de   wijze   waarop   men   andere   mensen   evalueert   in   allerlei   soorten   sferen;   van   familielid   en   partner   in   de   privé-­‐ omgeving  tot  politiek  leiders  op  hoger  niveau  (Funk,  1996,  98).    

 

Dat   bovenstaande   bevindingen   over   de   rol   van   personen   in   parlementaire   democratieën   de   stimulans   bij   de   strategische   gelederen   van   politieke   partijen   voedt   om   steeds   beter   in   te   spelen   op   die   ontwikkelingen   in   de   maatschappij  mag  dan  ook  geen  verrassing  zijn.  Nu  vaststaat  dat  personen  invloed  kunnen  uitoefenen  op  stemgedrag,   is   de   vervolgvraag   die   hen   vervolgens   bezig   zou   moeten   houden:   hoe   ziet   de   ideale   persoonlijkheid   van   een   leider   eruit?   Welke   persoonskenmerken   en   gedragingen   zouden   hem   of   haar   volgens   de   perceptie   van   de   kiezer   meer   geschikt  maken  dan  andere  leiders?    

(5)

 

Verscheidene  onderzoekers  hebben  zich  al  gewaagd  aan  een  inventarisatie  van  de  invloed  van  persoonskenmerken  van   politici  in  parlementaire  democratieën.  Echter  kozen  velen  van  hen  een  evaluatieve  insteek  van  partijleiders  en  de  hun   persoonskenmerken.   Bean   (1993)   deed   dit,   bijvoorbeeld,   in   Australie   en   Nieuw-­‐Zeeland.   Op   basis   van   vijf   persoonskenmerken  schetste  hij  hoe  Australische  en  Nieuw-­‐Zeelandse  kiezers  politici  in  hun  land  beoordeelden  (1993,   119).  Als  respondenten  uit  die  landen  hun  leiders  zouden  beoordelen,  welke  kenmerken  zijn  het  meest  prominent  bij   die  leiders?  Bean  geeft  hier  een  beknopt  beeld  van  de  realiteit,  maar  zegt  weinig  over  de  perceptie  van  het  ideaalbeeld   van  kiezers.    

 

Nederlandse  onderzoekers  hebben  inmiddels  eveneens  een  divers  aanbod  geleverd  aan  inventarisaties  naar  het  effect   van   persoonlijkheden   op   kiesgedrag.   Een   aantal   belangrijke   werken,   welke   een   groot   deel   van   de   discussie   over   personalisering  en  de  effecten  daarvan  op  de  Nederlandse  kiezer  heeft  belicht,  zijn  gebundeld  in  De  wilde  frisheid  van  

limoenen   (Irwin   &   Van   Holsteyn   1998).   Echter,   de   onderzoeken   in   deze   bundel,   als   die   van   Enzlin,   Jansen   &   Van  

Holsteyn  en  Hendriks  &  Meijerink,  gaan  voornamelijk  in  op  de  uiterlijke  aspecten  van  een  politicus.  Op  basis  van  diverse   experimenten  wordt  hieruit  afgeleid  hoe  respondenten  reageren  op  de  uiterlijke  presentatie  van  politici  (Enzlin  1998,   70;   Jansen   &   Van   Holsteyn,   93,   Hendriks   &   Meijerink   1998,   116-­‐7).   Over   de   invloed   van   persoonskenmerken   en   gedragseigenschappen,  als  andere  onderzoeken  die  data  hebben  verzameld  in  andere  landen,  weten  we  aan  de  hand   van  deze  bundel  nog  niet  veel.    

 

Een  onderzoek  naar  het  Nederlandse  kiezerslandschap  dat  de  onderzoeksmethoden  die  Kinder  (1980)  en  Bean  (1993)   gebruikten   in   hun   bijdrages   koppelt   zal   een   veelomvattende   indruk   geven   van   de   perceptie   van   de   ideale   minister-­‐ president,   ook   als   is   dit   voor   Nederland   slechts   hypothetisch.   Door   te   richten   op   persoonskenmerken   in   plaats   van   andere  vormen  van  evaluatie  is  het  mogelijk  een  beter  inzicht  in  de  waardering  van  leiders  in  de  ogen  van  de  kiezer.   Ook   verschaft   het   een   gedetailleerder   beeld   van   de   manier   waarop   kiezers   partijleiders   zien   tijdens   verkiezingscampagnes.  Tot  slot  geeft  het  aan  wat  kwaliteit  van  leiderschap  in  een  consensusdemocratie  als  Nederland   inhoudt.    

 

Samenvattend  zal  dit  onderzoek  twee  hoofdcomponenten  omvatten.  In  het  eerste  deel  zal  getracht  worden  een  beeld   te  scheppen  van  de  ideale  minister-­‐president.  Dit  beeld  wordt  gevormd  aan  de  hand  van  een  inventarisatie  naar  de   ideale  en  minst  ideale  persoonskenmerken  en  de  ideale  en  minst  ideale  gedragseigenschappen.  Dit  is  een  invalshoek   die  Kinder  en  anderen  (1980)  in  hun  onderzoek  gebruiken.  Op  basis  van  het  profiel  van  de  ideale  minister-­‐president  dat   in  het  eerste  deel  van  dit  onderzoek  geschetst  is,  wordt  in  het  tweede  deel  ingegaan  op  de  vraag  in  welke  mate  huidige   (fractie)leiders  voldoen  aan  de  persoonskenmerken  die  belangrijk  worden  geacht.  In  hoeverre  komt  het  ideaal  overeen   met  de  realiteit?  Aangezien  het  onderzoek  uit  twee  componenten  bestaat,  omvat  een  passende  onderzoeksvraag  ook   twee  delen.  Deze  luidt:  

 

“WELKE  PERSOONSKENMERKEN  EN  GEDRAGSEIGENSCHAPPEN  VAN  DE  IDEALE  MINISTER-­‐PRESIDENT  ZIJN  IN  DE  OGEN   VAN  DE  NEDERLANDSE  KIEZER  HET  MEEST  PROMINENT  EN  IN  HOEVERRE  PAST  HET  IDEAALBEELD  BIJ  DE  REALITEIT?”  

(6)

DESIGN  EN  CONCEPTEN  

Voor  dit  onderzoek  is  het,  voor  zowel  respondenten  als  de  onderzoeker,  van  cruciaal  belang  op  een  eenduidige  manier   te  verhelderen  wat  wordt  bedoeld  met  de  ideale  leider.  Het  ontbreken  hiervan  zou  kunnen  zorgen  voor  uiteenlopende   interpretaties  door  respondenten  en  uiteindelijk  in  nadelige  gevolgen  voor  de  validiteit  van  het  onderzoek.  Hierdoor   dient   voorzichtig   omgesprongen   te   worden   met   het   gebruik   van   het   woord   leider.   Om   zo   goed   mogelijk   te   verduidelijken  wat  in  dit  onderzoek  bedoeld  zal  worden  met  de  term  ‘leider’,  is  zowel  in  de  hoofdvraag  als  in  vrijwel  alle   vragen  in  de  vragenlijst  vermeld  welke  functie  daarmee  wordt  bedoeld:  die  van  minister-­‐president1.    

