• No results found

Druk op de controlevergoeding en controlekwaliteit : de invloed van homogene industrieën

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Druk op de controlevergoeding en controlekwaliteit : de invloed van homogene industrieën"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Druk op de controlevergoeding en controlekwaliteit: de invloed

van homogene industrieën

Naam: Leon Brummelhuis Studentnummer: 10896147

Scriptiebegeleider: ir. drs. A.C.M. de Bakker Tweede beoordelaar: dr. ir. S.P. van Triest Datum: 30 januari 2017

Aantal woorden: 15.877

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Leon Brummelhuis who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Abstract

This study examines the effect of industry homogeneity on the relation between audit fee pressure and audit quality. Audit quality is measured as discretionary accruals determined with the Modified Jones Model. Audit fee pressure is measured as minus the annual growth of audit fee. This is a simplification of the ‘fee pressure model’ that is used by Ettredge et al. (2014). Industry homogeneity is measured as a market share of 30% or more of total audit fees paid to an audit firm within an industry. This research shows that an increase of audit fee pressure within homogeneous industries leads to an increase of the discretionary accruals. Based on this, it indicates that when specialized auditors are faced with audit fee pressure this leads to an decrease of audit quality.

(4)

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 6

2 Theoretisch kader en hypothesevorming ... 9

2.1 Controlekwaliteit ... 9

2.1.1 Definitie van controlekwaliteit ... 9

2.1.2 Aspecten die invloed hebben op de controlekwaliteit ... 10

2.2 De controlevergoeding ... 12

2.2.1 Attributen van de klant ... 12

2.2.2 Attributen van de accountant ... 14

2.2.3 Attributen van de controleopdracht ... 14

2.3 Industriële homogeniteit en specialisatie ... 15

2.4 De relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit ... 16

2.5 Hypothesevorming ... 17

3 Methodologie ... 19

3.1 Conceptueel model ... 19

3.2 Modellen voor het toetsen van de hypotheses ... 19

3.2.1 Regressiemodel voor hypothese 1 ... 19

3.2.2 Regressiemodel voor hypothese 2 ... 24

3.2.3 Regressiemodel voor hypothese 3 ... 24

3.2.4 Regressiemodel voor hypothese 4 ... 25

3.3 Modified Jones Model ... 25

3.4 Samenvatting van variabelen ... 27

4 Dataselectie ... 33

4.1 Bepaling discretionaire accruals... 33

4.2 Selectie overige variabelen ... 34

(5)

4.2.2 Verloop dataselectie ... 35

4.3 Beschrijvende statistiek... 38

4.3.1 Kern statistische gegevens ... 38

4.3.2 Correlatiematrix ... 40 4.3.3 Multicollineariteit ... 42 5 Onderzoeksresultaten ... 43 5.1 Resultaten hypothese 1 ... 43 5.2 Resultaten hypothese 2 ... 45 5.3 Resultaten hypothese 3 ... 47 5.4 Resultaten hypothese 4 ... 49 6 Conclusies en aanbevelingen ... 53 7 Referenties ... 56

(6)

1 Introductie

Het algemene doel van de accountantscontrole is het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid (95%) dat de jaarrekening als geheel geen fouten van materieel belang bevat. Het oordeel van de accountant wordt uitgebracht in de vorm van een controleverklaring. Hierdoor wordt de informatie-asymmetrie tussen het management en de gebruikers van de jaarrekening verminderd. Voor het uitvoeren van accountscontroles ontvangen accountantskantoren controlevergoedingen. Dit betreft de vergoeding die door de klant wordt betaald aan de accountant voor het uitvoeren van de accountantscontrole. In de toelichting van de winst- en verliesrekening dienen deze kosten separaat te worden verantwoord (RJ-Uiting 2013.16 en artikel 2:382a lid 1 BW). Voornoemde maakt het voor de gebruikers van de jaarrekening inzichtelijk hoeveel accountantskosten zijn besteed om een oordeel te vellen omtrent deze jaarrekening. Een hoge controlevergoeding betekent normaliter dat de accountant meer controlewerkzaamheden heeft verricht, wat resulteert in een verhoging van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Het kan dus een indicatie geven omtrent de betrouwbaarheid van de financiële informatie in de jaarrekening, oftewel de kwaliteit.

In dit onderzoek wordt de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole onderzocht wanneer sprake is van industriële homogeniteit. Deze keuze is gebaseerd op basis van conclusies uit voorgaande onderzoeken. Ettredge et al. (2014) hebben geconstateerd dat vergoedingen, welke accountants krijgen voor het uitvoeren van controlewerkzaamheden, onder druk zijn komen te staan door het uitbreken van de financiële crisis in 2007. In het onderzoek is aangetoond dat de gemiddelde controlevergoeding in 2008, het jaar na het uitbreken van de financiële crisis, lager ligt dan in 2006, het jaar voor de financiële crisis. Volgens de onderzoekers is de financiële crisis hier de oorzaak van, omdat de maatschappij het vertrouwen in de financiële sector is verloren, en dus ook in het accountantsberoep. Daarnaast constateerden zij een negatieve associatie tussen druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer klanten succesvol zijn in het uitoefenen van druk op de accountant is de kans op fouten in de jaarrekening groter. Dat controlevergoedingen tegenwoordig onder druk staan, blijkt uit het gepubliceerde rapport “Trends in accountancy 2014-2015” (Accountant). Hieruit blijkt dat Big-4 kantoren en Mid-4 kantoren (het segment daarna) te maken hebben met teruglopende omzetten als het gaat om jaarrekeningcontroles. Eén van de redenen die hiervoor wordt genoemd is de verplichte kantoorroulatie (NBA), waardoor klanten overstappen naar kleinere kantoren. Dit heeft te maken met de toename van de onderlinge concurrentie tussen accountantskantoren.

(7)

Aan de ene kant is vanuit het bedrijfsleven en de maatschappij meer druk ontstaan op de controlevergoedingen. Aan de andere wordt vanuit de toezichthouders en regulerende organen veel kritiek geuit op de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit blijkt uit een publicatie van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in 2014 het rapport “In het publiek belang” (AFM, 2014). In dit rapport zijn maatregelen uiteengezet om de onafhankelijkheid van de accountant en de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. Op internationaal niveau heeft de International Auditing And Assurance Standards Board (hierna: IAASB) in 2013 een raamwerk gepubliceerd om de kwaliteit te verbeteren (IAASB, 2013). Daarnaast wordt tegenwoordig binnen accountantskantoren veel meer gefocust op de kwaliteit van de controledossiers in vergelijking met een aantal jaren geleden. Daarnaast blijven de controlebudgetten gelijk of nemen zelfs af. Deze recente ontwikkelingen zijn tegenstrijdig met elkaar. Er is vraag naar een hogere kwaliteit van accountantscontroles. Hierdoor dienen er door de accountant meer (gegevensgerichte) controlewerkzaamheden te worden verricht. Het uitvoeren van deze werkzaamheden kost logischerwijs tijd en geld, hetgeen zou moeten resulteren in een verhoging van de controlevergoeding.

Cairney en Stewart (2015) hebben de relatie tussen industriële homogeniteit en de hoogte van de controlevergoeding onderzocht. Met industriële homogeniteit wordt in dit onderzoek bedoeld dat een accountant over veel specifieke kennis beschikt van bedrijven binnen een bepaalde industrie of branche, bijvoorbeeld de gezondheidszorg of het verzekeringswezen. Een andere benaming van industriële homogeniteit is specialisatie. Specialisatie is niet iets dat zo verkrijgbaar is. Dit kan worden verkregen doordat een accountant veel ondernemingen binnen dezelfde industrie controleert. Daarnaast kan het volgen van cursussen ook bijdragen aan specialisatie. Hierdoor kan opgedane kennis worden ingezet bij de controle van de jaarrekening van soortgelijke bedrijven. Uit het onderzoek van Cairney en Stewart (2015) is gebleken dat er een negatieve associatie bestaat tussen industriële homogeniteit en de hoogte van de controlevergoeding. Dit komt volgens de onderzoekers door specialisatie van de accountant. Daarnaast is in veel literatuur aangetoond dat industriële specialisatie van de accountant leidt tot een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving (Balsam et al., 2003), (Reichelt en Wang, 2010), (Lowensohn et al., 2007). Een reden voor deze positieve relatie is dat er binnen accountantskantoren specifieke kennis aanwezig is omtrent een bepaalde industrie (specialisatie). Op basis van voornoemde literatuur is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

“In hoeverre beïnvloedt industriële homogeniteit de relatie tussen druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit?”

(8)

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat er een negatieve relatie bestaat tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit (Ettredge et al., 2014). Andere onderzoeken concluderen dat specialisatie leidt tot een hogere kwaliteit van de accountantscontrole (Balsam et al., 2003; Reichelt en Wang, 2010; Lowensohn et al., 2007). Ook is aangetoond dat er een negatieve relatie bestaat tussen industriële homogeniteit en de hoogte van controlevergoedingen (Cairney en Stewart, 2015). Dat suggereert dat industriële homogeniteit een moderator is in de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole. Het is dus interessant om te onderzoeken hoe de relatie tussen druk op de controlevergoeding en controlekwaliteit wordt beïnvloed door de moderator industriële homogeniteit. Aangezien voornoemde niet eerder is onderzocht, vormt dit de relevantie van het onderzoek en tevens de bijdrage aan de bestaande wetenschappelijke literatuur.

