• No results found

Mijn mening telt! : kwalitatief onderzoek over het betrekken van jongeren bij het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op JeugdzorgPlus instellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mijn mening telt! : kwalitatief onderzoek over het betrekken van jongeren bij het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op JeugdzorgPlus instellingen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mijn mening telt!

Kwalitatief onderzoek over het betrekken van jongeren bij het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op JeugdzorgPlus instellingen.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam B.T. Ligtermoet Begeleiding: Drs. E. Kornelis Begeleiding: Dhr. Prof. G.J.J.M. Stams

Amsterdam, juni 2013

(2)

Inhoudsopgave Abstract ... 2 Samenvatting ... 4 Voorwoord ... 5 1. Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding ... 6

1.2 Niveaus en doelen van jongerenparticipatie ... 7

1.3 Kwaliteitseisen ... 9 2. Methode ... 13 2.1 Deelnemers ... 13 2.2 Procedure ... 14 2.3 Meetinstrumenten ... 15 2.4 Analyses ... 16 3. Resultaten ... 17 3.1 Selectie ... 17 3.2 Voorbereiding ... 18

3.3 Stellen van de juiste vragen ... 19

3.4 Uitvoering ... 19 3.5 Terugkoppeling ... 23 4. Conclusie en discussie ... 25 4.1 Conclusie ... 25 4.2 Discussie ... 26 4.3 Beperkingen ... 28 4.4 Aanbevelingen ... 29 Literatuurlijst ... 32 Bijlagen ... 35 2

(3)

Abstract

The aim of this study is to examine how the Youth Inspectorate can involve youngsters who are staying at JeugdzorgPlus institutions and give them a voice. Examined is whether the Youth Inspectorate receives useful information from the youngsters and whether youngsters have the feeling that they are taken seriously.

Based on five quality requirements, 29 youngsters participating in the youth council within JeugdzorgPlus institutions were interviewed. Results show that youngsters were unprepared for the interview with the Inspectorate and were not informed about the results afterwards. Nevertheless, the youngsters felt that the inspectors asked the right questions, and appreciated their calm and friendly attitude.

Recommendations for improvements include creating an information letter and writing a report that youngsters understand.

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek is uitgevoerd om zicht te krijgen op welke wijze de Inspectie Jeugdzorg jongeren kan betrekken bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen, zodat zij een voor de inspectie betekenisvolle inbreng leveren en zich serieus genomen voelen.

Via een semi-gestructureerd interview gebaseerd op vijf kwaliteitseisen, zijn 29 jongeren geïnterviewd. Uit de resultaten blijkt dat jongeren niet worden voorbereid op de komst van en het gesprek met de inspectie. Ook krijgen de jongeren na het inspectiebezoek geen terugkoppeling van informatie en resultaten. Desalniettemin waarderen de jongeren de rustige en vriendelijke houding van de inspecteur en zijn zij van mening dat de inspecteur goede vragen stelt.

Aanbevolen wordt voor jongeren een voorlichtingsbrief en een jongerensamenvatting van het rapport te schrijven en deze naar de jongeren te versturen.

(5)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie: ‘Mijn mening telt!’ Een kwalitatief onderzoek over het betrekken van jongeren bij het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op JeugdzorgPlus instellingen. Aan de hand van deze scriptie hoop ik inzicht te kunnen geven op welke wijze de Inspectie Jeugdzorg jongeren kan betrekken bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen, zodat zij enerzijds betekenisvolle informatie krijgen en anderzijds jongeren het gevoel kunnen geven dat zij serieus worden genomen.

De scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen binnen de opleiding Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderhavige onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Inspectie Jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg houdt als inhoudelijk onafhankelijke organisatie, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, toezicht op de jeugdzorg in Nederland.

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om een aantal mensen te bedanken. Allereerst bedank ik mijn scriptiebegeleidster Els Kornelis voor haar inspanning, feedback en stimulerende adviezen. Daarnaast bedank ik Geert- Jan Stams voor zijn inzet als tweede beoordelaar. Marianne Boelema en Mariëlle Klerks, beiden werkzaam bij de Inspectie Jeugdzorg, bedank ik voor hun begeleiding gedurende mijn stage en bij het schrijven van mijn scriptie. Verder bedank ik de jongeren uit JeugdzorgPlus instellingen voor hun deelname aan het onderzoek.

Als laatste wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de geboden steun gedurende mijn gehele studie.

Amsterdam, juni 2013 Bertine Ligtermoet

(6)

1. Inleiding 1.1 Aanleiding

Als inhoudelijk onafhankelijke organisatie, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de kwaliteit van de jeugdzorg. Dit gebeurt door toezicht te houden op naleving van wet- en regelgeving en door het doen van onderzoek (Jaarwerkprogramma Inspectie Jeugdzorg, 2013). De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht daar waar zij de risico’s voor jongeren het grootst inschat. Die inschatting wordt gemaakt aan de hand van een risicomodel. Het toezicht wordt vervolgens op verschillende manieren vormgegeven, te weten via werkbezoeken, gesprekken en inspectiebezoeken. Daarnaast kent de inspectie thematisch toezicht, waarbij binnen een type zorgaanbod een aspect systematisch wordt doorgelicht. Ook voert de inspectie toezicht uit naar aanleiding van calamiteiten. Het toezicht naar aanleiding van calamiteiten is per definitie niet gepland en kent een eigen werkproces. De uitvoering van al het toezicht is op maat; belangrijk is dat de inspectie voldoende bronnen heeft om tot een oordeel te komen.

Het thematische toezicht op JeugdzorgPlus instellingen staat in het onderhavige onderzoek centraal. In dit toezicht spreekt de inspectie eerst jongeren, daarna groepsleiders, vervolgens gedragswetenschappers en leidinggevenden en worden dossiers ingezien. De interviews worden vormgegeven met behulp van vooraf opgestelde vragen die voortvloeien uit het toetsingskader. Het toetsingskader is gebaseerd op eisen vanuit wet- en regelgeving en het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg (Coördinerend inspecteur M. Boelema, persoonlijke mededeling, 5 maart 2013).

De Inspectie Jeugdzorg beschouwt de jongeren als een zeer belangrijke informatiebron en wil ze daarom spreken tijdens de inspectiebezoeken. De inspectie heeft daar twee hoofdredenen voor die beide het maatschappelijk belang van jongerenparticipatie benadrukken. Ten eerste krijgt de inspectie via de jongeren een impressie van de kwaliteit van de jeugdzorg. Door naar de beleving van de zorgbehoevende jongeren te vragen, weet de inspectie wat volgens de jongeren belangrijke kenmerken zijn van de kwaliteit en hoe het met die kwaliteitskenmerken is gesteld. Ten tweede komt de inspectie door in gesprek te gaan in contact en op ‘ooghoogte’ met de jongeren. Hierdoor betrekt de inspectie de jongeren bij het toezicht en geeft hen het gevoel dat zij serieus worden genomen (Coördinerend inspecteur M. Boelema, persoonlijke mededeling, 19 februari 2013; Meerjarenvisie Inspectie Jeugdzorg, 2012-2015).

(7)

In het huidige onderzoek betreft het de jongeren die in een JeugdzorgPlus instelling verblijven. De Inspectie Jeugdzorg vraagt zich af op welke wijze de jongeren een voor de inspectie betekenisvolle inbreng kunnen leveren en zich serieus genomen voelen tijdens het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen. Deze vraag vormt de aanleiding voor dit onderzoek en is zowel maatschappelijk als wetenschappelijk relevant. Opvallend is het gegeven dat voorgaande onderzoeken veelal gericht zijn op jongerenparticipatie binnen het onderzoeksdomein of op cliëntenparticipatie van volwassenen binnen de zorg (Checkoway, 2011; Jurrius, 2012; Pehlivan & Nieuwstraten, 2011; Steketee, Mak, Van der Graaf, & Huygen, 2005; Uzozie, Rutjes, Mak, & Vandenbroucke, 2010). Er is vrijwel geen informatie beschikbaar over jongerenparticipatie binnen het toezichtsdomein van de Inspectie Jeugdzorg. De vertaalslag van jongerenparticipatie binnen het onderzoeksdomein en cliëntenparticipatie in de zorg naar jongerenparticipatie binnen het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg is nog niet gemaakt. Om die reden wordt in dit onderzoek uitgegaan van bestaande literatuur over jongeren- en cliëntparticipatie en wordt vervolgens bekeken of de beschreven kwaliteitseisen van jongeren- en cliëntparticipatie tevens relevant zijn voor de Inspectie Jeugdzorg.

Een nadere toelichting van het begrip ‘betekenisvolle informatie’ is eerst van belang om de vraag te kunnen beantwoorden op welke wijze de inspectie jongeren kan betrekken binnen het toezicht. De Inspectie Jeugdzorg definieert betekenisvolle informatie als: informatie waarvan zeker is dat het een juist beeld geeft van de kwaliteit van de zorg. Het gaat met name om de kwaliteit op punten die voor jongeren belangrijk zijn, zoals de manier waarop ze worden bejegend en de vraag of de huidige zorg aansluit bij de behoeften van de jongeren. Met behulp van deze informatie kan de inspectie bijvoorbeeld voorkomen dat de instelling een standaard werkwijze hanteert, die jongeren tekort doet of juist teveel zorg en hulp biedt (Strategisch adviseur K. Reedijk, persoonlijke mededeling, 21 februari 2013).

Om betekenisvolle informatie over de kwaliteit van de zorg te krijgen, is het noodzakelijk dat jongeren bij het toezicht worden betrokken en dat aan een aantal kwaliteitseisen wordt voldaan. In de volgende paragrafen wordt uitgebreid aandacht besteed aan verschillende niveaus en doelen van jongerenparticipatie en worden de voor dit onderzoek relevante kwaliteitseisen gezocht.

