• No results found

De invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Werkgeheugencapaciteit op het Maken van Keuzes

Bachelor Scriptie Klinische Neuropsychologie

Naam: Robine Slootmans Student Nummer: 10330844 Begeleider: Dilene van Campen Aantal Woorden: 4452

(2)
(3)

Overzicht

Abstract ... 5 1. Inleiding ... 6 2. Methode ...10 3. Resultaten ...14 4. Discussie ...20 Literatuurlijst ...23

(4)
(5)

Abstract

De Attentional Control Theory en Dual-Process Theory suggereren dat werkgeheugencapaciteit in verband kan worden gebracht met het maken van keuzes. Volgens deze theorieën beïnvloeden emotionele stimuli de reactietijd en de accuraatheid van deelnemers op taken waar het maken van keuzes wordt gemeten. In deze studie is de invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes onderzocht. Verwacht werd dat bij het maken van keuzes de reactietijd en accuraatheid van deelnemers met een hoge werkgeheugencapaciteit, minder beïnvloed zou worden door emotionele stimuli dan bij deelnemers met een lage werkgeheugencapaciteit. Aan het onderzoek namen 42 studenten van de Universiteit deel. De OSPAN-score van de deelnemers is gebruikt bij het vormen werkgeheugencapaciteit groepen. De Sternberg taak is gebruikt om het maken van keuzes te meten. Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen emotionele stimuli en aantal cijfers. Een 2x2x2

Repeated Measures ANOVA is uitgevoerd. Het hebben van een hoge of lage

werkgeheugencapaciteit had geen invloed op de reactietijd en accuraatheid van de deelnemers. Dit was niet in lijn met de verwachtingen. Tevens bleek dat de gemiddelde reactietijd van de deelnemers niet verschilde tussen emotionele stimuli, maar wel tussen aantal cijfers. Tenslotte bleek dat de accuraatheid van de groepen deelnemers verschilde tussen de emotionele stimuli. Dit bleek ook te zijn voor de accuraatheid van de groepen tussen aantal cijfers. De power van deze studie was .51 en de deelnemers vormden een homogene groep (opleiding en leeftijd). De validiteit en betrouwbaarheid van de Sternberg taak is weinig onderzocht. Verder onderzoek wordt geadviseerd.

(6)

1. Inleiding

“Keuzes maken de mens, maar de mens kan domme keuzes maken’’, zo luidt de tekst in een muzieknummer van de Nederlandse artiest Lijpe. Per dag maakt een volwassen mens zo’n 35.000 keuzes waarbij een kind zo’n 3000 keuzes maakt (Hoomans, 2015). Onderzoek naar keuzes over voeding toont aan dat de mens alleen al 226.7 keuzes per dag met betrekking tot voeding maakt (Wansink & Sobal, 2007). Refererend naar de songtekst van Lijpe, is de vraag hoe (domme) keuzes tot stand komen. Menselijke keuzes kunnen niet alleen worden verklaard door rationele imperatieven, maar worden ook sterk beïnvloed door emotie (Coricelli, Dolan & Sirigu, 2007). Dit huidige onderzoek gaat over de invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt in verschillende types emoties. In de volgende paragrafen wordt er een definiëring gegeven van de concepten: emotie, angst en werkgeheugencapaciteit. Daarnaast wordt er ingegaan op enkele onderzoeken en theorieën betreffende dit onderwerp en geschetst wat het belang van dit onderzoek is.

‘’Wat is emotie?’’ Deze vraag is precies zo gesteld door William James als titel voor een essay dat hij zo’n 100 jaar geleden schreef voor Mind (James, 1884 aangehaald in Lewis, Haviland-Jones & Feldman Barrnett, 2008). Vanuit een filosofische blik heeft emotie een inferieure rol; emotie is primitief, minder intelligent, meer beestachtig en daarmee is het gevaarlijker dan onze ratio (Solomon, 1988 aangehaald in Lewis, Haviland-Jones & Feldman Barrnett, 2008). Voorbeelden van emotie zijn angst, boosheid, blijdschap (Solomon, 1988 aangehaald in Lewis, Haviland-Jones & Feldman Barrnett, 2008). Emoties zijn de bestuurders van potente, voorspelbare, soms schadelijke of gunstige keuzes (Lerner, Li, Valdesolo & Kassam, 2015). In de praktijk komt dit terug bij mensen met een functie waarbij belangrijke keuzes moeten worden gemaakt én waarbij emotionele afleidingen (zoals angst, verdriet en spanning) onvermijdbaar zijn, denk hierbij aan een leider van een Mobiele Eenheid-team (ME). Soms moet een ME-agent een keuze maken voor zijn hele ME-team terwijl zij bijvoorbeeld belaagd worden door voetbalhooligans. In dit huidige onderzoek zal er, naast het maken van keuzes ook worden gekeken naar de emotie angst, waar in de volgende paragraaf op zal worden ingegaan.

(7)

Angst is een geactiveerde staat die wordt getriggerd door bedreiging (Öhman, 1993 aangehaald in Lerner, Li, Valdesolo & Kassam, 2015). De recente gebeurtenissen rondom terroristische aanslagen in grote Europese steden, laten zien dat angst een onvermijdbaar onderdeel is van het menselijke bestaan. De vraag is of en hoe onze keuzes worden beïnvloed door deze emotie. Cognitieve theorieën opperen dat de aandacht bias voor angstige situaties zijn oorsprong vindt in de etiologie van de mens (Chen, Basanovic, Notebaert, MacLeod & Clarke, 2017). Zo zorgen stimuli met een negatieve valentie voor een hogere reactietijd bij het maken van beslissingen (Oei, Tollenaar, Spinhoven & Elzinga, 2009). De capaciteit van het werkgeheugen is een factor die de impact van emoties kan beïnvloeden: werkgeheugencapaciteit modereert de relatie tussen angst en cognitieve prestatie (Owens, Stevenson, Hadwin & Norgate, 2012; Chuderski, 2015).