De rest van dit onderzoeksrapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader besproken, waarbij de hypotheses uiteen worden gezet. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethodologie behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de data. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de onderzoeksresultaten besproken. In hoofdstuk 6 wordt het onderzoek afgesloten met een conclusie en aanbevelingen.

(9)

2 Theoretisch kader en hypothesevorming

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het theoretisch kader dat ten grondslag ligt aan dit onderzoek. Vervolgens worden op basis van het theoretisch kader de hypotheses geformuleerd. Paragraaf 2.1 beschrijft de kwaliteit van de accountantscontrole. Hierbij wordt ingegaan op verschillende aspecten welke een positieve of negatieve invloed hebben op de controlekwaliteit. Paragraaf 2.2 gaat in op de diverse attributen die de hoogte van de controlevergoeding bepalen. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op industriële homogeniteit en specialisatie. Paragraaf 2.4 beschrijft de bestaande literatuur omtrent de relatie tussen druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit. Tot slot worden op basis van het theoretisch kader de hypotheses gevormd in paragraaf 2.5.

2.1 Controlekwaliteit

2.1.1 Definitie van controlekwaliteit

De IAASB heeft een raamwerk opgesteld om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. In dit raamwerk wordt geen definitie vermeld. Echter worden wel een aantal aspecten uiteengezet waaraan moet worden voldaan om de kwaliteit van de accountantscontrole te waarborgen (IAASB, 2013). In de optiek van de IAASB wordt kwaliteit bereikt wanneer door gebruikers gesteund kan worden op het oordeel van de accountant omtrent de financiële verslaggeving. Daarnaast dient voldoende controle-informatie te worden verzameld en tevens dient het controleteam te voldoen aan de volgende aspecten:

- Professioneel kritische houding en het hanteren van de juiste waarden en ethische richtlijnen;

- Voldoende deskundigheid van de teamleden;

- Voldoende tijd voor het uitvoeren van controlewerkzaamheden;

- Toepassen van procedures voor kwaliteitscontrole binnen het controleproces; - De rapportage (controleverklaring) dient tijdig en waardevol te zijn;

- Op een juiste wijze communiceren met verschillende belanghebbenden.

Echter bestaat gezien de complexiteit van het begrip volgens de IAASB geen unanieme definitie voor kwaliteit dat algemeen wordt erkend. DeAngelo (1981) definieert controlekwaliteit als ‘de mate waarin de accountant bekwaam is een materiële fout in de jaarrekening te constateren en dit vervolgens te rapporteren’. Dit is afhankelijk van de competenties van de accountant, de gehanteerde controleprocedures, de mate waarin gebruik is gemaakt van steekproeven, etcetera.

(10)

Indien een materiële fout in de jaarrekening is geconstateerd, is de onafhankelijkheid van de accountant bepalend of de fout al dan wel wordt gerapporteerd aan het management.

2.1.2 Aspecten die invloed hebben op de controlekwaliteit

Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van bepaalde variabelen op de kwaliteit van de accountantscontrole.

Ten eerste is uit de onderzoeken van DeAngelo (1981), Cahan en Sun (2014) en Choi et al. (2010) gebleken dat er een positieve relatie bestaat tussen de grootte van een accountantskantoor en de controlekwaliteit. Volgens DeAngelo (1981) komt dit doordat grote accountantskantoren minder afhankelijk zijn van individuele klanten. Hierdoor zullen grotere accountantskantoren minder snel geneigd zijn gebruikers te misleiden in vergelijking met kleinere kantoren, omdat er minder druk bestaat dat een klant verloren gaat. Zij beargumenteert dan ook dat de grootte van een accountantskantoor een proxy kan zijn om de kwaliteit te bepalen. Bae en Lee (2013), Lawrence et al., (2011), Choi et al., (2010), Francis en Yu (2009) en Eshleman en Guo (2014) hebben aangetoond dat Big-4 kantoren een betere controlekwaliteit leveren dan niet-Big-4 kantoren. Hieruit kan dus worden opgemaakt dat de controlekwaliteit afhankelijk is van de grootte van een accountantskantoor.

Ten tweede heeft het aantal aaneengesloten controleperiodes dat een accountant de jaarrekening van een klant controleert impact op de kwaliteit van de accountantscontrole. Carey en Simnett (2006) concluderen dat hoe langer een accountant bij dezelfde klant komt, hoe minder groot de neiging is een going concern opinion af te geven. Hiermee is aangetoond dat een toename van het aantal controleperiodes afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de accountant. Echter hebben zij niet aan kunnen tonen dat een toename van het aantal controleperiodes leidt tot een afname van de controlekwaliteit. De conclusie van het onderzoek van Knechel en Vanstraelen (2007) komt hiermee overeen. Zij concludeerden ook dat een accountant minder snel geneigd is een negatief oordeel te vellen over de continuïteit wanneer een accountant al langer de controle uitvoert binnen eenzelfde organisatie.

Ten derde heeft de ervaring van de accountant een positief effect op de kwaliteit van de accountantscontrole, zo concluderen Cahan en Sun (2014). Uit hun onderzoek is gebleken dat er een positieve associatie bestaat tussen de ervaring van de accountant, de controlekwaliteit en de controlevergoeding. De jaarrekening van klanten met een meer ervaren accountant bevat minder discretionaire accruals, wat duidt op een hogere kwaliteit. Het blijkt dat klanten een hogere controlevergoeding betalen voor het laten uitvoeren van de controleopdracht, ervan uitgaande dat de ervaring van de accountant leidt tot een hogere kwaliteit van de verslaggeving. Alissa et al. (2014) hebben aangetoond dat wanneer een accountant over meer ervaring beschikt, de

(11)

complexiteit van de controlewerkzaamheden vermindert en de accountant beter in staat is een oordeel te vellen over de jaarrekening. Hierdoor neemt het risico op het afgeven van een onjuiste verklaring af.

Ten vierde is op basis van diverse onderzoeken gebleken dat een hogere controlevergoeding bijdraagt aan een hogere kwaliteit van de accountantscontrole. Blankley et al. (2012) hebben een negatieve associatie gevonden tussen de hoogte van de controlevergoeding en de controlekwaliteit. Zo is aangetoond dat hogere abnormale controlevergoedingen in het boekjaar leiden tot minder aanpassingen in de jaarrekening in de daaropvolgende twee jaren. Het onderzoek van Lin et al. (2005) sluit zich hierbij aan. Zij vonden een positieve associatie tussen, aan de ene kant zowel de totale vergoeding die accountskantoren ontvangen van klanten (inclusief non-audit diensten) als de controlevergoeding, en aan de andere kant aanpassingen/correcties als gevolg van earnings management. Een hogere (controle)vergoeding zal volgens de onderzoekers leiden tot meer correcties van de accountant, hetgeen resulteert in een hogere controlekwaliteit. Daarentegen hebben Hoitash et al. (2007) geconcludeerd dat er een negatieve associatie bestaat tussen de totale vergoedingen en proxy’s voor het meten van controlekwaliteit. In het onderzoek van Abbott et al. (2006) is aangetoond dat een relatief lage controlevergoeding leidt tot minder earnings management. Ook is geconcludeerd dat wanneer er sprake is van veel earnings management, de controlevergoedingen relatief hoog zijn. Deze conclusies staan dus haaks op de bevindingen van Blankley et al. (2012) en Li en Lin (2005).

Tot slot is uit voorafgaand onderzoek gebleken dat de specialisatie van de accountant ook een rol speelt bij de bepaling van de hoogte van de controlevergoeding. Lowensohn et al. (2007) hebben aangetoond dat wanneer klanten een accountant inhuren met veel specifieke kennis van de industrie, dit een positieve impact heeft op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Echter is aangetoond dat dit niet terug te zien is in de controlevergoeding die door klanten worden betaald. Uit het onderzoek van Cahan en Sun (2014) blijkt dat klanten meer willen betalen voor een ervaren accountant, ervan uitgaande dat dit leidt tot een hogere controlekwaliteit. Echter geldt dit niet voor gespecialiseerde accountants (Lowensohn et al., 2007). Dit wordt volgens de onderzoekers verklaard doordat gespecialiseerde accountants efficiënter te werk gaan en daarnaast steunen op de controletechnieken die zijn gehanteerd bij andere klanten binnen dezelfde industrie/branche. Dit is overeenkomstig de conclusie van Cairney en Stewart (2015). Zij hebben onderzoek gedaan naar de hoogte van controlevergoedingen bij klanten met een homogene industrie/branche. Hieruit is gebleken dat wanneer sprake is van een homogene industrie/branche, dit niet leidt tot een hogere controlevergoeding. Wanneer bedrijven binnen een bepaalde industrie of branche over dezelfde soort activiteiten beschikken, geeft dit de accountant de mogelijkheid om

(12)

controlewerkzaamheden efficiënter uit te voeren. De kosten die hiermee worden bespaard worden vervolgens doorberekend in de controlevergoeding aan de klant. Een belangrijke reden hiervoor kan zijn dat de concurrentie hiermee wordt voorgebleven. De concurrentie, welke niet over klanten met homogene industrieën beschikken, kunnen deze efficiëntere aanpak niet toepassen, waardoor er een hogere controlevergoeding in rekening wordt gebracht.

