• No results found

De verantwoordelijkheden van de staat bij terugkerende IS-uitreizigers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verantwoordelijkheden van de staat bij terugkerende IS-uitreizigers"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De verantwoordelijkheden van

de staat bij terugkerende

IS-uitreizigers

Bachelorscriptie politiek activisme, geweld en

conflict

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

‘Responsiblity to protect’ 5

Methode & methodologie 9

Terugkerende IS-uitreizigers 10

Intrekken van het Nederlanderschap 17

‘Outsourcing’ van de verantwoordelijkheid 23

Conclusie 26

(3)

Inleiding

In de afgelopen jaren zijn er ongeveer driehonderd personen vanuit Nederland uitgereisd naar Syrië en Irak (AIVD, 2018: p. 22). Het grootste deel hiervan is aangesloten bij IS en een klein deel bij Ha'yat Tahrir al-Sham, dat gelieerd is aan Al Qaida. Een eventuele terugkeer van deze uitreizigers kan volgens de AIVD een gevaar vormen voor de Nederlandse samenleving, vooral ook omdat in september 2014 de toenmalige woordvoerder van IS Abu Mohamed al-Adnani aanhangers en sympathisanten opriep om vooral in eigen land aanslagen te plegen (AIVD, 2018: p. 10). Het is daarom van belang om zorgvuldig beleid te maken omtrent terugkerende uitreizigers. De Nederlandse staat is hierbij zowel verantwoordelijk voor de veiligheid van de algehele samenleving als voor de rechten van terugkerende uitreizigers met een Nederlands paspoort. Een argument van tegenstanders van het opvangen van Nederlandse uitreizigers kan zijn dat door het opvangen van IS-uitreiziger ook de algehele veiligheid van de Nederlandse samenleving in het geding kan komen. Veel van de teruggekeerde uitreizigers kunnen namelijk ook weer vrij in de samenleving komen. Naar verwachting komen

honderden jihadisten in Europa, die sinds 2015 gearresteerd zijn, tussen 2019 en 2023 weer op vrije voeten. Velen van hen zullen het jihadistisch gedachtegoed gedurende hun detentie niet hebben losgelaten (AIVD, 2018: p. 22).

Een oplossing die vaak aangedragen wordt voor het dilemma van de rechten van de Nederlandse uitreizigers versus de algehele veiligheid van de samenleving is het afnemen van het Nederlandse paspoort. Hier staat weer tegenover dat dit gezien kan worden als een

oplossing dat alleen uitkomst biedt voor het praktische probleem, namelijk het probleem dat de staat verantwoordelijk is voor deze persoon. Het is daarbij de vraag of daarmee de veiligheidsrisico’s daadwerkelijk verminderd zijn. Daarnaast is het ook een oplossing die enkele ethische bezwaren met zich mee brengt. Het probleem met het afnemen van het Nederlandse paspoort is dat men het probleem afschuift naar ofwel een andere staat ofwel

(4)

naar de internationale gemeenschap. Op het moment dat de teruggekeerde uitreiziger een dubbele nationaliteit heeft, dan wordt bij het afnemen van het Nederlandse paspoort de verantwoordelijkheid afgeschoven naar de andere staat. De verantwoordelijk ligt dan bij de staat waar het overgebleven paspoort van is. Op het moment dat staatloosheid het gevolg is van het afnemen van het Nederlandse paspoort dan is het een internationaal probleem geworden. De Verenigde Naties stellen dat een staat moet aantonen dat er ernstige misdaden zijn gepleegd, voordat een staat iemand staatloos kan maken. Zolang iemand niet een misdaad heeft gepleegd tegen vrede, een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid, dan is de staat nog steeds verantwoordelijk (United Nations, 1954: p. 6).

Ook als aangetoond is dat deze misdaden zijn gepleegd dan blijft er een discussie bestaan over de verantwoordelijkheid voor de persoon die staatloos is geworden, omdat staatloosheid een aantal juridische problemen met zich mee brengt (Kingston & Datta, 2012: p. 494). Het hebben van een nationaliteit staat namelijk gelijk aan de bescherming tegen mensenrechtenschendingen. Hoewel alle staten zonder onderscheid de mensenrechten van alle individuen moeten respecteren, blijft de juridische band van een individu met een bepaalde staat door burgerschap in de praktijk een essentiële voorwaarde voor het genot en de

bescherming van het volledige scala van mensenrechten (Adjami & Harrington, 2008: p. 94). Staatloosheid is daarom op zichzelf al een schending van de mensenrechten en resulteert in een acute kwetsbaarheid voor extra schendingen van rechten (Adjami & Harrington, 2008: p. 94).

Om wereldwijde verantwoordelijkheid dus enige legitimiteit te kunnen geven in de internationale gemeenschap, zullen alle regeringen moeten worden gehouden aan transparante en uniforme normen (Kingston & Datta, 2012: p. 502). De staat die ervoor zorgt dat een persoon staatloos is geworden zal transparant en duidelijk moeten zijn over de reden hiervan, omdat deze persoon op het bordje komt van de internationale gemeenschap. Staatloosheid

(5)

heeft zoals eerder genoemd een directe link met meerdere aanvullende

mensenrechtenschendingen, waaronder het onvermogen om toegang te krijgen tot de rechten op medische zorg, onderwijs en werkgelegenheid (Kingston & Datta, 2012: p. 494).

Veiligheid, armoede en mensenhandel hebben allemaal te maken met het probleem van staatloosheid. De toestand van staatloosheid maakt een persoon niet alleen kwetsbaar voor misbruik door de staat, maar ook juridisch onzichtbaar door gebrek aan noodzakelijke documentatie die de meeste mensen als vanzelfsprekend beschouwen (Kingston & Datta, 2012: p. 494).

De Nederlandse staat heeft dus verschillende verantwoordelijkheden als het gaat om teruggekeerde uitreizigers uit IS-gebied. Allereest de verantwoordelijkheid ten opzichte van al haar burgers om hun te beschermen. Ten tweede de verantwoordelijkheid voor de rechten van de uitgereisde personen met een Nederlands paspoort. Die tweede verantwoordelijkheid betekent ook een extra verantwoordelijkheid ten opzichte van de internationale gemeenschap om de eigen burgers op te vangen. De vraag is dus in hoeverre de verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat om burgers te beschermen tegen terrorisme botst met de

verantwoordelijkheid voor de rechten van iedere individuele Nederlandse burger die terug wil keren uit IS-gebied?

‘Responsiblity to protect’

Sinds de wereldtop in 2005 heeft de Verenigde Naties de ‘responsibility to protect’ als

document vastgesteld. Het document benadrukt dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van een staat ligt in de bescherming van haar burgers (United Nations, 2005: p. 30). De

‘responsibility to protect’ bevat een briljante omkering van het traditionele concept van soevereiniteit (Holmes, 2014: p. 126). Soevereiniteit betekende namelijk niet langer de vrijheid voor een overheid om te doen wat het wil van achter zijn eigen grenzen, maar een

(6)

definitie van de verantwoordelijkheden van een staat tegenover zijn eigen bevolking, die duidelijk maakten dat, als ze die niet uitoefenden, de internationale gemeenschap het recht zou hebben om dat in plaats van die soevereine staat te doen (Holmes, 2014: p. 126).

