• No results found

Dat hakt er in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dat hakt er in"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dat hakt er in

Een fysisch antropologisch onderzoek naar grafveld De

Engk van Dorestad, te Wijk bij Duurstede

(2)

Administratieve gegevens

Onderzoeker:

Marijn Heikoop Tel: +31 (0)6 31281906

E-mail: 427366@student.saxion.nl

Adres: Korte Davostraat 11 | 7412 VH Deventer Opdrachtgever: Rijksmuseum van Oudheden Contactpersoon:

Dr. Annemarieke Willemsen Tel: +31 (0)71 5163 168 E-mail: a.willemsen@rmo.nl

Adres: Rapenburg 28 | 2311 EW Leiden Externe begeleider:

Dr. Raphaël Panhuysen Tel: +31 (0)6 14682425

E-mail: raphael.panhuysen@gmail.com

Adres: J.v. Oldenbarneveltlaan 33 | 3818 HA Amersfoort Begeleider Saxion:

Kim Pollmann

Tel: +31 (0)6 12495312

E-mail: k.m.c.pollmann@saxion.nl

(3)

Voorwoord

Dit is een afstudeeronderzoek voor de opleiding HBO Archeologie aan Hogeschool Saxion. Met dit onderzoek hoop ik te laten zien welke vaardigheden ik na deze opleiding beheers. Het was niet altijd even makkelijk en het heeft wat bloed zweet en tranen gekost, maar hier is dan het eindresultaat.

Dit afstudeeronderzoek zou nooit tot stand zijn gekomen zonder hulp van een aantal personen. Allereerst wil ik Annemarieke Willemsen van het RMO bedanken voor het bieden van deze kans. Daarnaast wil ik Raphaël Panhuysen bedanken voor zijn tijd en begeleiding tijdens dit onderzoek. Kim Pollmann wil ik bedanken voor haar begeleiding en inzet vanuit Saxion en als laatste wil ik Maarten Sepers bedanken voor het ondersteunen met het verkrijgen van 3D-modellen en microscoopfoto’s. Daarnaast wil ik mijn vrienden en familie bedanken voor de hulp en support die zij mij hebben gegeven.

(4)

Samenvatting

Eind jaren ’60 van de vorige eeuw heeft er een opgraving plaatsgevonden bij De Engk te Wijk bij Duurstede. Deze opgraving is gedaan door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek om onderzoek te doen naar Dorestad. Alle documentatie en vondsten zijn overgebracht naar het Rijksmuseum van Oudheden. Het grafveld dateert tussen de 7de en 9de eeuw n. Chr.

Dit onderzoek bestaat uit een standaard fysisch antropologisch onderzoek. Daarnaast is het onderzoek gericht op het onderzoeken en verklaren van het aantal haktrauma’s die zijn vastgesteld op de individuen. De hoofdvraag van het onderzoek luidde dan ook:

“Welke osteoarcheologische en archeologische informatie kan op basis van skeletonderzoek en archeologisch onderzoek afgeleid worden over de lichamelijke gezondheid en fysieke trauma’s van de onderzochte individuen uit het grafveld de Engk te Wijk bij Duurstede uit de periode van Dorestad, de 7de

tot 9de eeuw na Christus?”

Om het onderzoek goed uit te kunnen zijn er verschillende methoden gebruikt. De belangrijkste methode die toegepast is, is de Workshop of European Anthropologists (WEA). Daarnaast zijn Trotter & Gleser en Breitinger veelvuldig gebruikt. De skeletformulieren die gebruikt zijn, zijn dezelfde als dat er bij eerdere onderzoeken naar middeleeuwse grafvelden in Nederland zijn gebruikt. Hier is voor gekozen om het vergelijken en samenvoegen van data te vereenvoudigen.

Tijdens dit onderzoek zijn 56 vondstnummers onderzocht uit grafveld De Engk. Hier bleek uiteindelijk een Minimal Number of Individuals (MNI) van 111 uit te komen. Van de 56 vondstnummers zijn er 16 aangemerkt als vondstnummers met primaire begravingen, wat aangeeft dat er in ieder geval één skelet nog anatomisch aanwezig leek te zijn in het veld. De overige 40 vondstnummers zijn gecategoriseerd onder de noemer “losse botten”. In de laatste categorie vallen zowel losse schedels als clusters van losse botten.