 

Hoewel  minister-­‐presidenten  in  Nederland,  anders  dan  presidenten  in  Amerika,  niet  direct  verkozen  worden,  zien  we   gedurende  verkiezingen  dat  partijleiders  zich  ook  meer  gaan  profileren  als  minister-­‐president.  Zo  staan  in  de  aanloop   naar   de   Tweede   Kamerverkiezingen   sinds   kort   lijsttrekkers   van   de   vier,   volgens   de   virtuele   zetelverdeling   in   de   peilingen,   grootste   partijen   tegen   over   elkaar   om   uit   te   maken   wie   de   beste   premier   zou   kunnen   zijn.   Klaarblijkelijk   groeit  het  besef  dat  de  lijsttrekkers  van  de  grootste  partijen  in  de  strijd  om  de  meeste  Tweede  Kamerzetels  zich  moeten   kunnen   profileren   als   potentieel   minister-­‐president   om   de   stem   van   de   kiezer   te   verdienen.   Naast   het   zoeken   van   draagvlak  voor  ideeën  uit  het  partijprogramma  gaat  het  om  vertrouwen  in  personen;  ook  voor  de  politicus  die  na  de   verkiezingen   het   gezicht   vormt   van   de   regering.     Niet   voor   niets   laait   het   laatste   decennium   zo   nu   en   dan   weer   de   discussie  op  over  het  overgaan  tot  een  kiessysteem  waarbij  de  kiezer  twee  stemmen  kan  uitbrengen:  een  stem  op  de   partij  naar  keuze  en  een  stem  naar  de  minister-­‐president  2.    

 

Een   ander   belangrijk   begrip   voor   zowel   het   onderzoek   als   de   politieke   psychologie   in   zijn   geheel   zijn   persoonskenmerken.  Eerder  in  deze  paper  werd  genoemd  dat  deze  karakteristieken  een  groot  aandeel  innemen  in  de   wijze  waarop  men  andere  mensen  in  allerlei  soorten  sferen  evalueert,  van  familielid  en  partner  in  de  privé-­‐omgeving   tot   politiek   leiders   op   hoger   niveau   (Funk   1996,   98).   Als   ze   van   invloed   kunnen   zijn   op   stemgedrag,   wat   houden   ze   precies  in?  Psychologen  definiëren  persoonskenmerken  als  gangbare  patronen  van  gedrag,  denkwijze  en  emotie  (Kassin   2003).  Ze  zijn  daarnaast  relatief  stabiel  over  tijd,  verschillen  per  individu  en  hebben  invloed  op  het  gedrag  van  anderen   (Matthews,   Deary,   &   Whiteman,   2003).   Persoonskenmerken   vormen   hierdoor   een   cruciale   snelkoppeling   waaruit   kiezers  kunnen  afleiden  wat  voor  soort  leider  de  kandidaat  zou  kunnen  worden  (Garzia  2011,  700).      

 

Tot  slot  volgen  enkele  praktische  keuzes  die  gemaakt  zijn  omwille  de  kwaliteit  van  dit  onderzoek.  Allereerst  richt  dit   onderzoek   zich   specifiek   op   de   perceptie   van   Nederlandse   kiezer.   Voor   dit   onderzoek   is   Nederland   als   casus   geselecteerd   om   een   aantal   redenen.   Ten   eerste   leent   de   korte   tijdsspan   waarin   het   onderzoek   uitgevoerd   dient   te   worden  zich  niet  voor  de  verzameling  en  analyse  van  data  van  meerdere  casussen.  Daarnaast  is  de  beschikbaarheid  van   data  door  middel  van  het  gebruik  van  het  panel  van  Ipsos  an  sich  al  uniek  voor  een  kleinschalig  onderzoek  als  dit.  Ook  is   Nederland  een  belangwekkende  casus  om  de  institutionele  inrichting,  welke  grote  verschillen  vertoont  ten  opzichte  van  

                                                                                                               

1  De  keuze  voor  minister-­‐president  als  interpretatie  van  leider  is  afgeleid  uit  onderzoeken  naar  de  invloed  van  personen  in   parlementaire  democratieën  als  die  van  Bean  en  Mughan  (1989),  waarin  vergelijkingen  werden  gemaakt  tussen  de  invloed  van   2  Rens  Raemakers.  2013.  'Nederland,  bent  u  klaar  voor  de  gekozen  (minister-­‐)president?'.  15  februari.    

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3394016/2013/02/15/Nederland-­‐bent-­‐u-­‐klaar-­‐voor-­‐de-­‐ gekozen-­‐minister-­‐-­‐president.dhtml  

(7)

de  casus  die  Kinder  en  anderen  gebruiken  in  hun  onderzoek:  Amerika.  In  het  vervolg  is,  met  beschikbaarheid  van  de   nodige   middelen   als   tijd,   geld   en   data,   een   vergelijkend   onderzoek   een   welkome   aanvulling   op   de   resultaten   uit   dit   onderzoek.    

 

METHODE  VAN  DATAVERZAMELING  

Panel  

De   Politieke   Barometer   is   het   peilinginstrument   van   het   marktonderzoeksbedrijf   Ipsos   (voorheen   Synovate).   Iedere   twee  weken  wordt  een  vragenlijst  met  politiek  gerelateerde  strekking  verspreid  onder  minimaal  1.000  respondenten   uit  het  eigen  panel  van  in  totaal  40.000  deelnemers  van  Ipsos.   In  de  eerste  peiling  van  mei  2013  zijn  enkele  vragen   opgenomen  (zie  Appendix)  die  de  ideale  en  de  minst  ideale  persoonskenmerken  en  gedragseigenschappen  meten  van   de  Nederlandse  kiezers  en,  vervolgens,  of  de  gekozen  persoonskenmerken,  zowel  ideaal  als  minst  ideaal,  toegekend   kunnen  worden  aan  de  huidige  fractieleiders.    

 

Selectie  kenmerken  

De  antwoordopties  waaruit  de  respondenten  kunnen  kiezen,  zijn  gebaseerd  op  het  onderzoek  van  Kinder  en  anderen   (1980).   Zij   hebben   hun   data   verzameld   aan   de   hand   van   een   nationale   enquête,   waarin   de   persoonskenmerken   en   gedragseigenschappen  die  het  meest  van  toepassing  zouden  zijn  op  de  invulling  van  de  ideale  leider  aan  respondenten   werd   voorgelegd.   Op   basis   van   een   initieel,   kwalitatief   onderzoek   onder   studenten   kwamen   zestien   ideale   persoonskenmerken,  zestien  minst  ideale  persoonskenmerken,  zestien  ideale  gedragseigenschappen  en  zestien  minst   ideale  gedragseigenschappen  naar  voren.  Na  een  aantal  filterende  vervolgfases  is  een  lijst  samengesteld  met  acht  van   elke  categorie  (1980,  318).    