2.2 De controlevergoeding

De controlevergoeding is de vergoeding die de klant betaalt aan het accountantskantoor voor het laten controleren van de jaarrekening. Hay (2013) heeft een onderzoek uitgevoerd naar diverse attributen welke een effect hebben op de hoogte van de controlevergoeding. Hierbij is uitgegaan van de bestaande literatuur omtrent dit onderwerp. Op basis van deze literatuur zijn de belangrijkste attributen, welke invloed hebben op de hoogte van de controlevergoeding, samengevat. Hierin zijn de volgende aspecten betrokken:

1. Attributen van de klant 2. Attributen van de accountant 3. Attributen van de controleopdracht

2.2.1 Attributen van de klant

Hay (2013) concludeert dat de omvang van de klant, de complexiteit en het inherente risico de belangrijkste attributen van de klant zijn die de hoogte van de controlevergoeding bepalen. Het belangrijkste klantaspect welke invloed heeft op de controlevergoeding betreft de ondernemersgrootte. Een grote omvang wil normaliter zeggen dat er meer financiële transacties plaatsvinden binnen de onderneming. Hierdoor dient de accountant meer controlewerkzaamheden te verrichten om te komen tot een oordeel omtrent de jaarrekening, hetgeen resulteert in een hogere controlevergoeding. De meest gekozen variabele voor het bepalen van de ondernemingsgrootte in de bestaande literatuur is het balanstotaal (Hassan en Naser, 2013). Groenen en Langendijk (2004) concluderen dat het balanstotaal, het aantal (buitenlandse) dochtermaatschappijen, de relatieve grootte van de post voorraden en debiteuren en het feit de onderneming beursgenoteerd is, alle een positief effect hebben op de hoogte van de controlevergoeding. Daarnaast blijkt dat de controlekosten voor Big-4 kantoren hoger zijn dan voor de niet-Big-4 kantoren. Uit het onderzoek van Choi et al. (2008) blijkt dat Big-4 kantoren een ‘audit fee premium’ in rekening brengen bij klanten. Dit betreft een soort premie bovenop de controlevergoeding. Op basis hiervan zullen Big-4 kantoren minder druk op de controlevergoeding ervaren ten opzichte van niet-Big-4 kantoren. Naast de omvang van de klant

(13)

speelt de complexiteit ook een rol volgens het onderzoek van Hay (2013). Er wordt onderscheid gemaakt tussen geografische complexiteit (bijvoorbeeld buitenlandse activa) en organisatorische complexiteit (bijvoorbeeld aantal dochterondernemingen). Simunic (1980) wijst bepaalde SIC-codes toe aan ondernemingen binnen een bepaalde industrie. Een onderneming met meerdere SIC-codes is derhalve complexer te controleren, omdat de onderneming actief is in verschillende industrieën. Complexiteit levert over het algemeen extra werkzaamheden op, wat extra kosten met zich mee brengt. Wanneer de accountant niet over voldoende kennis of deskundigheid beschikt, kan beroep worden gedaan op externe deskundigen.

Tot slot wordt in het onderzoek ingegaan op het inherente risico van een klant. Dit betreft het risico dat er een eventuele afwijking van materieel belang in de jaarrekening zit. Het inherent risico is één van de factoren van het Audit Risk Model, zie hieronder.

AR = ƒ (IR, ICR, DR)

Het bovenstaand model geeft aan dat er een samenhang is tussen het audit risico (AR), het inherente risico (IR), het controle risico (CR) en het detectie risico (DR). Het audit risico is het risico dat de accountant ten onrechte een goedkeurende verklaring afgeeft, doordat er een materiële fout in de jaarrekening zit. Gezien de redelijke mate van zekerheid die de accountant dient te verschaffen, mag het audit risico maximaal 5% betreffen. Zoals hiervoor al benoemd is het inherente risico het risico dat er een afwijking van materieel belang in de jaarrekening zit. Het controle risico is het risico dat de administratieve organisatie en interne beheersing (AO/IB) de inherente risico’s niet ontdekken. Het detectie risico is het risico dat de accountant een materiële fout in de jaarrekening niet ontdekt. Om het detectie risico te verminderen, en derhalve de kwaliteit van de controle te verbeteren, dient de accountant meer gegevensgerichte werkzaamheden uit te voeren. Hay (2013) heeft aangetoond dat het inherent risico toeneemt wanneer de posten voorraden en/of debiteuren een relatief grote post in de jaarrekening betreffen. Dit komt doordat deze posten moeilijk te waarderen zijn en er speciale controleprocedures gevolgd dienen te worden om deze posten te kunnen controleren. Uit het onderzoek blijkt dat ook dat er een significante positieve relatie bestaat tussen het inherente risico en de controlevergoeding. De soort afgegeven controleverklaring betreft de belangrijkste indicator voor het al dan niet voordoen van problemen tijdens de controle. Volgens Hay (2013) is het inherente risico groter bij complexere ondernemingen en als sprake is van een slechte financiële situatie (bijvoorbeeld going concern opinion). Volgens het onderzoek van Pratt en Stice (1994) heeft de financiële situatie van een onderneming een negatief effect op de hoogte van de controlevergoeding. De financiële situatie

(14)

kan worden bepaald door te kijken of er de afgelopen drie jaren verlies is geleden, maar ook naar het rendement dat behaald is op activa.

2.2.2 Attributen van de accountant

Hogere controlevergoedingen worden verwacht wanneer de kwaliteit van de accountantscontrole hoog is. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat Big-4 kantoren een hogere controlekwaliteit leveren in vergelijking met niet-Big-4 kantoren. Dit verschil wordt vervolgens verwerkt in de vergoeding, wat resulteert in een hogere controlevergoedingen voor Big-4 kantoren (Choi et al. (2010). Hay (2013) concludeert dat wanneer een accountantscontrole wordt uitgevoerd door een Big-4 kantoor de controlevergoeding hoger is ten opzichte van niet-Big-4 kantoren, omdat bedrijven ervan uitgaan dat Big-4 kantoren een hogere kwaliteit leveren.

Ook specialisatie van de accountant leidt tot een verhoogde controlevergoeding. Casterella et al. (2004) hebben onderzoek gedaan naar het effect van industriële specialisatie van de accountant op de controlevergoeding. Hierbij hebben zij aangetoond dat de controlevergoeding afneemt wanneer de activiteiten van de onderneming in lijn liggen met de specialisatie van de accountant. Zij concluderen tevens dat controlevergoedingen laag zijn als klanten relatief klein zijn en over weinig onderhandelingskracht beschikken. Accountants met industriële specialisatie kunnen controlewerkzaamheden efficiënter insteken, waardoor schaalvoordelen behaald worden. Dit resulteert in een lagere controlevergoeding. In paragraaf 2.3 wordt uitgebreid ingegaan op specialisatie en industriële homogeniteit.

Daarnaast heeft het aantal aaneengesloten controleperioden dat de accountant de jaarrekening controleert volgens Hay (2013) invloed op de hoogte van de controlevergoeding. Hieruit is gebleken dat wanneer sprake is van een relatief korte controleperiode er door de accountant een relatief lage controlevergoeding in rekening wordt gebracht en dat wanneer er sprake is van een lange controleperiode er een relatief hoge controlevergoeding in rekening wordt gebracht.

2.2.3 Attributen van de controleopdracht

Naast de attributen van de klant en de accountant spelen de attributen van de controleopdracht ook een rol bij de bepaling van de controlevergoeding. Zo blijkt dat er een positieve associatie bestaat tussen een controleverklaring met een oordeelsonthouding en de hoogte van de controlevergoeding. Derhalve stelt Hay (2013) dat audit problemen leiden tot een hogere controlevergoeding, waarbij hij audit problemen identificeert als de verklaring anders dan de standaard goedkeurende controleverklaring. Dit wordt verklaard doordat een accountant meer werkzaamheden dient te verrichten bij audit problemen. In voorgaande onderzoeken is de relatie

(15)

tussen niet-controlediensten en de hoogte van de controlevergoedingen al diverse keren onderzocht. Hay (2013) heeft geconcludeerd dat hier een sterke positieve relatie tussen bestaat, aangezien het controle risico wordt verminderd wanneer hetzelfde accountantskantoor naast het uitvoeren van de wettelijke controle ook andere controlediensten uitvoert. Hierdoor wordt inzicht verkregen van de interne beheersingsomgeving, waar tijdens de accountantscontrole op kan worden gesteund.