1.2 Niveaus en doelen van jongerenparticipatie

Jongerenparticipatie kan op verschillende manieren worden vormgegeven, variërend van luisteren naar een jongere tot de jongere mee laten beslissen (Van der Gaag, Gilsing, & Mak, 2013). Modellen van participatie zoals de participatieladder voor kinderen en jongeren van

(8)

Hart (1992) en het medezeggenschapsmodel van De Winter, Kuppers en Baltum (2003), vergemakkelijken het begrip van deze nuances op de verschillende niveaus van participatie.

Volgens de modellen van Hart (1992) en De Winter et al. (2003) illustreren de eerste drie niveaus non- participatie. Binnen deze niveaus worden jongeren gemanipuleerd, fungeren zij als decoratie of is er sprake van schijnparticipatie (Dedding, Jurrius, Moonen, & Rutjes, 2013). Bij het vierde niveau van participatie worden jongeren geïnformeerd over belangrijke zaken, maar hebben zij geen invloed op de verdere gang van zaken. Het daaropvolgende niveau is het raadplegen van jongeren over zaken die belangrijk voor hen zijn door middel van een vragenlijst of een enquête. Het zesde niveau van participatie is het in dialoog gaan met jongeren, er is namelijk sprake van tweerichtingsverkeer. Inspraak is het zevende niveau van participatie, hierbij worden jongeren gestimuleerd inspraak te hebben in de besluitvorming en worden zij betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie ervan. Het achtste niveau is waar de autonomie van jongeren het grootst is, omdat zij op dit niveau zelf initiatief kunnen tonen en ongevraagd advies kunnen geven (De Winter et al., 2003; Hart, 1992; Uzozie et al., 2010).

Hart (2002) benadrukt dat de keuze en het afstemmen van het niveau belangrijker is dan dat jongeren altijd op de hoogste niveaus kunnen participeren. Dedding et al. (2013) beschrijven dat het programma zo moet worden ontwikkeld dat elke jongere de gelegenheid krijgt om te kiezen voor het hoogste niveau van participatie dat past bij zijn of haar mogelijkheden. De Inspectie Jeugdzorg steekt met haar twee doelen, namelijk het verkrijgen van betekenisvolle informatie en jongeren het gevoel geven dat zij serieus worden genomen, in op het zesde niveau van participatie volgens het model van Hart (1992). Hierbij staat het in dialoog gaan met jongeren centraal.

Niveaus van participatie kunnen in de praktijk per situatie verschillen. Ook doelen van jongerenparticipatie kunnen per situatie verschillend zijn. Voorgaande onderzoeken differentiëren vier verschillende doelen van jongerenparticipatie (Dedding et al., 2013; Jurrius, 2012: Uzozie et al., 2010).

Het eerste doel van jongerenparticipatie is het naleven van wet- en regelgeving en vertrekt vanuit een juridische invalshoek. Het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, ofwel IVRK, wordt beschouwd als de meest expliciete aanmoediging voor jongerenparticipatie (Dedding et al., 2013). In dit verdrag staat onder andere in artikel twaalf beschreven dat elk kind het recht heeft geïnformeerd te worden, zijn mening te uiten en gehoord te worden in zaken die hem of haar aangaan (Checkoway, 2011; Duits & Bartels, 2011). Naast het IVRK zijn er in Nederland ook specifieke nationale wetten waarin het recht

(9)

op participatie van jongeren is vastgelegd, zoals de Wet op de Jeugdzorg (Jumelet, Ruyter & Kayser, 1999).

Een tweede doel is het positief beïnvloeden van zowel de cognitieve als de sociale competenties van jongeren door middel van participatie (Head, 2011; Jurrius, 2012). Jongeren ontwikkelen als gevolg van actieve participatie essentiële vaardigheden, zoals discussiëren, reflecteren, inleven en samenwerken (Dedding et al., 2013; Steketee et al., 2005). Het betrekken van jongeren en de ervaringen die zij opdoen tijdens het actief participeren zijn van invloed op hun latere mogelijkheden, identiteit en welbevinden (Aynslee- Green et al., 2000; Gilsing, 2005).

Vervolgens is een derde doel van jongerenparticipatie het creëren van inspraak- en invloedmogelijkheden voor jongeren. Dit betekent dat jongeren invloed en inspraak hebben op en initiatieven kunnen tonen wat betreft beslissingen die binnen het jeugdbeleid worden genomen. Op deze wijze worden jongeren betrokken bij het voorbereidingsproces, het ontwikkelen en het uitvoeren van beleid. Jongeren zijn binnen dit perspectief belangrijk bij het implementeren van een visie en activiteitenaanbod die aansluiten bij de leefomgeving van hen (Uzozie et al., 2010).

Een vierde en tevens laatste doel van jongerenparticipatie is het actief betrekken van jongeren bij het doen van onderzoek (Dedding et al., 2013; Jurrius, 2012). De volwassen onderzoeker traint de jongeren in het doen van onderzoek waarna de jongeren vervolgens zelf zoveel mogelijk componenten van het onderzoek ten uitvoer brengen. Deze actieve betrokkenheid geeft onder andere inzicht in de leefomgeving, de ideeën en verhalen van jongeren (Jurrius, 2012; Uzozie et al., 2010) De aandacht voor dit type onderzoek is de afgelopen jaren sterk toegenomen, omdat het de potentie heeft om een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk en het jongeren de gelegenheid geeft invloed uit te oefenen (Dedding et al., 2013).

Gezien de beschrijvingen van de vier verschillende doelen van jongerenparticipatie kan worden gesteld dat de twee doelen van de Inspectie Jeugdzorg aansluiten bij het creëren van inspraak- en invloedmogelijkheden voor jongeren.

1.3 Kwaliteitseisen

Om de twee doelen van de Inspectie Jeugdzorg goed ten uitvoer te kunnen brengen, is het noodzakelijk een aantal kwaliteitseisen vast te stellen. Door kwaliteitseisen te benoemen, wordt immers duidelijk waar de inspectie aan moet voldoen om enerzijds betrouwbare informatie te krijgen en anderzijds jongeren het gevoel te geven dat zij serieus worden

(10)

genomen. Of de informatie betrouwbaar en valide genoemd, en als zodanig gebruikt kan worden, hangt af van kwaliteitseisen op de volgende vijf gebieden: de selectie van de jongeren, de voorbereiding, het stellen van de juiste vragen, de uitvoering en de terugkoppeling. Om het tweede doel van de inspectie te realiseren, namelijk jongeren het gevoel geven dat zij serieus worden genomen, moet aan kwaliteitseis twee, vier en vijf worden voldaan, ofwel de voorbereiding, de uitvoering en de terugkoppeling (Boeije, 2005; Saunders, Lewis, & Thornhill, 2004; Van Thiel, 2010). De vijf kwaliteitseisen worden achtereenvolgens uiteengezet.

Als eerste is de selectie van de jongeren belangrijk voor de betrouwbaarheid en validiteit van de informatie die de Inspectie Jeugdzorg verkrijgt. Volgens Van Thiel (2010) zijn er geen vaste regels voor de selectie, maar is het belangrijk dat meerdere jongeren van verschillende posities en herkomst worden uitgekozen. Dit vergroot de representativiteit.

De voorbereiding is de tweede kwaliteitseis en speelt een grote rol in het verkrijgen van betrouwbare en valide informatie en de mate waarin de jongeren zich serieus genomen voelen. Saunders et al. (2004) geven aan dat jongeren nog voor de afspraak met de inspectie uitleg moeten krijgen over de inhoud en de duur van het gesprek, zodat zij enerzijds de mogelijkheid krijgen om na te denken over de informatie die wordt verlangd en anderzijds in de gelegenheid worden gesteld om stil te staan bij vragen die zij willen stellen. Daarnaast kunnen de eerste minuten van het gesprek een belangrijk effect hebben op het uiteindelijke resultaat (Saunders et al., 2004). Voordat inhoudelijk het gesprek begint, moet de inspectie voldoende en begrijpelijke informatie geven over de doelstellingen van het gesprek, de thema’s die in het gesprek aan bod komen, de duur van het gesprek en de voordelen die voor de jongeren kunnen gelden. Jongeren moeten ook op de hoogte zijn van hun rechten zoals vertrouwelijkheid, de mogelijkheid om te weigeren en de vrije keuze om op ieder moment uit het gesprek te stappen zonder zich hiervoor te moeten verantwoorden (Dedding et al., 2013). Zodra deze elementen tijdens de introductie duidelijk worden uitgelegd, zal de kans op het verkrijgen van betrouwbare informatie en de mate waarin jongeren zich serieus genomen voelen worden vergroot (Saunders et al., 2004).

Ten derde worden de mogelijkheden voor bias tijdens het gesprek verminderd en de betrouwbaarheid van de verkregen informatie vergroot door het correct stellen van de juiste vragen (Saunders et al., 2004). Het taalgebruik dient aangepast te worden aan de leeftijd en de competenties van de jongeren (Dedding et al., 2013). Dit is zeker van toepassing tijdens een gesprek met jongeren met een licht verstandelijke beperking (Douma, Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012). Easterby- Smith, Thorpe en Lowe (2002) wijzen erop dat het gebruik van

(11)

open vragen de kans op vertekening verkleint, aangezien het stellen van open vragen de mogelijkheid biedt om door te vragen en het onderwerp uit te diepen. Dit komt ten goede aan de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatie. Daarnaast bestaat bij het gebruik van open vragen de kans om nieuwe informatie boven tafel te krijgen (Van Thiel, 2010). Verder raden Saunders et al. (2004) het gebruik van lange zinnen af.

