• No results found

Fosfaatoverschot in de melkveehouderij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fosfaatoverschot in de melkveehouderij"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LEI Wageningen UR is een onafhankelijk, internationaal toonaangevend,

sociaaleconomisch onderzoeksinstituut. De unieke data, modellen en kennis van het LEI bieden opdrachtgevers op vernieuwende wijze inzichten en integrale adviezen bij beleid en besluitvorming, en dragen uiteindelijk bij aan een duurzamere wereld. Het LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van

Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation van de Social Sciences Group.

De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.

LEI Wageningen UR Postbus 29703 2502 LS Den Haag E publicatie.lei@wur.nl T +31 (0)70 335 83 30 www.wageningenUR.nl/lei NOTA

LEI 2015-063 Tanja de Koeijer, Pieter Willem Blokland, Harry Luesink

(2)
(3)

Fosfaatoverschot in de melkveehouderij

Tanja de Koeijer, Pieter Willem Blokland, Harry Luesink

Dit onderzoek is uitgevoerd door LEI Wageningen UR in opdracht van LTO-Nederland.

LEI Wageningen UR

Wageningen, november 2014

NOTA LEI 2015-063

(4)

Koeijer, T.J. de, P.W. Blokland, H.H. Luesink, 2014. Fosfaatoverschot in de melkveehouderij.

Wageningen, LEI Wageningen UR (University & Research centre), LEI Nota 2015-063. 27 blz.; 9 fig.; 8 tab.; 3 ref.

De invoering van het wetsvoorstel Verantwoorde groei van de melkveehouderij heeft tot doel dat bedrijven met melkvee bij uitbreiding de extra mest op een verantwoorde manier afzetten. Bij invoering van het wetsvoorstel krijgen alle bedrijven met melkvee op basis van het verschil in 2013 tussen hun fosfaatproductie en mestplaatsingsruimte op het eigen bedrijf een fosfaatreferentie toegewezen. Het melkveefosfaatoverschot op het bedrijf dat boven de fosfaatreferentie uitkomt, moet 100% worden verwerkt dan wel geplaatst op extra te verwerven grond.

Op verzoek van de vakgroep melkveehouderij van LTO-Nederland is in deze quick scan nagegaan hoeveel bedrijven een melkveefosfaatoverschot hebben, hoe de spreiding in de omvang van het melkveefosfaatoverschot per bedrijf is en hoe de regionale verdeling is. Dit is in beeld gebracht voor de huidige situatie (2013) en voor 2020 waarbij ook het effect van management en voermaatregelen, aan te tonen via de BEX (Bedrijfsspecifieke Excretie), in beeld is gebracht.

In 2013 had ruim 60% van de bedrijven met melkvee een overschot aan melkveemest. Door lagere gebruiksnormen en een stijging van de melkproductie met 10% stijgt het aantal bedrijven met een overschot aan melkveemest naar ruim 70% in 2020. Bij volledige realisatie van het voerspoor daalt dit percentage naar minder dan 50%.

Trefwoorden: fosfaatoverschot, stijging melkproductie, voerspoor, BEX

Dit rapport is gratis te downloaden in het E-depot http://edepot.wur.nl/000000 of op www.wageningenUR.nl/lei (onder LEI publicaties).

© 2014 LEI Wageningen UR

Postbus 29703, 2502 LS Den Haag, T 070 335 83 30, E informatie.lei@wur.nl,

www.wageningenUR.nl/lei. LEI is onderdeel van Wageningen UR (University & Research centre).

Het LEI hanteert voor zijn rapporten een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

© LEI, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, 2014

De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven en afgeleide werken maken. Materiaal van derden waarvan in het werk gebruik is gemaakt en waarop intellectuele eigendomsrechten

berusten, mogen niet zonder voorafgaande toestemming van derden gebruikt worden. De gebruiker dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden, maar niet zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met het werk van de gebruiker of het gebruik van het werk. De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken. Het LEI aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Het LEI is ISO 9001:2008 gecertificeerd.

LEI 2015-063 | Projectcode 2282200079 Foto omslag: Shutterstock

(5)

Inhoud

1 Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Doel 5 1.3 Aanpak 5 1.4 Leeswijzer 6 2 Materiaal en methode 7 2.1 Materiaal 7 2.2 Methode 7

2.2.1 Indeling bedrijven met melkvee in bedrijfscategorieën 7

2.2.2 Gerealiseerd voerspoor-effect 8

2.2.3 Totaal voerspoor-effect in 2020 9

3 Resultaten 10

3.1 Arealen huidige situatie 10

3.2 Aantal bedrijven in de huidige situatie 12

3.3 Aantal bedrijven in 2020 14

3.4 Fosfaatproductie 16

4 Conclusies 17

(6)
(7)

1

Inleiding

1.1

Aanleiding

Invoering van het wetsvoorstel Verantwoorde groei van de Melkveehouderij heeft tot doel dat bedrijven met melkvee bij uitbreiding de extra mest op een verantwoorde manier afzetten.

Bij invoering van het wetsvoorstel krijgen alle bedrijven met melkvee op basis van het verschil tussen hun forfaitaire fosfaatproductie en hun forfaitaire mestplaatsingsruimte in 2013 een fosfaatreferentie toegewezen. Het fosfaatoverschot op het bedrijf dat boven de fosfaatreferentie uitkomt, moet 100% worden verwerkt dan wel geplaatst op extra te verwerven grond.

De Vakgroep Melkveehouderij van LTO-Nederland wil graag inzicht in de effecten van het wetsvoorstel voor bedrijven met melkvee naar melkveefosfaat overschotklasse en voor de verschillende regio’s in Nederland. Daarom heeft zij LEI Wageningen UR gevraagd om een overzicht van de

fosfaatoverschotten per categorie van bedrijven met melkvee ingedeeld naar klassen fosfaatoverschot per ha en per provincie. Dit overzicht wil LTO-Nederland graag hebben voor de situatie in 2013, op basis waarvan de fosfaatreferentie wordt vastgesteld, en voor 2020. Voor 2020 wil zij de overschotten in beeld krijgen conform het scenario dat is gehanteerd in de Ex ante evaluatie wetsvoorstel

verantwoorde groei melkveehouderij (De Koeijer et al., 2014).