Het informatieverwerkingsproces wordt bij mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit niet geassocieerd met angst en situationele stress, terwijl bij mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit dit wel het geval is (Edwards, Moore, Champion & Edwards, 2015). Terugkomend op de ME-agent kan het van belang zijn om te kijken naar de werkgeheugencapaciteit als selectie criterium, waarbij iemand met een hogere werkgeheugencapaciteit een stabielere factor zou kunnen zijn voor het maken van keuzes in een emotionele situatie. Het werkgeheugen is volgens de cognitieve psychologie het systeem dat bestaat uit een simultane verwerking én het vasthouden van informatie (Barrouillet, Portat & Camos, 2013).

De capaciteit van het werkgeheugen verschilt tussen individuen, dit verschil is te verklaren vanuit een evolutionair nature-perspectief (Unsworth & Engle, 2007). Niet alleen genen, maar ook de omgeving kan het werkgeheugen beïnvloeden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een stressvolle situatie. Een ideale taak voor het meten van werkgeheugencapaciteit is de Operation Span Task

(OSPAN) (Kane et al., 2004). Voor het meten van werkgeheugencapaciteit is deze

methode door meerdere onderzoeken zowel betrouwbaar als valide bevonden (Conway et al., 2005; Kane, Conway, Miura & Colflesh, 2007). Het werkgeheugen kan impulsieve processen moduleren en negatief beïnvloed worden door cues die deze processen veroorzaken, waarbij stimuli met een negatieve valentie

(8)

zorgen voor een hogere reactietijd op taken (Oei, Tollenaar, Spinhoven & Elzinga, 2009). De mate van invloed van stimuli op werkgeheugen kan verschillen tussen individuen, mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit worden minder sterk beïnvloed door emotionele stimuli (Barett, Tugade & Engle, 2004). Een verklaring voor dit verschil vindt zich in een neurologisch perspectief.

Er lijkt vanuit een neurologisch perspectief een rede te zijn om aan te nemen dat mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit minder sterk worden beïnvloed door emotionele stimuli dan mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit. Volgens Darki en Klingberg (2005) zijn wittestof banen voorspellers van werkgeheugencapaciteit en bestaat er een dynamisch beeld van neurale netwerken die onderliggend zijn aan de ontwikkeling van het werkgeheugen (Darki & Klingberg, 2015). Dit omdat werkgeheugencapaciteit correleert met activiteit in de frontale en pariëtale gebieden, corticale dikheid en het volume van witte stof (Darki & Klingberg, 2015). De prefrontale cortex wordt daarnaast geassocieerd met het ervaren van emotie en stemming (Miller, Crocker, Spielberg, Infantolino & Heller, 2013). Schweizer, Grahn, Hampshire, Mobbs & Dalgleish (2013) combineerden de neurologische kennis van emotie en werkgeheugen capaciteit in hun onderzoek. Mensen die hun werkgeheugen trainen blijken minder beïnvloed te worden door emotioneel saillante stimuli, tevens wordt bij hen een grotere hersenactiviteit gemeten in de frontale gebieden (Schweizer, Grahn, Hampshire, Mobbs & Dalgleish, 2013).

Emotioneel saillante stimuli, bijvoorbeeld afbeeldingen die angst of afschuw opwekken, kunnen zoals eerder genoemd de aandacht beïnvloeden (Gladwin, 2017). Een dot-probe taak is een veelgebruikte taak, die het maken van keuzes meet en richt zich vooral op het in kaart brengen van selectieve aandacht (Schmukle, 2005; Mogg & Bradley 1999, aangehaald in Gladwin, 2017). Deze taak blijkt echter een onbetrouwbare test; de interne consistentie en her-test betrouwbaarheid van deze taak zijn erg laag (Schmukle, 2005). Een alternatief voor de dot-probe taak is de Sternberg taak. Daar waar de dot-probe taak zich richt op selectieve aandacht, richt de Sternberg taak zich op volgehouden aandacht. Deze taak wordt toegelicht in de volgende paragraaf.

De Sternberg taak bestaat uit de presentatie van een memory set, een vertragingsperiode waarbij de informatie onthouden moet worden en probes

(9)

waarbij de onthouden informatie kan worden uitgevraagd na de vertragingsperiode (Gladwin, Uyl & Fregni, 2012). Met de Sternberg taak is nog niet veel onderzoek gedaan als het gaat om emoties en keuzes maken. Het is mogelijk dat de Sternberg taak nieuw licht kan werpen op de invloed van emoties op het maken van keuzes, omdat deze taak zich voornamelijk richt op iets waar de dot-probe taak zich niet op richt: het afleiden in plaats van het vangen van aandacht. Deze taak heeft twee uitkomst maten: reactietijd en accuraatheid. Aan deze uitkomstmaten worden er in de volgende paragrafen twee theorieën gekoppeld.

Attentional control is de cognitieve mogelijkheid om aandacht ergens op

te focussen (Cisler & Koster, 2010). Volgens de Attentional Control Theory (ACT) zorgt het ervaren van bewuste en onbewuste angst ervoor dat het efficiënt functioneren van hersenprocessen wordt belemmerd, de mogelijkheid om informatie vast te houden in het werkgeheugen wordt dan weggenomen door een emotionele stimulus (Eysenck, Derakshan, Santos & Calvo, 2007; Blair & Raver, 2016). Samenvattend zorgt het ervaren van angst volgens de ACT voor een slechtere prestatie op taken waarbij het werkgeheugen van belang is (Derakshan & Eysenck, 2009). Mensen hebben een hogere reactietijd wanneer zij negatieve stimuli zien dan wanneer zij neutrale stimuli zien, dit kan echter wel tussen personen verschillen (Sari, Koster, Pourtois, Derakshan, 2015). Het verwerkingsproces wordt bij mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit niet geassocieerd met angst en situationele stress, terwijl bij mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit dit wel gebeurt (Edwards, Moore, Champion & Edwards, 2015). Deze theorie betreft één onderdeel van de Sternberg taak namelijk reactietijd. Zoals eerder genoemd meet de Sternberg taak zowel reactietijd als accuraatheid. Hier zal in de volgende paragraaf op worden ingegaan aan de hand van de dual-proces theory.