De vierde kwaliteitseis betreft de uitvoering van het gesprek. De kwaliteitseis is op te delen in vier verschillende deelonderwerpen. Het eerste deelonderwerp is de locatie waar het gesprek plaatsvindt. Saunders et al. (2004) raden aan om het gesprek in een neutrale omgeving te voeren waar jongeren zich op hun gemak voelen. Daarnaast is het belangrijk dat het een plek betreft waar men niet gestoord of onderbroken wordt (Dedding et al., 2013). Het aantal personen dat aanwezig is tijdens het gesprek is het tweede deelonderwerp. Het is raadzaam om het gesprek met twee mensen vorm te geven, aanzien het lastig is om het gesprek te leiden en tegelijkertijd de belangrijkste punten te noteren. Mocht het niet lukken twee mensen bij het gesprek aanwezig te laten zijn, dan is het verstandig om direct na het gesprek aantekeningen te maken (Van Thiel, 2010). De duur van het gesprek is het derde deelonderwerp en hangt af van de wensen, mogelijkheden en eventuele stoornissen en gedragsproblemen van de jongeren. Zeker voor jongeren met een autismespectrumstoornis, ADHD of een licht verstandelijke beperking is het raadzaam om het gesprek niet langer dan 45 minuten te laten duren. Bij tekenen van vermoeidheid of het verliezen van interesse is het opportuun het gesprek te beëindigen (Douma et al., 2012). In bijlage 1 staat beschreven hoe de gespreksvoering met jongeren met een licht verstandelijke beperking het beste kan worden vormgegeven. Als vierde en tevens laatste deelonderwerp kan de houding van de inspecteur worden benoemd. Om het gevoel van jongeren te versterken dat zij zich gehoord en serieus genomen voelen, is het van belang dat de inspecteur de jongeren voldoende ruimte biedt om te antwoorden, opmerkingen te maken of vragen te stellen (Van Thiel, 2010). Op het moment dat de inspecteur meer luistert dan praat, zullen de jongeren zich sneller in de gelegenheid gesteld voelen om te vertellen en krijgen zij het gevoel dat de inspecteur het belangrijk vindt om naar hen te luisteren. De inspecteur kan vervolgens de jongeren aanmoedigen om meer te vertellen door te laten blijken dat hij luistert. Belangrijk is de mate waarin de inspecteur een context kan creëren waarin jongeren zich veilig voelen en hun mening durven geven (Dedding et al., 2013). Kortom, een responsieve, geïnteresseerde en aandachtvolle houding van een inspecteur heeft een groot effect op het gevoel van jongeren. Zodra het vertrouwen van de jongeren wordt gewonnen, zal de waarde van de verkregen informatie vermeerderen (Saunders et al., 2004).

(12)

De terugkoppeling is de vijfde en tevens laatste kwaliteitseis. Het is volgens Saunders et al. (2004) belangrijk om de output van het gesprek te beschrijven door te benoemen wat er met de informatie gaat gebeuren. Op basis van die uitleg kunnen jongeren hun toestemming geven om met de inspectie te praten (Boeije, 2005). Informatieterugkoppeling zorgt er tevens voor dat jongeren zicht krijgen op hetgeen waar aan zij aan meegewerkt hebben. De kennisopbrengsten moeten zichtbaar worden gemaakt (Jurrius, 2012).

In het onderhavige onderzoek wordt onderzocht in hoeverre aan hierboven beschreven kwaliteitseisen wordt voldaan en welke verbeteringsmogelijkheden de jongeren zien. De uitkomsten van de interviews met de jongeren zullen inzicht geven in de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg jongeren kan betrekken bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen, zodat zij een voor de inspectie betekenisvolle inbreng leveren en zich serieus genomen voelen. Deze onderzoeksvraag kan uitgesplitst worden in een viertal deelvragen.

Deelvraag 1 luidt: ‘Op welke wijze betrekt de Inspectie Jeugdzorg momenteel de jongeren bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen?’

Deelvraag 2 luidt: ‘Levert deze huidige benaderingswijze betekenisvolle inbreng op voor de Inspectie Jeugdzorg?’ Meer specifiek: Voldoet de huidige benaderingswijze aan de kwaliteitseisen één tot en met vijf?

Deelvraag 3 luidt: ‘Voelen de jongeren uit JeugdzorgPlus instellingen zich voldoende serieus genomen door de Inspectie Jeugdzorg tijdens hun toezicht?’ Meer specifiek: Voldoet de huidige benaderingswijze aan de kwaliteitseisen twee, vier en vijf?

Deelvraag 4 luidt: ‘Welke aspecten in de huidige benaderingswijze kunnen worden aangepast, zodat de betekenisvolle inbreng en het gevoel serieus genomen te worden stijgt?’

(13)

2. Methode 2.1 Deelnemers

De onderzoeksgroep bestond uit jongeren die in acht verschillende jeugdzorgPlus instellingen verblijven en tevens participeren in de jongerenraad van de desbetreffende instelling. In Nederland zijn er in totaal dertien JeugdzorgPlus instellingen verdeeld over 22 verschillende accommodaties. Verwacht mag worden dat de resultaten van dit onderzoek ook representatief zijn voor de niet bezochte instellingen.

In totaal zijn 29 jongeren geïnterviewd waaronder negentien jongens en tien meisjes. De leeftijd van de jongeren varieerde van dertien tot en met zeventien jaar. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 15,34 jaar met een standaarddeviatie van 1,17. Voor dit onderzoek is gekozen om jongeren van de jongerenraad te interviewen, omdat zij enerzijds gewend zijn om met derden te praten en dit veelal leuk vinden om te doen, anderzijds omdat zij de belangen van alle jongeren binnen die instelling kunnen vertegenwoordigen. Jongeren uit de jongerenraad kunnen de belangen van de jongeren binnen de instelling vertegenwoordigen door de samenwerking met de hulpverleners van de jeugdzorgPlus instelling. Binnen deze context kan de jongere problemen aankaarten, overleg plegen, initiatieven aandragen en actief problemen oplossen ten behoeve van verbetering van de leefsituatie van alle jongeren. Vanwege een vergelijkbare leefomgeving en leeftijd kan de jongere uit de jongerenraad zich inleven in de situatie van de andere jongeren (Jansen, 2008).

Het eerste contact wat betreft de werving van de deelnemers is door de Inspectie Jeugdzorg gelegd. Via de mail heeft een coördinerend inspecteur gevraagd of de jeugdzorgPlus instellingen belangstelling hadden om aan het onderzoek mee te werken. De begeleider van de jongerenraad, die tevens als contactpersoon voor de onderzoeker diende, heeft vervolgens aan de jongeren van de jongerenraad gevraagd wie er aan het onderzoek mee wilden werken.

Voorafgaand aan het bezoek om het interview af te nemen heeft er telefonisch een gesprek plaatsgevonden met de begeleider van de jongerenraad, waarin de onderzoeker de begeleider heeft verteld wat de deelname aan het onderzoek concreet voor de jongeren zou inhouden. Voor dit onderzoek was geen toestemming van de ouders van de jongeren nodig, aangezien de Inspectie Jeugdzorg de wettelijke bevoegdheid heeft om jongeren te bevragen. De onderzoeker voerde dit onderzoek uit in opdracht van de inspectie en heeft een contract bij hen getekend. Zodoende viel de onderzoeker onder de verantwoordelijkheid van de inspectie en mocht de jongeren met hun toestemming bevragen.

(14)

De jeugdzorgPlus instellingen die hebben deelgenomen aan dit onderzoek, hadden allen op de dag waarop het interview werd afgenomen, een afspraak met de Inspectie Jeugdzorg. De inspectie was aanwezig om de laatste fase van het toezicht uit te voeren. Voorafgaand aan het interview hebben de deelnemers allen een gesprek gevoerd met de inspectie. Dit gesprek is tijdens het interview geëvalueerd aan de hand van de vijf kwaliteitseisen die samenhangen met de twee doelen van de Inspectie Jeugdzorg. Het inspectiebezoek en dit onderzoek hebben veelal op dezelfde dag plaatsgevonden.

2.2 Procedure

Wanneer zowel de jeugdzorgPlus instelling als de jongeren mee wilden werken aan het onderzoek, is de afspraak definitief bevestigd door datum en tijd vast te stellen. De onderzoeker kwam op de afgesproken datum naar de jeugdzorgPlus instelling toe om in een door de instelling vrijgegeven kamer het interview met de jongeren te houden. In de meeste gevallen waren dit drie jongeren die participeren in de jongerenraad van de desbetreffende instelling. Voorafgaande aan het interview stelde de onderzoeker zich voor en herhaalde het onderzoeksdoel en het belang van het onderzoek. De onderzoeker gaf vervolgens de instructie aan de jongeren dat zij geen antwoord hoefden te geven als zij dat niet wilden en vragen mochten stellen bij onduidelijkheden. Ook werd het recht op anonimiteit en vertrouwelijkheid benadrukt. Na toestemming te hebben gekregen van de jongeren werd de voicerecorder aangezet en startte het interview. Veertig vragen zijn achtereenvolgens gesteld, wat ongeveer een half uur in beslag nam. Aan de jongeren is gevraagd hoe zij het gesprek met de inspectie hebben ervaren, wat voor behoeftes en wensen er bij hen leven en of zij verbeteringsmogelijkheden zien wat betreft het gesprek met de inspectie. Na de laatste vraag zijn de jongeren in de gelegenheid gesteld om met hun afsluitende vragen, opmerkingen of ideeën te komen. Als laatste zijn de jongeren bedankt voor hun tijd en moeite en beloofde de onderzoeker het uiteindelijke product van het onderhavige onderzoek eind juni naar de jongerenraad te zullen sturen.

Het gehele interview is met toestemming van de jongeren met een voicerecorder opgenomen, zodat het gesprek na afloop letterlijk kon worden uitgewerkt. Daarnaast is er door de onderzoeker een logboek bijgehouden waarin na elk interview een beschrijving is gegeven van de sfeer, het verloop van het interview, de meest opvallende antwoorden en de gemaakte keuzes tijdens het interview.