Daarnaast wilt de vakgroep Melkveehouderij van LTO-Nederland ook graag inzicht in het effect van management en voermaatregelen op het melkveefosfaatoverschot op individuele bedrijven met melkvee. Door het toepassen van dit type maatregelen, kan de individuele melkveehouder het berekende fosfaatoverschot verminderen. Dit effect op het fosfaatoverschot kan de ondernemer aantonen via de BEX-methodiek/systeem (Bedrijfsspecifieke EXcretie). Daarbij wil zij zowel inzicht in het effect van de huidig gerealiseerde management- en voermaatregelen voor de situatie van 2013 en 2020 als inzicht in het effect van volledige realisatie van de doelstellingen van het Voerspoor

convenant in 2020.

1.2

Doel

Het doel van deze quick scan is inzicht verschaffen in:

• het areaal op bedrijven met melkvee met een melkveefosfaatoverschot en het aandeel van de gewassen op deze bedrijven per provincie

• het aandeel van de bedrijven met een melkveefosfaatoverschot en de spreiding daarbinnen.

1.3

Aanpak

Op hoofdlijnen is de volgende aanpak gevolgd (zie ook hoofdstuk 2).

Voor de huidige situatie (2013) is het areaal uitgesplitst naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) in beeld gebracht per provincie. Aanvullend wordt beschreven hoeveel grasland, voedergewas en totaal cultuurgrond er gemiddeld per bedrijf per provincie aanwezig was.

Daarnaast is het aantal bedrijven met een melkveefosfaatoverschot in beeld gebracht per categorie bedrijven met melkvee ingedeeld naar omvang van het fosfaatoverschot per ha en per provincie voor de volgende scenario’s:

• Voor de huidige situatie (2013) o Zonder voerspoor

o Met huidige realisatie voerspoor

• Bij 10% verhoging van de melkproductie (2020) o Zonder voerspoor

(8)

o Met volledige realisatie voerspoor

Daarnaast worden ook de totale producties van fosfaat in melkveemest per scenario in beeld gebracht.

1.4

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de methode en het gebruikte materiaal. Hoofdstuk 3 presenteert de resultaten. Detailresultaten naar fosfaatklasse en provincie zijn in de bijlagen opgenomen. Ten slotte geeft hoofdstuk 4 de belangrijkste conclusies.

(9)

2

Materiaal en methode

2.1

Materiaal

Het rapport ‘Ex ante evaluatie wetsvoorstel Verantwoorde groei melkveehouderij’ (De Koeijer et al., 2014) is de meest recente beschikbare bron voor:

• Mestproductie in 2013 en 2020 • De plaatsingsruimte in 2013 en 2020 • De fosfaatoverschotten in 2013

• De fosfaatoverschotten in 2020 met huidige en volledige realisatie voerspoor

• De gemiddelde arealen en verhoudingen grasland, voedergewas en cultuurgrond per bedrijf (2013 en 2020)

Daarnaast is voor het berekenen van het voerspoor-effect gebruik gemaakt van de Landbouwtelling voor het aantal bedrijven en bijbehorende aantal dieren dat aan BEX deelneemt voor het jaar 2013 (Van Bruggen, 2014). Het gerealiseerde voerspoor-effect is gebaseerd op gegevens uit het

Bedrijveninformatienet van het LEI van het jaar 2011 en 2012.

2.2

Methode

2.2.1

Indeling bedrijven met melkvee in bedrijfscategorieën

De fosfaatoverschotten worden in beeld gebracht voor bedrijven die variëren in intensiteit. Daartoe worden de bedrijven ingedeeld in een aantal klassen op basis van het fosfaatoverschot in

melkveemest per hectare. Melkveemest is mest van melk- en kalfkoeien en van bijbehorend jongvee. Het fosfaatoverschot is berekend op basis van de mestproductie minus de plaatsingsruimte.

Mestproductie

In De Koeijer et al. (2014) is de mestproductie op bedrijfsniveau berekend door de dieraantallen uit de Landbouwtelling van 2012 (gecorrigeerd naar die van 2013) te vermenigvuldigen met de forfaitaire productie van 2013. Voor melk- en kalfkoeien is daarbij tabel 6a uit de mestwetgeving gehanteerd waarbij het forfait afhankelijk is van de melkproductie per koe per jaar.

Voor de dieraantallen van het jaar 2020 is eveneens uitgegaan van De Koeijer et al. (2014). Dat houdt in dat er 5 tot 5,5% meer melkvee is in vergelijking met 2013. De omvang van het aantal staldieren (varkens en pluimvee) is vrijwel identiek aan die van het jaar 2013 (De Koeijer et al., 2014).

Plaatsingsruimte

In de Koeijer et al. (2014) is de plaatsingsruimte op bedrijfsniveau berekend door de arealen op bedrijfsniveau uit de Landbouwtelling van 20121 te vermenigvuldigen met de fosfaatgebruiksnormen afhankelijk van het type grondgebruik en de fosfaatklasse van het jaar 2013. Voor de gegevens van het jaar 2020 zijn de fosfaatgebruiksnormen gehanteerd van het jaar 2015.

Mestoverschot

Er is een mestoverschot als de berekende mestproductie hoger is dan de plaatsingsruimte op bedrijfsniveau. Voor het bepalen van het overschot aan melkveemest op bedrijfsniveau is ervan uitgegaan dat bij de aanwending van de mest op het eigen bedrijf, de weidemestsoorten het eerst worden aangewend en vervolgens de stalmestsoorten. Wanneer er op het bedrijf meerdere

1

(10)

stalmestsoorten zijn, wordt het overschotvolume dusdanig samengesteld dat het af te voeren volume en daarmee de mestafzetkosten worden geminimaliseerd. Omdat varkens- en pluimveemestsoorten hogere gehalten aan stikstof en fosfaat hebben dan melkveemest houdt dit in dat melkveemest eerder op het eigen bedrijf wordt afgezet dan de varkens- en pluimveemestsoorten. De bedrijven met melkvee zijn ingedeeld in 12 klassen waarbij het forfaitaire fosfaatoverschot van melkveemest uiteenloopt van meer dan 10 kg fosfaat per ha plaatsingsruimte (Negatief >10) tot een overschot van melkveemest van meer dan 90 kg fosfaat per ha (>90) op basis van de modelberekeningen met MAMBO uit de Koeijer et al. (2014).