 

Kinder   (et   al.   1980)   en   Bean   (1993)   zijn   niet   de   enige   onderzoekers   die   op   basis   van   het   voorleggen   van   persoonskenmerken  iets  over  het  stemgedrag  van  kiezer  te  weten  willen  komen.  Ook  Nationale  Kiezersonderzoeken   van   diverse   landen   hebben   hun   respondenten   in   recentelijke   edities   respondenten   gevraagd   aan   te   geven   welke   persoonskenmerken   er   voor   hen   het   meest   toe   zouden   doen   in   een   ideale   leider   (Bittner   2011).   In   1994   is   dit   component  echter  in  open  vraagvorm  gesteld  (Anker  1994,  163-­‐7).  Zoals  eerder  uiteengezet  bevat  de  vragenlijst  enkel   antwoordopties  in  gesloten  vorm.  Hiervoor  is  gekozen  om  uiteenlopende  redenen.  Allereerst  zouden  open  antwoorden   eenvoudiger   fouten   kunnen   opleveren   en   is   coderen   en   categoriseren   tijdrovend   en   niet   altijd   secuur   (Fink   1995).   Gezien   de   korte   tijdsperiode   waarin   dit   onderzoek   diende   te   worden   verricht   en   de   beperkte   middelen   die   ter   beschikking   zijn,   is   het   minder   verantwoord   voor   een   open   vraagvorm   te   kiezen.   Daarnaast   geven   open   vragen   respondenten  de  “ruimte”  de  vraag  anders  te  interpreteren  dan  de  onderzoeker.  Ook  dit  zou  ten  koste  gaan  van  de   validiteit  van  de  resultaten.  Tot  slot  leveren  open  vragen  hogere  non-­‐response  cijfers  op.  Ten  eerste,  omdat  het  gevoel   ontstaat  dat  het  te  veel  tijd  en  moeite  kost  om  zelf  een  antwoord  te  formuleren  en,  ten  tweede,  omdat  ‘weet  ik  niet’   over  het  algemeen  vaker  wordt  aangevinkt  bij  open  vragen  dan  bij  gesloten  vragen  (Bittner  2011).    

 

In   een   eerdere   editie   van   het   NKO,   die   van   1986,   is,   overigens,   wel   in   gesloten   vraagvorm   gevraagd   naar   persoonskenmerken   van   politici.   Sterker   nog,   de   vragen   stelden   de   onderzoekers   in   de   gelegenheid   een   beeld   te  

(8)

verschaffen  van  de  ideale  leider.  In  de  verslaglegging  van  de  resultaten  van  deze  editie  wordt  verklaard  dat  op  basis  van   een  grondige  voorselectie  vier  eigenschappen  zijn  voortgekomen  waarvan  respondenten  vervolgens  konden  aangeven   wat  voor  hen  het  belangrijkst  zou  moeten  zijn  voor  de  ideale  politieke  leider  (Van  Holsteyn  1986,  92-­‐3).  Echter  kan  de   veelzijdigheid   van   de   betekenis   van   ‘ideale   politieke   leider’   problemen   opleveren   voor   de   interpretatie   van   respondenten  over  de  functie.  Het  is  onduidelijk  om  welke  functie  het  precies  gaat.  In  deze  vorm  kan  ‘leider’  namelijk   geduid   worden   als   fractieleider,   minister-­‐president,   minister   of   partijvoorzitter.   Om   deze   reden   is   in   de   vraagstelling   van   dit   onderzoek,   zoals   eerder   uiteengezet,   zo   eenduidig   mogelijk   weergegeven   wat   bedoeld   wordt   met   de   ideale   leider:  het  ambt  van  minister-­‐president.  Daarnaast  zijn  de  eigenschappen  uit  het  NKO  van  1986  in  dit  onderzoek  niet   overgenomen  om  de  reden  dat  ze  een  wat  beknopt  beeld  geven  van  de  ideale  leider,  wat  deze  ook  mag  voorstellen   (Van   Holsteyn   1986,   92).   In   plaats   van   vier   eigenschappen   gebruiken   Kinder   en   anderen   (1980)   acht   ideale   persoonskenmerken   en   acht   minst   ideale   persoonskenmerken.   De   voorselectie   en   de   veelzijdigheid   die   Kinder   en   anderen  hebben  gehanteerd  zorgt  ervoor  dat,  in  vergelijking  met  andere  onderzoeken,  dit  de  meest  gefundeerde  en  de   meest   uitgebreide   samenstelling   persoonskenmerken   die   er   toe   zou   doen   bij   het   construeren   van   een   ideale   leider   (1980,  318).  

 

Daarnaast  is  de  lijst  van  Kinder  en  anderen  (1980)  niet  zo  beperkt  als  de  vragenlijsten  in  andere  onderzoeken.  Door,   bijvoorbeeld,  de  minst  ideale  persoonskenmerken  van  een  leider  voor  te  leggen  ontstaat  een  vollediger  beeld  van  de   ideale  leider.  Niet  alleen  worden  zo  zijn  of  haar  positieve  kenmerken  gerangschikt,  ook  wordt  een  beeld  gevormd  van   welke  kenmerken  de  ideale  leider  in  ieder  geval  niet  moet  hebben.  Om  het  beeld  van  de  ideale  leider  nog  vollediger  te   schetsen  zijn  niet  alleen  de  ideale  en  minst  ideale  persoonskenmerken  van  een  leider  voorgelegd,  ook  testen  Kinder  en   de   andere   auteurs   (1980),   in   tegenstelling   tot   anderen,   wat   de   ideale   leider   wel   of   niet   moet   doen.   Ook   de   zestien   ideale  en  minst  ideale  gedragseigenschappen  die  Kinder  voorlegt  aan  zijn  respondenten  zijn  herleid  uit  een  voorselectie   (Kinder   1980,   317).   Om   bovenstaande   redenen   is   de   definitieve   lijst   van   persoonskenmerken   die   Kinder   en   collega-­‐ auteurs  gebruikten  (1980,  318)  in  dit  onderzoek  gerepliceerd.  Dit  schept  een  zo  volledig  mogelijk  beeld  van  waar  de   ideale  leider  aan  moet  voldoen  als  het  gaat  om  persoonskenmerken  en  gedragseigenschappen.      

 

Vragenlijst  

Na   enkele   vragen   die   gebruikelijk   deel   uitmaken   van   de   Politieke   Barometer   kreeg   het   panel   van   ruim   1.000   respondenten   in   de   eerste   plaats   de   vraag   welke   persoonskenmerken   hun   ideale   minister-­‐president   zou   moeten   hebben.   Nadrukkelijk   werd   vermeld   dat   bij   de   inbeelding   van   de   ideale   minister-­‐president   zij   huidige   politici   buiten   beschouwing   moesten   laten.   Respondenten   konden   ieder   vier   van   de   acht   persoonskenmerken   uitkiezen.   Dezelfde   procedure  gold  voor  de  vervolgvraag:  de  persoonskenmerken  die  de  ideale  minister-­‐president  niet  moest  hebben.      