(15)

2.3 Meetinstrumenten

Er is kwalitatief onderzoek uitgevoerd aan de hand van een semi- gestructureerd interview. Op basis van literatuur over jongerenparticipatie is een topiclijst ontworpen met vragen die aan bod moeten komen in het interview en relevant zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvraag (Boeije, 2005). Deze topiclijst is als hulpmiddel gebruikt om de interviews globaal te structureren.

Door de semi- gestructureerde aanpak stonden de formulering van open vragen naar specifieke vragen ter verbetering en de volgorde van de vragen vast. Desalniettemin was er voor de jongeren voldoende ruimte om uitgebreid te antwoorden, zelf initiatieven of ideeën aan te dragen of bij onduidelijkheden vragen te stellen.

De topiclijst bestond uit veertig vragen verdeeld over vijf verschillende kwaliteitseisen. Om de inhoud van de topiclijst meer inzichtelijk te maken, is gekozen om schematisch de kwaliteitseisen en de bijbehorende onderwerpen weer te geven. Zie schema 1 hieronder.

Schema 1

Kwaliteitseisen en onderwerpen van de topiclijst

Kwaliteitseis Onderwerpen

1. De selectie Wie vraagt de jongeren. Reden van de keuze. Vrijwillige deelname. Verbeterpunten selectie

2. De voorbereiding Jongeren op de hoogte brengen komst inspectie. Jongeren op de hoogte brengen taak inspectie. Jongeren voorbereiden op gesprek met inspectie. Verbeterpunten voorbereiding.

3. Stellen van de juiste vragen Moeilijkheidsgraad vragen Vragen naar belangrijke zaken Verbetering leefsituatie

Verbeterpunten stellen van de juiste vragen. 4. De uitvoering Locatie van het gesprek

Aantal personen aanwezig tijdens gesprek Duur van het gesprek

Houding inspecteur Verbeterpunten uitvoering.

5. De terugkoppeling Terugkoppeling informatie door inspectie. Het geschreven rapport.

Verbeterpunten terugkoppeling

(16)

Naar aanleiding van de eerste twee interviews is in de topiclijst een minimale aanpassing aangebracht. Het betrof enkele herformuleringen en verschuivingen van vragen.

2.4 Analyses

Voorafgaand aan de analyse van de kwalitatieve gegevens zijn de op de voicerecorder opgenomen interviews letterlijk uitgetypt. Het letterlijk uitwerken van de interviews had twee voordelen. Enerzijds kon de onderzoeker tijdens de interviews zich concentreren op het stellen van de vragen zonder continue gefocust te zijn op het maken van aantekeningen. Anderzijds was het door het uitwerken van de interviews mogelijk om letterlijke citaten in de beschrijving van de resultaten op te nemen. Daarna hebben drie typen codering achtereenvolgens deel uitgemaakt van de analyse, te weten: open, axiaal en selectief coderen.

Het open coderen heeft gezorgd voor de uiteenrafeling van de onderzoeksgegevens met als resultaat een lijst met codes. Vervolgens is door het axiaal coderen uitgemaakt wat de belangrijkste en minder belangrijke elementen van het onderzoek zijn. Daarnaast is de omvang van het aantal codes gereduceerd door het axiaal coderen. De gegevens die na het axiaal coderen overbleven zijn vervolgens gestructureerd door middel van het selectief coderen op basis van de vijf kwaliteitseisen. Hierbij lag de nadruk op de integratie en het leggen van verbanden tussen de gevonden categorieën (Boeije, 2005). Om de data overzichtelijk te kunnen verwerken is gebruik gemaakt van het programma Excel. Na het invoeren van de data zijn de antwoorden van de deelnemers geanalyseerd. Zodoende konden in de discussie de resultaten kritisch worden beschouwd en eveneens worden verbonden met de wetenschappelijke literatuur uit de inleiding. Deze kritische beschouwing leverde relevante informatie op voor het schrijven van aanbevelingen voor de Inspectie Jeugdzorg wat betreft het betrekken van jongeren binnen het toezicht.

(17)

3. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd aan de hand van de vijf kwaliteitseisen die betrekking hebben op de twee doelen van de Inspectie Jeugdzorg wat betreft jongerenparticipatie. Per kwaliteitseis worden de beoordelingen van de deelnemers beschreven, waarbij enkele knel- en verbeterpunten worden benoemd. Het hoofdstuk eindigt met een tabel waarin de hoofdcodes, de subcodes en het aantal deelnemers staan beschreven.

3.1 Selectie

Momenteel worden de deelnemers voor het gesprek met de inspectie geselecteerd door medewerkers van de desbetreffende instelling. Deze selectie wordt door zowel groepsleiders, behandelcoördinatoren als mentoren gemaakt. De deelnemers gaven aan dat zij het fijn vinden om door een medewerker vanuit de instelling te worden benaderd, aangezien zij op de hoogte zijn van de behoeftes en mogelijkheden van de jongeren. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers gevraagd willen worden voor het gesprek met de inspectie door mensen die hen het beste kennen. Om die reden zou de Inspectie Jeugdzorg geen rol mogen spelen wat betreft de selectie van de jongeren. Onderstaand citaat geeft dit mooi aan:

Jongere 2, interview 5: “Dat zou ik een beetje raar vinden, want de inspectie kent al die jongeren niet. Zij weten dan ook niet of de jongeren dat willen of aankunnen.”

De deelnemers waren het met elkaar eens dat hun deelname altijd vrijwillig dient te zijn en jongeren de keus moeten krijgen of zij met de inspectie willen spreken of niet. Enige vorm van dwang of het willekeurig uitkiezen van jongeren wordt door de deelnemers afgekeurd. “De jongeren moeten zelf kunnen kiezen of zij mee willen werken of niet”, aldus jongere 3 van interview 5.

Uit de resultaten bleek dat de meeste deelnemers niet wisten waarom zij zijn gevraagd om met de inspectie te praten. Enkele deelnemers die wel wisten waarom zij zijn gevraagd gaven als reden hun duur van het verblijf binnen de instelling aan. “Ze vragen daar de vaste mensen voor die hier al wat langer zitten”, aldus jongere 3 van interview 3. Op het gebied van de selectie en de benaderingswijze is er volgens de deelnemers geen behoefte aan verbetering. Een aantal deelnemers is van mening dat jongeren uit de jongerenraad het meest geschikt zijn om met de inspectie te praten en zij dus het beste kunnen worden gevraagd. “Jawel, maar toch denk ik dat jongeren uit de jongerenraad dit goed zouden kunnen. Dit zijn toch de jongeren die hier alles regelen, veel weten en ik denk dat zij dat wel het beste kunnen”, aldus jongere 1 van interview 3.

(18)

3.2 Voorbereiding

Wat betreft de kwaliteitseis voorbereiding is het opvallend dat een groot deel van de deelnemers niet weet wat de Inspectie Jeugdzorg is en wat zij tijdens een inspectiebezoek komt doen. Daarnaast gaven vrijwel alle deelnemers aan dat zij voorafgaand aan het gesprek met de inspectie geen uitleg hebben gekregen over de inhoud van dat gesprek. De volgende citaten illustreren enkele gevolgen van het ontbreken van een gedegen voorbereiding:

Jongere 1, interview 3: “Nee het is ons niet verteld wat de inspectie komt doen, daardoor konden wij ons ook niet voorbereiden. Ik wist bijvoorbeeld ook niet hoe lang het gesprek met de inspectie zou gaan duren. Daar was ik wel verbaasd over, want ik had mij iets heel anders voorgesteld. Ik dacht namelijk dat duurt wel even en toen ging het gesprek opeens heel snel.’ Jongere 2, interview 4: “Ik vond het alleen wel heel jammer dat het gesprek ergens anders over ging dan dat ik dacht. Had wat anders verwacht en toen gingen ze opeens over de behandeling praten. Dat vond ik echt onzin en toen heb ik geen serieuze antwoorden meer gegeven. Ik was ook wel een beetje brutaal”.

De deelnemers benoemden dat zij veelal blanco het gesprek in gingen en geen idee hadden wat voor onderwerpen er tijdens het gesprek aan bod zouden komen. Daarnaast was het voor de deelnemers onbekend hoelang het gesprek zou duren. Hierdoor viel het gesprek met de inspectie dikwijls tegen, waardoor er geen volledige en serieuze antwoorden werden gegeven. De deelnemers gaven vrijwel allemaal aan dat zij wel sterk de behoefte voelen om voorbereid te worden en dit belangrijk vinden. “Als de uitleg door de mensen die hier werken beter was geweest, dan wist ik ongeveer wat ik kon verwachten en had ik de vragen uitgebreider kunnen beantwoorden. Zo’n voorbereiding vind ik wel belangrijk”, aldus jongere 1 van interview 3. De deelnemers zien hierin een taak voor de groepsleiding. Zij vinden dat de instelling verantwoordelijk is voor het voorbereiden van de jongeren. “Ik vind dat de taak van de begeleiding om meer uitleg te geven. Zij werken hier en kunnen dat makkelijk doen. Dat is ook wel nodig”, aldus jongere 2 van interview 3. Naast het verantwoordelijk stellen van de instellingen, zien de deelnemers ook nog een mogelijkheid voor de inspectie om de jongeren beter voor te bereiden op het gesprek. De deelnemers zijn het met elkaar eens dat de inspectie een voorlichtingsbrief kan sturen ter informatie en jongeren op basis van die informatie kunnen bepalen of zij in gesprek willen gaan of niet. Onderstaand citaat geeft aan wat de inhoud van de voorlichtingsbrief zou moeten zijn:

(19)

Jongere 3, interview 4: “Een brief sturen bijvoorbeeld. Dat ze een gesprek met ons willen en beschrijven wat er besproken gaat worden met de datum en tijd enzo erop. Wij hadden nu namelijk pas een brief van de instelling gekregen toen wij hadden gezegd dat we mee wilden doen, maar ik had zo’n soort brief liever voor die tijd gehad”.