Door gebrek aan opgravingsdata is er beperkt onderzoek gedaan naar de bodemopbouw. Hieruit is de conclusie gekomen dat de bodem niet verstoord lijkt. Als gekeken wordt naar de graven en de positionering van de individuen lijken deze te passen in de datering van het grafveld.

Bij ongeveer de helft van de individuen (48, 43%) kan met de gebruikte methoden een geslacht bepaald worden. Hier uit is gebleken dat de verhouding man vrouw nagenoeg gelijk is. 27 individuen blijken man te zijn en 21 individuen zijn vrouwelijk. Het aantal kinderen (15, 13,5%) in het grafveld lijkt niet veel af te wijken van vergelijkbare grafvelden.

Daarnaast ziet de verdeling in leeftijden er hetzelfde uit als andere vroeg-middeleeuwse grafvelden, namelijk: 0 – 20 jaar: n=12 (10,8%), 21 – 40 jaar: n=27 (23,3%), 41 – 60 jaar: 16 (14,4%), 61 – 80 jaar: 4 (3,6%) en leeftijd onbepaald: 52 (46,8%).

(5)

Op basis van lichaamslengte is wel een significant verschil met andere grafvelden uit de Vroege-Middeleeuwen. De individuen uit het grafveld de Engk lijken gemiddeld een ante-mortem lichaamslengte te hebben die ongeveer 2 cm groter is. De gemiddelde lengte voor mannen met de methode van Trotter uit 1970 uit grafveld De Engk is 177,7 cm waar een vergelijkbaar grafveld uit Maastricht uit komt op een gemiddelde van 175,2 cm voor mannen volgens de methode van Trotter uit 1970. Bij vrouwen is het verschil tussen De Engk (167,3 cm) en Maastricht 161,7 cm) nog groter. Beide zijn met de methode van Trotter uit 1970 berekend. Helaas zijn er te weinig individuen onderzocht waar de ante-mortem lichaamslengte van berekend kon worden. Hierdoor dient dit eerst verder uitgezocht te worden aangezien het aantal onderzochte individuen met een vastgestelde lichaamslengte te klein is om een harde conclusie uit te trekken.

De pathologieën zijn relatief normaal voor de datering van het grafveld met uitzondering van het aantal haktrauma’s. Op de haktrauma’s na is periostitis met veertien diagnoses de meest voorkomende pathologie. De pathologie die in verhouding van het aantal mogelijk diagnoses het vaakst voorkomt is cariës met 35,3%.

Tijdens dit onderzoek is onderzocht welke verschillende beschadigingen of sporen op het botoppervlak aanwezig kunnen zijn. Verschillende type beschadigingen zijn gefilterd uit het onderzoek. Recente mechanische beschadigingen zijn gefilterd met name op de kleur van het bot op de plek van de beschadiging. Daarnaast zijn wortelgangen en vaatimpressies door middel van microscopisch onderzoek onderscheiden van haktrauma’s op basis van morfologische kenmerken. De beschadigingen die over bleven (174) worden gezien als haktrauma’s. Hieronder vallen: snijsporen, haksporen, zwaardhalen en schraapsporen. Daarnaast zijn de sporen die door zwaarden aangebracht kunnen worden onderzocht samen met slachtsporen.

Als gekeken wordt welke individuen haktrauma’s heeft, valt op dat het merendeel (33/91,7%) losse botten betreft tegenover drie (8,3%) individuen die geclassificeerd zijn als primaire begravingen. Waar het mogelijk was een geslacht te bepalen, is het geslacht man onder de individuen met haktrauma’s. De individuen waarvan de leeftijd berekend is laten een relatief jonge indruk achter. Twee van de in totaal 36 individuen is jonger dan 18 jaar.

Uit onderzoek blijkt dat de haktrauma’s voornamelijk zijn veroorzaakt door geweld. Wel moet de mogelijkheid tot excarnatie meegenomen worden in de conclusie aangezien dit niet goed genoeg uitgesloten kan worden. De haktrauma’s die zijn aangetroffen op de individuen van De Engk lijken op slachtsporen en bevinden zich voornamelijk aan de linkerzijde van de individuen. De haktrauma’s hebben over het algemeen een V-vorm met een snijvlak en een breukvlak. Verder zijn er nog zes trauma’s in totaal op twee schedels gevonden waarbij is vastgesteld dat het zeker gaat om trauma’s die zijn aangebracht door een lemmetachtig wapen.