Staatshoofden en regeringsleiders hebben naast hun afzonderlijke

verantwoordelijkheden tegenover hun individuele samenlevingen nu dus ook een collectieve verantwoordelijkheid om de beginselen van menselijke waardigheid, gelijkheid en

rechtvaardigheid op mondiaal niveau te handhaven. Dit wordt expliciet vermeld als een plicht jegens alle mensen in de wereld, vooral de meest kwetsbaren, en in het bijzonder kinderen (Deng, 2006: p. 217). Bij de rehabilitatie en re-integratie voor jeugdige teruggekeerde IS-uitreizigers zal rekening gehouden moeten worden met het belang van leeftijd en het belang van attitudes. Ondanks de op maat gemaakte aanpak die elk individu nodig heeft, moet leeftijd meegenomen worden in de besluitvorming en de programmering (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Jonge kinderen van nul tot negen jaar die op IS-grondgebied worden geboren of door hun ouders op zeer jonge leeftijd daar heen worden gebracht, moeten eerst en vooral als slachtoffers worden beschouwd (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Voor oudere kinderen zullen andere factoren zoals indoctrinatie, training en mogelijke

betrokkenheid bij gewelddadige activiteiten waarschijnlijk een rol spelen, waarbij een aanpak wordt vereist die verder gaat dan het slachtofferperspectief (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Bovendien zal deze oudere groep adolescenten omvatten die misschien zelf de reis naar IS hebben ondernomen en die bewust hebben gekozen om zich bij IS aan te sluiten (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13).

De jongere groep vereist speciale aandacht met betrekking tot hun

internaliseringsproces en professionals moeten bepalen in hoeverre deze kinderen zijn gesocialiseerd in de IS-cultuur en of zij hun ervaringen intern of extern aankunnen (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Oudere personen hebben naar alle waarschijnlijkheid

(7)

IS-gewelddadige cultuur geïnternaliseerd omdat ze ook betrokken zijn geweest bij IS-gewelddadige activiteiten (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Om rehabilitatie-inspanningen voor hen in te richten, is het nog belangrijker om hun houding ten opzichte van geweld te beoordelen en in welke mate zij de normen en het gedrag van IS hebben aanvaard in vergelijking met volwassen terroristische terugkeerders (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13).

De specifieke plichten ten opzichte van de kwetsbaren en kinderen zijn ook vastgelegd in de ‘Convention on the Nationality of Married Women’ uit 1957 en de ‘Convention on the

Rights of the Child’ uit 1989 (Kingston & Datta, 2012: p. 495). Deze internationale

instrumenten beschikken echter niet over handhavingscapaciteiten en zijn bekritiseerd vanwege hun onvermogen om ervoor te zorgen dat de rechten die een nationaliteit met zich mee brengen worden gehandhaafd (Kingston & Datta, 2012: p. 495).

Die plicht om de eigen bevolking te beschermen tegen massale gruweldaden specifiek tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid is inmiddels diep verankerd in het bestaande internationale recht (Glanville, 2012: p. 3). Het staat vast in een reeks universele en regionale mensenrechtenverdragen en wordt duidelijk onderschreven in de eerdergenoemde wereldtop van 2005. Geen enkele staat ontkent vandaag de dag deze plicht. Sterker nog, zelfs die staten die het meest op hun hoede zijn voor het concept 'responsibility to protect', zoals Venezuela, Cuba, Myanmar, Nicaragua en Soedan, aanvaarden op papier deze plicht. Bovendien is ook de notie dat de statenmaatschappij rechtmatig staten kan aanspreken op de uitvoering van deze plicht goed ingeburgerd (Glanville, 2012: p. 3).

Het principe heeft geleidelijk aan draagvlak en geloofwaardigheid gekregen, niet alleen van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, maar dus ook, althans in theorie, van de overgrote meerderheid van staten over de hele wereld (Holmes, 2014: p. 126, 127). In het begin waren er veel zorgen van niet-westerse landen dat het een

(8)

vrijbrief zou zijn voor het Westen om gewapend te interveniëren. Met name de nadruk op het belang van het helpen van staten bij het nakomen van hun verantwoordelijkheden en het voorkomen van crises heeft geleidelijk veel van deze zorgen weg genomen (Holmes, 2014: p. 127).

Het idee van de ‘responsibility to protect’ is ontstaan vanuit een noodzaak om minderheden te beschermen. Het paradoxale hierbij is dat de subjectiviteit waarmee mensen zichzelf definiëren, in tegenstelling tot de objectieve werkelijkheden, vaak betekent dat wat mensen verdeelt veel meer met mythe dan met realiteit te maken heeft. De mensen in oorlog zijn vaak niet zo verschillend van elkaar als ze denken dat ze zijn (Deng, 2011: p. 446). Het is daarom ook lastig vast te stellen welke minderheden bescherming nodig hebben. De

‘responsibility to protect’ geldt daarom voor alle burgers die zich achtergesteld voelen (United Nations, 2005: p. 30). Die subjectiviteit geeft dus ook argumenten om te redeneren dat terugkerende IS-uitreizigers beschermd dienen te worden.

Het principe van de verantwoordelijkheid van de staat om de bescherming en het algemeen welzijn van zijn burgers en al diegenen die onder de jurisdictie van de staat vallen te garanderen, levert praktische problemen op in landen die een scherpe kloof hebben met gedifferentieerde identiteiten op basis van ras, etniciteit, religie, taal of cultuur (Deng, 2006: p. 219). In deze landen zijn de zwaarst getroffenen de minderheidsgroepen of

gemarginaliseerde groepen die in conflict zijn met de dominante groep. In plaats van te worden beschermd en geassisteerd als burgers, worden leden van deze groepen vaak

geïdentificeerd als deel van de vijand, verwaarloosd en zelfs vervolgd (Deng, 2006: p. 219). De verantwoordelijkheid om te beschermen wordt steeds meer gezien als een laatste

redmiddel wanneer al het andere faalt en de wereld gedwongen wordt dwangmiddelen te gebruiken om de situatie te beheersen (Deng, 2011: p. 450). Het zijn van een achtergestelde minderheid is echter zoals eerder genoemd lastig om objectief vast te stellen en daarom zal er

(9)

altijd discussie blijven bestaan welke burgers extra bescherming verdienen.

De ‘responsibility to protect’ geeft dus de verantwoordelijkheid om alle burgers van een staat te beschermen, maar ook een verantwoordelijkheid naar andere staten. Aangezien de belangen van verschillende burgers nogal verschillen als het gaat om IS-uitreizigers, zal moeten worden gekeken in hoeverre de verschillende verantwoordelijkheden die de

‘responsibility to protect’ met zich meebrengt met elkaar kunnen botsen.

Methode & methodologie

Het onderzoek is een case study benadering, waarbij het gaat om de verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat bij het terugkeren van IS-uitreizigers met een Nederlands paspoort. Het onderzoek zal bestaan uit een documenten onderzoek. Dit zijn allerlei documenten die iets zeggen over de verschillende verantwoordelijkheden die Nederland heeft als het gaat om terugkerende IS-uitreizigers met een Nederlands paspoort. Deze documenten kunnen onder meer bestaan uit wetboeken, VN-resoluties, beleidsstukken en academisch werk. De verschillende verantwoordelijkheden zullen geanalyseerd worden.