2.3 Industriële homogeniteit en specialisatie

De begrippen industriële homogeniteit en specialisatie hebben een samenhang in dit onderzoek. Met industriële homogeniteit wordt bedoeld dat bedrijven overeenkomstige operationele activiteiten hebben. Erg veel kennis opdoen over een specifiek iets, verbijzonderen, zich richten op één iets of ervoor zorgen dat men ergens heel deskundig of bijzonder in wordt. Dit betreffen allemaal definities van specialisatie. Specialisatie ontstaat door opgedane kennis en ervaring. Wanneer sprake is van homogene industrieën zou een gespecialiseerde accountant voordelen moeten kunnen behalen bij het uitvoeren van controlewerkzaamheden. Hierdoor worden efficiencyvoordelen verkregen wat niet geldt voor de niet-gespecialiseerde accountants. In voorgaande onderzoeken is geconcludeerd dat specialisatie leidt tot een verhoogde controlekwaliteit. Balsam et al. (2003) hebben aangetoond dat jaarrekeningen gecontroleerd door gespecialiseerde accountants een verhoogde earnings kwaliteit bevatten, door de kwaliteit van de controle te meten aan de hand van discretionaire accruals en earnings respons coëfficiënten. De jaarrekeningen van klanten met een gespecialiseerde accountant vertoonden minder discretionaire accruals en meer earnings respons coëfficiënten ten opzichte van de klanten met een niet-gespecialiseerde accountant. De negatieve associatie tussen industriële specialisatie en discretionaire accruals houdt in dat wanneer een entiteit een accountant inhuurt met veel specifieke industriële kennis, er minder earnings management (winststuring) plaatsvindt. De positieve associatie tussen industriële specialisatie en earnings respons coëfficiënten houdt in dat wanneer een entiteit een accountant inhuurt met specifieke industriële kennis de marktperceptie van de winsten stijgen, oftewel de kwaliteit van de verslaggeving toeneemt. Lowensohn et al. (2007) hebben naast de relatie tussen specialisatie en de controlekwaliteit ook gekeken naar wat de effecten zijn op de controlevergoeding. Uit een survey van 241 financiële directeuren van de lokale overheid in Florida blijkt dat er een positieve significante relatie bestaat tussen specialisatie en de kwaliteit van de accountantscontrole, maar dat er geen positieve significante relatie bestaat tussen specialisatie en de controlevergoeding. Het onderzoek van Cairney en Stewart (2015) gaat verder en toont aan dat er een negatieve associatie bestaat tussen industriële homogeniteit en de hoogte

(16)

van de controlevergoeding. Industrieën met gelijke bedrijfsactiviteiten bieden de accountant een mogelijkheid controlewerkzaamheden efficiënter uit te voeren. Op basis hiervan kan gesteld worden dat specialisatie leidt tot het efficiënter uitvoeren van de accountantscontrole en dat dit resulteert in een lagere controlevergoeding. In hoofdstuk 3 zal worden toegelicht hoe de industriële homogeniteit in dit onderzoek zal worden bepaald.

2.4 De relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit

De relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit is in voorgaand onderzoek al diverse keren onderzocht. Ettredge et al. (2014) hebben deze relatie onderzocht tijdens de financiële crisis in de Verenigde Staten. Hierbij hadden de onderzoekers op voorhand de verwachting dat een verhoogde druk op de controlevergoeding leidt tot minder inspanning door de accountant (audit effort), aangezien een hoge inspanning leidt tot meer verantwoorde uren en minder winstgevendheid per controleopdracht. Dit zal vervolgens ten koste gaan van de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit dat onderzoek is gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit. Hoe meer druk er wordt uitgevoerd op de controlevergoeding, hoe meer aanpassingen/correcties in de jaarrekeningen werden geconstateerd.

In het onderzoek van Bedard et al. (2008) is aangetoond dat wanneer sprake is van druk op de controlevergoeding (zowel vanuit het management van accountantskantoren als vanuit de klant) er minder controle-uren worden besteed. Bierstaker en Wright (2001) concluderen daarnaast dat druk op de controlevergoeding er toe leidt dat externe accountants van controleopdrachten minder ervaren teamleden inplannen voor het uitvoeren van controlewerkzaamheden. Volgens de onderzoekers leidt dit tot een minder effectieve uitvoering van de controle. Daarnaast plannen accountants circa tien procent minder aan budget in.

Tevens is uit voorgaand onderzoek gebleken dat een accountant minder goed in staat is in te spelen op verhoogde klantrisico’s wanneer druk ondervonden wordt op de controlevergoeding (Houston, 1999). Ook worden minder controle-uren ingepland. Volgens de onderzoekers wordt hiermee de winstgevendheid op korte termijn vergroot, maar wordt op de lange termijn niet voldaan aan de verslaggevingsvereisten.

Uit voorgaande onderzoeken is dus gebleken dat wanneer sprake is van druk op de controlevergoeding dit een negatief effect heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole. Derhalve is het interessant om te onderzoeken wat het effect is van industriële homogeniteit op deze relatie.

(17)

2.5 Hypothesevorming

Aan de hand van het in dit hoofdstuk besproken theoretisch kader worden in deze paragraaf de hypotheses geformuleerd. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag “In hoeverre beïnvloedt industriële homogeniteit de relatie tussen druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit?” worden vier hypotheses geformuleerd. Hierdoor wordt eerst onderzocht hoe de drie kernbegrippen ‘industriële homogeniteit’, ‘druk op de controlevergoeding’ en ‘controlekwaliteit’ in dit onderzoek zich tot elkaar verhouden alvorens de onderzoeksvraag kan worden beantwoord aan de hand van de laatste hypothese.

Zoals hierboven genoemd wordt in de eerste drie hypotheses ingegaan op de onderlinge relatie tussen de kernbegrippen. Aan de hand van de eerste hypothese wordt de relatie tussen druk op de controlevergoeding en industriële homogeniteit bepaald. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen de druk op de controlevergoeding en industriële homogeniteit (Cairney en Stewart, 2015). Hieruit is gebleken dat wanneer een accountant gespecialiseerd is binnen een bepaalde industrie, en derhalve ook over meerdere klanten beschikt binnen deze industrie, dit leidt tot een lagere controlevergoeding. Gespecialiseerde accountants brengen dus een lagere controlevergoeding in rekening bij klanten binnen homogene industrieën. Specialisatie geeft een accountant de mogelijkheid om controlewerkzaamheden efficiënter uit te voeren. Deze kostenbesparing wordt vervolgens verrekend in de controlevergoeding. In het onderzoek van Cairney & Stewart (2015) wordt de druk op de controlevergoeding gebruikt als afhankelijke variabele. In dit onderzoek is de druk op de controlevergoeding de variabele. Dit is overeenkomstig het onderzoek van Ettredge et al. (2014). De verwachting is dat een gespecialiseerde accountant minder hinder heeft van druk op de controlevergoeding dan een accountant zonder deze specifieke kennis. De eerste hypothese in dit onderzoek is derhalve als volgt geformuleerd:

H1: Er is een negatieve relatie tussen druk op de controlevergoeding en industriële homogeniteit

Vervolgens wordt aan de hand van de tweede hypothese ingegaan op de relatie tussen de controlekwaliteit en industriële homogeniteit. Uit de literatuur is gebleken dat er een positieve relatie bestaat tussen de controlekwaliteit en industriële homogeniteit (Balsam et al., 2003). Dit wordt veroorzaakt door specialisatie. Gebleken is dat wanneer klanten een accountant inhuren met veel specifieke kennis omtrent een bepaalde industrie, dit een positieve impact heeft op de kwaliteit van de financiële verslaggeving (Lowensohn et al., 2007). De verwachting in dit onderzoek sluit aan op de conclusies uit voorgaand onderzoek. Derhalve luidt de tweede hypothese in dit onderzoek:

(18)

H2: Er is een positieve relatie tussen de controlekwaliteit en industriële homogeniteit

De derde hypothese onderzoekt de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de literatuur is gebleken dat er een negatieve relatie bestaat tussen genoemde variabelen (Ettredge et al., 2014). Echter zijn de conclusies van dat onderzoek getrokken op basis van data van meer dan acht jaren geleden. Derhalve is het interessant deze relatie in een recentere tijdsperiode te onderzoeken. De derde hypothese in dit onderzoek is als volgt:

H3: Er is een negatieve relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit

Nadat middels de eerste drie hypotheses de relatie is onderzocht tussen de kernbegrippen van dit onderzoek, wordt tot slot in de laatste hypothese onderzocht wat de invloed is van industriële homogeniteit in de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de literatuur blijkt dat er een negatieve relatie bestaat tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit (Ettredge et al., 2014). Andere onderzoekers suggereren dat specialisatie leidt tot een hogere kwaliteit van de accountantscontrole. Ook is aangetoond dat er een negatieve relatie bestaat tussen industriële homogeniteit en de hoogte van controlevergoedingen (Cairney en Stewart, 2015). Dat suggereert dat industriële homogeniteit een moderator is in de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole. De verwachting is dat wanneer sprake is van industriële homogeniteit (oftewel specialisatie), dit de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit verzwakt. De laatste hypothese in dit onderzoek is derhalve als volgt geformuleerd:

H4: Industriële homogeniteit verzwakt de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en controlekwaliteit In hoofdstuk 3 wordt in de methodologie beschreven hoe de bovenstaande hypotheses onderzocht worden.

(19)

3 Methodologie

In dit hoofdstuk zal de methodologie worden besproken. Allereerst wordt het conceptueel model weergegeven, wat de basis vormt voor dit onderzoek. Vervolgens worden de regressiemodellen toegelicht, waarbij wordt ingegaan hoe in dit onderzoek de controlekwaliteit, de druk op de controlevergoeding en de industriële homogeniteit worden bepaald.

3.1 Conceptueel model

In deze paragraaf wordt het conceptueel model toegelicht.

Figuur 1.

Zoals hierboven in figuur 1 is aangegeven staan in dit onderzoek drie variabelen centraal, namelijk: druk op de controlevergoeding, controlekwaliteit en industriële homogeniteit. Hierbij wordt onderzocht of industriële homogeniteit de relatie tussen druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole beïnvloedt. Dit is overeenkomstig de vierde hypothese van dit onderzoek. In de modellen voor het bepalen van de relaties tussen deze variabelen zullen controlevariabelen worden toegevoegd. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze modellen.

3.2 Modellen voor het toetsen van de hypotheses

In deze paragraaf zullen de diverse modellen worden toegelicht. Dit geschiedt voor iedere hypothese in een aparte subparagraaf.