In het geval van excarnatie (ontvlezing van botten) zouden de haktrauma’s moeten lijken op slachtsporen. Daarnaast was het gebruikelijk dat bij excarnatie botten werden verhit. De morfologische gelijkenis tussen de haktrauma’s van De Engk en excarnatie komen overeen. Echter zijn er geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op verhitting van de botten in het grafveld van De Engk.

(6)

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens 2 Voorwoord 3 Samenvatting 4 1. Inleiding 8 1.1. Achtergrond onderzoek 8 1.2. Probleemstelling 8 1.3. Theoretisch kader 9 1.4. Leeswijzer 10 2. Methoden en technieken 11 2.1. Literatuuronderzoek 11 2.2. Materiaalonderzoek 11 2.2.1. Skeletformulieren 12 2.2.2. Geslachtsbepaling volwassenen 14 2.2.3. Leeftijdsbepaling 16 2.2.4. Ante-mortem lichaamslengtebepaling 20 2.2.5. Haksporen 21 2.3. Beeldmateriaal 21 3. Archeologische context 22 3.1. Historische introductie 22 3.2. Bodemverstorende processen 22

3.3. Positionering van de graven 23

4. Osteoarcheologisch onderzoek 24

4.1. Geslachtsbepaling 26

4.2. Leeftijdsbepaling 27

4.3. Lichaamslengte 28

4.4. Pathologieën, niet-metrische variaties en fysieke trauma’s 29

5. Sporen op het botoppervlak 30

5.1. Recente mechanische beschadigingen door menselijk ingrijpen 30

5.2. Vaatimpressies en wortelgangen 30

5.3. Mechanische beschadigingen als gevolg van bewerking van het bot met snijdende

voorwerpen 31

5.4. Zwaardhalen 35

5.5. Slachtsporen 36

6. Oorzaken van haksporen 37

6.1. Sporen van geweld 37

6.2. Excarnatie 37 6.3. Kannibalisme 38 6.4. Beenderdelven 39 7. Conclusie 40 7.1. Deelvragen 40 7.2. Hoofdvraag 42 8. Discussie 43

8.1. Archeologisch onderzoek (macro) 43

8.2. Osteoarcheologisch onderzoek (meso) 43

(7)

9. Aanbevelingen 44

9.1. Archeologisch onderzoek (macro) 44

9.2. Osteoarcheologisch onderzoek (meso) 44

9.3. Onderzoek naar haktrauma’s (micro) 44

Literatuurlijst 46 Literatuur 46 Internetbronnen 47

(8)

1. Inleiding

1.1. Achtergrond onderzoek

Rond het jaar 1969 is er een archeologische opgraving geweest door de toenmalige Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB, de hedendaagse Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, RCE) in de gemeente Wijk bij Duurstede ter hoogte van de wijk de Engk (afbeelding 1). Hierbij is een grafveld aangetroffen dat gedateerd is op de 7de tot 9de eeuw na Christus en gerelateerd is aan Dorestad. De

opgraving die door de ROB uitgevoerd is, is niet uitgewerkt. Hierdoor is er weinig bekent over type vondsten en aantallen. Vervolgonderzoeken zijn eveneens beperkt geweest. De reden hiervoor is onbekend. Het skeletmateriaal is tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw niet onderzocht. In de tachtiger jaren zijn enkel de gebitten onderzocht door Tjeert Pot en zijn de botten gesorteerd. Daarna is het skeletmateriaal opgeslagen in het depot en op een gegeven moment overgedragen aan het Rijksmuseum van Oudheden (RMO).

Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het RMO, met als contactpersoon Annemarieke Willemsen. Raphaël Panhuysen is, als fysisch antropoloog, betrokken als begeleider tijdens dit onderzoek.

1.2. Probleemstelling

Ten tijden van de opgraving zijn er meer schedels dan lichamen aangetroffen, zoals eerder gemeld zijn er geen exacte aantallen bekend. Daarnaast lagen er in het grafveld lichamen zonder schedels en clusters van schedels. Dit zou naast een standaard fysisch antropologisch onderzoek het thema van het onderzoek worden. Echter bleek al bij het eerste skelet dat er meer aan de hand was. Het eerste skelet had meerdere sporen die erop duiden dat er in het bot gehakt is. Deze sporen worden verder in dit onderzoek haktrauma’s genoemd. Naarmate het onderzoek vorderde werden er steeds meer haktrauma’s waargenomen. Uiteindelijk is besloten om het onderzoek aan te passen en de focus niet op het afwijkende aantal schedels ten opzichte van lichamen te leggen, maar het onderzoek te richten op de haktrauma’s.

