• No results found

Functional recovery after liver resection - Samenvatting en conclusies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Functional recovery after liver resection - Samenvatting en conclusies"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Functional recovery after liver resection

Veteläinen, R.L.

Publication date

2006

Link to publication

Citation for published version (APA):

Veteläinen, R. L. (2006). Functional recovery after liver resection.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s)

and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open

content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please

let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material

inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter

to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You

will be contacted as soon as possible.

(2)

~00 TL ie

mr^mmmm^mmmmm mr^mmmm^mmmmm

(3)
(4)

Samenvattingg en conclusies

Inn hoofdstuk 1 wordt naast een korte inleiding een overzicht gegeven van een veel

voorkomendee leveraandoening: leververvetting. Lever vervetting wordt ook wel steatose genoemd.. Achtergrondinformatie wordt gegeven over de betekenis van steatose in de klinischee situatie en in het bijzonder ten aanzien van de leverchirurgie.

Inn hoofdstuk 2 wordt een uitgebreid literatuuronderzoek aangaande de rol van steatose in leverchirurgiee beschreven, met specifieke aandacht voor de etiologie en epidemiologie van steatose.. Ook worden de klinische symptomen en diagnose, evenals de pathogenetische aspectenn van steatose besproken.

Steatosee is de meest voorkomende leverziekte in de Westerse wereld met een incidentje vann 20 procent. De epidemiologie van steatose is nauw verbonden met diabetes, obesitas enn het metabole syndroom, waardoor de incidentie in de toekomst alleen maar zal stijgen. Inn steatotische levercellen ontstaat door vetopstapeling een complexe intracellulaire cascadee waardoor reactieve zuurstof radicalen worden geproduceerd en opstapeld. Dit leidtt tot een progressieve toename van zowel ontsteking als hepatocellulaire schade, in het bijzonderr mitochondriële schade. Deze processen worden tevens verantwoordelijk geacht voorr de verhoogde schade na resectie in steatotische levers. Het is nog niet duidelijk watt de invloed van de verschillende vormen en de mate van steatose precies betekenen voorr de uitkomsten van leverchirurgie, daar er nog geen uitgebreide klinische studies met uniformee diagnostische criteria zijn gepubliceerd. Meer studies op dit gebied zijn daarom dringendd gewenst.

Inn hoofdstuk 3 worden twee door dieet geïnduceerde, experimentele steatose modellen, nl.. choline en methïone-choline deficiënte (MCD) diëten, met elkaar vergeleken. De groep mett een choline deficiënt (CD) dieet ontwikkelde voornamelijk microvesiculaire steatose waarinn sporadisch ontstekingscellen zichtbaar waren. Tevens waren symptomen aanwezig vann het metabole syndroom, te weten obesitas, dislipidemie en insuline resistentie. Echter toondee de groep met het MCD dieet een verminderd lichaamsgewicht en laag plasma lipidenn spiegels bij echter een normale insulinebalans. Ook de vorm van steatose in deze groepp verschilde; het betrof hoofdzakelijk macrovesicular steatose, met ontwikkeling tot

steatohepatitis.steatohepatitis. Deze ontwikkeling is mogelijk te verklaren door de toegenomen lipiden peroxidatiee en de verminderde antioxidanten concentratie in de lever. De conclusie van deze

rattenstudiee is dat beide modellen mogelijk verschillende klinische situaties weergeven. Dee resultaten uit verschillende studies waarbij van deze diëten gebruik wordt gemaakt, dienenn daarom met terughoudendheid geïnterpreteerd te worden.

Hoofdstukk 4 bevat een overzicht van de nucleaire technieken, 99rTTc-GSA en 99m Tc-mebrofeninee scintigrafie die op dit moment worden toegepast voor het bepalen van de leverfunctie.. In vergelijking tot de conventionele techniek, nl. bepaling van het levervolume doorr middel van een CT-scan, verschaffen deze nucleaire technieken informatie over dee regionale leverfunctie. Met deze nucleaire technieken kunnen de grenzen voor hett behoud van voldoende lever functie na resectie van het aangedane leverweefsel

(5)

actuelerr en nauwkeuriger worden bepaald. Het is met deze technieken ook mogelijk om patiëntenn met een verminderde leverfunctie, die een verhoogde kans op postoperatieve leverinsufficiëntiee hebben, beter te evalueren; de conventionele, CT analyse van levervolumee correleert immers niet altijd met functie. Nieuwe, toekomstige toepassingen vann nucleaire geneeskundige technieken zijn: (i) de noninvasieve evaluatie van de ernst vann acute en chronische leverziekte en (ii) follow-up van patiënten na [evertransplantatie. Beidee technieken, 99mTc-GSA en 99mTc-mebrofenine scintigrafie zijn per direct klinisch toepasbaar. .