Naast   de   ideale   en   minst   ideale   persoonskenmerken   van   een   minister-­‐president,   werd   respondenten   gevraagd   vier   gedragseigenschappen   te   selecteren   die   hun   ideale   minister-­‐president   in   ieder   geval   moest   doen.   Net   als   voor   de   vragen  naar  de  ideale  en  minst  ideale  persoonskenmerken  worden  respondenten  gevraagd  vier  gedragseigenschappen   te  selecteren  die  hun  ideale  leider  niet  moet  doen.  

(9)

Aangezien   het   onderzoek   van   Kinder   en   anderen   (1980)   aan   de   Amerikaanse   kiezer   is   voorgelegd,   zijn   de   antwoordopties  die  deze  kiezers  konden  selecteren  toegespitst  op  het  Amerikaanse  systeem.  Hierdoor  is  getracht  de   antwoordopties   over   ideale   en   minst   ideale   leider   waar   nodig   zo   goed   mogelijk   te   vertalen   naar   de   Nederlandse   institutionele  inrichting.  Antwoordopties  die  in  beide  systemen  toepasbaar  zijn,  zijn  vanzelfsprekend  niet  aangepast.  Zo   blijft  de  meerwaarde  die  de  vragenlijst  heeft  zoveel  mogelijk  intact.  Een  antwoordoptie  die  om  deze  reden  is  aangepast   is  “Not  stand  up  for  the  U.S.  in  foreign  affairs”.  In  de  vragenlijst  van  dit  onderzoek  is  deze  voorgelegd  als  “Geen  visie   hebben   op   de   rol   van   Nederland   in   de   internationale   omgeving”.   Het   gaat   hierdoor   niet   zozeer   om   een   actie   die   geëvalueerd  wordt,  maar  om  de  visie  die  de  fractieleider  heeft  op  dit  beleidsterrein.  De  context  van  de  antwoordoptie   komt  daardoor  los  te  staan  van  de  tijd  en  de  keuze  van  respondenten  voor  bepaalde  opties  is  dus  onafhankelijk  van  de   politieke  situatie.    

 

Vervolgens  is  de  invalshoek  die  Bean  (1993)  gebruikt  van  toepassing  op  een  andere  component  van  dit  onderzoek:  het   vergelijken   van   het   ideaalbeeld   met   de   realiteit.   Het   onderzoek   van   Kinder   heeft   ook   een   evaluatief   element,   maar   gebruikt   daarbij   presidenten   uit   het   verleden.   Respondenten   werden   gevraagd   aan   te   geven   welke   presidenten   aan   bepaalde  persoonskenmerken  voldeden.  Dit  heeft  veel  gevergd  van  het  vermogen  om  terug  te  gaan  in  de  tijd.  Risico   hierbij   is   dat   men   simpelweg   is   vergeten   wat   de   sterke   en   zwakke   punten   waren   van   de   presidenten   die   worden   voorgelegd.  Voor  Kennedy,  een  van  de  presidenten  die  respondenten  werd  gevraagd  te  beoordelen,  moesten  zij  vijftien   jaar   terug   in   de   tijd.   Om   dit   te   voorkomen   is   de   werkwijze   uit   het   onderzoek   van   Bean   (1993)   gehanteerd.   De   vier   persoonskenmerken   van   ideale   en   minst   ideale   persoonskenmerken   van   een   minister-­‐president   worden   in   dit   onderzoek  gekoppeld  aan  de  fractieleiders  van  deze  tijd.  De  vraag  die  Bean  (1993)  in  Australië  en  Nieuw-­‐Zeeland  heeft   beantwoord  staat  hierdoor  centraal  in  het  tweede  onderdeel  van  dit  onderzoek:  op  basis  van  de  ideale  en  minst  ideale   kenmerken  van  een  minister-­‐president,  welke  (fractie)leiders  zouden  hier  het  beste  aan  voldoen?    

                             

(10)

RESULTATEN  

Persoonskenmerken  

Zoals   eerder   verklaard   zijn   er   zestien   persoonskenmerken   ontaard   uit   de   voorselectie   die   Kinder   en   anderen   (1980)   deden   in   hun   onderzoek.   Daaruit   kwamen   acht   persoonskenmerken   die   een   ideale   leider   moest   hebben   en   acht   persoonskenmerken  die  een  ideale  leider  niet  moest  hebben.  De  acht  positieve  persoonskenmerken  uit  zijn  onderzoek   waren:  bescheiden,  oprecht,  moedig,  warm,  inspirerend,  slim,  ruimdenkend  en  wijs  (Kinder  1980,  319).  Zijn  onderzoek   laat  zien  dat  een  ideale  Amerikaanse  president  bovenal  oprecht  en  wijs  moest  zijn  en  in  ieder  geval  niet  getuigen  van   machtszuchtigheid  of  instabiliteit  (1980,  319).    

 

Tabel   1   geeft   weer   welke   persoonskenmerken   van   belang   zijn   bij   de   Nederlandse   kiezer.   De   ideale   minister-­‐president  moet  van  hen  in  ieder  geval  oprecht   zijn.   80%   van   de   respondenten   heeft   deze   optie   geselecteerd   als   een   van   de   vier   belangrijkste   persoonskenmerken.   Blijkbaar   is   het   publiek   redelijk   eensgezind   over   het   gegeven   dat   oprechtheid   bij     de   ideale  minister-­‐president  past.  Daarop  volgt,  met  56%   van   de   respondenten,   het   vermogen   om   inspirerend   over  te  komen.  Wijs  en  ruimdenkend  delen  een  derde   plek;   zij   worden   beide   door   49%   geselecteerd.   Moed   (41%),   slimheid   (37%),   warmte   (13%),   en   bescheidenheid   (12%)   zijn   kenmerken   die   volgens   respondenten   als   minder   belangrijk   worden   beschouwd  in  een  ideale  minister-­‐president.  

 

Ook   kregen   respondenten   de   gelegenheid   om   aan   te   geven   aan   welke   persoonskenmerken   een   ideale   minister-­‐ president   in   ieder   geval   niet   moest   voldoen.   De   ideale   minister-­‐president   is   volgens   66%   van   de   respondenten   niet   machtszuchtig.  Met  enige  afstand  past  instabiliteit  volgens  48%  eveneens  niet  bij  hun  ideale  minister-­‐president,  maar   ook  roekeloosheid  (48%)  en  zwakte  (48%)  staan  respondenten  tegen  in  een  minister-­‐president.    