De dual-process theory veronderstelt dat er twee fundamenteel verschillende type geheugenprocessen zijn (Xie & Zhang, 2017). De meeste modellen gaan ervan uit dat het ophalen van informatie uit het geheugen een enkel proces is. De dual-process theory pleit echter voor een tweeledig proces:

familiarity en recollection (Wixted, 2007; Schoemaker, Mascret, Collins, Yu,

(10)

detectie principe gebruikt, waarbij informatie wordt geïdentificeerd als oud (herinnerd) als het een bepaalde drempel overschrijdt. Recollection is een langzamer proces dan familiarity, waar het gaat om het bewust ophalen van verschillende componenten die zijn geassocieerd met de opgeslagen informatie. Het interessante zit hem voor dit onderzoek voornamelijk in het familiarity proces, omdat daar het werkgeheugen voor gebruikt wordt. Onderzoek toont aan dat mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit zich makkelijker kunnen aanpassen dan mensen met een lage werkgeheugencapaciteit, wanneer taken moeilijker worden en daarmee hun hogere accuraatheid kunnen behouden (Draheim, Hicks & Engle, 2016; Ortells, Noguera, Álvarez, Carmona & Houghton, 2016).

In dit onderzoek staat de vraag centraal of werkgeheugencapaciteit een invloed heeft op het maken van keuzes. Dit wordt gemeten aan de hand van de Sternberg taak. Zoals eerder genoemd oppert de Attentional Control Theory dat het ervaren van angst voor een slechtere prestatie op taken zorgt; de reactietijd van mensen is hoger bij negatieve stimuli dan bij neutrale stimuli. Daarnaast zorgen negatieve in vergelijking met neutrale stimuli volgens de dual-process theorie voor een minder accurate prestatie van deelnemers op taken. Tenslotte blijkt dat mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit minder beïnvloed worden door negatieve stimuli dan mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit. Bovenstaande theorieën resulteren in twee hypotheses. Allereerst is de verwachting dat mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit sneller zijn in het maken van keuzes na negatieve stimuli dan mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit. Daarnaast is de verwachting dat mensen met een hogere werkgeheugencapaciteit accurater zijn in het maken van keuzes na negatieve stimuli dan mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit.

2. Methode 2.1 Deelnemers

Aan het onderzoek deden 42 deelnemers mee. De deelnemers waren allen student aan de Universiteit van Amsterdam, waar vanuit zij ook werden

(11)

geworven. Van de deelnemers waren 29 vrouw. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 22.7 jaar (SD=1.97). De deelname was vrijwillig en de deelnemers ontvingen één proefpersoon punt. Voor het behoud van een zo homogeen mogelijke groep, hadden de deelnemers een leeftijd tussen de 18 en 35 jaar. De power van dit onderzoek was .51.

2.2 Materialen 2.2.1 Sternberg taak

De Sternberg taak meet het maken van keuzes. De taak bevat een presentatie van een memory set, een vertragingsperiode waarbij de informatie onthouden moet worden en probes waarbij de onthouden informatie kon worden uitgevraagd na de vertragingsperiode (Gladwin, Uyl & Fregni, 2012). De deelnemers zagen eerst voor 1,5 seconde een fixatie kruis. Hierna zagen zij een memory set bestaande uit cijfers voor 1,5 seconde. De memory set kon bestaan uit een matrix met drie cijfers of een matrix met vijf cijfers. Na het tonen van de set is er een positieve, neutrale of negatieve stimulus getoond voor 3 seconden. Hierna was er een recall periode, waarbij de proefpersonen een keuze hadden tussen twee cijfers en zo snel mogelijk moesten aangeven welke zij aan het begin in de matrix hadden gezien. Als het linker nummer volgens hen in de set zat moesten zij op het toetsen bord de letter ‘Z’ indrukken. Voor het rechter nummer moesten zij de letter ‘M’ indrukken. In totaal waren er zes blokken met ieder 48 trials (totaal 288 trials) en voorafgaand aan deze blokken was er een oefenblok. Een trial van de Sternberg is weergeven in Figuur 1.

(12)

Figuur 1. Een illustratie van de Sternberg Taak. De pijl laat zien welke richting de taak op is. De

eerst afbeelding laat het fixatie kruis zien, daarna is de matrix met drie getallen, daaropvolgend negatieve stimulus en tenslotte het recall moment.

2.2.2 International Affective Picture System

De neutrale, positieve en negatieve stimuli zijn geselecteerd aan de hand van het

International Affective Picture System (IAPS). Het IAPS is wereldwijd één van de

meest gebruikte methodes om de relatie tussen verschillende emoties en hun impact op psychologische processen te conceptualiseren (Constantinescu, Wolters, Moore & MacPherson, 2016). Het IAPS bestaat uit 1182 afbeeldingen en is gemaakt voor experimentele onderzoeken naar emotionele verwerking (Constantinescu, Wolters, Moore & MacPherson, 2016). Het IAPS is gebaseerd op een driedimensionaal frame voor het meten van moties: het PAD-model

(pleasure, arousal en dominance) (Mehrabian, 1996; Russell & Mehrabian, 1977

aangehaald in Constantinescu, Wolters, Moore & MacPherson, 2016). Er zijn dertig plaatjes van de IAPS geselecteerd voor negatieve stimuli, dit is ook gedaan voor neutrale en positieve stimuli. Het IAPS bleek een goede betrouwbaarheid te hebben (alfa=.93) (Heslenfeld, Heinen, Strien, Witter, Jonker & Veltman, 2009).