2.2.2

Gerealiseerd voerspoor-effect

Het gerealiseerde effect van het voerspoor tot 2012 is verwerkt in de forfaitaire normen voor 2013 op basis waarvan de totale omvang van de mestproductie in 2013 is berekend in De Koeijer et al. (2014). De forfaitaire normen zijn namelijk gebaseerd op de gerealiseerde gemiddelde excretie per koe.

BEX

Voor het in beeld brengen van het al gerealiseerde voerspoor-effect op het aantal bedrijven met een melkveefosfaatoverschot moeten aanvullende berekeningen worden gemaakt omdat de forfaitaire productie is gebaseerd op een gemiddelde mestproductie per koe over alle bedrijven. Er zijn namelijk bedrijven die een lagere excretie realiseren en bedrijven met een hogere excretie dan gemiddeld. Bedrijven met een fosfaatoverschot zijn gebaat om het overschot via een lagere excretie naar beneden te brengen. Bedrijven zonder fosfaatoverschot zijn hier niet bij gebaat.

Een lagere fosfaatexcretie dan het gemiddelde gebaseerd op het berekende forfaitaire

fosfaatoverschot kunnen bedrijven aantonen met BEX. Met BEX kunnen individuele bedrijven dus het voerspoor-effect op hun bedrijf in beeld brengen.

Omdat het toepassen van BEX alleen van belang is voor bedrijven met een fosfaatoverschot is er, conform de gehanteerde methodiek in de Monitoring Mestmarkt (www.monitoringmestmarkt.nl), van uitgegaan dat het gerealiseerde voerspoor-effect alleen optreedt op bedrijven met een

fosfaatoverschot. Omdat met dit effect niet gerekend kan worden in MAMBO, moet voor de berekening van het aantal bedrijven met een fosfaatoverschot gecorrigeerd worden voor het gerealiseerde

voerspoor-effect op bedrijven met een fosfaatoverschot.

Voerspoor-effect op bedrijven met fosfaatoverschot

Het aantal bedrijven en bijbehorende aantal dieren dat aan de BEX deelneemt, is geregistreerd in de Landbouwtelling. Bij deze studie zijn daarvan de gegevens gehanteerd van het jaar 2013.

Het gerealiseerde voerspoor-effect is gebaseerd op gegevens uit het Bedrijveninformatienet van het LEI van het jaar 2011 en 2012. Het gemiddelde voerspoor-effect van BEX-deelnemers (lagere fosfaatexcretie ten opzichte van forfait) is voor die jaren op basis van het Informatienet:

1. Noord (Groningen en Friesland) en West (Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland): 12%; 2. Oost (Drenthe, Overijssel , Flevoland en Gelderland): 11%;

3. Zuid (Zeeland, Noord-Brabant en Limburg): 19%.

Omdat BEX in West Nederland minder wordt toegepast is in de Informatienet-steekproef het aantal bedrijven dat aan BEX deelneemt te klein om voor deze regio betrouwbaar een aparte coëfficiënt te berekenen. De regio West is daarom bij regio Noord gevoegd voor het berekenen van een gemiddeld voerspoor-effect.

Het gerealiseerde voerspoor-effect is berekend door de forfaitaire productie te vermenigvuldigen met het voerspoor-effect op basis van het Informatienet maal het aandeel dieren op bedrijven die per provincie deelnemen aan de BEX.

Dit per provincie berekende voerspoor-effect is in mindering gebracht op het met MAMBO berekende forfaitaire fosfaatoverschot.

Voor het vaststellen van het aantal bedrijven per categorie met een overschot (inclusief gerealiseerde voerspoor-effect), zijn de volgende rekenstappen uitgevoerd:

1. Het gemiddeld gerealiseerd voerspoor-effect per bedrijf met een fosfaatoverschot is berekend door per provincie het totale voerspoor-effect te delen door de forfaitaire productie op

(11)

bedrijven met een fosfaatoverschot. Zo is het gemiddeld voerspoor-effect in procenten van de forfaitaire productie per individueel bedrijf met een fosfaatoverschot in beeld gebracht. 2. Vervolgens is per bedrijf met een fosfaatoverschot de berekende forfaitaire productie

verminderd met het gemiddeld voerspoor-effect berekend in stap 1, waardoor de nieuwe productie wordt verkregen. Door het verschil in oude en nieuwe productie af te trekken van het berekende fosfaatoverschot wordt het fosfaatoverschot gecorrigeerd voor het voerspoor-effect per bedrijf met een fosfaatoverschot.

3. Op basis van stap 2 worden de bedrijven met het voor het voerspoor gecorrigeerd fosfaatoverschot opnieuw ingedeeld per categorie fosfaatoverschot.

2.2.3

Totaal voerspoor-effect in 2020

Op basis van de modelberekeningen met MAMBO uit De Koeijer et al. (2014) is het in 2013 totaal gerealiseerde effect van het voerspoor geschat voor de onderscheiden bedrijfscategorieën per provincie. Daarvoor is het aantal dieren per provincie van bedrijven die deelnemen aan de BEX vermenigvuldigd met het gemiddelde effect uitgedrukt in fosfaat. Zo kon voor de jaren 2011 en 2012 op basis van de Informatienetbedrijven die aan de BEX deelnamen, berekend worden dat de

melkveehouderijsector 5 mln. kg fosfaat van het voerspoor had gerealiseerd.

Volgens het convenant Voerspoor dat de sector met de overheid heeft afgesproken is de doelstelling van het voerspoor voor de melkveehouderij in zijn totaliteit 10 mln. kg fosfaatproductieverlaging ten opzichte van de fosfaatproductie in 2010. Dat houdt in dat tussen 2012 en 2015 de excretie in de melkveehouderij via het voerspoor nog 5 mln. kg fosfaat dient te dalen.