 

Zo  te  zien  verschillen  Amerikaanse  kiezers,  in  de  jaren  ’80,  niet  veel  met  huidige  Nederlandse  kiezers  als  het  gaat  om   het   ideaalbeeld   van   de   ideale   leider.   Ook   daar   werd   oprechtheid   als   belangrijkste   persoonskenmerk   gezien   en   is   machtszuchtigheid  not  done  voor  een  ideale  leider  (Kinder  1980,  318).  Dit  is  nog  verrassender  als  beseft  wordt  dat  het   gaat  om  een  andere  invulling  van  leiderschap:  in  het  onderzoek  van  Kinder  (et  al.  1980)  is  de  leider  gedefinieerd  als   president,   in   dit   onderzoek   gaat   het   om   de   functie   van   minister-­‐president.   Dezelfde   verrassing   zien   we   terug   in   de   resultaten  van  het  NKO  van  1986,  waar  de  Nederlandse  kiezer  naar  de  ideale  politieke  leider  is  gevraagd.  Hoewel  niet   duidelijk  is  wel  exacte  functie  wordt  bedoeld  met  het  lijdend  voorwerp,  valt  op  dat  betrouwbaarheid,  wat  in  een  zekere  

TABEL&1& Bron:&Panel&Ipsos&Nederland&(N=1.004),&& Poli=eke&Barometer&6&mei&2013&! Kenmerk!! %!(afgegrond)! Oprecht! 80%! Inspirirend! 56%! Wijs! 49%! Ruimdenkend! 49%! Moedig! 41%! Slim! 37%! Warm! 13%! Bescheiden! 12%! MachtszuchKg! 66%! Instabiel! 48%! Roekeloos! 48%! Zwak! 48%! EgoisKsch!! 47%! Immoreel! 43%! Bevooroordeeld! 34%! Te!poliKek! 17%!

(11)

mate  overlapt  met  oprechtheid  uit  tabel  1,  als  zeer  belangrijk  (gemiddeld  6,68  uit  7)  wordt  aangemerkt  als  het  gaat  om   de  beeldvorming  van  de  ideale  leider  (Van  Holsteyn  1986,  93).    

 

Subgroepen  

De  respondenten  in  het  onderzoek  van  Kinder  (et  al.  1980)  werden  opgedeeld  in  socio-­‐demografische  subgroepen.  Niet   alleen  werd  respondenten  gevraagd  naar  de  persoons-­‐  en  prestatiekenmerken  waaraan  de  ideale  leider  zou  moeten   voldoen,   ook   werd   bekeken   of   persoonskenmerken   en   gedragseigenschappen   van   de   ideale   leider   voor   deze   subgroepen   verschillen   (320-­‐1).   Is   de   perceptie   voor   iedereen   gelijk   of   zijn   er   verschillen   te   ontdekken   tussen   subgroepen  samengesteld  aan  de  hand  van  gegevens  als  regio,  partijvoorkeur,  leeftijd,  opleidingsniveau  en  geslacht  in   de  beschrijving  van  het  ideaaltype  leider?  Uit  het  onderzoek  van  Kinder  en  anderen  (1980)  werd  duidelijk  dat  de  ideale   leider  vrijwel  hetzelfde  werd  gedefinieerd  door  vrouwen  als  door  mannen  (1980,  320).  Percepties  van  de  ideale  leider   blijken  eveneens  geen  verschillen  op  te  leveren  als  de  respondenten  verdeeld  worden  op  basis  van  andere  politieke  of   socio-­‐demografische  gegevens.  Democraat  en  Republikein,  Noord  en  Zuid,  jong  en  oud:  Amerikaanse  kiezers  blijken  in   1980  eenzelfde,  algemene  perceptie  te  hebben  van  het  ideaalbeeld.  De  enige  uitzondering  gold  voor  opleidingsniveau.   Competentie   bleek   een   hardere   eis   te   zijn   van   hoger   opgeleiden,   terwijl   sympathieke   leiders   met   een   sterk   moreel   bewustzijn  de  lager  opgeleide  meer  aan  zou  spreken  (1980,  320).  Toch  is  de  conclusie  van  dit  onderdeel  dat  percepties   van  ideaal  leiderschap  tussen  kiezersgroepen  niet  van  elkaar  te  onderscheiden  zijn.  

 

De   mate   waarin   persoonskenmerken  van  toepassing  zijn  voor  de  ideale  minister-­‐president  kunnen  enige  nuancering   behoeven  als  blijkt  dat  kiezersgroepen  anders  over  het  ideaalbeeld  hebben.  Om  deze  reden  kan  het  van  belang  zijn   respondenten  onder  te  verdelen  in  groepen  op  basis  van  socio-­‐demografische  gegevens  die  ertoe  zouden  kunnen  doen   bij  de  bepaling  van  de  ideale  minister-­‐president.  Tabel  2  laat  zien  in  welke  mate  kiezersgroepen  ten  opzichte  van  elkaar   verschillen  als  het  gaat  om  het  ideaalbeeld  van  een  minister-­‐president.  Met  een  verschil  van  zes  procent  kan  gesteld   worden  dat  vrouwen  oprechtheid  belangrijker  vinden  dan  mannen.  Daarnaast  staat  het  vrouwen  eerder  dan  mannen   tegen  als  een  minister-­‐president  verschijnselen  van  egoïsme  of  machtszuchtigheid  toont.  In  de  leeftijdsgroep  valt  op  te   maken  dat  kiezers  onder  de  35  jaar  bescheidenheid  en  ruimdenkendheid  belangrijker  dan  oudere  kiezers.  Daarnaast   noemen  zij  roekeloosheid  vaker  dan  kiezers  die  ouder  zijn  dan  35  jaar  als  het  gaat  om  de  minst  ideale  kenmerken  van   een   minister-­‐president.   Oudere   kiezers   voelen,   daarentegen,   meer   voor   een   minister-­‐president   die   moed   toont   dan   jongere  kiezers.    

(12)

Middelbaar   opgeleide   kiezers   zien   meer   in   een   minister-­‐president   die   warmte   uitstraalt   dan   kiezers   met   andere   opleidingsniveaus.  Daarnaast  kunnen  we  opmaken  dat  hoe  hoger  opgeleid  de  kiezer  is,  hoe  belangrijker  het  vermogen   is  om  inspirerend  te  zijn  in  een  minister-­‐president.  Instabiliteit  en  immoraliteit  worden  door  hoog  opgeleiden  vaker  als   minst   ideale   persoonskenmerken   in   een   minister-­‐president   aangegeven   dan   jongere   leeftijdsgroepen   dat   doen.   De   groep  laag  opgeleiden  geven  alleen  vaker  egoïsme  op  als  een  van  de  minst  ideale  persoonskenmerken  dan  kiezers  uit   andere   opleidingsniveaus.   Op   het   gebied   van   werkzaamheid   geven   niet-­‐werkzame   kiezers   significant   vaker   dan   werkzame  kiezers  aan  dat  hun  ideale  minister-­‐president  vooral  bescheiden  moet  zijn.    Werkzame  kiezers  zien  liever  dat   een  minister-­‐president  slim  is  en  inspirerend  overkomt  dan  niet-­‐werkzame  kiezers.    