Een nadeel is dat de selectie van de case en de metingen zeer interpretatief zijn. Er is een selectie gemaakt van relevante documenten die iets zeggen over

staatsverantwoordelijkheid. De relevantie van deze documenten is onderhevig aan

interpretatie. Er kan bijvoorbeeld minder waarde worden gehecht aan VN-resoluties. Ook de metingen zijn interpretatief, omdat het gaat om een interpretatie van de teksten. De

uitkomsten zijn dus ook niet één op één te vertalen naar een andere situatie. Een andere tekortkoming hierbij is dus dat het heel erg context gebonden is. Het gaat hier om een specifieke situatie, namelijk die van Nederlandse IS-uitreizigers die terug willen keren. De gebruikte documenten zijn verworven door research op internet, in de digitale bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam en door verwijzingen vanuit de verschillende documenten. De

(10)

casus is ontstaan vanuit een interesse naar het fenomeen van IS-uitreizigers vanuit Nederland en de discussie over hoe om te gaan met IS-uitreizigers die terug willen keren naar Nederland. Vanuit het startdocument van de ‘responsibility to protect’ van de Verenigde Naties reist de vraag op of de verschillende verantwoordelijkheden van de staat niet met elkaar botsen. Een praktische oplossing voor het probleem van de verantwoordelijkheden die vaak gesuggereerd wordt, is het intrekken van het Nederlanderschap. De analyse zal laten zien dat deze

voorgestelde oplossing een aantal ethische bezwaren heeft. De methodologische lens waardoor de analyse bekeken zal worden is de hermeneutiek, waarbij de nadruk ligt op de subjectieve interpretaties in het onderzoek naar betekenissen van teksten, cultuur, sociale verschijnselen en denken.

Terugkerende IS-uitreizigers

Het oorspronkelijke idee van waaruit de ‘responsibility to protect’ is ontstaan, namelijk het beschermen van minderheden, ligt mede ten grondslag aan het dilemma van de staat waar nu de verantwoordelijkheid ligt. Is het niet juist zo dat in het geval van terugkerende uitreizigers de minderheid een gevaar vormt voor de algehele samenleving? Toch zullen de uitreizigers die verhoudingen wellicht andersom ervaren. De teruggekeerde uitreizigers zijn ook

onderdeel van een kleine moslimminderheid die beschermd dienen te worden tegen de

meerderheid. Bovendien is er daarnaast nog de vraag wat te doen met de jeugdterroristen. Een opvallend kenmerk is dat in de meeste Europese landen veel van de buitenlandse strijders extreem jong zijn, in sommige gevallen zelfs 13 jaar (Vidino, 2014: p. 220). Een andere ontwikkeling die in heel Europa is waargenomen, is het groeiend aantal vrouwen dat besluit naar Syrië te reizen met hun echtgenoten of om te trouwen met de mujahidin die ze online hebben ontmoet (Vidino, 2014: p. 220).

(11)

Ondanks het ontbreken van specifieke benaderingen voor de aanpak van

jeugdterroristen, hebben de algemene benaderingen van jongeren in de afgelopen 20 jaar aanzienlijke veranderingen ondergaan (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Een multidisciplinaire aanpak en betrokkenheid van het lokale niveau, zowel voor

risicobeoordeling als voor rehabilitatie en re-integratie, worden als steeds belangrijker beschouwd in de aanpak van jeugdterroristen (Council of the European Union, 2016: p. 10). Het wordt steeds belangrijker om risicobeoordelingshulpmiddelen en -methoden en

rehabilitatie en re-integratieprogramma's voor terugkeerders binnen en buiten de gevangenis te ontwikkelen en de risico's van een persoon per geval te beoordelen (Council of the

European Union, 2016: p. 10). Dit maakt een op maat gemaakte en gedifferentieerde aanpak mogelijk op basis van het risicoprofiel van elk terugkerende persoon (Council of the

European Union, 2016: p. 10). Hierdoor is het dus ook mogelijk om een wat specifiekere benadering voor kinderen te creëren.

Autoriteiten die zijn belast met het beheer en de rehabilitatie van kinderen en jongeren in justitiële omgevingen, verliezen soms het belang van regelmatige benaderingen uit het oog, gedeeltelijk vanwege de veronderstellingen die horen bij het label 'terrorist' en de politieke druk van de nationale veiligheid die mogelijk spanningen met zich meebrengt voor de

revalidatiebenadering (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Deze praktijken reageren vaak op de eisen van het publiek om te reageren op jeugdige terroristen door strengere sancties (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Aangezien staten steeds vaker te maken krijgen met jongere mensen die betrokken zijn bij gewelddadige extremistische activiteiten, is het aan hen om overeenkomstige maatregelen te treffen.

Het is niet nodig om het wiel opnieuw uit te vinden, vooral waar het aantal terrorisme-veroordeelden in het algemeen en met name de jongeren laag zijn (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). Rehabilitatie wordt echter geacht het beste te werken wanneer het op individuele

(12)

behoeften is toegesneden. De beleidsmakers moeten rekening houden met de zeer

onderscheidende behoeften van jeugdige overtreders als een afzonderlijke klasse van daders, met inachtneming van alle relevante internationale normen inzake mensenrechten en

mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme (Van der Heide & Geenen, 2017: p. 13). De groep terugkerende uitreizigers kunnen dus volgens het internationale recht ook vallen onder de ‘responsibility to protect’, omdat het Nederlandse staatsburgers zijn en de Nederlandse staat verantwoordelijk is voor de bescherming van die burgers.

Aan de andere kant staat in het document van de Verenigde Naties dat elke individuele staat de verantwoordelijkheid heeft om zijn bevolking te beschermen tegen genocide,

oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid. Deze

verantwoordelijkheid omvat het voorkomen van dergelijke misdaden, inclusief het aanzetten ervan, door middel van passende en noodzakelijke middelen (United Nations, 2005: p. 30). Volgens de AIVD kan een eventuele terugkeer van IS-uitreizigers een gevaar vormen voor de Nederlandse samenleving (AIVD, 2018: p. 22). De ‘responsibility to protect’ zou in dat geval de Nederlandse bevolking hier dus tegen moeten beschermen. Als het gevaar zoals de AIVD dat noemt daadwerkelijk aanwezig is en dit ook aangetoond kan worden dan zou de

verantwoordelijkheid om de Nederlandse bevolking te beschermen tegen dit gevaar boven de verantwoordelijk van de Nederlandse staat om alle individuele Nederlandse burgers te

beschermen kunnen komen te staan.

Om echt zware maatregelen tegen terugkerende uitreizigers te kunnen nemen zal dus duidelijk moeten worden aangetoond dat zij een gevaar vormen voor de Nederlandse

samenleving. Zelfs als de IS-uitreizigers veroordeeld worden dan doet zich een gerelateerd probleem voor over waar deze gevangenen moeten worden gehuisvest (Maher, 2019: p. 29). Als ze bijvoorbeeld de interactie met de bredere gevangenispopulatie mogelijk maken, bestaat de kans dat ze als helden worden gezien en anderen kunnen radicaliseren (Maher, 2019: p.

(13)

29). Teruggekeerde leden kunnen ook gespecialiseerde kennis meenemen over het maken van bommen en explosieven, of vuurwapentechnieken (Maher, 2019: p. 29).