Het totaal voerspoor-effect voor het scenario ‘10% verhoging van de melkproductie in 2020’ is dan ook in beeld gebracht door de forfaitaire productie op basis van de normen voor 2012 te verminderen met de resterende doelstelling van het voerspoor à 5 mln. kg fosfaat.

In De Koeijer et al. (2014) is aangenomen dat de verdere daling van de excretie van 5 mln. kg fosfaat in de melkveehouderij om het voerspoor volledig te realiseren alleen zal plaatsvinden op bedrijven met een fosfaatoverschot. Door deze aanname neemt het voor 2020 berekende forfaitaire

fosfaatoverschot in de melkveehouderij als gevolg van het voerspoor met 5 mln. kg fosfaat af. De toewijzing van het effect van het voerspoor aan de in De Koeijer et al. (2014) onderscheiden bedrijfstypen is als volgt uitgevoerd:

1. de helft van de 5 mln. kg fosfaat is verdeeld door op alle bedrijven met melkvee met een overschot aan melkveemest het fosfaatoverschot met dezelfde hoeveelheid te verlagen. Het fosfaatoverschot op deze bedrijven nam zo met 6 kg fosfaat per ha af.

2. Indien voor bedrijven met lagere fosfaatklassen het fosfaatoverschot kleiner is dan 0 kg per ha is het overschot op 0 kg per ha gezet.

3. Daarnaast is ervan uitgegaan dat intensieve bedrijven relatief meer kunnen besparen op de mestafzetkosten dan de wat extensievere. Daarom is de andere helft van het voerspoor gerealiseerd door op intensievere bedrijven het fosfaatoverschot relatief meer te verlagen dan op de extensievere. Om dit te realiseren is de verlaging voor bedrijven in de overschotklasse 0-10 kg, 0 kg per ha en voor de hoogste overschotklasse 7 kg per ha. Voor de tussenliggende overschotklassen is de verlaging in fosfaatoverschot een extrapolatie van de twee uitersten. Op basis van deze berekening is het effect van het totale voerspoor-effect op de

(12)

3

Resultaten

3.1

Arealen huidige situatie

Figuur 3.1 geeft de percentages areaal cultuurgrond weer per fosfaatoverschotklasse per provincie en voor Nederland als geheel. Zoals de figuur laat zien, bevindt bijna 40% van het areaal cultuurgrond in Nederland zich op bedrijven met melkvee zonder fosfaatoverschot. Het aandeel cultuurgrond op bedrijven met relatief hoge fosfaatoverschotklassen is in Noord-Brabant en in mindere mate ook in Limburg en Flevoland hoger dan gemiddeld in Nederland.

Figuur 3.1 De procentuele verdeling van het areaal cultuurgrond naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha)

op bedrijven met melkvee per provincie en in Nederland, 2013. Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Hoewel er in Flevoland relatief veel bedrijven met een fosfaatoverschot voorkomen, heeft dit op nationaal niveau weinig effect aangezien het areaal op bedrijven met melkvee in Flevoland net als in Zeeland relatief klein is. De provincies Friesland, Gelderland, Overijssel en Noord-Brabant hebben allen een relatief groot areaal. Friesland heeft een relatief groot areaal zonder

fosfaatoverschot; in Noord-Brabant is dat andersom (figuur 3.2) (zie voor meer detail bijlage 1, tabel 1).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

k

la

ss

e

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg_0_10

KlasseNeg_10

(13)

Figuur 3.2 Overzicht relatieve verdeling van de omvang van het areaal cultuurgrond (ha) op

bedrijven met melkvee per provincie en per fosfaatoverschotklasse, 2013. Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Het aandeel voedergewassen in de totale oppervlakte cultuurgrond per bedrijf met melkvee ligt voor de meeste provincies in de buurt van de 90%, behalve voor een aantal akkerbouwprovincies waar die veelal tussen de 75 en 85% ligt. De verschillen in aandeel grasland van het areaal cultuurgrond per bedrijf met melkvee zijn groter tussen de verschillende provincies (Figuur 3.3). In Zuid- en Oost-Nederland is het aandeel grasland lager dan op bedrijven met melkvee in het Noorden en Westen van Nederland (zie voor meer detail bijlage 1 tabel 2). Opvallend is dat het aandeel grasland op gronden met de fosfaattoestand onbekend aanzienlijk lager is dan voor gronden waarvan de fosfaattoestand wel bekend is. Bedrijven met melkvee en de fosfaatklasse onbekend hebben in hun totaliteit 272.500 ha grasland, 59.000 ha snijmaïs en 109.000 ha overige cultuurgrond.

(14)

Figuur 3.3 Percentage grasland per bedrijf met melkvee gemiddeld per provincie in 2013. Bron:

Landbouwtelling 2013.

3.2

Aantal bedrijven in de huidige situatie

Uit analyse van de resultaten van de MAMBO-berekeningen blijkt dat in 2013 ruim 40% van de Nederlandse bedrijven met melkvee geen fosfaatoverschot heeft (figuur 3.4). In Noord-Holland is het percentage bedrijven zonder fosfaatoverschot met meer dan 50% het grootst. Als rekening wordt gehouden met het al gerealiseerde voerspoor neemt het aantal bedrijven met melkvee zonder fosfaatoverschot toe tot ruim 50%. Het aantal bedrijven met een fosfaatoverschot hoger dan 50 kg per ha neemt bij toepassing van BEX af van circa 10% naar circa 6% (figuur 3.5).

Figuur 3.4 laat zien dat het aandeel bedrijven met een melkveefosfaatoverschot varieert per provincie. Met name in Noord-Brabant en Limburg heeft een groot deel van de bedrijven een fosfaatoverschot. Ook in Flevoland is dit het geval maar dat heeft nationaal weinig effect omdat er relatief weinig bedrijven in Flevoland voorkomen (figuur 3.1). Wanneer rekening wordt gehouden met het gerealiseerde voerspoor-effect, zijn er in 2013 bijna 11.000 bedrijven met een

melkveefosfaatoverschot. Dat is circa 20% minder dan wanneer uitgegaan wordt van alleen de forfaitaire productie. Omdat het voerspoor-effect in Zuid-Nederland groter is dan in de overige gebieden (paragraaf 2.2.2), daalt het aantal bedrijven met een overschot in Noord-Brabant daardoor met ruim 20%. In West-Nederland is het voerspoor-effect het kleinst. Zo daalt in Noord-Holland het aantal bedrijven met een overschot met minder dan 10% (bijlage 2; tabel 1 en 2).