(9)

Omdat het thema van het onderzoek veranderd is, zijn de onderzoeksvragen eveneens veranderd. De hoofdvraag is in zijn geheel veranderd en een aantal deelvragen zijn vervangen. Deelvragen 1 tot en met 4 gaan over de archeologische context en zijn hetzelfde gebleven. Daarbij zijn de vragen die gericht zijn op fysisch antropologisch onderzoek zoals deelvraag 5 tot en met 8 ook hetzelfde gebleven. Deelvragen 9 en 10 zijn aangepast op het thema van de haktrauma’s. Zoals eerder gemeld is de hoofdvraag ook van thema veranderd. Deze was georiënteerd op een verklaring van het afwijkende aantal schedels, maar is nu georiënteerd op een oorzaak voor de haktrauma’s. De onderzoeksvragen luiden als volgt:

Hoofdvraag:

Welke osteoarcheologische en archeologische informatie kan op basis van skeletonderzoek en archeologisch onderzoek afgeleid worden over de lichamelijke gezondheid en fysieke trauma’s van de onderzochte individuen uit het grafveld de Engk te Wijk bij Duurstede uit de periode van Dorestad, de 7de

tot 9de eeuw na Christus?

Deelvragen:

Om de hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden zijn er tien deelvragen opgesteld. De deelvragen zijn ingedeeld in marco-, meso- en microniveau.

De macrovragen van dit onderzoek zijn gericht op de archeologische context. Hier wordt ingegaan op de bodem en hoe de graven zich verhouden in het grafveld.

1. Welke bodemverstorende processen hebben plaatsgevonden waardoor de skeletten eventueel verstoord zijn?

2. Wat is de oriëntatie in het graf van de individuen? 3. Wat is de houding in het graf van de individuen? 4. Wat is de begraafwijze in het graf van de individuen?

Het mesoniveau van dit onderzoek zoomt in op de individuen. Hier worden de biologische kenmerken van de individuen onderzocht.

5. Wat is de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen bij de skeletten van het grafveld De Engk? 6. Wat is de verhouding in leeftijdscategorieën onder de skeletten uit het grafveld De Engk?

7. Wat is de verhouding van de lichaamslengtes onder de skeletten uit het grafveld De Engk? 8. Welke pathologieën komen voor onder de skeletten uit het grafveld De Engk?

9. Welke individuen hebben haktrauma’s uit het grafveld De Engk?

Deelvraag 10 is een vraag op microniveau. De microvraag zoomt in dit onderzoek nog verder in op de oorzaak van de haktrauma’s.

10. Wat is de verklaring van de haktrauma’s op de skeletten uit het grafveld De Engk?

1.3. Theoretisch kader

De beschikbare documentatie van de opgraving van de ROB leidde tot het onderzoek. Zoals eerder vermeld zit er een afwijking in het aantal aangetroffen lichamen en schedels met daarbij schedels die niet meer in anatomisch verband liggen. Deze conclusie op basis van de vlaktekeningen leidde tot vragen over een verklaring voor dit fenomeen. Deze vragen zouden in eerste instantie door dit onderzoek beantwoord moeten worden, maar zoals eerder vermeld is dit tijdens het onderzoek veranderd. Ondanks

(10)

De haktrauma’s zijn in uitzonderlijk grote getale aanwezig en daarbij is er beperkt onderzoek gedaan naar haktrauma’s op menselijk botmateriaal. Daarbij zorgen de gegevens op basis van de biologische kenmerken van de individuen voor een breder beeld van de populatie rondom Dorestad. Samen met de archeologische context geven de biologische kenmerken meer inzicht in het leven in en rondom Dorestad.