De Islamitische Staat is in de loop der jaren 'mondiaal geworden', in de voetsporen van Al-Qaeda waaruit het zich in 2012 splitste (Christie, 2018: p. 250). Al Qaeda's ambitie onder Osama Bin Laden was vergelijkbaar. Ze wilden de oemmah, de moslims van de wereld, samenbrengen om corrupte en afvallige regimes, voornamelijk in het Midden-Oosten, omver te werpen die hun merk van de islam niet vertegenwoordigden (Christie, 2018: p. 250). Het idee was dat dit de eerste fase was in het terugwinnen en opnieuw bevestigen van de vroegere glorie en macht van de verloren islamitische imperiums van de middeleeuwen, de 'gouden' tijd van de islam en alles wat het vertegenwoordigde, het 'kalifaat' (Christie, 2018: p. 250). Dit was een falen en dus begonnen groepen als Al-Qaeda zich te richten op het Westen, dat werd gezien als de verdediger van deze regimes (Christie, 2018: p. 250).

IS heeft voortgebouwd op dit idee en probeert angst in het Westen te zaaien die

geloven dat hun burgers die ooit zijn gerekruteerd door terroristische groeperingen zoals IS en die zijn verhuisd naar het Midden-Oosten, terugkeren naar hun thuisland om jihad te voeren (Christie, 2018: p. 250). Dit zijn echte angsten. IS heeft globale delen toegevoegd aan zijn lokale strategie om grondgebied te veroveren en rechtstreeks aan te vallen om de westerse bevolking en natiestaten te terroriseren, te mobiliseren en te polariseren (Christie, 2018: p. 250). Het is niet alleen een nieuwe wervingstool; het is een poging om zich af te zetten tegen westerse liberale opvattingen en conservatieven die immigratie, de Burka en veel meer zouden verbieden als ze hun zin zouden krijgen (Christie, 2018: p. 250).

In februari 2015 heeft IS in haar propagandablad Dabiq een redactioneel artikel uitgebracht waarin staat dat zij de 'grijze' zone wilden elimineren (Christie, 2018: p. 250). Dit was volgens hen wat er ligt tussen geloof en ongeloof, goed en kwaad, de rechtvaardigen en de verdoemden (Christie, 2018: p. 250). Het was de thuisbasis van iedereen die zich nog aan

(14)

beide kanten moest binden. Duizenden aspirant-jihadisten hebben vervolgens West-Europa en Noord-Amerika verlaten om deel te nemen aan extremistische activiteiten in het Midden-Oosten (Christie, 2018: p. 250).

De opkomst van het jihadisme is verontrustend, omdat veel vervreemde en

ontgoochelde jonge mensen, die niet allemaal een grote ideologische motivatie hebben, bereid lijken om zich bij de rangen aan te sluiten (Christie, 2018: p. 250). De radicalisering van jongeren is een krachtig fenomeen, vooral wanneer het gaat om de praktijk van

zelfmoordaanslagen en het verspreiden van angst onder de burgerbevolking (Christie, 2018: p. 251). De rekrutering is hoog en terroristische organisaties blijven groeien vanwege mensen die een gevoel hebben van 'erbij horen' (Christie, 2018: p. 254).

De AIVD komt met een aantal argumenten waarom de jihadistische dreiging in Nederland hoog is. Allereerst was er dus de oproep in 2014 van de toenmalig woordvoerder van IS Abu Mohamed al-Adnani om vooral aanslagen te plegen in eigen land (AIVD, 2018: p. 10). Er was de aanhouding op 27 september 2018 van zeven personen in Weert en Arnhem, die een aanslag in Nederland wilden plegen en al langere tijd bij de AIVD in beeld waren (AIVD, 2018: p. 20). Ook heeft IS in 2018 onder meer de verantwoordelijkheid opgeëist voor de aanslag in het Franse Trèbes op 25 maart, Luik op 29 mei, Parijs op 19 juni en Trappes op 23 augustus. Daarnaast zijn er in Nederland en omringende landen verschillende

aanhoudingen verricht waardoor aanslagen zijn voorkomen. In enkele van deze gevallen was sprake van interesse in het gebruik van onconventionele middelen (AIVD, 2018: p. 16). Het claimen van bepaalde aanslagen door IS betekent overigens niet in alle gevallen dat IS ook daadwerkelijk verantwoordelijkheid draagt voor de aanslag, dan wel voorafgaand aan de aanslag op de hoogte was van de plannen van de aanslagpleger. Zo eiste IS de

verantwoordelijkheid op voor de aanslag op een countryfestival in Las Vegas van 1 oktober 2017, terwijl er geen enkele aanwijzing was dat de dader in naam van IS of gemotiveerd door

(15)

het jihadistisch gedachtegoed handelde (AIVD, 2018: p. 16).

In de meeste Europese landen wordt de mobilisatie van jihadisten, die op grotere schaal plaatsvindt dan enig vergelijkbaar fenomeen in het recente verleden, in de nabije toekomst als de belangrijkste veiligheidsdreiging voor het continent beschouwd. Britse autoriteiten hebben dit fenomeen beschreven als een 'game-changer' (Vidino, 2014: p. 218). Voormalig Frans minister van Binnenlandse Zaken Manuel Valls noemt de mogelijkheid dat deze personen terugkeren naar Frankrijk als verharde jihadisten 'de grootste bedreiging vormt die het land de komende jaren te wachten staat' (Vidino, 2014: p. 218). Hans-Peter Friedrich, voormalig minister van Binnenlandse Zaken van Duitsland, stelt dat terugkeerders uit Syrië die zijn getraind in dodelijk handwerk 'tikkende tijdbommen' zullen zijn (Vidino, 2014: p. 218). Autoriteiten vrezen het 'terugslageffect', dat zou kunnen plaatsvinden bij de terugkeer van deze personen naar hun thuisland of in een derde land dat zij zouden kunnen

binnenkomen na het afronden van hun ervaring als buitenlandse strijders (Vidino, 2014: p. 218). Het is echter zo dat slechts een kleine minderheid van buitenlandse strijders bij terugkeer naar huis betrokken raakt bij terroristische activiteiten. Tegelijkertijd zijn er aanwijzingen dat ten minste een aantal buitenlandse strijders bij terugkeer naar huis daadwerkelijk betrokken zullen zijn bij terroristische activiteiten (Vidino, 2014: p. 219).

Aangetoond is dat slechts één op de negen buitenlandse strijders na het conflict terroristische activiteiten verricht, maar dat degenen die dat wel doen betrokken zijn bij activiteiten die tweemaal zoveel kans hebben dat er doden vallen (Vidino, 2014: p. 219). Het is duidelijk dat de gevaarlijkheid van elke buitenlandse strijder afzonderlijk moet worden beoordeeld, iets wat duidelijk heel moeilijk is om te doen. Sommigen vormen namelijk wel een grote bedreiging (Vidino, 2014: p. 219). Met betrekking tot het huidige conflict in Syrië zijn er al voorlopige aanwijzingen voor een mogelijk terugslageffect. Sinds medio 2013 hebben Europese en Amerikaanse inlichtingendiensten signalen dat de jihadistische groepen

(16)

die in Syrië opereren, rekrutering en training hebben uitgevoerd om Westerse militanten aanvallen in hun thuisland te doen (Vidino, 2014: p. 219).