2.2.3 Operation Span Task

De Operation Span Task (OSPAN) is een methode die zich richt op het meten van werkgeheugencapaciteit (Kane et al., 2004). Deze taak laat proefpersonen

5

9

7

3

(13)

wiskundige berekeningen oplossen en tegelijkertijd sequenties van letters (variërend tussen de drie en zeven letters) onthouden, welke op moeten worden gehaald aan het eind. Elke letter werd gevolgd door een wiskundige berekening ((6/3) + 2 = ) en daarop volgend een mogelijk antwoord (e.g. 9) (Kane & Engle, 2003). De deelnemers moesten kiezen of het antwoord correct of incorrect was. De recall van de letters werd getest door de proefpersonen de herkende letters te laten selecteren van uit een lettermatrix. Hoe meer letters er kunnen worden onthouden, hoe hoger de werkgeheugencapaciteit (Unsworth, Heitz, Schrock & Engle, 2005). De OSPAN-score is de som van alle perfect teruggehaalde sets. Stel dat een proefpersoon twee letters in een set grootte van twee goed heeft, drie letters in een set grootte van drie en drie letters in een set van vier, dan is zijn

OSPAN-score 5 (2+3+0) (Unsworth, Heitz, Schrock & Engle, 2005). De

OSPANI-score correleert positief met andere werkgeheugencapaciteit testen en heeft een goede interne consistentie (alfa=.78) en test-hertest betrouwbaarheid (.83) (Unsworth, Heitz, Schrock & Engle, 2005). Aan de hand van de OSPAN-score zijn de deelnemers ingedeeld in een hoge of lage werkgeheugencapaciteit groep.

2.3 Procedure

De proefpersonen waren zich bewust dat het onderzoek ging over de invloed van emotie op het maken van keuzes, dit stond in de informatiebrief. De proefpersonen konden zich online inschrijven en zich vervolgens melden bij de online aangegeven kamer op de Universiteitscampus. Bij de binnenkomst kregen de proefpersonen instructies over het onderzoek en de taken en was er ruimte voor vragen, als de proefpersonen deze hadden. Hierna werd hen een informed

consent gegeven. Aan het begin van het onderzoek maakten alle deelnemers

eerst een werkgeheugen taak en daarna een vragenlijst over hoe angstig zij waren. Dit duurde in totaal ongeveer tien minuten en daarna begon de Sternberg taak. Deze taak duurde ongeveer 30 minuten. Tussendoor kregen de proefpersonen vijf minuten pauze. De totale duur van het onderzoek was ongeveer 45 minuten. Aan het einde van het onderzoek was er voor de proefpersonen een mogelijkheid tot het stellen van vragen. De hele procedure vond plaats op de campus van de Universiteit van Amsterdam, in een aparte ruimte met een computer.

(14)

2.4 Analyse plan

Op de gemiddelden van de reactietijd met twee between variabelen (hoge versus lage werkgeheugencapaciteit) en twee keer twee within variabelen (angst versus neutraal en drie versus vijf cijfers) is een 2x2x2 Repeated Measures ANOVA uitgevoerd. Met als onafhankelijke variabele de hoge versus lage werkgeheugencapaciteit groep en als afhankelijke variabelen de gemiddelde reactietijd (ms) en accuraatheid op de Sternberg taak bij negatieve versus neutrale stimuli en drie versus vijf cijfers. Er is gebruik gemaakt van een significantielevel van 5%. Verder is er gekeken of de assumptie van normaliteit (Shapiro-Wilk test), sphericiteit (Mauchly’s Test of Sphericity) en gelijke covarianties (Box’s Test) niet zijn geschonden. Daarnaast is er gecontroleerd voor outliers, extreme outliers zijn niet meegenomen in de analyse milde outliers wel, zie ook de Bijlage.

3. Resultaten 3.1 Reactietijd

Er zijn twee groepen met gelijke grote (N=21) gevormd aan de hand van de scores die de deelnemers behaalden op de OSPAN. Voor de deelnemers uit beide groepen werkgeheugencapaciteit is de gemiddelde reactietijd bij neutrale en negatieve stimuli en drie versus vijf cijfers berekend, zie Tabel 1. Er is één deelnemer (deelnemer 26) uitgesloten van de analyse, omdat dit een extreme

(15)

Tabel 1

Gemiddelde Reactietijd Scores en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op Neutrale versus Negatieve Stimuli en Drie versus Vijf Cijfers voor de Hoge en Lage Werkgeheugencapaciteit Groep.

Groepen Stimulus Aantal Cijfers Gemiddelde (SD)

Lage Werkgeheugencapaciteit Neutraal Negatief Drie Vijf Drie Vijf 613.05 (91.63) 679.56 (93.06) 629.00 (104.83) 686.41 (100.10) Hoge Werkgeheugencapaciteit Neutraal Negatief Drie Vijf Drie Vijf 603.32 (77.72) 652.18 (81.65) 606.00 (83.06) 664.00 (77.21)

Een 2x2x2 Repeated Measures ANOVA is uitgevoerd op de gemiddelde reactietijd (ms) op de Sternberg taak van de deelnemers uit de

werkgeheugencapaciteit groep (hoge vs. lage werkgeheugencapaciteit) met de

factoren type stimulus (neutraal vs. negatief) en aantal cijfers (drie vs. vijf). De assumpties van sphericiteit, normaliteit en gelijke covarianties zijn niet geschonden. Het hoofdeffect van werkgeheugencapaciteit groep was niet significant (F(2, 39) = .53, p = .591), zie Figuur 2 en Figuur 3. Ook was het hoofdeffect van type stimulus niet significant (F(2, 39) = 1.87, p = .168), zie Figuur 2. Het hoofdeffect van cijfers was significant (F(2, 39) = 42.18, p < .001), zie Figuur 3. Tevens was het interactie effect van werkgeheugencapaciteit groep x

cijfers niet significant (F(2, 39) = .59, p = .560). Tenslotte was het interactie effect

van werkgeheugencapaciteit groep x type stimulus niet significant (F(2, 39) = .46,

p = .635).