3.2.1 Regressiemodel voor hypothese 1

In deze subparagraaf wordt ingegaan op de methodologie die ten grondslag ligt aan de eerste hypothese in dit onderzoek:

H1: Er is een negatieve relatie tussen druk op de controlevergoeding en industriële homogeniteit

In deze hypothese is sprake van de variabelen druk op de controlevergoeding en industriële homogeniteit. Hieronder wordt eerst beschreven hoe in dit onderzoek de druk op de

(20)

controlevergoeding wordt bepaald. Vervolgens wordt uiteengezet hoe industriële homogeniteit wordt gemeten in dit onderzoek. Op basis hiervan wordt de regressievergelijking weergegeven die ten grondslag ligt aan bovengenoemde hypothese.

De druk op de controlevergoeding wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van een afgeleide van het model dat in het onderzoek van Ettredge et al. (2014) is gehanteerd. In dit onderzoek is de druk op de controlevergoeding gemeten aan de hand van een afgeleide van het standaard controlevergoeding model, oftewel een afgeleide van het standaard fee model. Ettredge et al. (2014) hebben een model ontwikkeld voor het berekenen van de druk op de controlevergoeding, omdat hier nog geen algemeen erkende proxy voor bestaat. Hierbij is een regressievergelijking uitgevoerd voor het jaar t-1 om de verwachte controlevergoeding voor het jaar t te berekenen. Vervolgens wordt de verwachte controlevergoeding afgezet tegen de werkelijke controlevergoeding. Ettredge et al. (2014) hebben de druk op de controlevergoeding bepaald als het verschil tussen de gerealiseerde waarde en de verwachte waarde:

𝐹𝑒𝑒 𝑝𝑟𝑒𝑠𝑠𝑢𝑟𝑒 = 𝑙𝑛(𝑐𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒𝑣𝑒𝑟𝑔𝑜𝑒𝑑𝑖𝑛𝑔)𝑡− 𝑙𝑛(𝑣𝑒𝑟𝑤𝑎𝑐ℎ𝑡𝑒 𝑐𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒𝑣𝑒𝑟𝑔𝑜𝑒𝑑𝑖𝑛𝑔)𝑡 In dit onderzoek wordt een vereenvoudigde relatie gehanteerd voor het berekenen van de druk op de controlevergoeding, namelijk:

𝐹𝑒𝑒 𝑝𝑟𝑒𝑠𝑠𝑢𝑟𝑒 = (𝑐𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒𝑣𝑒𝑟𝑔𝑜𝑒𝑑𝑖𝑛𝑔𝑡−1− 𝑐𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒𝑣𝑒𝑟𝑔𝑜𝑒𝑑𝑖𝑛𝑔𝑡) 𝑐𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒𝑣𝑒𝑟𝑔𝑜𝑒𝑑𝑖𝑛𝑔𝑡−1

Hierdoor wordt minus de percentuele verandering van de controlevergoeding ten opzichte van vorig boekjaar berekend. Een hoge uitkomst correspondeert met een hoge druk, een lage uitkomst correspondeert met een lage druk. In de regressievergelijking worden tevens een aantal controlevariabelen opgenomen die zijn benoemd in paragraaf 2.2.

Industriële homogeniteit wordt in dit onderzoek bepaald aan de hand van het marktaandeel van een accountantskantoor binnen een bepaalde industrie (Dunn en Mayhew, 2004). Hierbij wordt het marktaandeel berekend aan de hand van de totale controlevergoeding van een accountantskantoor binnen een bepaalde industrie in de dataset (Palmrose, 1986). In het onderzoek van Dunn en Mayhew (2004) is een industrie gedefinieerd als alle bedrijven binnen de database waarvan de eerste twee cijfers van de Standard Industry Classification (SIC) code gelijk zijn aan elkaar. Deze SIC code is voor alle bedrijven bekend in de databases. Een industrie wordt pas erkend als een industrie als deze uit minimaal tien bedrijven bestaat (Cairney en Stewart, 2015). Wanneer de industrieën zijn bepaald, kan voor elke industrie de totale jaarlijkse controlevergoeding worden berekend die is betaald aan accountantskantoren binnen deze industrie. In het onderzoek van Dunn en Mayhew (2004) wordt een accountantskantoor gezien als specialist indien meer dan

(21)

20% van de totale controlevergoeding binnen de industrie is betaald aan het betreffende accountantskantoor. Dat onderzoek richtte zich op de Big-6 accountantskantoren. In dit onderzoek is deze grens bepaald op meer dan 30% aangezien aannemelijk is dat het grootste gedeelte van de bedrijven binnen de S&P 500 een Big-4 accountantskantoor als accountant heeft. Derhalve wordt een accountantskantoor in dit onderzoek aangemerkt als specialist indien meer dan 30% van de betaalde controlevergoeding binnen de industrie toevloeit naar het betreffende accountantskantoor. Industriële homogeniteit, oftewel specialisatie, betreft een dummy-variabele in de regressieformule (dHOM). Deze dummy-variabele krijgt de waarde 1 indien het accountantskantoor is aangemerkt als specialist en de waarde 0 als dit niet het geval is. De regressievergelijking van de eerste hypothese luidt als volgt:

𝑚𝑖𝑛𝑢𝑠∆𝐶𝑂𝑁𝑇𝑅𝑂𝐿𝐸𝑉𝐸𝑅𝐺𝑂𝐸𝐷𝐼𝑁𝐺 = 𝛽0+ 𝛽1𝑑𝐻𝑂𝑀 + 𝛽2𝑙𝑛(𝐴𝐶𝑇𝐼𝑉𝐴) +

𝛽3𝑂𝑀𝑍𝐸𝑇𝐵𝑈𝐼𝑇𝐸𝑁𝐿𝐴𝑁𝐷 + 𝛽4𝑉𝑅𝐷_𝐷𝐸𝐵 + 𝛽5𝑅𝑂𝐴 + 𝛽6𝑉𝑉_𝑇𝐴 + 𝛽7𝑑𝑉𝐸𝑅𝐿𝐼𝐸𝑆 + 𝛽8𝑑𝐵𝐼𝐺4 + 𝛽9𝑑𝑉𝐸𝑅𝐾𝐿𝐴𝑅𝐼𝑁𝐺 + 𝛽10𝑙𝑛(𝑁𝐼𝐸𝑇_𝐴𝑈𝐷𝐼𝑇) + 𝜀

Waarin:

minus∆CONTROLEVERGOEDING = Controlevergoeding vorig boekjaar minus controlevergoeding huidig boekjaar gedeeld door de controlevergoeding vorig boekjaar

dHOM = dummy-variabele welke waarde 1 krijgt als sprake is

van industriële homogeniteit en anders waarde 0 krijgt

ln(ACTIVA) = natuurlijke logaritme van de totale activa in huidig boekjaar

OMZETBUITENLAND = de buitenlandse omzet ten opzichte van de totale omzet in huidig boekjaar

VRD_DEB = het totaal van de voorraden en debiteuren ten opzichte van de totale activa in huidig boekjaar

ROA = de netto winst ten opzichte van de totale activa in

huidig boekjaar

VV_TA = het vreemd vermogen ten opzichte van de totale activa in huidig boekjaar

(22)

dVERLIES = dummy-variabele welke waarde 1 krijgt als de onderneming een verlies heeft gerealiseerd en anders waarde 0 krijgt

dBIG4 = dummy-variabele welke waarde 1 krijgt als de

accountant een Big-4 accountant is en anders waarde 0 krijgt

dVERKLARING = dummy-variabele welke waarde 1 krijgt als er een goedkeurende controleverklaring is afgegeven en anders waarde 0 krijgt

ln(NIET_AUDIT) = natuurlijke logaritme van de vergoeding voor niet-controle diensten in huidig boekjaar

Naast de onafhankelijke variabelen druk op de controlevergoeding (minus∆CONTROLEVERGOEDING) en de variabele industriële homogeniteit (dHOM) zijn een aantal controlevariabelen toegevoegd aan de regressievergelijking. Het effect dat deze controlevariabelen hebben op de controlevergoeding is toegelicht in paragraaf 2.2. Hieronder zal per variabele worden toegelicht hoe de variabele meetbaar wordt gemaakt.

Attributen van de klant

Uit de literatuur is gebleken dat de grootte van de onderneming, de complexiteit van de controle en de financiële situatie van de onderneming invloed hebben op de hoogte van de controlevergoeding. De grootte van de onderneming heeft invloed op de hoogte van de controlevergoeding. Zoals in het theoretisch kader is beschreven zijn de twee belangrijkste maatstaven voor het bepalen van de grootte van de onderneming het totaal aan activa en de netto-omzet. In dit onderzoek wordt de grootte van een onderneming bepaald aan de hand van de totale activa, omdat dit de meest gebruikte maatstaf is. De totale activa is in de regressievergelijking weergegeven als ln(ACTIVA). De natuurlijke logaritme (ln) van deze variabele wordt gebruikt, omdat het effect van grote waarden dan minder uitgesproken is dan het effect van kleine waarden. Het hanteren van de natuurlijke logaritme sluit aan bij de literatuur.

Naast de grootte van de onderneming speelt ook de complexiteit van de jaarrekeningcontrole een rol. De complexiteit wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van het percentage buitenlandse omzet ten opzichte van de totale omzet (OMZETBUITENLAND) en het percentage van de debiteuren en voorraden ten opzichte van de totale activa (VRD_DEB).