 

Naast  socio-­‐demografische  gegevens  is  gevraagd  waar  respondenten  zichzelf  zouden  plaatsen  op  de  links-­‐rechts  schaal.   Dit   biedt   de   mogelijkheid   om   te   analyseren   hoe   de   verhoudingen   tussen   de   subgroepen   liggen   wat   betreft   het   ideaalbeeld   dat   zij   hebben   van   een   minister-­‐president.   In   tabel   3   zijn   de   verschillen   in   percentages   en   significantie   TABEL&2& Bron:&Panel&Ipsos&Nederland&(N=1.004),&& Poli>eke&Barometer&6&mei&2013&! Kenmerk! Man! ! A! Vrouw! ! B! <34! ! A! 35449! ! B! 50>! ! C! Laag! opgeleid! A! Middelbaar! opgeleid! B! Hoog! opgeleid! C! Werkzaam! ! A!! Niet4 werkzaam! B! Bescheiden! 13%! 12%! 20%! BC! 11%! 9%! 16%! 12%! 11%! 10%! 15%!A! Oprecht! 75%! 81%! A! 73%! 81%!A! 79%! 77%! 79%! 77%! 76%! 80%! Moedig! 42%! 37%! 29%! 37%! A! 48%! 37%! 40%! 41%! 40%! 39%! Warm! 11%! 15%! 13%! 16%! 12%! 11%! 17%! AC! 10%! 14%! 12%! Inspirerend!! 58%! 53%! 49%! 60%! A! 57%! 42%! 57%!A! 66%!AB! 59%!B! 52%! Slim! 37%! 36%! 43%! C! 36%!! 33%! 29%! 37%!A! 42%!A! 40%!B! 33%! Ruimdenkend! 47%! 50%! 60%! BC! 50%!C! 41%! 41%! 49%!A! 54%!A! 49%! 48%! Wijs! 51%! 47%! 48%! 50%! 49%! 45%! 48%! 53%! 49%! 49%! Instabiel! 48%! 45%! 47%! 49%! 45%! 39%! 46%! 53%! AB! 49%! 43%! Zwak! 45%! 51%! 55%! C! 47%! 46%! 52%! 48%! 45%! 48%! 49%! EgoisUsch! 45%! 52%! A! 50%! 47%! 49%! 57%!C! 53%!C! 36%! 47%! 51%! Immoreel! 46%! 41%! 30%! 44%! A! 50%!A! 29%! 41%!A! 58%!AB! 45%! 41%! Roekeloos! 49%! 46%! 56%! BC! 44%! 45%! 45%! 49%! 49%! 45%! 51%! Te!poliUek! 19%! 14%! 19%! 18%! 14%! 14%! 16%! 20%! A! 15%! 18%! MachtszuchUg! 60%! 71%! A! 60%! 68%!A! 67%! 65%! 66%! 66%! 67%! 64%! Bevooroordeeld!! 36%! 33%! 32%! 33%! 36%! 27%! 38%! A! 36%!A! 33%! 36%! Results'are'based'on'two/sided'tests'with'significance'level'0.05.'For'each'significant'pair,'the'key'of'the'category'with'the'smaller'column'propor@on''

(13)

TABEL&3& Bron:&Panel&Ipsos&Nederland&(N=1.004),&& Poli>eke&Barometer&6&mei&2013&!

Kenmerk! Zeer!links!

A! Links!B! Midden!C! Rechts!D! Zeer!rechts!E!

Bescheiden! 13%! 10%! 16%! BD! 6%! 10%! Oprecht! 83%! 84%! C! 75%! 79%! 72%! Moedig! 31%! 40%! 39%! 43%! 44%! Warm! 27%! CD! 17%!C! 10%! 13%! 14%! Inspirerend!! 58%! E! 67%!CE! 49%! 64%!CE! 33%! Slim! 30%! 35%! 32%! 49%! ABC! 36%! Ruimdenkend! 64%! CDE! 59%!CDE! 48%!E! 41%! 26%! Wijs! 46%! 54%! C! 46%! 52%! 51%! Instabiel! 13%! 10%! C! 16%! 6%!AC! 10%! Zwak! 83%! 84%! 75%! 79%! ABC! 72%! EgoisOsch! 31%! 40%! 39%! 43%! 44%! Immoreel! 27%!

CE! 17%!CDE! 10%! 13%!CE! 14%!

Roekeloos! 58%! 67%! 49%! 64%! BC! 33%! Te!poliOek! 30%! 35%! 32%! 49%! 36%! MachtszuchOg! 64%! BCDE! 59%!D! 48%!D! 41%! 26%! Bevooroordeeld!! 46%! DE! 54%!CDE! 46%!D! 52%! 51%! Results'are'based'on'two/sided'tests'with'significance'level'0.05.'For'each'significant'pair,'the'key'of'the'category'with'the' smaller'column'propor@on''

weergegeven.  Als  we  naar  de  ideale  persoonskenmerken  kijken,  valt  op  dat  respondenten  die  zichzelf  in  het  midden  

plaatsen   vaker  

aangeven   bescheidenheid   terug   te   willen   zien   in   de   ideale   minister-­‐president   dan   respondenten   die   zichzelf   links   of   rechts  plaatsen.  Rechtse  respondenten  zien  liever  een  slimme  minister-­‐president  dan  linkse  respondenten.  Tot  slot  is   het  voor  respondenten  die  zichzelf  aan  de  linkerkant  van  het  spectrum  plaatsen  belangrijker  dat  een  minister-­‐president  

ruimdenkend   is   dan   respondenten   aan   de   rechterkant.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat   betreft   de   minst   ideale   persoonskenmerken   van   een   minister-­‐president   is   het   allereerst   voor   rechtse   respondenten   te   verwachten   dat   zij   af   zullen   knappen   op   een   minister-­‐president   die   zwak   is.   Immoraliteit   en   machtzuchtigheid  zijn  voor  linkse  respondenten  echter  persoonskenmerken  die  zij  liever  niet  terug  zien  in  een  minister-­‐ president.   Ook   is   het   voor   respondenten   aan   de   linkerkant   belangrijker   dan   rechtse   respondent   dat   een   minister-­‐ president  niet  bevooroordeeld  is.    