(15)

Figuur 3.4 Het aandeel bedrijven met melkveeingedeeld naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) per

provincie en voor Nederland in 2013 zonder voerspoor (forfaitair overschot).Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Figuur 3.5 Het aandeel bedrijven met melkvee ingedeeld naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) per

provincie en voor Nederland in 2013 met gerealiseerd voerspoor-effect (forfaitair overschot). Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

b

ed

rij

ven

met

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

kl

asse

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

b

ed

rij

ven

met

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

kl

asse

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg

(16)

3.3

Aantal bedrijven in 2020

Met de fosfaatgebruiksnormen van 2015 en een groei van de melkveestapel van ruim 5% is het aantal bedrijven in 2020 met een forfaitair fosfaatoverschot met 15.610 bedrijven ruim 2.000 hoger dan in 2013 met 13.365 bedrijven (bijlage 3, tabel 1; bijlage 2, tabel 1). Figuur 3.6 laat zien dat het aandeel bedrijven voor heel Nederland met een overschot ruim 70% is in 2020, terwijl dat in 2013 ruim 60% was (figuur 3.4). In Noord-Brabant heeft meer dan 80% van de bedrijven met melkvee een forfaitair melkveefosfaatoverschot. In Noord-Holland is dat aandeel het laagst met bijna 60%.

Wanneer rekening wordt gehouden met het gerealiseerde voerspoor-effect op individueel

bedrijfsniveau, daalt het aantal bedrijven met een bedrijfsoverschot gaande van 10.790 in 2013 naar 13.180 in 2020 met 2.400 stuks (bijlage 3, tabel 2; bijlage 2, tabel 2). Het percentage bedrijven met een overschot bedraagt dan 60% (figuur 3.7). Dat is vergelijkbaar met de situatie voor het jaar 2013 (paragraaf 3.2). Op basis van de gehanteerde uitgangspunten is het voerspoor-effect het grootst in de provincie Limburg. Het aantal bedrijven met een overschot daalt hier met ruim 25% van een kleine 75 naar 55% van het totaal aantal bedrijven met melkvee. In de provincie Noord-Holland is het effect het kleinst. Het aantal bedrijven met een overschot daalt hier met 5% van 56 naar 53%.

Wanneer naast het al gerealiseerde voerspoor ook de nog resterende doelstelling van het voerspoor in de melkveehouderij volledig wordt gerealiseerd, bedraagt het aandeel bedrijven met een

melkveefosfaatoverschot minder dan 50% (figuur 3.8). Daarbij is het aandeel bedrijven met een overschot ten opzichte van het scenario gebaseerd op de huidige realisatie van het voerspoor met nog eens 35% afgenomen en ten opzichte van de situatie zonder voerspoor met bijna 50%. Het totale voerspoor-effect is in de provincie Drenthe het grootst. Het daalt hier met 45% van ruim 65 naar ruim 35%. In Noord-Holland is het effect het kleinst. Het aantal bedrijven met een overschot daalt met 30% van ruim 55 naar een kleine 40%.

Figuur 3.6 Het aandeel bedrijven met melkvee ingedeeld naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) per

provincie en voor Nederland in 2020 zonder voerspoor (forfaitair fosfaatoverschot). Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

b

ed

rij

ven

met

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

kl

asse

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg

(17)

Figuur 3.7 Het aandeel bedrijven met melkvee ingedeeld naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) per

provincie en voor Nederland in 2020 met huidige realisatie voerspoor (forfaitair fosfaatoverschot). Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Figuur 3.8 Het aandeel bedrijven met melkvee ingedeeld naar fosfaatoverschotklasse (kg/ha) per

provincie en voor Nederland in 2020 met volledig voerspoor (forfaitair fosfaatoverschot). Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

b

ed

rij

ven

met

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

kl

asse

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% v

an

b

ed

rij

ven

met

o

ver

sc

ho

t mel

kv

eemes

t p

er

kl

asse

Klasse >50

Klasse30_50

Klasse10_30

Klasse0_10

KlasseNeg

(18)

3.4

Fosfaatproductie

De forfaitaire fosfaatproductie per scenario loopt uiteen van 84 mln. kg fosfaat in 2013 tot 90 mln. kg fosfaat in 2020 bij de scenario’s met de huidige realisatie van het voerspoor (figuur 3.9; bijlage 4). Het al gerealiseerde voerspoor heeft zoals beschreven in paragraaf 2.4 een belangrijk effect op het aantal bedrijven met een melkveefosfaatoverschot. Het huidig gerealiseerde voerspoor is verrekend met de totale forfaitaire fosfaatproductie van melkvee van 2013. Wanneer het voerspoor volledig wordt gerealiseerd, heeft dat wel een lagere fosfaatproductie tot gevolg..

Bij 10% stijging van de melkproductie stijgt bij volledige realisatie van de doelstellingen van het voerspoor de fosfaatproductie met 1 mln. kg tot 85 mln. kg fosfaat.

Figuur 3.9 Forfaitaire melkveefosfaatproductie in mln. kg fosfaat per scenario geproduceerd op

bedrijven met een melkveefosfaatoverschot en op alle bedrijven met melkvee. Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

2013

Forfaitair

gerealiseerd

2013 Incl

voerspoor

2020

Forfaitair

gerealiseerd

2020 Incl

voerspoor

2020 Incl

totaal

voerspoor

Fos

faat

pr

od

uc

tie

in

m

ln

kg

Overschot-bedrijven

Alle bedrijven

(19)

4

Conclusies

Aandeel van het areaal cultuurgrond op bedrijven zonder een melkveefosfaatoverschot

• Bijna 40% van het areaal cultuurgrond op bedrijven met melkvee bevindt zich op bedrijven zonder een melkveefosfaatoverschot in 2013.