(23)

Ook de financiële situatie van de onderneming heeft invloed op de hoogte van de controlevergoeding. Dit wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van drie controlevariabelen. De eerste variabele die wordt gehanteerd is het rendement op activa (ROA). Het rendement op activa wordt berekend door de netto winst te delen door de totale activa (= netto winst / totale activa). De volgende variabele betreft het solvabiliteitsratio van een onderneming (VV_TA). De solvabiliteit wordt berekend door het vreemd vermogen te delen door de totale activa (= vreemd vermogen / totale activa). De laatste variabele voor het bepalen van de financiële situatie betreft het feit of de onderneming een verlies heeft gerapporteerd in het boekjaar (dVERLIES). Deze variabele betreft een dummy-variabele welke de waarde 1 krijgt als de onderneming een verlies heeft gerealiseerd en een 0 als de onderneming een winst heeft gerapporteerd.

Attributen van de accountant

Uit de literatuur is gebleken dat een Big-4 accountantskantoor normaliter een hogere controlevergoeding in rekening brengt bij klanten ten opzichte van niet-Big-4 accountantskantoren. Dit wordt verklaard doordat Big-4 kantoren minder afhankelijk zijn van individuele klanten. Andersom zijn niet-Big-4 accountantskantoren meer afhankelijk van individuele klanten waardoor lagere controlevergoedingen in rekening worden gebracht, zodat het risico dat de klant overstapt naar een ander accountantskantoor wordt verkleind. Derhalve is in de regressievergelijking de dummy-variabele Big-4 accountskantoor opgenomen (dBIG4). Deze dummy-variabele krijgt de waarde 1 als de controlerend accountant een Big-4 accountantskantoor betreft en de waarde 0 als dit niet het geval is.

Attributen van de controleopdracht

Uit de literatuur is gebleken dat het type controleverklaring en de hoogte van de vergoeding bepaald voor niet-controlediensten tevens invloed hebben op de controlevergoeding, derhalve zijn deze controlevariabelen opgenomen in de regressievergelijking. Het type controleverklaring wordt weergegeven middels een variabele (dVERKLARING). Hierbij krijgt deze dummy-variabele de waarde 1 als over het boekjaar door de accountant een goedkeurende controleverklaring is afgegeven en de waarde 0 als er een andere verklaring is afgegeven. De andere controlevariabele betreft de vergoeding voor niet-controle diensten in het boekjaar, welke wordt weergegeven als ln(NIET_AUDIT). Voor de niet-controlevergoeding wordt de natuurlijke logaritme gehanteerd.

(24)

3.2.2 Regressiemodel voor hypothese 2

In deze subparagraaf wordt ingegaan op de methodologie die ten grondslag ligt aan de tweede hypothese in dit onderzoek:

H2: Er is een positieve relatie tussen de controlekwaliteit en industriële homogeniteit

In deze hypothese is sprake van de variabelen controlekwaliteit en industriële homogeniteit. In dit onderzoek wordt de kwaliteit van de accountantscontrole gemeten aan de hand van discretionaire accruals middels het Modified Jones model. In paragraaf 3.3 zal worden uitgelegd hoe de kwaliteit aan de hand van dit model wordt bepaald. In subparagraaf 3.2.1 is uiteengezet hoe industriële homogeniteit wordt bepaald. De regressievergelijking van de tweede hypothese luidt als volgt: |𝐷𝐴𝑡| = 𝛽0+ 𝛽1𝑑𝐻𝑂𝑀 + 𝛽2𝑙𝑛(𝐴𝐶𝑇𝐼𝑉𝐴) + 𝛽3𝑉𝑅𝐷_𝐷𝐸𝐵 + 𝛽4𝑅𝑂𝐴 + 𝛽5𝑉𝑉_𝑇𝐴 + 𝛽6𝑑𝑉𝐸𝑅𝐿𝐼𝐸𝑆 + 𝛽7𝑑𝐵𝐼𝐺4 + 𝛽8𝑑𝑉𝐸𝑅𝐾𝐿𝐴𝑅𝐼𝑁𝐺 + 𝛽9𝑙𝑛(𝑁𝐼𝐸𝑇_𝐴𝑈𝐷𝐼𝑇) + 𝜀

Waarin |DAt| de absolute waarde van de discretionaire accruals in jaar t betreft. Voor de

toelichting van de overige variabelen wordt verwezen naar subparagraaf 3.2.1.

3.2.3 Regressiemodel voor hypothese 3

In deze subparagraaf wordt ingegaan op de methodologie die ten grondslag ligt aan de derde hypothese in dit onderzoek:

H3: Er is een negatieve relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit

In deze hypothese is sprake van de variabelen druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit. In subparagraaf 3.2.1 is uiteengezet hoe de druk op de controlevergoeding wordt bepaald. In subparagraaf 3.2.2 is toegelicht dat de controlekwaliteit in dit onderzoek wordt gemeten aan de hand van het Modified Jones Model. De regressievergelijking van de derde hypothese luidt als volgt:

|𝐷𝐴𝑡| = 𝛽0+ 𝛽1 𝑚𝑖𝑛𝑢𝑠∆𝐶𝑂𝑁𝑇𝑅𝑂𝐿𝐸𝑉𝐸𝑅𝐺𝑂𝐸𝐷𝐼𝑁𝐺 + 𝛽2𝑙𝑛(𝐴𝐶𝑇𝐼𝑉𝐴) +

𝛽3𝑂𝑀𝑍𝐸𝑇𝐵𝑈𝐼𝑇𝐸𝑁𝐿𝐴𝑁𝐷 + 𝛽4𝑉𝑅𝐷_𝐷𝐸𝐵 + 𝛽5𝑅𝑂𝐴 + 𝛽6𝑉𝑉_𝑇𝐴 + 𝛽7𝑑𝑉𝐸𝑅𝐿𝐼𝐸𝑆 + 𝛽8𝑑𝐵𝐼𝐺4 + 𝛽9𝑑𝑉𝐸𝑅𝐾𝐿𝐴𝑅𝐼𝑁𝐺 + 𝛽10𝑙𝑛(𝑁𝐼𝐸𝑇_𝐴𝑈𝐷𝐼𝑇) + 𝜀

(25)

3.2.4 Regressiemodel voor hypothese 4

In deze subparagraaf wordt ingegaan op de methodologie die ten grondslag ligt aan de vierde en tevens laatste hypothese in dit onderzoek:

H4: Industriële homogeniteit verzwakt de relatie tussen de controlevergoeding en controlekwaliteit

In deze hypothese worden drie variabelen behandeld, namelijk de druk op de controlevergoeding, de controlekwaliteit en industriële homogeniteit. In feite is de regressievergelijking voor de vierde hypothese een samenvoeging van de regressievergelijkingen van de voorgaande hypotheses. De regressievergelijking van de vierde hypothese luidt als volgt:

|𝐷𝐴𝑡| = 𝛽0+ 𝛽1 𝑚𝑖𝑛𝑢𝑠∆𝐶𝑂𝑁𝑇𝑅𝑂𝐿𝐸𝑉𝐸𝑅𝐺𝑂𝐸𝐷𝐼𝑁𝐺 + 𝛽2𝑑𝐻𝑂𝑀 + 𝛽3𝑙𝑛(𝐴𝐶𝑇𝐼𝑉𝐴) + 𝛽4𝑂𝑀𝑍𝐸𝑇𝐵𝑈𝐼𝑇𝐸𝑁𝐿𝐴𝑁𝐷 + 𝛽5𝑉𝑅𝐷_𝐷𝐸𝐵 + 𝛽6𝑅𝑂𝐴 + 𝛽7𝑉𝑉_𝑇𝐴 + 𝛽8𝑑𝑉𝐸𝑅𝐿𝐼𝐸𝑆 +

𝛽9𝑑𝐵𝐼𝐺4 + 𝛽10𝑑𝑉𝐸𝑅𝐾𝐿𝐴𝑅𝐼𝑁𝐺 + 𝛽11𝑙𝑛(𝑁𝐼𝐸𝑇_𝐴𝑈𝐷𝐼𝑇) + 𝛽12(𝑚𝑖𝑛𝑢𝑠∆𝐶𝑂𝑁𝑇𝑅𝑂𝐿𝐸𝑉𝐸𝑅𝐺𝑂𝐸𝐷𝐼𝑁𝐺 ∗ 𝑑𝐻𝑂𝑀) + 𝜀

Waarin minus∆CONTROLEVERGOEDING ∗ dHOM de cross-variabele betreft om te bepalen of relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de controlekwaliteit versterkt wordt door industriële homogeniteit.

3.3 Modified Jones Model

In dit onderzoek wordt de kwaliteit van de accountantscontrole gemeten aan de hand van discretionaire transitorische posten middels het aangepaste Jones model. Aangezien deze maatstaf in diverse onderzoeken wordt gebruik om de controlekwaliteit te meten, betreft het een algemeen erkende maatstaf (Choi et al, 2010), (Becker et al., 1998), (Dechow et al., 1995). Dechow et al. (1995) hebben in hun onderzoek het aangepaste Jones Model gehanteerd om de kwaliteit van de accountantscontrole te bepalen. Dit betreft een afgeleide van het Jones Model. In het aangepaste Jones Model wordt bij de bepaling van de totale opbrengsten rekening gehouden met de mutatie in de voorziening dubieuze debiteuren, omdat de onderzoekers er van uit gaan dat deze mutatie het gevolg is van winststuring (earnings management). Er wordt binnen het totaal aan transitorische posten onderscheid gemaakt tussen niet-discretionaire accruals (NDA) en discretionaire accruals (DA). Transitorische posten betreffen de balansposten die worden gebruikt om een tijdsverschil te overbruggen tussen het moment van boeken van de kosten/betaling en opbrengst/ontvangst, oftewel de overlopende posten in de jaarrekening. Met niet-discretionaire accruals kan het management van de onderneming lastig sturen, de discretionaire accruals zijn daarentegen beter te beïnvloeden en worden ook gezien als een manier om winsten mee te sturen.