       

(14)

Gedragseigenschappen                                              

Naast   de   ideale   en   minst   ideale   persoonskenmerken   van   een   minister-­‐president   illustreert   tabel   4   welke   gedragseigenschappen   een   ideale   minister-­‐president   zou   moeten   hebben   en   welke   juist   niet.   Op   de   eerste   plaats   vinden   respondenten   (65%)   dat   de   ideale   minister-­‐president   zich   aan   zijn/haar   woord   houdt.   Daarnaast   wordt   aangetoond  hoe  belangrijk  een  visie  op  economische  vraagstukken  kan  zijn:  62%  geeft  aan  dit  graag  terug  te  willen  zien   in   een   ideale   minister-­‐president.   Ook   daadkracht   (58%)   en   open   communicatie   (56%)   zijn   gedragseigenschappen   die   een   ideale   minister-­‐president   zou   moeten   hebben.   Van   de   acht   voorgelegde   gedragseigenschappen   vinden   respondenten  dat  de  ideale  minister-­‐president  zich  het  minst  moet  opstellen  als  moreel  voorbeeld.  Dit  komt  overeen   met   het   relatief   kleine   aantal   respondenten   die   vindt   dat,   wat   betreft   minst   ideale   persoonskenmerken   van   een   minister-­‐president,  immoraliteit  een  grote  rol  speelt  in  het  ideaalbeeld.  

 

Door  de  respondenten  naar  de  minst  ideale  gedragseigenschappen  te  vragen,  ontstaat  een  nog  beter  beeld  van  hoe   een   ideale   minister-­‐president   zich   moet   voordoen.   Naast   dat   een   minister-­‐president   zijn   beloftes   moet   nakomen   en   een  heldere  visie  heeft  op  economisch  beleid,  is  het  van  belang  dat  hij/zij  geen  zaken  achterhoudt  voor  het  publiek   (62%).  Ook  moet  de  motivatie  om  minister-­‐president  te  worden  legitiem  zijn:  de  ideale  minister-­‐president  mag  zijn  of   haar  functie  in  ieder  geval  niet  gebruiken  om  er  zelf  beter  van  te  worden.  

TABEL&4&

Bron:&Panel&Ipsos& Nederland&(N=1.004),&& Poli=eke&Barometer&& 6&mei&2013&! Gedragseigenschap!

%!

(afgegrond)! Zich!aan!zijn/haar!woord!houden! 65%! Een!goede!visie!hebben!op!hoe!huidige! economische!problemen!op!te!lossen! 62%! DaadkrachDg!zijn! 58%! Open!communiceren!naar!mensen! 56%! Normale!mensen!begrijpen! 46%! Zich!laten!omringen!door!goede!adviseurs! 37%! Goede!relaDes!opbouwen!en!onderhouden! met!belangengroepen! 18%! Zich!als!moreel!voorbeeld!opstellen! 14%! Zaken!verbergen!voor!het!publiek! 62%! Het!leiderschap!gebruiken!ten!behoeve!van! zichzelf! 59%! Geïsoleerd!raken!van!wat!er!speelt!in!de! samenleving! 47%! Immoreel!gedrag!vertonen! 46%! De!wet!overtreden! 45%! Geen!visie!hebben!op!de!rol!van!Nederland! in!de!internaDonale!omgeving!! 36%! Bepaalde!belangengroepen!voortrekken!! 31%! Instemmen!met!inmenging!van!Nederland!in! onnodige!oorlogen! 28%!

(15)

Tabel   5   geeft   weer   hoe   verschillende   kiezersgroepen   denken   over   de   ideale   en   minst   ideale   gedragingen   van   een   minister-­‐president.   Mannen   zien   liever   een   daadkrachtige   leider   die   zich   opstelt   als   moreel   voorbeeld   en   in   staat   is   goede   adviseurs   aan   te   stellen   dan   vrouwen.   Vrouwen   waarderen   het   juist   eerder   dan   mannen   als   een   minister-­‐ president   begrip   toont   voor   de   ‘normale   mens’.   Zij   prefereren   een   minister-­‐president   die   blijk   geeft   zich   te   bekommeren  om  mensen;  mannen  willen  vooral  een  sterk  individu  die  zich  opstelt  als  moreel  voorbeeld,  daadkrachtig  

leiding   geeft   met   hulp   van   de   expertise   van   goede   adviseurs.

 

Als  we  kijken  naar  de  verschillen  tussen  leeftijdsgroepen  valt  op  dat  een  aanzienlijk  hoger  percentage  oudere  kiezers   aangeeft  een  minister-­‐president  te  zullen  weerstaan  die  zaken  verbergt  voor  het  publiek  dan  jongere  kiezers  (<50  jaar).   Daarnaast  geldt  dat  hoe  lager  opgeleid  men  is,  hoe  belangrijker  het  wordt  gevonden  dat  de  ideale  minister-­‐president  in   staat  is  ‘normale’  mensen  te  begrijpen.  Vervolgens  zou  een  beduidend  groter  deel  van  hen  afknappen  op  een  minister-­‐ president  die  iets  verbergt  voor  het  publiek.  In  dezelfde  groep  valt  op  dat  hoe  hoger  opgeleid  men  is  hoe  vaker  men   aangeeft  dat  een  ideale  minister-­‐president  zich  moet  laten  omringen  met  goede  adviseurs.  Ook  geldt  dat  hoe  hoger   TABEL&5& Bron:&Panel&Ipsos&Nederland&(N=1.004),&& Poli>eke&Barometer&6&mei&2013&! Gedragseigenschap! Man! ! A! Vrouw! ! B! <34! ! A! 35949! ! B! 50>! ! C! Laag! opgeleid! A! Middelbaar! opgeleid! B! Hoog! opgeleid! C! Werkzaam! ! A!! Niet9 werkzaam! B! Zich!als!moreel!voorbeeld! opstellen! 16%!B! 12%! 15%! 15%! 13%! 8%! 16%!A! 17%!A! 15%! 12%! DaadkrachQg!zijn! 63%! B! 54%! 58%! 63%!C! 55%! 46%! 60%!A! 65%!A! 62%!B! 53%! Normale!mensen!begrijpen! 40%! 52%! A! 42%! 46%! 49%! 63%!BC! 52%!C! 25%! 44%! 49%! Zich!laten!omringen!door! goede!adviseurs! 42%!B! 33%! 35%! 34%! 41%! 25%! 33%!A! 53%!AB! 38%! 37%! Zich!aan!zijn/haar!woord! houden! 63%! 67%! 65%! 66%! 65%! 69%!C! 67%! 60%! 61%! 70%!A! Open!communiceren!naar! mensen! 56%! 56%! 53%! 54%! 59%! 56%! 56%! 56%! 59%!B! 52%! Goede!relaQes!opbouwen! en!onderhouden!met! belangengroepen! 16%! 20%! 16%! 17%! 20%! 17%! 15%! 22%! B! 16%! 20%! Een!goede!visie!hebben!op! hoe!huidige!economische! problemen!op!te!lossen! 62%! 62%! 66%! 60%! 62%! 56%! 62%! 69%! A! 62%! 63%! Zaken!verbergen!voor!het! publiek! 61%! 63%! 54%! 57%! 70%!AB! 73%!BC! 63%!C! 51%! 57%! 68%!A! Immoreel!gedrag!vertonen! 51%! B! 41%! 36%! 46%!A! 52%!A! 40%! 44%! 53%!AB! 47%! 44%! Geïsoleerd!raken!van!wat!er! speelt!in!de!samenleving! 48%! 47%! 51%! 46%! 46%! 35%! 53%! A! 51%!A! 50%!B! 44%! Geen!visie!hebben!op!de!rol! van!Nederland!in!de! internaQonale!omgeving!! 40%! B! 32%! 37%! 33%! 36%! 27%! 33%! 47%!AB! 36%! 35%! Het!leiderschap!gebruiken! ten!behoeve!van!zichzelf! 53%! 65%!A! 59%! 58%! 60,1%! 60%! 57%! 61%! 60%! 58%! Instemmen!met!inmenging! van!Nederland!in!onnodige! oorlogen! 25%! 30%! 26%! 22%! 33%! B! 29%! 28%! 27%! 25%! 30%! De!wet!overtreden! 46%! 44%! 46%! 49%! C! 41%! 48%! 43%! 45%! 45%! 45%! Bepaalde!belangengroepen! voortrekken!! 30%! 33%! 29%! 38%!AC! 29%! 34%! 30%! 31%! 30%! 33%! Results'are'based'on'two/sided'tests'with'significance'level'0.05.'For'each'significant'pair,'the'key'of'the'category'with'the'smaller'column'propor@on''