3.3 Stellen van de juiste vragen

Over het algemeen zijn alle deelnemers tevreden over de vragen die door de inspectie worden gesteld. Eén van de redenen voor deze tevredenheid, ligt in het feit dat de vragen gemakkelijk te beantwoorden zijn. “Ik vond de vragen goed, want ze waren niet moeilijk”, aldus jongere 1 van interview 5. Daarnaast gaven de deelnemers aan dat zij het prettig vinden dat er zowel open als gesloten vragen worden gesteld en dat de vragen niet te lang zijn.

Het volgende citaat geeft eveneens een reden weer waarom de deelnemers vinden dat de juiste vragen worden gesteld: “Ze vroegen wel naar belangrijke informatie, de behandeling bijvoorbeeld en ook nog wat over het onderwijs. Dat zijn belangrijke dingen”, aldus jongere 2 van interview 5.

De deelnemers zijn het eens over het feit dat de inspectie enkel moet vragen naar dingen die zij willen weten en relevant vinden. De deelnemers vinden het de taak van de inspectie om te bepalen welke vragen goed genoeg zijn om erachter te komen wat de mening is van de jongeren wat betreft de kwaliteit van de zorg. “De inspectie moet vragen naar dingen die zij willen weten. Dus dat je niet vraagt naar iets waar je geen belang bij hebt. Het is de taak van de inspectie om te bepalen welke vragen goed zijn vind ik”, aldus jongere 3 van interview 5. Ondanks het feit dat er volgens de deelnemers belangrijke vragen worden gesteld, is het voor hen niet duidelijk of hun leefsituatie zal verbeteren nadat zij met de inspectie hebben gesproken. De volgende twee citaten geven duidelijk hun sceptische houding weer:

Jongere 2, interview 3: “Ja, want we hebben al best vaak gesprekken gehad en dan werd er niks mee gedaan. Dus nu heb ik dat gevoel ook niet zo sterk”.

Jongere 1, interview 5: “Nee, dat weet ik niet. Eerst zien dan geloven”.

3.4 Uitvoering

Locatie

De deelnemers gaven allen aan dat zij de locatie waar zij met de inspectie hebben gesproken goed vonden. Veelal was dit een vergader- of kantoorruimte binnen de instelling waar zij zich

(20)

op hun gemak voelden. “Nee, ik vond deze locatie prima, voelde mij er wel op mijn gemak”, aldus jongere 1 van interview 5.

Een vergaderruimte of een bezoekersruimte worden door de deelnemers als meest geschikte locaties genoemd. Deze locaties zijn volgens de deelnemers geschikt omdat men daar ongestoord en rustig een gesprek kan voeren. “Omdat je daar niet gestoord wordt en je daar rustig een gesprek kunt voeren met de inspectie zonder te veel afleiding”, aldus jongere 1 en 2 van interview 6.

Andere deelnemers gaven aan de locatie niet belangrijk te vinden, het gaat volgens deze deelnemers meer om de inhoud van het gesprek en de personen waar ze mee praten. “De ruimte waar ik in zit boeit me niet. Het gaat om de mensen waarmee ik praat”, aldus jongere 2 van interview 4.

Aantal personen

Wat betreft het aantal personen dat aanwezig zou moeten zijn tijdens het gesprek met de inspectie, zijn de meningen van de deelnemers verdeeld. Tijdens de gesprekken met de inspectie waren er twee inspecteurs aanwezig. Eén daarvan voerde voornamelijk het gesprek en de ander maakte aantekeningen. De meeste deelnemers gaven aan het geen probleem te vinden om met twee inspecteurs te spreken. “Uhm, nou ik ben wel vaker gesprekken gewend met meer personen dus ik vond het niet eng ofzo”, aldus jongere 2 van interview 3. Deze deelnemers vertelden dat het vaker voorkomt dat zij gesprekken met meerdere personen moeten voeren en dat zij zich daarbij op hun gemak voelden tijdens het gesprek. Een kleiner aantal deelnemers bleek de voorkeur te hebben voor een gesprek met één inspecteur. Redenen die zij hiervoor gaven zijn: het praat makkelijker met één persoon en je hoeft maar één persoon aan te kijken. Een andere reden die zij benoemden is dat het voor jongeren beangstigend kan zijn om met meerdere onbekende mensen te praten. Het volgende citaat schetst een duidelijk beeld:

Jongere 2, interview 6: “Uhm naja voor vele jongeren zijn onbekende mensen best eng en niet altijd even makkelijk. En wanneer je dan in gesprek moet gaan met bijvoorbeeld drie mensen, dan heb je drie vreemden voor je. Dat lijkt mij lastiger dan wanneer er maar één iemand voor je zit”.

(21)

Duur van het gesprek

De meeste deelnemers zijn van mening dat het gesprek met de inspectie te kort was. De tien minuten gesprekken vonden zij kort en oppervlakkig. De deelnemers gaven aan dat de inspectie aan de hand van deze korte gesprekken geen volledig beeld krijgt. Hiervoor is het volgende citaat typerend:

Jongere 1, interview 3: “Ik denk ook dat je met tien minuten geen volledig beeld krijgt van hier. Je kan wel bijvoorbeeld veel jongeren spreken, maar dan heb je maar iets korts. Je kan beter een half uur pakken en dan vijf of zes jongeren interviewen. Dan heb je meer informatie dan dat je bij die korte gesprekken krijgt. Want bij de korte interviews vertellen ze toch ongeveer allemaal hetzelfde, want de vragen zijn hetzelfde. En als je vragen gaat stellen die zeg maar wat dieper gaan, dan krijg je meer informatie. Ik denk dat een half uur wel beter is”. De deelnemers vertelden dat zij een interview wel een goede gespreksmethode vinden, maar dat het interview dan wel langer moet worden gemaakt. De tien minuten gingen te snel voorbij, omdat er eerst nog wat basisvragen door de inspectie werden gesteld. Het kan volgens de deelnemers geen kwaad om wat meer tijd vrij te maken voor de interviews, zodat er de diepte ingegaan kan worden. “Twintig minuten a een half uur, die tijd hebben jongeren wel nodig. Stel dat een jongere wat wil vertellen en het loopt uit, dat de inspectie daar dan wel de tijd voor neemt”, aldus jongere 2 van interview 6.

Een kleiner groepje deelnemers vindt het tien minuten durende gesprek met de inspectie precies goed. Zij vertelden dat het gesprek met de inspectie niet langer hoeft worden gemaakt en dat zij binnen de tien minuten hun verhaal hebben kunnen doen. “Nee, voor mij hoeft het echt niet langer. Ik vond het prima zo, ik kon zeggen wat ik wilde”, aldus jongere 3 van interview 8.

Naast het interview zien de deelnemers het meelopen op de groep als geschikte alternatieve of aanvullende oplossing. Op die manier kan de inspectie beleven hoe het er op de groep aan toe gaat, wat voor sfeer er hangt en hoe de jongeren worden behandeld. “Een keertje kijken kan wel, twee uur bijvoorbeeld. Door het kijken op de groep krijgt de inspectie een ander beeld. Want als je in gesprek gaat, dan focus je op elkaar, maar weet je niet hoe de groep in elkaar zit. En als je ook op de groep komt, dan weet je ook wat we daar doen en hoe het gaat met ons traject”, aldus jongere 3 van interview 7. De deelnemers beschouwen een tijdstip tussen 16.00 uur en 20.00 als meest geschikt, omdat de jongeren dan klaar zijn met school, stage of werk.

(22)

Enkele deelnemers vinden het meelopen van de inspectie geen goed idee. Zij vrezen dat de groepsleiding en de jongeren zich op dat moment anders zullen gaan gedragen. “Ik weet niet of ik het er helemaal mee eens ben, want sommige jongeren zullen zich dan expres anders gaan gedragen. Als de jongere weet dat de inspectie op bezoek komt, dan denken ze o ik ga mij zo gedragen. Het kan dan ook heel onrustig worden. Of het een goede zet is weet ik niet”, aldus jongere 1 van interview 6.

Houding van de inspecteur

De deelnemers vertelden dat zij het gevoel hebben dat ze eerlijk kunnen antwoorden tijdens het gesprek met de inspectie en benoemden de houding van de inspecteur als vriendelijk en rustig. Het volgende citaat geeft een omschrijving van de houding van de inspecteur:

Jongere 2, interview 5: “Hij zat gewoon rustig op zijn stoel en keek mij gewoon aan. En één iemand voerde het gesprek en de ander schreef af en toe wat op. Ze luisterden goed naar mij en waren vriendelijk”.

De deelnemers hebben verder een duidelijk beeld wat betreft de houding die een inspecteur aan moet nemen. Zij gaven aan dat het belangrijk is dat een inspecteur goede vragen stelt, luistert, interesse toont en jongeren de kans geeft om hun verhaal te doen. “En ook ingaan op het antwoord dat iemand geeft. Laten weten dat je echt hebt geluisterd, dan voel je je als jongere ook serieus genomen. Ook is het belangrijk dat de inspectie vraagt wat wil jij ons vertellen. Dat we daar als jongeren de kans voor krijgen”, aldus jongere 2 van interview 6. Ook als het gaat om de kleding van een inspecteur, dan hebben de meeste deelnemers een heldere mening. Het dragen van een pak zorgt volgens de deelnemers voor afstand. Het pak valt teveel op waardoor de deelnemers het gevoel krijgen dat de inspecteur enkel volgens het boekje werkt. Het volgende citaat illustreert een gevolg van het dragen van een pak:

Jongere 1, interview 3: “Als iemand bijvoorbeeld in pak komt, krijg ik het idee dat hij alles via het boekje bekijkt. Als zo’n iemand op de groep langs zou komen, dan zou ik daar niet snel mee gaan praten. Misschien wel even, maar dan zou ik weer verder gaan met mijn eigen ding”.