Het Europese 'contingent' in Syrië wordt gekenmerkt door extreme diversiteit in termen van oorsprong, leeftijd, achtergrond en sociaal-economische omstandigheden van de individuen die daar vechten. Sommigen van hen zijn doorgewinterde jihadisten, individuen met een lange geschiedenis van strijdbaarheid en vechtervaring (Vidino, 2014: p. 220). Toch lijken de meeste individuen die in Syrië strijden jonge aspirant-jihadisten zonder eerdere ervaring op het slagveld (Vidino, 2014: p. 220). Van veel van hen was bekend dat ze deel uitmaakten van militante netwerken of actief waren in de salafistische scene in hun land van herkomst, maar niet eerder betrokken waren geweest bij directe gewelddadige acties, in binnen- of buitenland (Vidino, 2014: p. 220). Anderen waren individuen die eerder geen blijk hadden gegeven van sympathie voor de jihadistische ideologie of zelfs maar enige interesse in politiek of religie (Vidino, 2014: p. 220). Over het hele continent komt men zelfs vaak

berichten tegen van individuen die in een tijdsbestek van enkele weken van geen interesse hebben in jihadisme naar vechten in Syrië gaan (Vidino, 2014: p. 220). Dat wil zeggen dat er tot aan het moment van vechten in Syrië niks is gevonden dat aanleiding zou kunnen geven om te vermoeden dat deze individuen zouden gaan vechten in Syrië. Het blijft dan ook de vraag waarom die individuen daar zitten.

De redenen waarom Europese buitenlandse strijders naar Syrië trekken, zijn namelijk even divers als hun achtergrond en variëren van geval tot geval. Het is aannemelijk dat in de meeste gevallen verschillende factoren tegelijk spelen (Vidino, 2014: p. 220). Radicalisering is een complex begrip dat moeilijk te onderzoeken is, omdat het gaat om de belevingswereld van individuen en dat is onmogelijk om helemaal te vatten. Bovendien kunnen die

(17)

gevolg van een complexe interactie tussen die verschillende factoren (Veldhuis, Bakker, 2007: p. 448).

Tegelijkertijd spelen religieuze motieven een cruciale rol. De meeste buitenlandse strijders die zich aansluiten bij jihadistische groeperingen worden aangedreven door een diepe haat voor Alawieten en sjiieten, en zien het bestrijden van wat zij beschouwen als afwijkende islamitische sekten als een religieuze plicht (Vidino, 2014: p. 220). Evenzo zijn velen van hen enthousiast over het idee om een islamitische staat te stichten die wordt beheerst door een strikte interpretatie van de sharia in Syrië, een land in het hart van de Arabische wereld (Vidino, 2014: p. 220). Dit vooruitzicht roept ook bepaalde emoties op bij diegenen die zich aansluiten bij de jihadistische ideologie vanwege het bijzondere belang van Syrië in de islamitische geschiedenis en eschatologie (Vidino, 2014: p. 220). Ten slotte kunnen de persoonlijke problemen en omstandigheden van veel Europese buitenlandse strijders niet worden genegeerd als belangrijke drijfveren achter het radicaliseringsproces en de beslissing om naar Syrië te reizen (Vidino, 2014: p. 220).

Intrekken van het Nederlanderschap

Een praktische oplossing voor het probleem van de verantwoordelijkheden die de

‘responsibility to protect’ met zich mee brengt zou het afnemen van het Nederlandse paspoort kunnen zijn, maar de vraag is of dat ethisch gezien wel aanvaardbaar is. Met het afnemen van het Nederlandse paspoort verschuift de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burger naar een andere staat of de gehele internationale gemeenschap. Op het moment dat het individu een dubbel paspoort heeft dan is de andere staat verantwoordelijk geworden voor de bescherming van dat individu. Op het moment dat met het intrekken van het Nederlands paspoort het individu staatloos is geworden, dan zullen de Verenigde Naties een oplossing voor dit probleem moeten vinden (United Nations, 1954: p. 6). Vandaar dat de Verenigde

(18)

Naties als belangrijkste doel hebben om staatloosheid te voorkomen (United Nations, 1954: p. 6). Het is dus de vraag of het ethisch verantwoord is om iemands paspoort af te nemen.

Intrekking van het Nederlanderschap is een zware maatregel met ernstige gevolgen, omdat het een directe link heeft met meerdere aanvullende mensenrechtenschendingen, waaronder het onvermogen om toegang te krijgen tot de rechten op medische zorg, onderwijs en werkgelegenheid (Kingston & Datta, 2012: p. 494). Dat mag dus niet lichtvaardig

gebeuren. Staatlozen krijgen in veel gevallen op een dagelijks niveau te maken met structureel geweld, omdat bij deze personen het gebrek aan een legale nationaliteit hen kwetsbaar maakt voor mensenrechtenschendingen in het licht van wetten die onderdanen van de staat

begunstigen (Kingston & Datta, 2012: p. 494). Nationaliteit is een fundamenteel mensenrecht en fungeert als een fundament van identiteit, waardigheid, rechtvaardigheid, vrede en

veiligheid (Kingston & Datta, 2012: p. 494). Veiligheid, armoede en mensenhandel hebben allemaal te maken met het probleem van staatloosheid, omdat er geen staat is die de staatloze personen kan beschermen tegen deze zaken. Staatlozen hebben daarnaast een gebrek aan juridische documentatie. De toestand van staatloosheid maakt een persoon niet alleen kwetsbaar voor misbruik door de staat, maar ook juridisch onzichtbaar door gebrek aan noodzakelijke documentatie die de meeste mensen als vanzelfsprekend beschouwen (Kingston & Datta, 2012: p. 494).

Het intrekken van het Nederlanderschap gaat veelal gepaard met een aantal praktische en ethische problemen voor de Nederlandse staat. Zo mocht Nederland van twee mannen die zich in 2013 en 2014 aansloten bij strijdgroepen in Irak en Syrië hun Nederlanderschap niet afpakken (Raad van State, 2019). Toenmalig staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Klaas Dijkhof trok in 2017 de nationaliteit van de twee in, nadat zij bij verstek waren veroordeeld voor hun deelname aan de gewapende strijd. Maar dat kan volgens de Raad niet omdat de strijdgroepen in kwestie destijds nog niet op de wettelijke lijst van verboden organisaties

(19)

stonden (Raad van State, 2019). Dat gebeurde pas in 2017. In 2017 werd de wet aangepast zodat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van mensen die zich aansluiten bij een organisatie die is opgenomen op de lijst met “organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid” (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018).De minister van Justitie en Veiligheid kan sinds 2017 de Nederlandse nationaliteit afnemen van jihadgangers, zonder tussenkomst van de rechter. Dat kon daarvoor alleen bij een veroordeling voor terrorisme (Raad van State, 2019).

De wetswijziging van 2017 heeft geen terugwerkende kracht. Dat wil zeggen dat die alleen mag worden toegepast bij gevallen die op het moment van de wetswijziging bestonden of die zich daarna voordoen, maar niet bij gevallen van daarvóór (Raad van State, 2019). De twee mannen die aanleiding waren voor de wetswijziging waren al jaren vóór de

wetswijziging naar Syrië en Irak vertrokken om zich bij strijdgroepen aan te sluiten. Omdat niets bekend is over hun activiteiten in de laatste jaren, heeft de staatssecretaris niet

aangetoond dat zij nog aangesloten waren bij een 'verboden' organisatie op het moment dat de wet werd gewijzigd. De intrekking van het Nederlanderschap is zoals eerder genoemd een ontzettend zware maatregel, vanwege de verschillende mensenrechtenschendingen die hiervan het gevolg zijn (Kingston & Datta, 2012: p. 494). Juist daarom is het niet aanvaardbaar dat de staatssecretaris met terugwerkende kracht alsnog deze wettelijke mogelijkheid op de mannen toepast(Raad van State, 2019).