• Het aandeel grasland op bedrijven met melkvee varieert van minder dan 60% in de provincie Zeeland en Flevoland tot meer dan 80% in de provincies, Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland.

Het aandeel bedrijven met een melkveefosfaatoverschot in 2013 en 2020

• Op basis van de forfaitaire fosfaatproductie heeft in 2013 ruim 60% van de bedrijven met melkvee een melkveefosfaatoverschot. Door lagere gebruiksnormen en uitgaande van een stijging van de melkproductie met 10% stijgt dat naar ruim 70% in 2020.

• In Zuid-Nederland is het aandeel bedrijven met een melkveefosfaatoverschot het hoogst (70-80%) en in West-Nederland het laagst (45-55%).

Het effect van het gerealiseerde voerspoor op het aandeel bedrijven met een melkveefosfaatoverschot in 2013 en 2020

• Door het al gerealiseerde voerspoor op bedrijfsniveau daalt in zowel 2013 als bij 10%

productiestijging in 2020 het aantal bedrijven met een bedrijfsoverschot met ongeveer 15-20%. • In Zuid-Nederland is het gerealiseerde voerspoor-effect het grootst en in West-Nederland het

kleinst. Zo daalt het aantal bedrijven met een overschot in 2013 in Noord-Brabant met ruim 20% en in Noord-Holland met minder dan 10%.

Het effect van het totaal te realiseren voerspoor op het aandeel bedrijven met een melkveefosfaatoverschot in 2020

• Wanneer het voerspoor volledig wordt gerealiseerd, daalt het aantal bedrijven met melkvee met een melkveefosfaatoverschot in 2020 van ruim 70% naar iets minder dan 50%.

• Het effect van het al gerealiseerde voerspoor is ook in 2020 het grootst in Zuid-Nederland en het kleinst in West-Nederland .

• Het effect van het totale voerspoor op het aantal bedrijven met een melkveefosfaatoverschot is het grootst in Drenthe met een daling van 45% en het kleinst in Noord-Holland met een daling van 30%.

De fosfaatproductie in 2013 en 2020

• De forfaitaire fosfaatproductie is in 2013 84 mln. kg en kan bij een stijging van de melkproductie met 10% in 2020 oplopen tot 90 mln. kg.

• Bij volledige realisatie van de doelstellingen van het voerspoor in 2020 neemt de productie met 1 mln. kg toe tot 85 mln. kg fosfaat.

(20)

Literatuur en websites

Bruggen, C. van (2014) BEX-gebruik in de Landbouwtelling. Persoonlijke mededeling, Den Haag, CBS. De Koeijer, T.J. de, P.W. Blokland, J.F.M Helming, H.H. Luesink (2014) Ex ante evaluatie wetsvoorstel

Verantwoorde groei melkveehouderij; LEI-rapport. www.monitoringmestmarkt.nl

(21)

Arealen 2013

Bijlage 1

Tabel 1

Ha cultuurgrond op bedrijven (x 1.000) met een overschot aan melkveemest per provincie en voor Nederland naar fosfaatklasse in 2013 Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord-

Brabant Noord- Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland Totaal

Klasse0_10 15,0 2,4 49,1 29,9 14,6 5,4 13,1 13,2 29,5 12,1 2,4 17,0 203,9 Klasse10_20 12,2 2,4 29,1 25,3 11,4 3,5 13,7 8,6 26,6 8,3 1,7 10,2 153,1 Klasse20_30 6,4 2,5 17,1 17,8 6,7 4,0 13,8 4,2 20,6 5,6 1,3 5,7 105,8 Klasse30_40 2,5 1,5 5,4 11,6 2,6 2,0 11,2 1,9 12,9 3,5 1,3 2,9 59,2 Klasse40_50 1,4 1,5 1,9 6,4 1,5 1,7 9,9 0,7 6,9 1,8 0,7 1,4 35,8 Klasse50_60 1,3 1,0 1,0 4,1 0,9 1,5 7,1 0,4 5,0 0,7 0,4 0,4 23,9 Klasse60_70 0,4 0,6 0,6 1,9 0,6 0,8 6,2 0,3 2,8 0,9 0,5 0,4 16,0 Klasse70_80 0,1 1,0 0,1 0,9 0,5 0,7 4,1 0,2 1,7 0,2 0,1 0,2 9,8 Klasse80_90 0,2 0,4 0,1 1,0 0,1 0,4 4,1 0,1 1,0 0,3 0,2 0,1 7,9 Klasse90 0,1 0,8 0,1 2,5 0,2 2,5 12,2 0,1 2,7 0,5 0,8 0,2 22,7 Totaal 39,7 14,1 104,6 101,5 39,1 22,5 95,6 29,5 109,6 33,9 9,4 38,6 638,1

(22)

Tabel 2

Aandeel grasland van totaal cultuurgrond op bedrijven met een melkveefosfaatoverschot per provincie en voor Nederland naar fosfaatklasse in 2013

Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord-

Brabant Noord- Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland

Fosfaatoverschotklasse KlasseNeg_10 0,65 0,46 0,83 0,72 0,68 0,49 0,59 0,83 0,74 0,82 0,52 0,79 KlasseNeg_0_10 0,71 0,73 0,81 0,73 0,78 0,65 0,67 0,84 0,73 0,81 0,65 0,84 Klasse0_10 0,70 0,65 0,81 0,72 0,76 0,57 0,63 0,84 0,74 0,81 0,48 0,83 Klasse10_20 0,70 0,58 0,80 0,72 0,77 0,62 0,68 0,83 0,72 0,80 0,64 0,83 Klasse20_30 0,66 0,67 0,79 0,71 0,77 0,64 0,66 0,79 0,72 0,78 0,56 0,80 Klasse30_40 0,72 0,59 0,80 0,72 0,77 0,70 0,65 0,79 0,72 0,78 0,60 0,79 Klasse40_50 0,70 0,54 0,81 0,71 0,73 0,71 0,65 0,84 0,73 0,81 0,39 0,85 Klasse50_60 0,62 0,70 0,79 0,74 0,76 0,61 0,65 0,81 0,75 0,79 0,55 0,85 Klasse60_70 0,74 0,73 0,80 0,74 0,74 0,53 0,65 0,82 0,74 0,82 0,47 0,88 Klasse70_80 0,70 0,66 0,85 0,74 0,71 0,67 0,63 0,61 0,76 0,85 0,69 0,75 Klasse80_90 0,71 0,72 0,83 0,75 0,90 0,74 0,63 0,71 0,74 0,78 0,54 0,76 Klasse90 0,75 0,62 0,86 0,74 0,57 0,58 0,61 0,88 0,71 0,84 0,63 0,84 Gemiddeld 0,68 0,59 0,81 0,72 0,74 0,59 0,64 0,83 0,73 0,81 0,54 0,82