Uit Figuur 2 kan worden opgemaakt dat de reactietijd van de deelnemers op de Sternberg taak niet afhankelijk is van het type stimulus. Tevens blijkt uit Figuur 3 dat de gemiddelde reactietijd van de deelnemers op de Sternberg taak

(16)

afhankelijk is van het aantal cijfers, waarbij de gemiddelde reactietijd bij vijf cijfers hoger is dan bij drie cijfers. Tenslotte blijkt uit Figuur 2 en Figuur 3 dat de gemiddelde reactietijd van de deelnemers op de Sternberg taak niet afhankelijk is van een hoge of lage werkgeheugencapaciteit. Er is geen significant verschil in de gemiddelde reactietijd tussen de deelnemers uit de lage en hoge werkgeheugencapaciteit groepen.

Figuur 2. Gemiddelde reactietijd bij de neutrale en negatieve stimuli voor de

werkgeheugencapaciteit groepen.

Figuur 3. Gemiddelde reactietijd bij de drie en vijf cijfers voor de lage en hoge

(17)

3.2 Accuraatheid

Voor de deelnemers uit beide groepen werkgeheugencapaciteit is de gemiddelde accuraatheid bij neutrale en negatieve stimuli en drie versus vijf cijfers berekend, zie Tabel 2.

Tabel 2

Gemiddelde Accuraatheid en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) op Neutrale versus Negatieve Stimuli en Drie versus Vijf Cijfers voor de Hoge en Lage Werkgeheugencapaciteit Groep.

Groepen Stimulus Aantal Cijfers Gemiddelde (SD)1

Lage Werkgeheugencapaciteit Neutraal Negatief Drie Vijf Drie Vijf .88 (.08) .86 (.11) .91 (.06) .82 (.11) Hoge Werkgeheugencapaciteit Neutraal Negatief Drie Vijf Drie Vijf .91 (.05) .88 (.08) .93 (.06) .86 (.10)

Een 2x2x2 Repeated Measures ANOVA is uitgevoerd op de gemiddelde accuraatheid (%) op de Sternberg taak van de deelnemers uit de

werkgeheugencapaciteit groep (hoge vs. lage werkgeheugencapaciteit) met de

factoren type stimulus (neutraal vs. negatief) en aantal cijfers (drie vs. vijf). De assumpties van sphericiteit en normaliteit zijn niet geschonden. De assumptie van gelijke covarianties is geschonden. Door de schending van deze assumptie, zijn de meetresultaten voorzichtiger geïnterpreteerd. Het hoofdeffect van

werkgeheugencapaciteit groep was niet significant (F(2, 38) = 1.18, p = .319), zie

Figuur 4 en Figuur 5. Het hoofeffect van aantal cijfers was significant (F(2, 38) =

(18)

19.03, p < .001), zie Figuur 4. Ook was het hoofdeffect van type stimulus significant (F(2, 38) = 7.21, p < .01), zie Figuur 5. Het interactie effect van

werkgeheugencapaciteit groep x aantal cijfers was niet significant (F(2, 38) =

1.09, p = .347). Tenslotte was het interactie effect van werkgeheugencapaciteit

groep x type stimulus niet significant (F(2, 38) = .94, p = .398).

De accuraatheid van de deelnemers op de Sternberg is taak afhankelijk van het type stimulus, waarbij de accuraatheid bij een negatieve stimulus lager is dan bij een neutrale stimulus, zie Figuur 4. Tevens kan er uit de resultaten geconcludeerd worden dat de accuraatheid van de deelnemers op de Sternberg taak afhankelijk is van het aantal cijfers, waarbij de accuraatheid bij vijf cijfers lager is dan bij drie cijfers. Tenslotte blijkt uit Figuur 4 en Figuur 5 dat de werkgeheugencapaciteit groepen niet verschillen in accuraatheid. Er is geen significant verschil in de gemiddelde accuraatheid tussen de deelnemers uit de lage en hoge werkgeheugencapaciteit groepen.

Figuur 4. Gemiddelde accuraatheid-scores van de deelnemers bij de neutrale en negatieve stimuli

(19)

Figuur 5. Gemiddelde accuraatheid-scores van de deelnemers bij de drie en vijf cijfers voor de

(20)

4. Discussie

De invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes is in deze studie onderzocht. Er waren twee hypotheses. Allereerst was de hypothese dat de reactietijd van mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit minder beïnvloed werd door negatieve stimuli dan mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Voor deze hypothese is in deze studie geen evidentie gevonden. Tenslotte was de tweede hypothese dat de accuraatheid van mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit minder beïnvloed werd door negatieve stimuli dan bij mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Hiervoor is ook geen evidentie gevonden.