De wetswijziging van 2017 leidde vooraf al tot veel kritiek. De wetswijziging houdt onder meer in dat in geval van veroordeling wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven leidt tot automatisch verlies van het Nederlanderschap (De Groot & Vonk, 2013: p. 399). In artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap staat dat onze minister in het belang van de nationale veiligheid het

(20)

en die zich buiten het Koninkrijk bevindt. Indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich aangesloten heeft bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming met de gevoelen van de Ministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018).

Een automatische verliesbepaling richt zich op de strafbedreiging en niet op de strafmaat zoals die in een concreet geval wordt toegepast. Dat is problematisch in het licht van de proportionaliteit die een verliesgrond moet kennen (De Groot & Vonk, 2013: p. 399). Bij het toepassen van een proportionaliteitstoets moet steeds worden gekeken, of het

concluderen tot verlies in concreto een evenredige maatregel is. Het is in geval van verlies van het Nederlanderschap tevens nodig, dat een rechter kan toetsen of het verlies van de nationaliteit de evenredigheidstoets kan doorstaan. Dit geldt eveneens, wanneer een

verliesgrond automatisch werkt (De Groot & Vonk, 2013: p. 399). Ook in een dergelijk geval dient de conclusie dat de nationaliteit verloren is, proportioneel te zijn. En ook dan moet de mogelijkheid van een rechterlijke controle van die opportuniteit openstaan (De Groot & Vonk, 2013: p. 399). Het gebruik maken van een dergelijke rechterlijke controlemogelijkheid moet minimaal tot effect hebben, dat de persoon in kwestie gedurende de procedure nog wordt aangemerkt als burger. Uiteraard moet het eveneens denkbaar zijn, dat de rechter in het kader van zijn toetsing tot de conclusie komt dat het verlies van de nationaliteit niet

proportioneel is(De Groot & Vonk, 2013: p. 399). In het licht van het voorgaande kan daarom worden geconcludeerd, dat een ontnemingsgrond veel beter zou zijn dan het

automatische verlies, omdat bij een ontnemingsgrond de persoon in kwestie nog aangemerkt kan worden als burger en de rechter dus kan toetsen of het verlies van de nationaliteit

(21)

juridisch-technische problemen op, die uitvoerige regeling vergen en daarom schiet de wetswijziging dan ook volstrekt door (De Groot & Vonk, 2013: p. 399, 400).

De maatregel is niet alleen ineffectief, maar hij kan de problemen ook groter maken. Zo geldt de maatregel alleen voor mensen met een dubbele nationaliteit. Het kabinet wil namelijk geen mensen staatloos maken (NRC, 07-01-2019). Dit komt omdat de Nederlandse staat zich wil houden aan de doelstelling van de Verenigde Naties om zo min mogelijk staatloosheid in de wereld te hebben (United Nations, 1954: p. 6). Hierdoor ontstaat een andere behandeling van bevolkingsgroepen, omdat dan bij Marokkaanse- of Turkse Nederlanders het Nederlanderschap kan worden ontnomen en dat gebeurt dan niet bij Nederlanders zonder dubbele nationaliteit. Dit kan leiden tot gevoelens van discriminatie onder minderheidsgroepen volgens Paulussen van het T.M.C. Asser Instituut en het International Centre for Counter-Terrorism (NRC, 07-01-2019). In principe is het niet mogelijk om iemand staatloos te maken, maar er zijn enkele uitzonderingen waardoor het in de praktijk wel mogelijk is (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018). Die uitzonderingen houden in dat de minister kan bepalen, in het belang van de nationale veiligheid of omdat het bezit van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dat een persoon zijn Nederlanderschap verliest (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018). In de praktijk zijn er dus een aantal mogelijkheden om iemand staatloos te maken.

Toenmalig minister van Justitie en Veiligheid Stef Blok zegt in de zomer van 2017 dat hij voor het eerst een Jihadist zijn Nederlanderschap gaat ontnemen (NRC, 07-01-2019). De Jihadist over wie Blok in 2017 meldt dat hij zijn Nederlanderschap kwijtraakt, is op dat moment nog steeds Nederlander. Het gaat om de in Amsterdam geboren 24-jarige Maher H. (NRC, 07-01-2019). De Jihadist komt in januari 2014 terug na een half jaar verblijf in Syrië. De rechter neemt aan dat hij daar voor een terroristische strijdgroep actief was en veroordeelt

(22)

hem tot drie jaar cel (NRC, 07-01-2019). In hoger beroep wordt dat omgezet in twee jaar, met een tweejarige proeftijd. In april 2016 staat Maher H. weer op straat (NRC, 07-01-2019). Halverwege 2018 zet de immigratiedienst IND het voornemen van Blok om in een formeel besluit: Maher raakt het Nederlanderschap kwijt, omdat hij door zijn terrorismedelict ‘vitale belangen van de staat’ heeft aangetast (NRC, 07-01-2019).

Ondanks adviezen van anti-terrorismeadviseurs om de nationaliteit van Nederlandse jihadisten niet in te trekken, omdat het radicalisering in de hand zou werken en zou leiden tot minder zicht op de terrorist, hebben opeenvolgende bewindspersonen van Justitie en

Veiligheid dat toch gedaan (NRC, 07-01-2019). Minister van Justitie en Veiligheid Ferdinand Grapperhaus en zijn staatssecretaris Mark Harbers hebben sinds de gewijzigde Rijkswet op het Nederlanders inmiddels van vijftien jihadisten de nationaliteit ingetrokken of een voornemen daartoe kenbaar gemaakt (NRC, 07-01-2019). Vijf van hen verblijven in Nederland.

Als men de staat beschouwt als een vereniging van vrije, rechten dragende individuen die met elkaar samenwerken om hun gemeenschappelijke doelen te bereiken, is het

aannemelijk om de staat het recht te verlenen om het burgerschap in te trekken (Gibney, 2013: p. 650). In deze visie moet de staat worden vergeleken met andere collectieve organisaties in het maatschappelijk middenveld. Het is namelijk zo dat vrijwel alle verenigingen, waaronder golfclubs, kerken en universiteiten, het recht hebben om het lidmaatschap te ontzeggen aan hen die volledig hun regels negeren of handelen in strijd met de principes van de

desbetreffende organisatie (Gibney, 2013: p. 650). De staat kan ook worden gezien als een gemeenschap waar leden een gemeenschappelijke publieke cultuur en collectieve identiteit delen (Gibney, 2013: p. 650). Deze opvatting maakt het intrekken van het paspoort mogelijk complexer, omdat het de mogelijkheid vergroot dat de bredere gemeenschap meer betrokken is bij de daden van haar leden dan de meer individualistische visie (Gibney, 2013: p. 651).

(23)

‘Outsourcing’ van de verantwoordelijkheid

In principe is zoals eerder genoemd het verlies van het Nederlanderschap niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn. Er zijn echter enkele uitzonderingen en dat is dat de minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap kan intrekken als de nationale veiligheid in het geding is of het bezit van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018).