Inn hoofdstuk 5 staat de uitstekende reproduceerbaarheid van hepatobiliaire scintigrafie (HBS)) en 99mTo-mebrofenine (r = 0.95, P< 0.001) centraal. De dynamische analysemethode vann scintigrafisch onderzoek werd aangepast aan het snellere metabolisme bij ratten in vergelijkingg tot de mens. HBS toonde een goede correlatie met levergewicht voor en na 70%% partiële hepatectomie (PH) (respectievelijk r = 0.94, P< 0.001 en r = 0.85, P< 0.001). Err was ook een goede, maar minder sterke correlatie tussen levergewicht en Tpiek of ~\..h

piekk (respectievelijk r = 0.78, P < 0.01 of r = 0.73, P < 0.05) na PH. De resultaten van dezee studie tonen dat HBS met mebrofenine een veelbelovende noninvasieve techniek iss om de leverfunctie op een kwantitatieve en visuele manier te bepalen. Tevens maakt dezee noninvasieve analyse, seriële metingen per proefdier in een longitudinale studieopzet mogelijk,, zodat de inter-subject variatie en het aantal benodigde proefdieren vermindert.

Voorr het verkrijgen van een 3-dimensionaal beeld van de lever met SPECT, verlopen dee kinetica van mebrofenine in een rattenmodel te snel, reden waarom een ander radiofarmaconn nodig is. In hoofdstuk 6 wordt de mogelijkheid om SPECT te combineren mett 99mTc-GSA scintigrafie geëvalueerd. De leveropname van 99rTTc-GSA was homogeen inn alle lever lobben. In normale rattenlevers werd een significant sterkere correlatie waargenomenn tussen het gemeten levervolume en 99mTc-GSA SPECT vergeleken met hett gemeten levervolume en het conventionele levervolume (r = 0.93 P < 0.0001). In de regererendee lever na 70% PH, herstelde het levervolume zich naar preoperatief niveau in 55 dagen en werd een significante correlatie tussen de twee volumes gevonden (r =0.86,

PP < 0.0001). De 99mTc-GSA opname na 70% PH, was significant minder vergeleken met preoperatievee waarden. Binnen 7 dagen herstelde zich de opname naar normale waarden. Echter,, het herstel van 99rTTc-GSA uptake per lever gewicht (g) was vertraagd, en bleef op hett zelfde niveau, 3 en 5 dagen na 70% PH en was na 7 dagen tot het normale niveau teruggekeerd.. De conclusie van deze studie is dat 99rTTc-GSA scintigrafie met SPECT kan wordenn gecombineerd om het levervolume op noninvasieve en eenvoudige wijze te kunnenn bepalen in zowel normale als in regererende levers. Echter, dynamische opname vann 99mTc-GSA is minder geschikt voor de evaluatie van ievervolume tijdens regeneratie.

Inn hoofdstuk 7, wordt het gebruik van hepatobiliaire scintigrafie (HBS) geëvalueerd in eenn door methione-choline deficiënt dieet geïnduceerd steatose model in de rat. Er bleek eenn goede correlatie te zijn tussen de mate van steatose en de berekende parameters verkregenn uit de HBS. De verminderde opnamesnelheid van 99mTc-mebrofeniner de

toegenomenn tijdsduur voor het bereiken van de maximale opname (Tpiek), evenals het

(6)

tijdstipp waarop de maximale opname gehalveerd is (T1/2 piek), zijn direct gerelateerd aan ^ *

dee mate van steatose. De 9 9 mTc-mebrofenin parameters vertoonden een correlatie met alle 3 aann steatose gerelateerde biochemische en histopathologische parameters. Er was geen 3 correlatiee tussen de HBS parameters en de h e p a t o c e l l u l a r schade. Uit deze resultaten W kann geconcludeerd worden dat HBS een potentiële techniek is o m de mate van steatose £ .

noninvasieff te evalueren, OQ

rt> > 3 3

Inn hoofdstuk 8 w o r d t het postoperatieve herstel, na een lever resectie van 70 procent, o bijj dieet geïnduceerde steatose onderzocht. Bij de ratten met een uitgebreide steatose 3 enn ontsteking, was het herstel van levervolume na de resectie vertraagd. In deze ratten £ " warenn lokale en systemische ontstekingsreacties door Kupffercellen zichtbaar. Ook was * " dee h e p a t o c e l l u l a r schade verhoogd en verlengd. In tegenstelling tot de ratten met een w uitgebreidee steatose waren deze reacties, in zowel de controle ratten als in de ratten

mett milde steatose, van voorbijgaande aard. Voorts kon worden vastgesteld dat necrose dee vorm van de celdood was bij de ratten met een uitgebreide steatose. Deze vorm van celdoodd is een reflectie van de beschadigde herstelmechanismen na resectie. Apoptose, dee fysiologische vorm van celdood, werd waargenomen in de controle ratten en in de rattenn met milde steatose Apoptose veroorzaakt alleen minimale lokale ontsteking in het leverparenchym.. Verslechtering van het regeneratieve vermogen van steatotische levers, iss waarschijnlijk het gevolg van een toename van lipide peroxidatie in de lever en een tekortkomingg van de herstelmechanismen. De resultaten van hoofdstuk 8 suggereren datt de aanwezigheid van uitgebreide steatose in de lever een extra risico factor is voor patiëntenn die een leverresectie ondergaan.