(23)

Bijlage 2 Fosfaatoverschotten 2013

Tabel 1

Aantal bedrijven met een forfaitair melkveefosfaatoverschot voor Nederland en per provincie naar fosfaatoverschotklasse in 2013

Fosfaat overschotklasse Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord- Noord- Overijssel Utrecht Zeeland Zuid- Totaal

Brabant Holland Holland

KlasseNeg_10 435 55 1.065 1.035 350 165 555 525 940 390 105 485 6.105

KlasseNeg_0_10 165 <10 465 390 145 40 160 150 385 175 20 220 2.320

Total zonder overschot 600 65 1.530 1.430 495 205 715 675 1.330 565 120 705 8.425

Klasse0_10 255 40 760 690 220 110 320 235 665 280 40 375 3.985 Klasse10_20 195 40 455 590 160 75 290 150 600 200 30 220 3.005 Klasse20_30 95 35 260 410 100 80 315 70 470 140 25 125 2.130 Klasse30_40 45 25 90 280 35 45 250 35 305 85 25 65 1.285 Klasse40_50 30 20 25 160 25 40 215 10 180 50 10 35 800 Klasse50_60 20 15 25 120 15 30 165 <10 130 25 <10 10 570 Klasse60_70 10 10 <10 55 10 15 155 <10 75 25 <10 10 395 Klasse70_80 <10 15 <10 30 <10 15 100 <10 55 <10 <10 <10 245 Klasse80_90 <10 <10 <10 35 <10 10 110 <10 30 <10 <10 <10 220 Klasse90 <10 15 15 90 10 50 380 <10 100 25 15 10 730

Totaal bedrijven met overschot 660 230 1.640 2.465 590 470 2.305 535 2.610 845 160 855 13.365

Totaal 1.265 290 3.170 3.895 1.085 675 3.020 1.210 3.940 1.405 285 1.555 21.795

(24)

Tabel 2

Aantal bedrijven met een melkveefosfaatoverschot (Forfaitair overschot gecorrigeerd met huidig voerspoor effect) voor Nederland en per provincie naar fosfaatoverschotklasse in 2013.

Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord-

Brabant Noord- Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid- Holland Totaal

Klasse0_10 230 40 650 690 205 85 320 225 685 260 30 335 3.745 Klasse10_20 125 40 370 475 135 75 300 135 535 175 25 190 2.585 Klasse20_30 60 30 175 325 65 45 260 65 360 115 20 105 1.625 Klasse30_40 30 25 55 190 30 35 175 30 185 65 <10 55 885 Klasse40_50 20 20 25 115 20 20 150 10 130 35 <10 25 585 Klasse50_60 <10 10 15 55 10 15 110 <10 75 25 <10 10 350 Klasse60_70 <10 15 <10 35 <10 10 90 <10 50 10 <10 <10 250 Klasse70_80 <10 <10 <10 30 <10 <10 65 <10 25 <10 <10 <10 170 Klasse80_90 <10 <10 <10 20 <10 <10 55 <10 15 <10 <10 <10 115 Klasse90 <10 10 <10 65 <10 35 250 <10 80 <10 10 <10 485 Totaal 490 205 1.305 2.010 490 325 1.775 490 2.135 710 110 735 10.790

(25)

Bijlage 3 Overschotten bij 10% stijging melkproductie in 2020

Tabel 1

Aantal bedrijven met een forfaitair melkveefosfaatoverschot voor Nederland en per provincie naar fosfaatoverschotklasse in 2020.

Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord- Noord- Overijssel Utrecht Zeeland Zuid- Totaal

Brabant Holland Holland

Fosfaat overschotklasse

KlasseNeg_10 295 40 715 740 225 140 460 405 635 245 95 350 4.340

KlasseNeg_0_10 130 <10 305 375 120 40 125 120 320 145 10 150 1.845

Total zonder overschot 425 50 1.020 1.115 345 175 585 530 950 390 105 500 6.185

Klasse0_10 260 25 855 615 245 85 260 235 655 300 40 355 3.930 Klasse10_20 310 45 715 655 245 100 350 245 625 260 30 370 3.945 Klasse20_30 110 30 300 535 100 65 275 95 565 175 25 140 2.420 Klasse30_40 70 35 185 365 70 70 295 55 435 115 25 110 1.830 Klasse40_50 40 25 40 220 30 45 250 15 270 70 15 35 1.055 Klasse50_60 20 20 25 145 20 40 195 <10 135 30 <10 15 655 Klasse60_70 10 15 15 70 10 25 170 15 90 30 <10 15 475 Klasse70_80 <10 20 <10 50 <10 15 160 <10 75 <10 <10 <10 355 Klasse80_90 <10 <10 <10 35 <10 <10 105 <10 35 <10 <10 <10 215 Klasse90 <10 20 15 95 10 50 380 <10 100 25 15 10 730

Totaal bedrijven met overschot 840 240 2.155 2.780 740 500 2.435 680 2.990 1.020 180 1.060 15.610

(26)

Tabel 2

Aantal bedrijven met een forfaitair melkveefosfaatoverschot gecorrigeerd voor huidig voerspoor-effect voor Nederland en per provincie naar fosfaatoverschotklasse in 2020. Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord-

Brabant Noord- Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid- Holland Totaal