In de praktijk is het dus volgens de wet mogelijk om het paspoort in te trekken van IS-uitreizigers ook als dit staatloosheid tot gevolg heeft. Aan de andere kant kan dit gezien worden als het afschuiven van verantwoordelijkheden, oftewel ‘outsourcing’. Door te claimen dat men niet verantwoordelijk is, omdat het buiten jouw besturingsgebied valt (Lair, 2012: p. 564). Door personen staatloos te maken worden deze personen buiten het besturingsgebied geduwd. In dit geval betekent het dat de verantwoordelijk om alle Nederlandse staatsburgers te beschermen wordt weggeschoven uit het besturingsgebied van de Nederlandse staat. Een manier om de verantwoordelijkheid af te schuiven is ‘outsourcing’ oftewel uitbesteding. Uitbesteding geeft het recht om te claimen dat de verantwoordelijken niet verantwoordelijk zijn voor hun staatsburgers en hun acties, omdat ze zich buiten de organisatorische baan van een entiteit bevinden en waarschijnlijk ook hun besturingsgebied (Lair, 2012: p. 564).

Verantwoordelijkheid houdt in dat een entiteit de controle heeft over, en daarom verantwoordelijk is voor, iemand of iets (Lair, 2012: p. 572). Hoewel entiteiten ‘outsourcing’ kunnen gebruiken om zich van verschillende vormen van verantwoordelijkheid te ontdoen, behouden zij toch de controle over de acties en beslissingen die zij nemen met betrekking tot de ‘outsourcing’, bijvoorbeeld waar, aan wie en onder welke voorwaarden hun activiteiten uit te besteden zijn (Lair, 2012: p. 572). Als zodanig blijft de entiteit uiteindelijk

(24)

verantwoordelijk voor wat zij doet op het gebied van ‘outsourcing’. Dit is niet alleen iets waarvoor een entiteit verantwoordelijk is, maar ook verantwoordelijk voor moet worden gehouden. Desalniettemin laat die ‘outsourcing’ toe dat entiteiten min of meer onder hun verantwoordelijkheid uitkomen, zelfs als ze er nog steeds de eindverantwoordelijke voor zijn (Lair, 2012: p. 572).

De verantwoordelijkheid rondom staatloze personen ligt ingewikkeld. De staat die ervoor zorgt dat een persoon staatloos is geworden zal daarom transparant en duidelijk moeten zijn over de reden hiervan, omdat deze persoon buiten het besturingsgebied van de staat komt en uitbesteed wordt aan de internationale gemeenschap. Door dit type van ‘outsourcing’ proberen staten onder hun verantwoordelijkheid uit te komen (Lair, 2012: p. 572). Het intrekken van het paspoort is daarom praktisch gezien wel een oplossing voor het verantwoordelijkheidsdilemma, maar ethisch gezien discutabel.

De Verenigde Naties hebben zich in de ‘Convention Relating to the Status of Stateless

Persons’ in 1954 ook uitgesproken over de staatloosheid van personen. Er wordt daarin

gesteld dat het verdrag niet van toepassing is op personen die een misdaad hebben gepleegd tegen vrede, een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid (United Nations, 1954: p. 6). Ook de Verenigde Naties laat dus de mogelijkheid open om personen staatloos te maken als het gaat om ernstige misdaden. Op het moment dat niet kan worden vastgesteld dat deze misdaden zijn gepleegd is volgens de Verenigde Naties de staat nog steeds

verantwoordelijk. Het is vrij lastig om daadwerkelijk aan te tonen dat er in Syrië of Irak dit soort misdaden zijn gepleegd. Vandaar ook de wetswijziging in Nederland die de minister in staat stelt om, van een persoon die zich aangesloten heeft bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, het Nederlanderschap in te trekken (Rijkswet op het Nederlanderschap, 2018).

(25)

De Europese autoriteiten hebben gereageerd op wat de meesten van hen als een aanzienlijke veiligheidsuitdaging ervaren met een verscheidenheid aan maatregelen om de dreiging te verzachten (Vidino, 2014: p. 222). Veel initiatieven zijn er in de eerste plaats op gericht te voorkomen dat Europese moslims naar Syrië reizen. Hoewel benaderingen van land tot land verschillen, hebben de meesten een combinatie van harde en zachte maatregelen (Vidino, 2014: p. 222). Deze combinatie van maatregelen houdt in dat daar waar mogelijk personen worden gearresteerd die naar Syrië willen vertrekken, maar dat gezien de grenzen van deze 'harde maatregelen' en de overtuiging dat niet alle ambitieuze of terugkerende jihadisten een onmiddellijke veiligheidsdreiging vormen, veel Europese landen ook

verschillende andere methoden tegen radicalisering hebben toegepast in hun pogingen om het fenomeen te verzachten (Vidino, 2014: p. 222). In veel landen hebben dergelijke programma's de vorm aangenomen van psychologische begeleiding en coaching door vertrouwde mentors (Vidino, 2014: p. 222). Vaak zijn ze gericht op individuen die niet meer zijn dan verwarde tieners, en die erop gericht zijn om te voorkomen dat individuen uitreizen en om

terugkeerders te rehabiliteren (Vidino, 2014: p. 222, 223).

Het is duidelijk dat de autoriteiten in het bezit moeten zijn van solide bewijsmateriaal dat voor de rechtbank kan worden geproduceerd, iets dat niet gemakkelijk te verkrijgen is wanneer het ernaar streeft om personen te vervolgen voor het plannen van aan terrorisme gerelateerde activiteiten (Vidino, 2014: p. 222). Autoriteiten worden ook geconfronteerd met even belangrijke uitdagingen bij het omgaan met personen die zijn teruggekeerd uit Syrië. Degenen die terugkeerders willen vervolgen, krijgen te maken met de uitdaging om aan de hand van in de rechtbank toelaatbaar bewijsmateriaal te bewijzen dat een bepaald individu bepaalde misdaden heeft gepleegd (Vidino, 2014: p. 222). Een lastige opgave gezien de moeilijkheid om betrouwbaar bewijs van het Syrische slagveld te verkrijgen (Vidino, 2014: p. 222).

(26)

Conclusie

De ‘responsibility to protect’ leidt tot verschillende verantwoordelijkheden voor de

Nederlandse staat als het gaat om terugkerende IS-uitreizigers met een Nederlands paspoort. Uit de ‘responsibility to protect’ komt naar voren dat staatshoofden en regeringsleiders naast hun afzonderlijke verantwoordelijkheden tegenover hun individuele samenlevingen nu ook een collectieve verantwoordelijkheid hebben om de beginselen van menselijke waardigheid, gelijkheid en rechtvaardigheid op mondiaal niveau te handhaven.

Aan de ene kant betekent dit een verantwoordelijkheid ten opzichte van al haar

burgers om hun te beschermen, maar daarnaast ook een verantwoordelijkheid voor de rechten van de uitgereisde personen met een Nederlands paspoort en het opvangen van deze personen. De groep terugkerende uitreizigers kunnen volgens het internationale recht onder de

‘responsibility to protect’ vallen, omdat het Nederlandse staatsburgers zijn en de Nederlandse staat verantwoordelijk is voor de bescherming van die burgers. De verantwoordelijkheid van de Nederlandse staat om burgers te beschermen tegen terrorisme botst dus tot op zekere hoogte met de verantwoordelijkheid voor de rechten van iedere individuele Nederlandse burger die terug wil keren uit IS-gebied, omdat de mobilisatie van jihadisten in de nabije toekomst als de belangrijkste veiligheidsdreiging voor het continent wordt beschouwd.