Uit de resultaten bleek dat de deelnemers zich serieus genomen voelden tijdens het gesprek met de inspectie en door de inspecteurs. De deelnemers gaven aan dat zij het kunnen waarderen dat de inspectie de moeite doet om langs te komen bij de instelling. “Ja, want ze zijn hier wel gekomen en hebben ook met ons gesproken”, aldus jongere 1 van interview 4.

(23)

Daarnaast vertelden de deelnemers dat de vragen op serieuze wijze worden gesteld en zij alles eerlijk mochten zeggen. “Ja, ik had wel het gevoel dat ik serieus genomen werd en alles mocht zeggen. Ze rekenen je er ook niet op af. Ik heb ook echt mijn mening gegeven over school en dat mocht ook van hun”, aldus jongere 1 van interview 7. Dit waren voor de deelnemers de belangrijkste redenen waardoor zij zich gehoord en serieus genomen voelden.

3.5 Terugkoppeling

Op basis van de resultaten is duidelijk geworden dat de deelnemers geen idee hebben wat de inspectie met de informatie doet die zij tijdens het gesprek hebben gegeven. Het is voor hen niet duidelijk wat de gevolgen zij van hun medewerking en dat vinden ze apart. De deelnemers gaven aan het niet leuk te vinden dat zij de inspectie van informatie voorzien, maar vervolgens geen terugkoppeling krijgen. Typerend hiervoor zijn de volgende uitspraken: Jongere 2, interview 3:“Wij hebben daar ook aan meegewerkt. Wij geven wel de informatie, maar krijgen niet goed te horen wat er mee gedaan wordt”.

Jongere 2, interview 6: “Voor ons is het ook wel apart, want een week van tevoren is de instelling al druk bezig met voorbereidingen, want de inspectie komt en iedereen is een beetje zenuwachtig. Dan willen wij als jongeren ook wel weten hoe het afloopt. En dan horen wij geeneens wat de uitkomst is, dat vind ik heel gek”.

Verder is het opvallend dat alle deelnemers aangeven behoefte te hebben aan inzage in het rapport. De deelnemers willen graag weten hoe de instelling ervoor staat en wat het oordeel van de inspectie over de instelling is. Ook gaf een groot deel van de deelnemers aan dat zij als jongerenraad aan de hand van het rapport taken kunnen oppakken. “Dan kunnen wij ook kijken wat wij vanuit de jongerenraad daarmee kunnen doen om eventueel dingen op te lossen”, aldus jongere 1 van interview 5. De deelnemers vertelden daarnaast dat zij het wel fijn zouden vinden als het rapport in een voor hen te begrijpen taal wordt geschreven. “Eentje in jongerentaal of straattaal ofzo. Niet van die moeilijke deftige woorden”, aldus jongere 1 van interview 7.

De deelnemers kwamen met het voorstel om het rapport in de toekomst ook naar de jongerenraad van de instelling te sturen, zodat zij de uitkomsten aan hun groepsgenoten kunnen presenteren. “Ja, ik ook. De inspectie zou het ook naar de jongerenraad kunnen sturen. Wij kunnen de informatie dan wel doorspelen”, aldus jongere 2 van interview 6.

In tabel 1 worden de hoofdcodes, subcodes en het aantal deelnemers weergegeven.

(24)

Tabel 1

Hoofdcodes, subcodes en aantal deelnemers

Hoofdcodes Subcodes Aantal

De selectie Initiatiefnemer is groepsleider 11

Initiatiefnemer is behandelcoördinator 9

Initiatiefnemer is mentor 7

Initiatiefnemer is jongerenraad 2

Reden keuze is onbekend 20

Duur verblijf is reden keuze 9 Manier van selecteren is goed 29 Jongeren uit jongerenraad meest geschikt 12

De voorbereiding Geen kennis van inspectie 24

Wel kennis van inspectie 5

Geen uitleg over inhoud gesprek 25 Uitleg is taak van de begeleiding 22 Uitleg d.m.v. brief van de inspectie 26 Stellen van de juiste vragen Gestelde vragen zijn goed 29

Inhoud vragen is goed 26

Vragen zijn zowel open als gesloten 18 Inspectie moet alleen relevante vragen stellen 4 Verbetering leefsituatie is onduidelijk 26

De uitvoering Locatie gesprek is goed 29

Een rustige ruimte is belangrijk 24 Inhoud gesprek belangrijker dan locatie 5 Voorkeur voor gesprek met twee inspecteurs 19 Voorkeur voor gesprek met één inspecteur 10 Duur van gesprek met inspectie is te kort 20 Duur van gesprek met inspectie precies goed 9 Meelopen op de groep goed alternatief 23 Houding inspecteur is rustig en vriendelijk 27 Interesse tonen en luisteren is belangrijk 26 Dragen van pak creëert afstand 22

Voelen zich serieus genomen 24

De terugkoppeling Geen terugkoppeling informatie 29 Behoefte aan inzage rapport 29 Wat willen betekenen als jongerenraad 21

(25)

4. Conclusie en discussie 4.1 Conclusie

Het doel van dit onderzoek was meer inzicht te krijgen in de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg jongeren kan betrekken bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen. De Inspectie Jeugdzorg heeft twee doelen die zij door middel van het betrekken van jongeren wil bereiken. Enerzijds wil zij van jongeren betekenisvolle informatie krijgen over de kwaliteit van de zorg. Anderzijds wil de inspectie jongeren het gevoel geven dat zij gehoord en serieus worden genomen. Om deze doelen te kunnen behalen, moet de inspectie aan vijf kwaliteitseisen voldoen te weten: de selectie van jongeren, de voorbereiding, het stellen van de juiste vragen, de uitvoering en de terugkoppeling. Binnen dit onderzoek is gekeken in hoeverre de twee doelen van de Inspectie Jeugdzorg zijn behaald en wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag: ‘Op welke wijze kan de Inspectie Jeugdzorg jongeren betrekken bij het toezicht op

JeugdzorgPlus instellingen, zodat zij een voor de inspectie betekenisvolle inbreng leveren en zich serieus genomen voelen’.

Uit de resultaten blijkt ten eerste, dat wanneer het gaat over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg momenteel jongeren betrekt bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen, er sprake is van een eenduidige werkwijze van zowel de inspectie als van de instelling. Alle deelnemers zijn door een medewerker vanuit de instelling geselecteerd voor het gesprek met de inspectie en hebben tien minuten met de inspecteurs gesproken. De gesprekken hebben plaatsgevonden in een vergader- of kantoorruimte. Tijdens alle gesprekken met de deelnemers zijn twee inspecteurs aanwezig geweest, waarbij de één het gesprek voerde en de ander

aantekeningen maakte. Als laatste kan worden geconcludeerd dat er op geen enkele manier informatie wordt teruggekoppeld naar de jongeren.

Ten tweede kan worden geconcludeerd dat de Inspectie Jeugdzorg met de huidige benaderingswijze enkele kansen laat liggen om betekenisvolle informatie te krijgen. Eén van de belangrijkste belemmeringen heeft te maken met de tweede kwaliteitseis, ofwel de

voorbereiding van de jongeren. De jongeren worden voorafgaand aan het gesprek met de inspectie niet geïnformeerd over belangrijke zaken als de inhoud en de tijdsduur van het gesprek en niet weten wat er met de output van het gesprek gaat gebeuren. Hierdoor weten jongeren niet wat zij van het gesprek met de inspectie moeten verwachten en valt het

interview van tien minuten in de praktijk nogal eens tegen. Vanwege de teleurstelling geven jongeren geen serieuze en volledige antwoorden. Op het gebied van de uitvoering van het gesprek kan worden geconcludeerd dat de meeste deelnemers het interview te kort en daardoor oppervlakkig vinden. Aan de hand van het korte gesprek is het volgens de

(26)

deelnemers lastig om een volledig beeld te krijgen, wat vervolgens de kans op betekenisvolle informatie verkleint. Desalniettemin zijn de deelnemers van mening dat de inspectie wel de juiste vragen stelt, en dat de open en gesloten vragen gemakkelijk te beantwoorden zijn.

Verder kan op basis van de resultaten worden geconcludeerd dat de deelnemers zich serieus genomen voelen, omdat de inspectie ten eerste de moeite doet om naar de instelling toe te komen en met jongeren wil spreken. Ten tweede waarderen de deelnemers de door de inspectie op serieuze wijze gestelde vragen naar belangrijke zaken, zoals de kwaliteit van het onderwijs of van de behandeling. Ook blijkt dat het luisteren en het tonen van interesse deelnemers het gevoel geeft dat zij gehoord en serieus genomen worden. Als laatste wordt de rustige en vriendelijke houding van de inspecteur gewaardeerd. Jongeren voelen zich echter minder op hun gemak als inspecteurs een pak dragen, omdat het pak een bepaalde afstand creëert en een verschil in hiërarchie uitstraalt. Wat betreft de terugkoppeling van informatie blijkt uit de resultaten dat de deelnemers het apart vinden dat zij niets meer van de inspectie te horen krijgen. Dit heeft als gevolg dat de deelnemers zich niet serieus genomen voelen, omdat zij de inspectie wel van informatie voorzien, maar vervolgens geen resultaten teruggekoppeld krijgen.