De resultaten van deze studie zijn niet in lijn met eerder onderzoek. Eerder onderzoek introduceerde een positieve invloed van werkgeheugen-capaciteit op reactietijd en accuraatheid (Draheim, Hicks & Engle, 2016; Edwards, Moore, Champion & Edwards, 2015; Ortells, Noguera, Álvarez, Carmona & Houghton, 2016). De verwachting was dat bij mensen met een hoge werkgeheugencapaciteit de reactietijd en accuraatheid minder werden beïnvloed door negatieve stimuli dan bij mensen met een lage werkgeheugencapaciteit. Uit deze studie bleek dat de reactietijd van de deelnemers uit de verschillende werkgeheugencapaciteit groepen niet van elkaar verschilden. Tevens bleek dat de gemiddelde accuraatheid van de deelnemers uit de verschillende werkgeheugencapaciteit groepen niet van elkaar verschilden. Dit was niet in lijn met de verwachtingen. Om deze reden kunnen de hypotheses van dit onderzoek niet worden niet aangenomen.

Een punt van discussie is dat de deelnemers van deze studie allemaal studenten zijn van de Universiteit van Amsterdam. Aangezien zij een universitaire studie doen, kan verwacht worden dat zij allen een bovengemiddelde intelligentie hebben. Dit kan betekenen dat bij het onderscheid van de hoge en lage werkgeheugencapaciteit groepen, het verschil tussen de groepen niet dusdanig groot was om echt een onderscheid te kunnen maken in werkgeheugencapaciteit. Het werkgeheugen wordt volgens het model van Cowan gezien als onderdeel van een groter, meer unitair construct en niet als een uniek proces (Cowan, 2001 aangehaald door Gray et al., 2017). Onderzoek toont aan dat werkgeheugencapaciteit positief samenhangt met fluid

(21)

intelligentie; een hogere werkgeheugencapaciteit hangt samen met een hogere mogelijkheid om nieuwe dingen te leren en nieuwe problemen op te lossen (Gignac & Watkins, 2015; Swanson & McMurran, 2017). Een hoger dan gemiddelde intelligentie van de studenten zou dus kunnen samenhangen met een hogere werkgeheugencapaciteit, waardoor er wellicht te weinig individuele verschillen in zijn. In het vervolg zou hier rekening mee gehouden kunnen worden door een meer heterogene populatie te onderzoeken. Het is bijvoorbeeld een optie om MBO en HBO studenten mee te nemen in het onderzoek of een zwaardere werkgeheugentaak te gebruiken zodat er een duidelijker onderscheid kan worden gemaakt.

Een tweede punt van discussie is dat de deelnemers van deze studie allemaal adolescent waren. Het is mogelijk dat leeftijd een verklarende factor is voor werkgeheugencapaciteit. Dit heeft als gevolg dat de gevonden resultaten niet geldig zijn voor de gehele populatie en daardoor minder extern valide zijn. De hersenen blijven zich ontwikkelen tot eind adolescentie, waarbij de frontale gebieden zich als laatste ontwikkelen (Li et al., 2014). Naarmate men ouder wordt zal deze groei stoppen en structuren binnen de hersenen afnemen, dit proces begint in de frontale gebieden (Barnea-Goraly et al., 2005). Zoals eerder besproken correleert werkgeheugencapaciteit met activiteit in de frontale en pariëtale gebieden. Het is mogelijk dat de werkgeheugencapaciteit toe- of afneemt tussen verschillende leeftijdsfases. De resultaten van de deelnemers van deze studie kunnen dus niet gegeneraliseerd worden naar alle leeftijdscategorieën van de populatie. In het vervolg zou hier rekening mee gehouden kunnen worden door een meer heterogene populatie te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld schoolkinderen, adolescenten en ouderen.

Een derde punt van discussie is dat er in deze studie angstige stimuli zijn gekozen als negatieve stimuli van de Sternberg taak. Het is mogelijk dat mensen op angstige stimuli anders reageren dan op negatieve stimuli met een andere emotionele waarde. Mensen reageren bijvoorbeeld anders op angstige stimuli dan op stimuli die walging opwekken, dit verschil blijkt er ook te zijn tussen angstige en boze stimuli (Phillips et al., 2004; Singh, Garg, Govind & Vitell, 2016). Dit heeft als gevolg dat de gevonden resultaten niet te generaliseren zijn naar alle negatieve stimuli. In het vervolg zou hier rekening mee gehouden kunnen

(22)

worden door naast angstige stimuli ook stimuli toe te voegen die bestaan uit boosheid, verdriet en walging.

Een ander punt van discussie is dat de power van deze studie lager was dan de aanbevolen power van .8 (Field, 2009). De power van deze studie was, zoals al eerder genoemd .51. De power van een test is de waarschijnlijkheid dat een test een effect zal vinden, ervanuit gaande dat deze bestaat in de populatie. Een power van .8 staat gelijk aan een 80% kans van het vinden van een effect dat echt bestaat (Field, 2009). Een studie met een lage statistische power heeft een kleinere kans op het vinden van een effect dat er echt is (Button et al., 2013). Dit kan worden tegengegaan door het hebben van een grote groep deelnemers. In het vervolg kan een grotere steekproef een oplossing bieden voor dit probleem.

Een laatste punt van discussie en tevens een advies voor vervolg onderzoek is dat er geen informatie te vinden over is over de betrouwbaarheid en validiteit van de Sternberg taak. De vraag of de Sternberg ook echt het maken van keuzes meet blijft onbeantwoord. Er zijn vooralsnog geen onderzoeken gepubliceerd waarin de betrouwbaarheid of validiteit van de Sternberg taak wordt onderzocht. Zoals eerder genoemd is de dot-probe taak een veelgebruikte taak om het maken van keuzes te meten. Deze taak bleek echter zowel niet betrouwbaar als valide. Om deze reden is het interessant om in vervolg onderzoek te kijken wat de betrouwbaarheid en validiteit van de Sternbergtaak is.