De teruggekeerde uitreizigers kunnen echter ook worden gezien als onderdeel van een kleine moslimminderheid die beschermd dienen te worden tegen de meerderheid, zoals staat omschreven in de ‘responsibility to protect’. De Nederlandse staat moet dus zowel zorgen voor de veiligheid van de samenleving als voor de opvang van uitreizigers die terug willen keren. Het is dus aan de Nederlandse staat om per geval te bepalen welke

verantwoordelijkheid zwaarder weegt. Uit de verschillende gevallen van Nederlandse IS-uitreizigers blijkt dat de belangen van de verschillende burgers nogal verschillen. Per individu

(27)

Zo zijn er ook de gevallen van jeugdterrorisme. De beleidsmakers moeten rekening houden met de zeer onderscheidende behoeften van jeugdige overtreders als een afzonderlijke klasse van daders, met inachtneming van alle relevante internationale normen inzake

mensenrechten en mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme. Het is duidelijk dat de gevaarlijkheid van elke buitenlandse strijder afzonderlijk moet worden beoordeeld, iets wat aan alle kanten heel moeilijk blijkt om te doen. Sommige teruggekeerde IS-uitreizigers vormen namelijk wel een grote bedreiging. Veel initiatieven van Europese autoriteiten zijn er daarom in de eerste plaats op gericht om te voorkomen dat Europese moslims naar Syrië reizen. Hoewel benaderingen van land tot land verschillen, hebben de meesten een combinatie van harde en zachte maatregelen.

Een manier om de verantwoordelijkheid af te schuiven is ‘outsourcing’ oftewel uitbesteding. Uitbesteding geeft het recht om te claimen dat de verantwoordelijken niet verantwoordelijk zijn voor hun staatsburgers en hun acties, omdat ze zich buiten de

organisatorische baan van een entiteit bevinden en waarschijnlijk ook hun besturingsgebied. De Nederlandse regering probeert deze verantwoordelijkheid af te schuiven door het intrekken van het Nederlanderschap. De minister van Justitie en Veiligheid kan sinds 2017 de Nederlandse nationaliteit afnemen van jihadgangers, zonder tussenkomst van de rechter. Dat kon daarvoor alleen bij een veroordeling voor terrorisme. De minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevindt.

Intrekking van het Nederlanderschap is een zware maatregel met ernstige gevolgen, omdat het een directe link heeft met meerdere aanvullende mensenrechtenschendingen, waaronder het onvermogen om toegang te krijgen tot de rechten op medische zorg, onderwijs en werkgelegenheid.

(28)

Om enige legitimiteit te kunnen handhaven als het gaat wereldwijde

verantwoordelijkheid in de internationale gemeenschap, zullen alle regeringen moeten worden gehouden aan transparante en uniforme normen. Verenigde Naties stellen dat een staat moet aantonen dat er ernstige misdaden zijn gepleegd, voordat een staat iemand staatloos kan maken. Zolang iemand niet een misdaad heeft gepleegd tegen vrede, een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid, dan is de staat nog steeds verantwoordelijk. De staat zal dus met harde bewijzen moeten komen dat deze misdaden zijn gepleegd. Degenen die

terugkeerders willen vervolgen, krijgen te maken met de uitdaging om aan de hand van in de rechtbank toelaatbaar bewijsmateriaal te bewijzen dat een bepaald individu bepaalde

misdaden heeft gepleegd. Een lastige opgave gezien de moeilijkheid om betrouwbaar bewijs van het Syrische slagveld te verkrijgen.

Literatuur

Adjami, M., Harrington, J. (2008). The Scope and Content of Article 15 of the Universal Declaration of Human Rights, Refugee Survey Quarterly, 27(3), 93–109

AIVD (2018). De erfenis van Syrië. Mondiaal jihadisme blijft dreiging voor Europa

Christie, K. (2018). Terrorism and Jihad. Politics, Religion & Ideology, 19(2), 250-254.

Council of the European Union (2016). Foreign terrorist fighter returnees: Policy options. 14799/16

(29)

Deng, F. (2006). Divided Nations: The Paradox of National Protection. The Annals of the

American Academy of Political and Social Science, 603(1), 217-225.

Glanville, L. (2012). The Responsibility to Protect Beyond Borders. Human Rights Law

Review,12(1), 1-32

De Groot, G.R., Vonk, O.W. (2013). Terrorisme en het verlies van het

Nederlanderschap. Asiel- En Migrantenrecht, Private Law, & RS: FdR Europees Privaatrecht, 397-400

Van der Heide, L. & Geenen, J. (2017). Children of the Caliphate: Young IS Returnees and the Reintegration Challenge. ICCT Research Papers, 8(10), 1-19.

Holmes, J. (2014). Responsibility to Protect. Global Responsibility to Protect, 6(2), 126-145.

Kingston, L., & Datta, S. (2012). Strengthening the Norms of Global Responsibility: Structural Violence in Relation to Internal Displacement and Statelessness. Global

Responsibility to Protect,4(4), 475-504

Lair, C. D. (2012). Outsourcing and the Contracting of Responsibility. Sociological Inquiry, 82: 557-577.

(30)

NRC (2019). Minister neemt tegen advies in jihadisten nationaliteit af. 07-01-2019 https://www.nrc.nl/nieuws/2019/01/07/minister-neemt-tegen-advies-in-jihadisten-nationaliteit-af-a3128215

Raad van State (2019). Uitspraak 201806104/1/V6.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@114911/201806104-1-v6/#highlight=nederlanderschap%20Irak%20Syrie

Rijkswet op het Nederlanderschap (2018). Hoofdstuk 5. Verlies van het Nederlanderschap. https://wetten.overheid.nl/BWBR0003738/2018-08-01

United Nations (1954). Convention Relating to the Status of Stateless Persons.

https://www.unhcr.org/ibelong/wp-content/uploads/1954-Convention-relating-to-the-Status-of-Stateless-Persons_ENG.pdf

United Nations (2005). Resolution adopted by the General Assembly on 16 September 2005.

https://documents-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N05/487/60/PDF/N0548760.pdf?OpenElement

Vidino, L. (2014). European foreign fighters in Syria: Dynamics and responses. European

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

71% van respondenten in Europees Nederland steunt de avondklok (10% neutraal, 19% tegen), naleving wordt door de meerderheid (82%) als makkelijk ervaren, maar het aantal mensen

Besluit van ……….tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met het vervallen van de uitzondering ingeval van een collectieve arbeidsovereenkomst1.

Door een deelnemer van een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een protocol vastgestelde pilot waarbij personen onder begeleiding van een door deze

van 13 november 2021 om 18.00 uur tot en met 4 december 2021 om 06.00 uur het publiek wordt geplaceerd in een locatie voor de vertoning van kunst en cultuur, met uitzondering

De proof identifier wordt opgenomen in een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangelegde lijst (een denylist) die periodiek door de applicatie CoronaCheck

De tweede uitzondering betreft personen met rechtmatig verblijf in Nederland ten aanzien van wie de Nederlandse Staat gehouden is om hen na overbrenging vanuit een andere lidstaat

Deze regeling verlengt de voorwaarden voor fysiek onderwijs in onderwijsinstellingen en regelt dat instellingen voor hoger onderwijs vanaf 26 april 2021 kunnen worden geopend

In deze nota’s is toegezegd dat er ook een nota zou komen over de rollen en taken van de verschillende betrokken partijen in het proces: onze raad, het college en de.