Om afsluitend de hoofdvraag te beantwoorden kan worden geconcludeerd dat de Inspectie Jeugdzorg de twee doelen die zij stelt niet volledig behaalt. Het doel om betekenisvolle informatie van jongeren te verkrijgen wordt belemmerd door een geringe voorbereiding van de jongeren, een te kort durend interview en een ontbrekende

terugkoppeling van informatie. Het tweede doel van de inspectie, te weten jongeren het gevoel geven dat zij serieus worden genomen wordt deels behaald, maar kan zeker worden verbeterd. De verbeteringen liggen op het gebied van de kleding van de inspecteur en op het gebied van het terugkoppelen van informatie en resultaten.

4.2 Discussie

Ten eerste kan uit de resultaten worden opgemerkt dat vrijwel alle deelnemers behoefte hebben aan een voorbereiding op het gesprek met de inspectie. Vanuit de literatuur zijn er meerdere indicaties die duiden op het belang van een goede voorbereiding. Saunders et al. (2004) tonen aan dat jongeren de mogelijkheid moeten krijgen na te denken over de informatie die van hen wordt verlangd en stil te staan bij vragen die zij willen stellen. Het is volgens Dedding et al. (2013) belangrijk dat jongeren uitleg krijgen over de inhoud, doelstellingen en duur van het gesprek, zodat zij op basis van deze informatie kunnen beslissen of zij met de inspectie willen spreken. De resultaten van het huidige onderzoek

(27)

geven aan dat de deelnemers juist op deze aspecten de voorbereiding missen. Het feit dat vrijwel alle deelnemers behoefte hebben aan een betere voorbereiding op het gesprek met de inspectie, geeft aan dat het voor hen een belangrijk punt is en dit probleem aangepakt dient te worden.

Verder blijkt uit de resultaten dat de deelnemers verschillen van mening ten aanzien van het bepalen van een ideale tijdsduur voor het gesprek met de inspectie. De meeste deelnemers vinden het gesprek met de inspectie te kort en daardoor oppervlakkig. Toch is er ook een aantal deelnemers die het gesprek van tien minuten met de inspectie voldoende vinden. Dit verschil kan mede worden verklaard door uiteenlopende achtergronden van de deelnemers, zoals het wel of niet hebben van een gedragsstoornis en/of verschillen in het intellectuele vermogen. Volgens Hart (2002) is het belangrijk dat het interview wordt aangepast op basis van de mogelijkheden en de beperkingen van de jongeren. Hij benadrukt dat het afstemmen en het zoeken naar aansluiting belangrijker is dan dat de jongeren op het hoogste niveau participeren. Van Beek en Rutjes (2009) geven aan dat professionals in een gesprek hun kennis in moeten zetten om het interview en de duur hiervan zo af te stemmen dat het aansluit bij het niveau, het vermogen en het tempo van de jongeren.

Wat betreft de terugkoppeling van informatie zijn de deelnemers gelijkgestemd. Zij blijken allen behoefte te hebben aan inzage in het rapport. Een mogelijke verklaring voor deze behoefte is de setting; veelal een niet vrijwillig verblijf in een gesloten JeugdzorgPlus instelling. Om die reden kan het voor de deelnemers extra belangrijk zijn om te weten, of de zorg en de behandeling die zij volgens anderen nodig hebben, van voldoende kwaliteit is. Van Beek en Rutjes (2009) schrijven in hun boek over kwaliteitsstandaarden van de jeugdzorg dat juist deze jongeren de maximale regie willen hebben binnen de grenzen van het wettelijk kader. Daarnaast hebben zij een kwaliteitscriterium in hun boek opgenomen waarmee wordt bepaald dat jongeren inzicht moeten krijgen in de effecten die van de hulp verwacht worden. Het feit dat professionals niet altijd informatie terugkoppelen, kan worden verklaard door het gegeven dat zij een grote informatievoorsprong hebben ten opzichte van jongeren. Dikwijls realiseren professionals dit niet en vergeten zij zich te verplaatsen in de positie van de jongeren.

Een tweede verklaring voor de behoefte aan inzage in het rapport, ligt in het gegeven dat jongeren die participeren in een jongerenraad, taken willen oppakken en iets willen betekenen. Uit de studie van Jansen (2008) komt naar voren dat jongeren zich voornamelijk inzetten bij de jongerenraad om inspraak te hebben en daarmee iets te kunnen bereiken. Dit gegeven wordt ondersteund door de resultaten van het huidige onderzoek. Hieruit kan worden

(28)

opgemaakt dat de jongeren van de jongerenraad de behoefte voelen om op het zevende niveau van participatie volgens het model van Hart (1992) te participeren. Er blijkt een discrepantie te bestaan tussen het niveau van participatie waar de inspectie op aansluit en het niveau waar de jongeren het liefst op willen en kunnen participeren.

Bij de beoordeling of de beschreven kwaliteitseisen van jongerenparticipatie binnen het onderzoeksdomein en cliëntparticipatie van volwassenen in de zorg relevant zijn voor de Inspectie Jeugdzorg, is er één accentverschil te constateren. In het huidige onderzoek komt meer dan in de andere onderzoeken naar voren dat jongeren de uitstraling en kledingkeuze van volwassenen belangrijk vinden. Er dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat jongeren zich tijdens gesprekken met volwassenen geïntimideerd kunnen voelen.

4.3 Beperkingen

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. De eerste beperking betreft het gegeven dat de deelnemers van dit onderzoek jongeren zijn die participeren in een jongerenraad. De vraag die hierbij kan worden gesteld is of deze jongeren representatief zijn voor de rest van de jongeren die verblijven in JeugdzorgPlus instellingen en of de onderzoeksresultaten kunnen worden gegeneraliseerd naar deze bredere doelgroep. Toch is in dit onderzoek bewust de keuze gemaakt om jongeren uit de jongerenraad te bevragen. Deze keuze kan als eerste worden onderbouwd door het gegeven dat jongeren uit de jongerenraad het niet alleen gewend zijn, maar het tevens leuk vinden om met derden te praten. Een tweede reden voor deze keuze is het feit dat jongeren uit de jongerenraad de belangen van andere jongeren binnen de instelling kunnen vertegenwoordigen.

Een tweede beperking is mogelijk dat dit onderzoek zich beperkt tot enkel de ervaringen van jongeren. De input voor dit onderzoek is dus afkomstig van één bron. Hierdoor kan de vraag worden gesteld of er informatie ontbreekt en wat voor informatie dat dan zou zijn. Echter, het is wanneer het gaat om jongerenparticipatie, juist goed dat de mening van jongeren centraal staat en alleen zij worden gehoord. Het doel van dit onderzoek was immers om via de jongeren te weten te komen wat zij van het gesprek met de inspectie vonden en hoe dit gesprek volgens hen in de toekomst beter kan worden uitgevoerd.

De derde beperking hangt samen met de mogelijkheid dat deelnemers sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven. De vragen die in dit onderzoek centraal staan, namelijk of de Inspectie Jeugdzorg betrouwbare informatie verkrijgt en of jongeren zich serieus genomen voelen, kunnen ook aan de onderzoeker worden gesteld. Hebben de deelnemers tijdens de interviews betrouwbare informatie gegeven en voelden zij zich serieus

(29)

genomen door de onderzoeker? In welke mate heeft de onderzoeker toegang gekregen tot de kennis en ervaringen van de deelnemers. Er zijn aanwijzingen dat de antwoorden die zijn gegeven betrouwbaar zijn en dat de deelnemers zich serieus genomen voelden. Meerdere malen hebben de deelnemers tijdens de interviews aangegeven dat zij de gesprekken met de onderzoeker nuttig vonden. Daarnaast gaven de deelnemers aan dat zij het fijn vonden dat zij in de gelegenheid werden gesteld om hun mening te geven en om mee te denken. Deze uitspraken zijn door de onderzoeker in het logboek opgenomen. Het feit dat geen enkele instelling, en daarnaast geen enkele jongere die is benaderd voor deelname aan het onderzoek heeft geweigerd, geeft aan dat zij het nut en de importantie van het onderzoek inzien.

4.4 Aanbevelingen

De aanbevelingen voor de Inspectie Jeugdzorg zijn voornamelijk toegespitst op drie kwaliteitseisen, te weten: de voorbereiding van jongeren, de uitvoering van het gesprek en de terugkoppeling van informatie. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat op deze gebieden verbeterslagen te maken zijn.

De eerste aanbeveling betreft het opstellen en versturen van een voorlichtingsbrief aan jongeren. In deze brief kan de inspectie zich als organisatie voorstellen en jongeren uitnodigen met hen te spreken. Daarnaast kunnen het doel van het gesprek, de tijdsduur, de onderwerpen en het recht op anonimiteit en vertrouwelijkheid worden vermeld. Aan de hand van deze brief kunnen jongeren vervolgens bepalen of zij met de inspectie willen spreken. Aangezien het onmogelijk is aan elke jongere persoonlijk een brief te sturen, is het aan te raden de brief naar de jongerenraad van de instelling te sturen en hen te vragen de informatie te verspreiden. Als laatste punt verdient het de aanbeveling een medewerker vanuit de instelling verantwoordelijk te stellen voor de coördinatie van dit geheel.

Ook de uitvoering van het gesprek behoeft enkele aanbevelingen. Allereerst is het raadzaam mogelijkheden te creëren om de gesprekken met de jongeren te verlengen. De duur van het gesprek kan worden verlengd door de keus te maken met minder jongeren te spreken. Om toch een groot aantal jongeren te bereiken, kan een vragenlijst als toevoeging dienen. Meekijken op de groep is een andere methode om met jongeren in contact te komen. Verder dienen de inspecteurs wat betreft de kledingkeuze rekening te houden met het gegeven dat er gesproken gaat worden met jongeren.

Voor wat betreft de terugkoppeling van informatie is het van belang dat de resultaten van het inspectiebezoek ook naar de jongeren worden gecommuniceerd, bijvoorbeeld door een jongerensamenvatting van het rapport te maken en deze naar de jongerenraad van de

(30)

desbetreffende instelling te verzenden. Oplossingen via het internet zijn niet mogelijk vanwege de beperkte gelegenheid die de jongeren hebben om van internet gebruik te maken.