Voorlopig kan de conclusie zijn dat in dit onderzoek geen enkele invloed van werkgeheugencapaciteit op het maken van keuzes kon worden aangetoond. Een onderzoek naar werkgeheugencapaciteit voor bijvoorbeeld een ME-agent, of andere beroepen waar het maken van de juiste keuzes onder invloed van emotie van belang is, lijkt voorlopig dus overbodig.

(23)

Literatuurlijst

Barett, L. F., Tugade, M. M., & Engle, R. W. (2004). Individual differences in working memory capacity and dual-process theories of the mind.

Psychological Bulletin, 130, 553-573.

Barrouillet, P., Portrat, S., Camos, V. (2013). On the law relating processing to storage in working memory. Psychological Review, 118, 175-192.

Barnea-Goraly, N., Menon, V., Eckert, M., Tamm, L., Bammer, R., Karchemskiy, A., ... & Reiss, A. L. (2005). White matter development during childhood and adolescence: a cross-sectional diffusion tensor imaging study. Cerebral

cortex, 15, 1848-1854.

Button, K. S., Ioannidis, J. P., Mokrysz, C., Nosek, B. A., Flint, J., Robinson, E. S., & Munafò, M. R. (2013). Power failure: why small sample size undermines the reliability of neuroscience. Nature Reviews Neuroscience, 14, 365-376.

Chen, N. T., Basanovic, J., Notebaert, L., MacLeod, C., & Clarke, P. J. (2017). Attentional bias mediates the effect of neurostimulation on emotional

vulnerability. Journal of Psychiatric Research, 93, 12-19.

Chuderski, A. (2015). High intelligence prevents the negative impact of anxiety on working memory. Cognition and Emotion, 29, 1197-1209.

Cisler, J. M., & Koster, E. H. (2010). Mechanisms of attentional biases towards threat in anxiety disorders: An integrative review. Clinical psychology

review, 30, 203-216.

Constantinescu, A. C., Wolters, M., Moore, A., & MacPherson, S. E. (2016). A cluster-based approach to selecting representative stimuli from the international affective picture system (IAPS) database. Behavior Research

Methods, 49, 1-17.

Conway, A. R. A., Kane, M. J., Bunting, M. F., Hambrick, D. Z., Wilhelm, O., & Engle, R. W. (2005). Working memory span tasks: A methodological review and user’s guide. Psychonomic Bulletin & Review, 12, 769-786.

Coricelli, G., Dolan, R. J., & Sirigu, A. (2007). Brain, emotion and decision making: the paradigmatic example of regret. Trends in Cognitive Sciences, 11, 258-265.

(24)

Darki, F., & Klingberg, T. (2015). Working memory: A longitudinal study. Cereb

Cortex, 25, 1587-1595.

Derakshan, N., & Eysenck, M. W. (2009). Anxiety, processing efficiency and cognitive performance: New developments from attentional control theory. European Psychologist, 14, 168-176.

Draheim, C., Hicks, K. L., & Engle, R. W. (2016). Combining reaction time and accuracy: The relationship between working memory capacity and task switching as a case example. Perspectives on Psychological Science, 11, 133-155.

Edwards, M. S., Moore, P., Champion, J. C., & Edwards, E. J. (2015). Effects of trait anxiety and situational stress on attentional shifting are buffered by working memory capacity. Anxiety, Stress, & Coping. An International

Journal, 28, 1-16.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Gladwin, T. E., Den Uyl, T. E., Fregni, F. F., & Wiers, R. W. (2012). Enhancement of selective attention by tDCS: Interaction with interference in a Sternberg task. Neuroscience Letters, 512, 33-37.

Gladwin, T. E. (2017). Attentional bias variability and cued attentional bias for alcohol stimuli. Addiction Research & Theory, 25, 32-38.

Gignac, G. E., & Watkins, M. W. (2015). There may be nothing special about the association between working memory capacity and fluid intelligence. Intelligence, 52, 18-23.

Hoomans, J. (2015). 35.000 Decisions: the great choices of strategic leaders.

Leading Edge Journal. Opgehaald van:

http://go.roberts.edu/leadingedge/the-great-choices-of-strategic-leaders.

Johnson, D. R., & Gronlund, S. D. (2009). Individuals lower in working memory capacity are particularly vulnerable to anxiety’s disruptive effect on performance. Anxiety, Stress, & Coping. An International Journal, 22, 201-2013.

Kane, M. J., & Engle, R. W. (2003). Working-memory capacity and the control of attention: The contributions of goal neglect, response competition, and

(25)

task set to Stroop interference. Journal of Experimental Psychology, 132, 47-70.

Kane, M. J., Hambrik, D. Z., Tuholski, S. W., Wilhelm, O., Payne, T. W., & Engle, R. W. (2004). The generality of working memory capacity: A latent-variable approach to verbal and visuospatial memory span and reasoning. Journal

of Experimental Psychology, 133, 189-217.

Kane, M. J., Conway, A. R. A., Miura, T. K., & Colflesh, G. J. H. (2007). Working memory, attention control, and the N-Back Task: A question of construct validity. Journal of Experimental Psychology, 33, 615-622.

Lerner, J. S., Li, Y., Valdesolo, P., & Kassam, K. S. (2015). Emotion and decision making. Annual Review of Psychology, 66, 799-823.

Lewis, M., Havialnd-Jones, J. M., & Feldman Barrett, L. (2008). Handbook of

Emtions (3th ed.). The Guilford Press: New York.

Li, W., Wu, B., Batrachenko, A., Bancroft-Wu, V., Morey, R. A., Shashi, V., ... & Liu, C. (2014). Differential developmental trajectories of magnetic susceptibility in human brain gray and white matter over the lifespan. Human brain

mapping, 35, 2698-2713.