(26)

De jaarlijkse discretionaire accruals per entiteit worden aan de hand van de volgende stappen bepaald (Dechow et al., 1995):

1. Bepalen van de totale accruals in jaar t: 𝑇𝐴𝑡 =

∆𝐶𝐴𝑡− ∆𝐶𝐿𝑡− ∆𝐶𝑎𝑠ℎ𝑡+ ∆𝑆𝑇𝐷𝑡 − ∆𝐷𝐸𝑃𝑡 𝐴𝑡−1

2. Regressievergelijking voor het schatten van de jaarspecifieke parameters:

𝑇𝐴𝑡= 𝛼1 (1 / 𝐴𝑡−1) + 𝛼2 (∆𝑅𝐸𝑉𝑡 / 𝐴𝑡−1) + 𝛼3 (∆𝑃𝑃𝐸𝑡−1 / 𝐴𝑡−1) + 𝜀

3. Schatten van de jaarlijkse niet-discretionaire accruals:

𝑁𝐷𝐴̂𝑡 = 𝛼̂1 (1 / 𝐴𝑡−1) + 𝛼̂2 ((∆𝑅𝐸𝑉𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝑡) / 𝐴𝑡−1) + 𝛼̂3 (𝑃𝑃𝐸𝑡 / 𝐴𝑡−1)

4. Berekenen van de jaarlijkse discretionaire accruals: 𝐷𝐴𝑡 = 𝑇𝐴𝑡− 𝑁𝐷𝐴̂𝑡

Waarin:

DAt = discretionaire accruals huidig boekjaar

TAt = totale accruals huidig boekjaar

NDÂt = geschatte niet-discretionaire accruals huidig boekjaar

∆CAt = vlottende activa huidig boekjaar minus vlottende activa vorig boekjaar

∆CLt = vlottende passiva huidig boekjaar minus vlottende passiva vorig boekjaar ∆Casht = liquide middelen huidig boekjaar minus liquide middelen vorig boekjaar ∆STDt = kortlopende deel van de langlopende schulden (gerubriceerd onder de

kortlopende schulden) huidig boekjaar minus kortlopende deel van de langlopende schulden (gerubriceerd onder de kortlopende schulden) vorig boekjaar

∆DEPt = afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen huidig boekjaar minus afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen vorig boekjaar

At−1 = totale activa aan begin huidig boekjaar (oftewel eindtotaal activa vorig boekjaar) α

(27)

∆REVt = omzet huidig boekjaar minus omzet vorig boekjaar

∆RECt = debiteurenstand huidig boekjaar minus debiteurenstand vorig boekjaar

PPEt = Materiële vaste activa huidig boekjaar

De discretionaire accruals (DAt) dienen per jaar te worden bepaald. Derhalve dient ook voor

ieder jaar een separate regressievergelijking te worden uitgevoerd waarmee de jaarlijkse niet-discretionaire accruals (NDAt) worden bepaald.

3.4 Samenvatting van variabelen

In deze paragraaf wordt per hypothese een overzicht weergegeven van alle variabelen welke worden gehanteerd, waarbij de verwachte richting van de relatie tussen de variabelen en de afhankelijke variabelen wordt vermeld. Tevens wordt een toelichting gegeven voor de verwachte relatie.

Hypothese 1: afhankelijke variabele betreft de druk op de controlevergoeding

Variabele Beschrijving Verwachte

relatie Toelichting minus∆CONTROLE − VERGOEDING controlevergoeding vorig boekjaar minus controlevergoeding huidig boekjaar gedeeld door de

controlevergoeding vorig boekjaar

n.v.t. een kleine waarde betreft een lage druk op de controlevergoeding. Een grote waarde betreft derhalve een hoge druk op de controlevergoeding.

dHOM dummy-variabele met

waarde 1 indien

industriële homogeniteit, anders 0

- specialisatie leidt tot schaalvoordelen, waardoor werkzaamheden efficiënter worden uitgevoerd (Balsam et al., 2003; Reichelt en Wang, 2010; Lowensohn et al., 2007). Derhalve minder druk op de controlevergoeding (lage minusgroei). ln(ACTIVA) natuurlijke logaritme van

de totale activa

- de controlevergoeding zal bij een grote onderneming relatief gemiddeld minder veranderen aangezien grote

ondernemingen over meer

(28)

jaarrekeningen van grote bedrijven worden normaliter door een Big-4 accountant gecontroleerd. Aangezien Big-4 kantoren ‘audit fee premies’ hanteren, leidt dit tot minder druk op de controlevergoeding (Choi et al., 2008). Conform het

onderzoek van Ettredge et al. (2014) wordt een negatieve relatie verwacht (lage

minusgroei). OMZET −

BUITENLAND

de buitenlandse omzet ten opzichte van de totale omzet

+ buitenlandse omzet is complexer te controleren, waardoor meer

controlewerkzaamheden uitgevoerd dienen te worden of een andere accountant moet worden ingeschakeld (Hay, 2013). Dit leidt tot een toename van de controle-uren en derhalve tot meer druk op de

controlevergoeding (hoge minusgroei). VRD_DEB het totaal van de

voorraden en debiteuren ten opzichte van de totale activa

+ de posten debiteuren en voorraden bevatten een schattingselement en zijn moeilijk te waarderen, derhalve complexer te controleren (Groenen en Langendijk, 2004; Hay, 2013; Simunic, 1980). Er dienen dus meer controlewerkzaamheden te worden uitgevoerd, derhalve meer druk op de controlevergoeding (hoge

minusgroei).

ROA de netto winst ten

opzichte van de totale activa

- de financiële situatie van een onderneming heeft een negatief effect op controle-vergoeding (Pratt en Stice, 1994). Een hoge ROA impliceert een goede financiële situatie en zal leiden tot een lage druk op de controlevergoeding (lage minusgroei).

VV_TA het vreemd vermogen

ten opzichte van de totale activa

+ de financiële situatie van een onderneming heeft een negatief effect op

controlevergoeding (Pratt en Stice, 1994). Een hoge leverage impliceert een slechte

(29)

financiële situatie en zal leiden tot een hoge druk op de controlevergoeding (hoge minusgroei).

dVERLIES dummy-variabele met waarde 1 als de onderneming verlies heeft gerealiseerd, anders 0

+ de financiële situatie van een onderneming heeft een negatief effect op

controlevergoeding (Pratt en Stice, 1994). Een verlies impliceert een slechte

financiële situatie en zal leiden tot een hoge druk op de controlevergoeding (hoge minusgroei).

dBIG4 dummy-variabele met

waarde 1 als de accountant een Big-4 accountant is, anders 0

- Big-4 accountantskantoren brengen hogere fees, inclusief een audit fee premium, in rekening (Choi et al., 2008). Hierdoor ontstaat minder druk op de

controlevergoeding (lage minusgroei). dVERKLARING dummy-variabele met

waarde 1 in geval van een goedkeurende

controleverklaring, anders 0

- een goedkeurende controleverklaring impliceert weinig auditproblemen (Hay, 2013). Hierbij wordt gesteld dat weinig auditproblemen leiden tot minder urenbesteding (controle-uren). Derhalve minder druk op de controlevergoeding bij een goedkeurende controleverklaring (lage minusgroei).

ln(NIET_AUDIT) natuurlijke logaritme van de vergoeding voor niet-controle diensten

- Hay (2013) stelt dat ondernemingen die tevens gebruik maken van adviesdiensten door hetzelfde accountantskantoor, de accountant de mogelijkheid bieden om risico’s/auditproblemen vroegtijdig te signaleren en te mitigeren. Derhalve neemt het controlerisico af, maar neemt ook de controlevergoeding toe. Een hoge vergoeding voor niet-controlediensten leidt tot een toename van de

controlevergoeding, derhalve minder druk (lage minusgroei).

(30)

Hypothese 2, 3 en 4: afhankelijke variabele betreft de controlekwaliteit

Variabele Beschrijving Verwachte

relatie

Toelichting

|DAt| absolute waarde van de discretionaire accruals

n.v.t. hoe minder discretionaire accruals, hoe hoger de controlekwaliteit.

minus∆CONTROLE − VERGOEDING

controlevergoeding vorig boekjaar minus controlevergoeding huidig boekjaar gedeeld door de

controlevergoeding vorig boekjaar

+ druk op de controlevergoeding leidt tot minder controlekwaliteit. Een hogere waarde van minus −

∆CONTROLEVERGOEDING betekent meer druk dan een lage waarde. De verwachting is dat een hoge uitkomst leidt tot hogere discretionaire accruals (Ettredge et al., 2014).

dHOM dummy-variabele met

waarde 1 indien industriële

homogeniteit, anders 0

- specialisatie leidt tot hogere kwaliteit en derhalve tot minder discretionaire accruals (Balsam et al., 2003; Reichelt en Wang, 2010; Lowensohn et al., 2007). ln(ACTIVA) natuurlijke logaritme

van de totale activa

- grotere ondernemingen beschikken over hogere kwaliteit van de administratie (DeAngelo, 1981; Cahan en Sun, 2014; Choi et al., 2010).

