Uitwerkingen Mulo-B Examen 1945 Meetkunde Algemeen
Opgave 1Voor Cvinden we C 180o36 52 ' 16 16 ' 180o o o52 68'o
o o o
180 53 08' 126 52' .
Met de sinusregel vinden we sinABC sinBCA
o o 100 sin126 52' sin 36 52' BC 100 sin 36 52'o o sin126 52' BC 59,99548861 74,99118924 75,0 0,8000338335 .
Leerlingen rekenden dit niet met een rekenmachine uit, maar met een tabellenboek, waarvan een deel in de tekening hiernaast.
Daarin lezen we af sin 36 52 ' 0,6000o .
In de tabellen kwamen geen hoeken voor groter dan 90o, dus bij o
sin126 52 'moesten de leerlingen gebruik maken van
o
sin sin(180 ), dus
o o o o
sin126 52' sin(180 sin126 52 ') sin 53 08' . In de tabel vinden we het antwoord 0,8000.
De uitwerking werd dus
o o 100 sin 36 52' 100 0,6000 sin126 52' 0,0008 BC 60 600 75 0,8000 8 , dus 75,0.
We rekenen nu in het vervolg zonder tabellen.
Ook met de sinusregel vinden we sinABC sinACB
o
o o o
100 100 sin16 16'
sin126 52' sin16 16' sin126 52' AC AC 100 0, 2801082694 35,01205295 35,0 0,8000338335 AC .
Uit het voorgaande volgt 1 5 35,01205295 28, 00964236 CD en 1 5 74,991189 14,9982378 CE .
Met behulp van de cosinusregel in CDEvinden we uit
2 2 2 2 cos CD CD CE CD CE C 2 (28, 00964236)2 (14,9982378)2 2 28,00964236 14, 9982378 cos126 52'o CD 2 1513,56363 38,90454511 38,9 CD CD . Opgave 2
Teken eerst het lijnstuk AB ( c) .
Met behulp van de basis-tophoek constructie vinden we de cirkel(boog), waarop het punt C ligt. We kunnen deze cirkel dus construeren.
Volgens de bissectricestelling geldt (CE is getekend als bissectrice in de figuur hiernaast) :
: :
AE EBAC BC en omdat deze laatste
verhouding bekend is (AC BC: p q: , gegeven) weten we dus de verhouding AE EB: . We kunnen dus het punt E (snijpunt van AB en de bissectrice) tekenen. We kunnen dit construeren door een hulplijn AH te tekenen en daarop de stukken p en q af te passen. Met behulp van de evenwijdige lijnstukken BH en FE vinden we het punt E.
Omdat ACE BCEzijn de bijbehorende bogen AG en BG ook gelijk. Met behulp van de middel-loodlijn van AB vinden we het punt G. Rest nu nog
om de lijn door G en E te snijden met de cirkel om het punt C te vinden. Trek tenslotte de lijnstukken AC en BC.
Opgave 3
Voor de driehoeken MGC en MEC geldt (gemeenschappelijk)
(raaklijnen aan de cirkel) (zzz) (straal cirkel) CM CM CG CE GM EM MGC MEC GCM ECM .
Vanwege de congruente driehoeken MFB en MEB geldt analoog FBM EBM .
o 180 GCM ECM FBM EBM GCB FBC o o 90 90 (hoekensom) ECM EBM CMB BMC is een rechthoekige driehoek.
Nu geldt voor de driehoeken CME en MBE
o o
(90 )
(90 )
CME MBE MCE
CEM MEB CME MBE
CE ME ME BE: : CE BE ME 2 het product van BE en CE is