Miller, G. A., Crocker, L. D., Spielberg, J. M., Infantolino, Z. P., & Heller, W. (2013). Issues in localization of brain function: the case of lateralized frontal cortex in cognition, emotion, and psychopathology. Frontiers in

integrative neuroscience, 7, 1-9.

Nielen, M. M. A., Heslenfeld, D. J., Heinen, K., Van Strien, J. W., Witter, M. P., Jonker, C.. & Veltman, D. J. (2009). Distinct brain systems underlie the processing of valence and arousal of affective pictures. Brain Cognition, 71, 387-396. Oei N. Y. L., Tollenaar, M.S., Spinhoven, P., & Elzinga, B. M. (2009). Hydrocortisone

reduces emotional distracter interference in working memory.

Psychoneuroendocrinology, 34, 1284-1293.

Ortells, J. J., Noguera, C., Álvarez, D., Carmona, E., & Houghton, G. (2016). Individual differences in working memory capacity modulates semantic negative priming from single prime words. Frontiers in Psychology, 7, 1-14.

(26)

Owens, M., Stevenson, J., Hadwin, J. A., & Norgate, R. (2014). When does anxiety help or hinder cognitive test performance? The role of working memory capacity. British Journal of Psychology, 105, 92-101.

Phillips, M. L., Williams, L. M., Heining, M., Herba, C. M., Russell, T., Andrew, C., ... & Young, A. W. (2004). Differential neural responses to overt and covert presentations of facial expressions of fear and disgust. Neuroimage, 21, 1484-1496.

Unsworth, N., & Engle, R. W. (2007). The nature of individual differences in working memory capacity: Active maintenance in primary memory and controlled search from secondary memory. Psychological Review, 114, 104-132.

Van Dillen, L. F., Heslenfeld, D. J., & Koole, S. L. (2009). Tuning down the emotional brain: An fMRI study of the effects of cognitive load on the processing of affective images. NeuroImage, 45, 1212-1219.

Verscheuere, B., Crombez, G., & Koster, E. (2001). The international affective picture system: A Flemish validation study. Psychologica Beligica, 41, 205-217.

Raver, C. C., & Blair, C. (2016). Neuroscientific insights: Attention, working memory, and inhibitory control. The Future of Children, 26, 95-118.

Sari, B. A., Koster, E. H., Pourtois, G., & Derakshan, N. (2015). Training working memory to improve attentional control in anxiety: A proof-of-principle study using behavioral and electrophysiological measures. Biological

Psychology, 121, 203-212.

Schmukle, S. C. (2005). Unreliability of the dot probe task. European Journal of

Personality, 19, 595-605.

Schweizer, S., Grahn, J., Hampshire, A., Mobbs, D., & Dalgleish, T. (2013). Training the emotional brain: improving affective control through emotional working memory training. Journal of Neuroscience, 33, 5301-5311.

Singh, J. J., Garg, N., Govind, R., & Vitell, S. J. (2016). Anger strays, fear refrains: The differential effect of negative emotions on consumers’ ethical judgments. Journal of Business Ethics, 1-14.

Staugaard, S. R. (2009). Reliability of two versions of the dot-probe task using photographic faces. Psychology Science Quarterly, 51, 339-350.

(27)

Squire, L. R., & Wixted, J. T. (2011). The cognitive neuroscience of human memory since HM. Annual review of neuroscience, 34, 259-288.

Swanson, H. L., & McMurran, M. (2017). The impact of working memory training on near and far transfer measures: Is it all about fluid intelligence? Child

Neuropsychology, 1-26.

Wansink, B., & Sobal, J. (2007). Mindless eating: the 200 daily food decisions we overlook. Environment and Behavior, 39, 106-123.

Wixted, J. T. (2007). Dual-process theory and signal-detection theory of recognition memory. Psychological review, 114, 152.

Xie, W., & Zhang, W. (2017). Familiarity increases the number of remembered Pokémon in visual short-term memory. Memory & cognition, 45, 677-689.

Yonelinas, A. P., Otten, L. J., Shaw, K. N., & Rugg, M. D. (2005). Separating the brain regions involved in recollection and familiarity in recognition memory. Journal of Neuroscience, 25, 3002-3008.

(28)

Bijlage

Boxplots met een milde en een extreme outlier van de accuraatheid-scores van de deelnemers uit de laag en hoog werkgeheugencapaciteit groepen. Deelnemer 10 is een milde outlier en meegenomen in de data analyse. Deelnemer 26 is een extreme outlier en is niet meegenomen in de data analyse.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A gender and business training increases women’s empowerment more because female microfinance borrowers develop awareness about gender equality than because they develop new

fokus van huisgesinne moet daarom op die effektiewe uitvoering van die ander beginsels van die bemarkingskonsep gerig wees sodat dit die basis kan wees vir 'n gesonde

Bovendien zorgt een grotere productiviteit van de vegetatie in een gebied voor een grovere bedding en een grotere stabiliteit, waar- door meer sediment wordt ingevangen en

Weet het kind echt niet dat er zowel stemhebbende als stemloze obstruenten bestaan in zijn moedertaal (fonologische stoornis) of laat het kind geen stemloze obstruenten horen omdat

Bij de kopfrees wordt het meeste materiaal iets beneden de bovenste grondlaag gebracht, maar na de eerste bewerking komt meer naar beneden ook al vrij veel materiaal voor.. Bij

Van beide groepen was de hooiopname vrij (er werd wel nagegaan hoeveel hooi werd opgenomen).. De koeien waren zo goed mogelijk ingedeeld in twee

During a one-year internship at the Country Information team of the Dutch Council for Refugees, research was conducted into how country of origin information is

In deze scriptie is gezocht naar het antwoord op de vraag: ‘Hoe beïnvloedden de diplomaten van de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika het Nederlandse beleid ten aanzien van