OMZET − BUITENLAND

de buitenlandse omzet ten opzichte van de totale omzet

+ buitenlandse omzet is complexer te controleren, wat ten koste gaat van de controlekwaliteit (Hay, 2013).

VRD_DEB het totaal van de voorraden en

debiteuren ten opzichte van de totale activa

+ de posten debiteuren en voorraden bevatten een schattingselement en zijn moeilijk te waarderen, derhalve complexer te controleren (Groenen en Langendijk, 2004; Hay, 2013; Simunic, 1980). Dit leidt tot minder

controlekwaliteit.

ROA de netto winst ten

opzichte van de totale activa

- ondernemingen die verkeren in een slechte financiële situatie zijn eerder geneigd winststuring toe te passen

(31)

(Ettredge et al., 2014). Een goede financiële situatie heeft derhalve een positieve impact op de kwaliteit. Een hoog rendement op activa impliceert een goede financiële situatie en zal leiden tot lage discretionaire accruals.

VV_TA het vreemd vermogen

ten opzichte van de totale activa

+ ondernemingen die verkeren in een slechte financiële situatie zijn eerder geneigd winststuring toe te passen (Ettredge et al., 2014). Een goede financiële situatie heeft derhalve een positieve impact op de kwaliteit. Een hoge leverage impliceert een slechte financiële situatie en zal leiden tot hoge discretionaire accruals.

dVERLIES dummy-variabele met waarde 1 als de onderneming verlies heeft gerealiseerd, anders 0

+ ondernemingen die verkeren in een slechte financiële situatie zijn eerder geneigd winststuring toe te passen (Ettredge et al., 2014). Een goede financiële situatie heeft derhalve een positieve impact op de kwaliteit. Een verlies impliceert een slechte financiële situatie en zal leiden tot hogere discretionaire accruals.

dBIG4 dummy-variabele met

waarde 1 als de accountant een Big-4 accountant is, anders 0

- Big-4 accountantskantoren leveren een hogere controlekwaliteit (Bae en Lee, 2013; Lawrence et al., 2011; Choi et al., 2010; Francis en Yu, 2009; Eshleman en Guo, 2014). Dit leidt tot minder

discretionaire accruals. dVERKLARING dummy-variabele met

waarde 1 in geval van een goedkeurende controleverklaring, anders 0

- een goedkeurende controleverklaring impliceert een hoge controlekwaliteit (Ettredge et al., 2014).

(32)

ln(NIET_AUDIT) natuurlijke logaritme van de vergoeding voor niet-controle diensten

- gebruik maken van bevindingen van niet-controlediensten bevordert de controlekwaliteit (Hay, 2013). Dit leidt tot minder discretionaire accruals. minus∆CONTROLE − VERGOEDING ∗ dHOM Cross-variabele berekend door minus∆CONTROLE-VERGOEDING te vermenigvuldigen met dHOM

- de druk op de controlevergoeding wordt niet versterkt door industriële

homogeniteit, doordat gespecialiseerde accountants controlewerkzaamheden efficiënter uitvoeren. (Balsam et al., 2003; Reichelt en Wang, 2010; Lowensohn et al., 2007). Dit leidt tot minder discretionaire accruals.

(33)

4 Dataselectie

Om het effect van industriële homogeniteit op de relatie tussen de druk op de controlevergoeding en de kwaliteit van de accountantscontrole te onderzoeken, wordt gebruik gemaakt van een kwantitatief onderzoek waarbij data van de periode 2013 tot en met 2015 van de ondernemingen uit de S&P 500 uit de Verenigde Staten wordt gebruikt. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat van deze ondernemingen de meeste data beschikbaar is. In de eerste paragraaf wordt toegelicht hoe de discretionaire accruals zijn bepaald. Vervolgens worden in de tweede paragraaf de overige variabelen toegelicht en wordt hierbij een verloopoverzicht weergegeven van de dataselectie. Tevens wordt hierbij vermeld hoe het verloopoverzicht tot stand is gekomen. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf beschrijvende statistiek inclusief een correlatiematrix en een toets voor multicollineariteit.

4.1 Bepaling discretionaire accruals

In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de kwaliteit van de accountantscontrole, oftewel de discretionaire accruals, zijn bepaald. In paragraaf 3.3 is de methodologie beschreven om de discretionaire accruals te bepalen. Allereerst zijn de jaarlijkse totale accruals (TAt) per entiteit

berekend aan de hand van de data. Om de geschatte niet-discretionaire accruals (NDÂt) te

berekenen dienen eerst de jaarparameters te worden geschat (α̂1, α̂2, α̂3). Derhalve is voor ieder jaar in de dataset een regressievergelijking uitgevoerd om deze jaarparameters te schatten. Voor de uitkomsten hiervan wordt verwezen naar tabel 1. Op basis van deze gegevens zijn de jaarlijkse niet-discretionaire accruals per entiteit geschat. Nu de totale accruals en de geschatte niet-niet-discretionaire accruals zijn bepaald kunnen de jaarlijkse discretionaire accruals ( DAt) per entiteit worden berekend. Echter kunnen de uitkomsten zowel positief als negatief zijn. Derhalve is de absolute waarde genomen van de discretionaire accruals (|DAt|) om de kwaliteit van de accountantscontrole

te berekenen.

Tabel 1: geschatte jaarparameters

2013 2014 2015

𝛂̂𝟏 69,586 29,944 -10,975

𝛂̂𝟐 0,012 -0,009 0,016

(34)

4.2 Selectie overige variabelen

In deze paragraaf wordt ingegaan op hoe de data is verkregen. In de eerste subparagraaf wordt beschreven welke databases zijn gebruikt voor het verkrijgen van de benodigde data. Vervolgens wordt in de tweede subparagraaf een verloopoverzicht weergegeven van de dataselectie waaruit blijkt hoe de dataset tot stand is gekomen.

4.2.1 Databases

Middels Wharton Research Data Service (WRDS) is de benodigde data verkregen. Deze database is voornamelijk gericht op ondernemingen in de Verenigde Staten. Aangezien binnen WRDS geen dataset bestaat met data over de S&P 500, is eerst geïnventariseerd uit welke bedrijven de S&P 500 in de periode 2013 tot en met 2015 bestond1. Dit betreft een dataset waarin per jaar is aangegeven

welke bedrijven deel uit maakten van de S&P 500. Ook is hier de Ticker vermeld. Binnen alle databases zijn bedrijven gekoppeld aan een identieke code, de Ticker. Aan de hand van de Ticker kan binnen diverse databases gezocht worden naar de betreffende data van een onderneming. De data omtrent de controlevergoedingen en accountantskantoren van bedrijven binnen de S&P 500 is verkregen uit de dataset ‘Audit Fees’ van ‘Audit and Compliance’. De data over de jaarrekeningposten (zoals totale activa, netto-omzet, e.d.) is verkregen uit de dataset ‘Compustat Global Fundamentals’ van ‘Financial Statements: BS, IS and CF Data Items’. Een belangrijke toevoeging is dat de data van een bedrijf alleen is opgenomen in de uiteindelijke dataset als het betreffende bedrijf in dat jaar deel uit maakte van de S&P 500 (voorbeeld: als een onderneming in 2013 en 2014 deel uit maakt van de S&P 500 en in 2015 niet, is alleen de data uit 2013 en 2014 opgenomen in de uiteindelijke dataset).

Aangezien binnen WRDS de variabele ‘gerealiseerde buitenlandse omzet’ niet bestaat, kan de variabele OMZETBUITENLAND niet worden berekend. Derhalve zal deze variabele niet worden meegenomen in de regressievergelijking van de vier hypotheses.

Om industriële homogeniteit te kunnen bepalen dienen eerst de industrieën in kaart te worden gebracht. Zoals in de theorie is beschreven wordt een industrie bepaald aan de hand van de eerste twee cijfers van de SIC-code en dient deze uit minimaal tien bedrijven te bestaan. Voornoemde resulteert in tien industrieën per jaar. Voor een toelichting op de industrieën wordt verwezen naar tabel 2. Vervolgens is de industriële homogeniteit bepaald aan de hand van het marktaandeel controlevergoeding van een accountantskantoor binnen een industrie. Zie tabel 3 voor de uitkomsten. Indien 30% of meer van de totale controlevergoeding binnen een industrie is

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Women members at the MFM are allowed to become leaders, yet gender roles are manifested in the practices of leadership roles amongst male and female leaders

The special effects of the twenty-first century manipulate the spectator as the imaginary worlds of dystopian films become plausible (Metz 675) and this reinforces Gunning’s cinema

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

Bij het op zaaivoor ploegen van een perceel aardappelland op zavelgrond werd de grond goed gekeerd en voldoende verkruimeld.. Het geploegde land kwam goed vlak

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade die gemengde groepen van overwinterende ganzen en overige watervogels aan blijvend grasland buiten

De gehele buitendelta – de bult zand die voor een zeegat in zee ligt – wordt langzaamaan door de golfkrachten richting kust gebulldozerd.. Eerst zullen de oude getijgeulen vollopen