Tot slot is het wenselijk het doel van de inspectie met betrekking tot jongerenparticipatie uit te breiden en jongeren van de jongerenraad als jonge onderzoekers in te zetten. Het betrekken van jongeren bij het toezicht leidt tot een verrijking van kennis over jongeren, omdat jongeren elkaar beter kunnen motiveren om met de inspectie te spreken, het betrekken van jongeren leidt tot interviewvragen die beter aansluiten bij hun belevingswereld en jongeren tegenover elkaar minder sociaal wenselijk antwoorden en zich meer op hun gemak voelen (Checkoway & Richards- Schuster, 2003; Jurrius, 2012; McIntyre, 2000).

Voor verder onderzoek wordt ten eerste aanbevolen om na te gaan hoe jongeren, die binnen een open residentiële setting verblijven, de mate waarin zij worden betrokken bij het toezicht ervaren. Jongeren die in een open en meer vrije setting verblijven, kunnen de bejegening, het leefklimaat en de kwaliteit van de zorg geheel anders ervaren dan jongeren die onvrijwillig in een gesloten instelling moeten verblijven. Daarnaast kunnen jongeren die binnen een open voorziening verblijven verschillen in achtergrond ten opzichte van jongeren die in een gesloten setting verblijven. Denk hierbij aan verschillen in het intellectuele vermogen en verschillen in de problematiek en zorgbehoeften van de jongeren. Om die redenen kunnen de wensen en behoeften wat betreft de participatie tijdens het toezicht ook verschillen. Hierbij kan een andere aanpak en benadering vanuit de inspectie noodzakelijk zijn.

Als tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek is het aan te raden experts op het gebied van jongerenparticipatie en/ of inspecteurs te bevragen naar de wijze waarop de inspectie jongeren kan betrekken bij het toezicht. Dit zal de informatie aanvullen die via het huidige onderzoek is verkregen en daarnaast zullen er wellicht blinde vlekken van dit onderzoek zichtbaar worden. De antwoorden van de verschillende bronnen zullen bij elkaar genomen een compleet beeld schetsen.

Ten derde zou het interessant zijn door middel van vervolgonderzoek te achterhalen hoe andere inspecties binnen Nederland jongerenparticipatie vormgeven. Daarnaast is het relevant om te onderzoeken hoe inspectiediensten binnen en buiten Europa jongeren betrekken bij hun toezicht. Het vergelijken van verschillende praktijkvoorbeelden, zowel nationaal als internationaal, zal nuttige tips en actuele informatie opleveren voor de Inspectie Jeugdzorg.

Concluderend gezien maakt het huidige onderzoek inzichtelijk op welke wijze de Inspectie Jeugdzorg momenteel jongeren betrekt bij het toezicht op JeugdzorgPlus instellingen.

(31)

Daarbij tonen de resultaten van dit onderzoek aan op welke gebieden er winst te behalen valt als het gaat om het verkrijgen van betekenisvolle informatie en jongeren het gevoel geven dat zij serieus worden genomen.

(32)

Literatuurlijst

Aynslee- Green, A., Barker, M., Burr, S., Macfarlane, A., Morgan, J., Sibert, J., Turner, T., Viner, R., Waterston, T., & Hall, D. (2000). Who is speaking for children and adolescents and for their health at the policy level? British Medical Journal, 321, 229-232.

Blokhuis, A., & van Kooten, N. (2011). Je luistert wel, maar je hoort me niet. Over

communicatie met mensen met een verstandelijke beperking. Apeldoorn: Garant.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Checkoway, B. (2011). What is youth participation? Children and Youth Services Review, 33,

340- 345. doi: 10.1016/j.childyouth.2010.09.017

Checkoway, B., & Richards-Schuster, K. (2003). Youth participation in Community Evaluation Research. American Journal of Evaluation, 24(1), 21-33.

Collot d’Escury, A. (2005). Sociale vaardigheden in perspectief. Kunnen LVG jongeren perspectief nemen? Onderzoek & praktijk, 2, 33-38.

Dedding, C., Jurrius, K., Moonen, X., & Rutjes, L. (2013). Kinderen en jongeren actief in

wetenschappelijk onderzoek. Ethiek, methoden en resultaten van onderzoek met en door jeugd. Houten: LannooCampus.

De Winter, M., Kuppers, P., & Baltum, H. (2003). Eindrapportage internetpanels

Jeugdparticipatie. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Douma, J., Moonen, X., Noordhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn Diagnostisch

Onderzoek LVB. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Duits, N., & Bartels, J. A. C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Easterby-Smith, M., Thorpe, R., & Lowe, A. (2002). Management Research: an introduction. London: Sage.

Gilsing, R. (2005). Bestuur aan banden: lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau (Proefschrift Universiteit Maastricht). Head, B. W. (2011). Why not ask them? Mapping and promoting youth participation.

Children and Youth Services Review, 33, 541- 547.

doi:10.1016/j.childyouth.2010.05.015

Hart, R. A. (1992). Children’s participation: From Tokenism to Citizenship. Innocenti Essays

No. 4. Florence: Unicef.

Hart, R. A. (2002). Children’s participation: The theory and practice of involving young

(33)

citizens in community development and environmental care. London: Earthscan

Publications Ltd.

Inspectie Jeugdzorg (2013). Jaarwerkprogramma. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg. Inspectie Jeugdzorg (2012-2015). Meerjarenvisie: Laverend maar koersvast. Utrecht:

Inspectie Jeugdzorg.

Jansen, H. (2008). Jongerenraden in de jeugdzorg: Belangenbehartiging of persoonlijke

ontwikkeling van cliënten? (Proefschrift Universiteit Utrecht).

Jumelet, H., Ruyter, D. J., & Kayser, T. (1999). Gebruikmaken van cliëntenfeedback in de

jeugdzorg. Utrecht: NIZW.

Jurrius, K. (2012). Uit de spagaat! Naar een kwaliteitsraamwerk voor Participatief Jongeren

Onderzoek. Amsterdam: Ipskamp Drukkers B.V. (Proefschrift Universiteit Utrecht).

Koolhof, R., Loeber, R., & Collot d'Escury, A. (2007). Eerst tot tien tellen! Of is dat voor LVG jongeren niet genoeg? Is de LVG-jongere extra kwetsbaar om delinquent gedrag te ontwikkelen? Onderzoek & Praktijk, 5, 15-19.

McIntyre, A. (2000). Constructing meaning about violence, school and community. Participatory Action Research with urban youth. The Urban View, 32(2), 123-153. Moonen, X., De Wit, M., & Hoogeveen, M. (2011). Mensen met een licht verstandelijke

beperking in aanraking met politie en justitie. Proces, 90(5), 235-250.

Moonen, X., & Verstegen, D. (2006). LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek en Praktijk. Tijdschrift voor de

LVG-zorg, 1, 23-28.

Pehlivan, T., & Nieuwstraten, A. (2011). Handleiding cliëntenparticipatie. Krimpen aan de IJssel: Drukproef.

Saunders, M., Lewis, P., & Thornhill, A. (2004). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: vertaling Pearson Education Benelux.

Steketee, M., Mak, J., van der Graaf, P., & Huygen, A. (2005). Jeugdparticipatiebeleid: wat

levert het op? Onderzoek naar het ontwikkelen van indicatoren voor effectenmeting van jeugdparticipatiebeleid. Utrecht: Verwey- Jonker Instituut.

Van Beek, F., & Rutjes, L. (2009). Kwaliteitsstandaarden jeugdzorg: Wat kinderen en

jongeren belangrijk vinden als ze niet thuis wonen. Houten: Bohn Stafleu van

Loghum.

Van der Gaag, R., Gilsing, R., & Mak, J. (2013). Participatie in zicht. Gemeenten, jeugdigen,

ouders en jeugdzorgcliënten in de transitie jeugdzorg. Utrecht: Verwey-Jonker

Instituut.

(34)

Van Nieuwenhuijzen, M., Orobio de Castro, B., & Matthys, W. (2006). Problematiek

en behandeling van LVG jeugdigen. Een literatuurreview. Nederlands Tijdschrift voor

de zorg aan mensen met Verstandelijke Beperkingen (NTZ), 32, 211-229.

Van Thiel, S. (2010). Bestuurskundig Onderzoek, een methodologische inleiding. Bussum: Coutinho.

Uzozie, A., Rutjes, L., Mak, J., & Vandenbroucke, M. (2010). Ik heb wel een idee. Een

verkennend onderzoek naar kinderparticipatie in Amsterdam. Utrecht: Verwey-

Jonker Instituut ism Amsterdam: Stichting Alexander.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

toekomstverbeelding buitengewoon persoonlijk is, zo dus ook die van de deelnemende leerlingen. De grotendeelse overeenkomst in de gerapporteerde ervaringen van de leerlingen

Althouse

Vervolgens zal gekeken worden naar automatisering in zijn geheel en in hoeverre dit effect heeft op de volledigheid en betrouwbaarheid van de data invoer van facturen.. Er zal

Medewerkers die de e-learning module hebben afgenomen hebben hun kennis over mensen met niet zichtbare beperkingen vergroot, ze zijn geraakt door de filmpjes waarin je iemand met

Het zal regelmatig gebeuren dat je kind iets probeert, maar dat het niet helemaal goed gaat. Leg de nadruk dan eerst op het feit dat hij/zij iets geprobeerd heeft

Het is immers niet van- zelfsprekend dat de hedendaagse reconstruc- ties van ervaringen uit een ver verleden een juiste weergave van dat verleden vormen.. Wel kan door

Naast de inhoud van een categorische excuses geeft Smith ook aan door wie de excuses moeten worden aangeboden (door de normschender zelf, en dus niet door een derde zoals

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of