Ondankss de normale leverregeneratie bij ratten met milde steatose, w o r d t in hoofdstuk

99 duidelijk dat het functionele herstel verzwakt is. Echter, de h e p a t o c e l l u l a r schade,

gemetenn door plasma transaminases, was verhoogd in de ratten met milde steatose na resectiee van 70 procent van de lever. Het functionele herstel, geëvalueerd door HBS, was vertraagdd en verzwakt, in de ratten met milde steatose, t o t en met 7 dagen na resectie hetgeenn mogelijk het gevolg was van mitochondriële disfunctie. Er zijn een aantal nieuwe techniekenn ontwikkeld om leverregeneratie te induceren, die nader onderzocht zijn in het volgendee hoofdstuk.

Inn hoofdstuk 10 wordt aangetoond dat ligatie van de vena porta (PVL) even effectief iss om leverregeneratie te induceren als ligatie van zowel de arteria hepatica als de vena porta,, direct na elkaar of met een interval van 4 8 uur. Beide dubbele ligaties veroorzaakten zowell systemische als lokale ontstekingsreacties, terwijl deze bij PVL alleen, uitbleven. De aanvankelijkk waargenomen necrose in het geligeerde leverparenchym van de PVL groep hersteldee zich volledig. Veertien dagen na de dubbele ligatie met interval en de directe dubbelee ligatie was er nog steeds necrose waarneembaar. Uit dit hoofdstuk kan w o r d e n geconcludeerdd dat PVL alleen, efficiënt genoeg is o m leverregeneratie te induceren. Echter,, ais het primaire doel tumor destructie en/of volumereductie is, kan een dubbele ligatiee met interval eveneens geschikt zijn.

(7)

Hoofdstukk 11 beschrijft een retrospectief onderzoek dat verricht is met het doel de

behandelingg van patiënten met leveradenomatosis (LA) te evalueren. In deze studie wordenn de klinische symptomen, de diagnostiek, de behandeling en het beloop van 88 gepubliceerdee patiënten en 6 patiënten in het AMC geanalyseerd en beschreven. Voor hett benoemen van LA werden de volgende criteria toegepast: meer dan 10 adenomen inn de lever, zonder glycogeen stapelingsziekte of behandeling met steroïden in de voorgeschiedenis.. Achttien procent van alle beschreven LA patiënten hadden steatose inn het niet tumorale teverweefsel. De hoge incïdentie van steatose bij LA is waarschijnlijk niett alleen het gevolg van de toename in de inddentie van steatose en de toegenomen aandachtt voor steatose in de geneeskunde. Van de zes AMC patiënten, vertoonden vier patiëntenn steatose, en één vertoonde milde steatohepatitis. Geconcludeerd kan worden datt er is een potentiële connectie tussen LA en steatose via hepatocyte nuclear factor 1a.. Conservatieve behandeling met nauwkeurige nazorg lijkt voldoende voor patiënten zonderr klachten en met kleine tumoren.

(8)
(9)

-- - . - v . . , * ^ < - , 55 srnsra

-w^{/':---w^{/':--

::

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Contribution to a special issue on Assessing Oracy, edited by Anne-Grete Kaldahl, Antonia Bachinger and Gert Rijlaarsdam. Muntlige tekster i klasserommet [Oral texts

C, Solid lines show percentage of T2 target detection at each of the T1–T2 lags after a valid or invalid expectation and on T2-absent trials for trials where T1 was presented

Diagnostic analysis of th Rubinstein-Taybi syndrome: five cosmids should be used for microdeletion detection and low number of protein truncating mutations.. Petrij, F.; Dauwerse,

Abstract In this article we move beyond the problematic distinction between ‘higher’ and ‘lower’ cognition by accounting for so-called ‘higher’ cognitive capacities in terms

Een al te initiatiefrijke werknemer, of een werknemer van wie gezegd zou kunnen worden dat hij zelfs maar enigszins heeft meegewerkt aan zijn ontslag, wacht immers een sanctie:

that the Dutch patriot experiences and practices were equally important if not more so, because the Dutch had just experienced a &#34;long&#34; revolution (1781-1787)

Taking the square root of the sum serves to magnify the differences at the low end of this scale (cf. For an extensive definition see Industrial Relations in Europe 2004 report.

In view of the neutrophil defects found in patients with AIDS, we studied the effect of G-CSF on neutrophil increment, levels of sFcgRIII and membrane expression of FcgRI, II and III