Klasse0_10 320 45 835 720 260 95 345 245 710 300 30 375 4.290 Klasse10_20 175 40 530 605 175 75 295 215 620 230 25 300 3.280 Klasse20_30 85 40 250 425 85 60 300 90 500 150 25 135 2.145 Klasse30_40 45 30 105 260 50 45 205 45 275 90 15 85 1.240 Klasse40_50 25 20 30 140 25 25 180 15 135 45 <10 30 680 Klasse50_60 10 15 20 70 15 15 155 10 90 35 <10 15 455 Klasse60_70 <10 20 <10 50 <10 <10 90 10 65 15 <10 <10 295 Klasse70_80 <10 <10 <10 30 <10 <10 65 <10 30 <10 <10 <10 170 Klasse80_90 <10 <10 <10 20 <10 <10 55 <10 15 <10 <10 <10 120 Klasse90 <10 10 10 70 <10 35 250 <10 80 20 10 <10 505 Totaal 680 225 1.795 2.390 630 370 1.935 635 2.530 900 130 960 13.180

Bron: MAMBO-berekeningen, De Koeijer et al. (2014).

Tabel 3

Aantal bedrijven met een forfaitair melkveefosfaatoverschot gecorrigeerd voor volledige realisatie voerspoor voor Nederland en per provincie naar fosfaatoverschotklasse in 2020.

Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noord-

Brabant Noord- Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid- Holland Totaal

Klasse0_10 220 40 620 640 200 80 310 225 650 250 30 320 3.585 Klasse10_20 120 40 360 520 120 70 330 135 590 190 25 195 2.700 Klasse20_30 55 30 135 295 55 45 225 55 320 100 15 95 1.420 Klasse30_40 30 25 50 180 30 30 205 20 175 60 <10 40 860 Klasse40_50 15 20 25 90 15 15 180 15 110 40 <10 20 555 Klasse50_60 <10 20 <10 50 <10 <10 85 10 65 15 <10 <10 285 Klasse60_70 <10 <10 <10 30 <10 <10 70 <10 30 <10 <10 <10 175 Klasse70_80 <10 <10 <10 25 <10 <10 60 <10 20 <10 <10 <10 135 Klasse80_90 <10 <10 <10 15 <10 <10 40 <10 15 <10 <10 <10 95 Klasse90 <10 <10 <10 50 <10 25 190 <10 60 15 <10 <10 375 Totaal 455 195 1.210 1.890 450 305 1.695 465 2.035 690 105 695 10.185

(27)
(28)

Bijlage 4 Forfaitaire fosfaatproductie

Tabel 1

Forfaitaire melkveefosfaatproductie in mln. kg fosfaat per scenario

Scenario Bedrijven met melkvee met

fosfaatoverschot

Alle bedrijven met melkvee

Huidige situatie (2013)

- Zonder voerspoor 63 84

- Met huidige realisatie voerspoor 57 84

10 % verhoging melkproductie (2020)

- Zonder voerspoor 76 90

- Met huidige realisatie voerspoor 69 90

- Met volledige realisatie voerspoor 64 85

(29)

LEI Wageningen UR Postbus 29703 2502 LS Den Haag T 070 335 83 30 E publicatie.lei@wur.nl www.wageningenUR.nl/lei Nota LEI 2015-063

LEI Wageningen UR is een onafhankelijk, internationaal toonaangevend, sociaal-economisch onderzoeksinstituut. De unieke data, modellen en kennis van het LEI bieden opdrachtgevers op vernieuwende wijze inzichten en integrale adviezen bij beleid en besluitvorming, en dragen uiteindelijk bij aan een duurzamere wereld. Het LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation de Social Sciences Group.

De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.

(30)

LEI Wageningen UR is een onafhankelijk, internationaal toonaangevend,

sociaaleconomisch onderzoeksinstituut. De unieke data, modellen en kennis van het LEI bieden opdrachtgevers op vernieuwende wijze inzichten en integrale adviezen bij beleid en besluitvorming, en dragen uiteindelijk bij aan een duurzamere wereld. Het LEI maakt deel uit van Wageningen UR (University & Research centre). Daarbinnen vormt het samen met het Departement Maatschappijwetenschappen van

Wageningen University en het Wageningen UR Centre for Development Innovation van de Social Sciences Group.

De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.

LEI Wageningen UR Postbus 29703 2502 LS Den Haag E publicatie.lei@wur.nl T +31 (0)70 335 83 30 www.wageningenUR.nl/lei NOTA

LEI 2015-063 Tanja de Koeijer, Pieter Willem Blokland, Harry Luesink

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de langdurig werkzoekenden (tussen 1 en 2 jaar) noteren we een sterke stijging met 24,3% en voor de zeer langdurig werkzoekenden (meer dan 2 jaar) een stijging met

Voor de langdurig werkzoekenden (tussen 1 en 2 jaar) noteren we een sterke stijging met 25,3% en voor de zeer langdurig werkzoekenden (meer dan 2 jaar) een stijging met

Wanneer we naar nationaliteit kijken, observeren we dat het aantal werkzoekenden met een nationaliteit van buiten de EU toeneemt met 2,3% ten opzichte van vorig jaar, terwijl

Bij de WZUA noteren we ten opzichte van april 2020 een daling met 12,1%, bij de BIT-jongeren is de daling het sterkst (-23,5%), en ook bij de vrij ingeschreven werkzoekenden

De groep van 40-54-jarigen kent de sterkste daling met 7,9%, terwijl het aantal werkzoekende 55-plussers slechts licht afneemt met 0,8%.. De tragere daling bij de

Ten opzichte van vorige maand stijgt het aantal werkzoekenden in alle leeftijdsgroepen, met uitzondering van de jongste groep wat te wijten is aan een overschatting van deze groep

Ten opzichte van vorige maand is het aantal mannelijke werkzoekenden (+8,8%) iets sterker toegenomen dan het aantal vrouwelijke werkzoekenden (+7,8%).. Het aantal werkzoekenden

Ten opzichte van vorige maand noteren we een afname voor de vier groepen, relatief gezien is de daling het grootst voor de BIT-jongeren (-5,9%), gevolgd door de vrij