(16)

opgeleid  men  is,  hoe  meer  waarde  wordt  gehecht  aan  het  vertonen  van  moreel  gedrag  door  minister-­‐presidenten.  Dit   zagen  we  terug  bij  de  minst  ideale  persoonskenmerken  van  een  minister-­‐president  in  figuur  2:  daar  gaf  in  vergelijking   met  andere  groepen  een  significant  groter  deel  van  deze  subgroep  aan  immoraliteit  niet  te  kunnen  waarderen  in  een   minister-­‐president.  Vervolgens  is  het  voor  hoger  opgeleiden  meer  dan  voor  andere  groepen  van  belang  of  een  minister-­‐ president   in   staat   is   Nederland   goed   te   representeren   in   een   internationale   omgeving.   Tot   slot   wensen   werkzame   respondenten  eerder  een  minister-­‐president  die  door  middel  van  open  communicatie  daadkrachtig  optreedt  en  vooral   niet   geïsoleerd   raken   van   wat   er   speelt   in   de   samenleving.   Werklozen   hechten   meer   waarde   aan   integriteiteigenschappen  van  minister-­‐president:  zij  zijn  significant  vaker  van  mening  dat  zij  zich  bovenal  aan  hun  woord  

moeten   houden   en   geen   zaken   verbergen   voor   het   publiek.

                                               

Tabel   6   geeft   weer   in   welke   mate   er   verschillen   zijn   tussen   respondenten   die   zich   anders   op   de   links-­‐rechts   schaal   plaatsen.   Hieruit   blijkt   dat   er   maar   weinig   gedragseigenschappen   kenmerkend   zijn   voor   bepaalde   subgroepen,   in   dit   geval  respondenten  die  zichzelf  links,  in  het  midden  of  rechts  van  het  politieke  spectrum  plaatsen.  Waar  de  groepen   wel  in  verschillen  is  dat  linkse  respondenten  meer  waardering  zullen  hebben  voor  een  minister-­‐president  die  een  open   wijze  van  communicatie  aanhoudt  dan  respondenten  die  rechtser  georiënteerd  zijn  dan  hen.    

TABEL&6& Bron:&Panel&Ipsos&Nederland&(N=1.004),&& Poli>eke&Barometer&6&mei&2013&!

Gedragseigenschap! Zeer!links!

A! Links!B! Midden!C! Rechts!D! Zeer!rechts!E!

Zich!als!moreel!voorbeeld!opstellen! 16%! 16%! 15%! 10%! 10%! DaadkrachCg!zijn! 47%! 63%! AC! 52%! 71%!ACE! 51%! Normale!mensen!begrijpen! 53%! BD! 36%!! 52%!BD! 38%! 65%!BD! Zich!laten!omringen!door!goede!

adviseurs! 31%! 50%!ACE! 30%! 49%!ACE! 17%!

Zich!aan!zijn/haar!woord!houden! 66%! 60%! 66%! 68%! 71%! Open!communiceren!naar!mensen! 81%! CDE! 68%!CD! 51%! 49%! 53%! Goede!relaCes!opbouwen!en! onderhouden!met!belangengroepen! 19%! 23%!D! 19%!D! 10%! 20%! Een!goede!visie!hebben!op!hoe! huidige!economische!problemen!op! te!lossen! 64%! 64%! 60%! 69%! C! 54%! Zaken!verbergen!voor!het!publiek! 71%! D! 61%! 65%!D! 52%! 64%! Immoreel!gedrag!vertonen! 45%! 46%! 45%! 48%! 41%! Geïsoleerd!raken!van!wat!er!speelt!in! de!samenleving! 47%! 48%! 45%! 54%!CE! 32%! Geen!visie!hebben!op!de!rol!van! Nederland!in!de!internaConale! omgeving!! 35%! 39%! 33%! 40%! C! 29%! Het!leiderschap!gebruiken!ten! behoeve!van!zichzelf! 57%! 64%!E! 58%! 60%! 45%! Instemmen!met!inmenging!van! Nederland!in!onnodige!oorlogen! 38%!C! 34%!C! 25%! 26%! 20%! De!wet!overtreden! 40,7%! 45,2%! 46%! 43%! 48%! Bepaalde!belangengroepen! voortrekken!! 41,7%!CD! 37,5%!CD! 28%! 27%! 47%!CD! Results'are'based'on'two/sided'tests'with'significance'level'0.05.'For'each'significant'pair,'the'key'of'the'category'with'the'smaller'column' propor@on''

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bij drie of meer kandidaten is de enige kiesregel (gebaseerd op individuele volg- orden van voorkeur van de kiezers), die OIA en transitief is (samen met nog enkele andere voor

Afgelopen week kwam ons het bericht ter ore dat de gemeente bij de bekendmaking van het definitieve hondenbeleid vergeten is te vermelden dat er tot 9 juni nog een

Omdat de huidige regering bij haar aantreden al heeft aangegeven na deze periode niet door te willen gaan, is de inzet voor de volgende verkiezingen onduidelijk.. Kiezers weten

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Beide typen emotionele reactie hebben andere gevolgen. Fysiologische opwinding voorspelt veranderingen van standpunt. Zelfgerapporteerde boosheid zorgt ervoor dat mensen zich dieper

Daarnaast is het percentage HBO-afgestudeerden dat op zoek is naar een andere functie in de sector cultuur en overige dienstverlening hoger dan bij de overheid als geheel, en

Op basis van de antwoorden kunnen we niet alleen de vraag beantwoorden welke eigenschappen goede lokaal bestuurders in het algemeen bezitten, maar ook de vraag welke

Het realiseren van waterdoelen in projecten van stedelijke vernieuwing kan worden ingeschat als zeer complex, vooral als de waterinbreng moet komen van het waterschap en er bij