1.4. Leeswijzer

Om het onderzoek, en met name de resultaten, zo goed mogelijk over te brengen is het rapport in verschillende hoofdstukken opgedeeld. In het tweede hoofdstuk (2. Methoden en technieken) worden alle methoden en technieken beschreven die toegepast zijn op dit onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 (3. Archeologische context) de archeologische context toegelicht met daarbij de bodemopbouw. Hoofdstuk 4 (4. Osteoarcheologisch onderzoek) worden alle resultaten van het standaard fysisch antropologisch onderzoek beschreven. De verschillende soorten sporen op het botoppervlak worden beschreven in hoofdstuk 5 (5. Sporen op het botoppervlak). De mogelijke oorzaken van de haktrauma’s komen in Hoofdstuk 6 (6. Oorzaken van haktrauma’s) aan bod. In hoofdstuk 7 (7. Conclusie) worden de resultaten per deelvraag concluderend samengevat. Hoofdstuk 8 (8. Discussie) gaat met name over aspecten van het onderzoek waar tegenaan gelopen is en hoe dit is aangepakt. De aanbevelingen voor een eventueel vervolgonderzoek zijn terug te vinden in hoofdstuk 9 (9. Aanbevelingen). Tot slot is er een literatuurlijst met de toegepaste literatuur (Literatuur) terug te vinden.

Als aanvulling op het onderzoek zijn er een aantal bijlagen toegevoegd aan dit rapport. In bijlage 1 is als voorbeeld een leeg skeletformulier toegevoegd. Hierdoor wordt een beeld geschetst hoe standaard fysisch antropologisch onderzoek is uitgevoerd. Als vervolg daarop zijn in bijlage 2 de ingevulde skeletformulieren ingevoegd. De derde bijlage bestaat uit de tabellen en afbeeldingen van de toegepaste methoden voor het skeletonderzoek. In de vierde en laatste bijlage worden de overige pathologieën beschreven. Alle bijlagen zijn alleen digitaal terug te vinden op de bijgeleverde usb-stick.

(11)

2. Methoden en technieken

Tijdens dit onderzoek zijn meerdere onderzoeksmethoden gebruikt. In dit hoofdstuk worden alle gebruikte methoden toegelicht in de verschillende fasen van het onderzoek. Het gaat dan bijvoorbeeld om allereerst het skeletonderzoek op zichzelf. Daarna wordt beschreven hoe de archeologische context tot stand is gekomen, om vervolgens uit te komen op hoe de hoofdvraag beantwoord is.

2.1. Literatuuronderzoek

Voor dit onderzoek zijn er een aantal analoge bronnen gebruikt. Deze bronnen zijn gebruikt op advies van Raphaël Panhuysen en omdat andere analoge bronnen eerder gebruikt zijn als lesmateriaal voor osteoarcheologie en fysische antropologie. De meeste bronnen zijn in privébezit. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Saxion bibliotheek en de bibliotheek van de RCE.

Het merendeel van de bronnen is via internet verkregen. Er is gebruik gemaakt van websites waar artikelen door wetenschappers geplaatst kunnen worden. De sites die gebruikt zijn, zijn: researchgate, jstor, google scholar. De betrouwbaarheid van de artikelen is bepaald aan de hand van de schrijvers en de eventuele wetenschappelijke tijdschriften waarin de artikelen zijn gepubliceerd. Daarnaast is zoveel mogelijk de originele bron gebruikt van de verschillende methoden die gebruikt zijn voor het materiaalonderzoek. Naast vakliteratuur zijn ook tekeningen gebruikt van de opgraving van de ROB. Deze zijn beschikbaar gesteld door het RMO en bestaan uit zes vlaktekeningen, drie details van de vlaktekeningen en drie profieltekeningen.

Het literatuuronderzoek is gebruikt om de meeste deelvragen te kunnen beantwoorden. De deelvragen die met behulp van literatuuronderzoek beantwoord zijn bestaan uit:

1. Welke bodemverstorende processen hebben plaatsgevonden waardoor de skeletten eventueel verstoord zijn?

2. Wat is de oriëntatie in het graf van de individuen? 3. Wat is de houding in het graf van de individuen? 4. Wat is de begraafwijze in het graf van de individuen?

8. Welke pathologieën komen voor onder de skeletten uit het grafveld De Engk? 9. Welke individuen hebben haktrauma’s uit het grafveld De Engk?

10. Wat is de verklaring van de haktrauma’s op de skeletten uit het grafveld De Engk?

2.2. Materiaalonderzoek

Voor het skeletonderzoek zijn alleen al meerdere methoden toegepast. Hieronder worden de methoden uitgelegd met daarbij een beschrijving van wanneer en waarom deze methoden gebruikt zijn. Alle afbeeldingen en tabellen die gebruikt zijn bij deze methoden zijn in bijlage 4 toegevoegd. De methoden die toegepast zijn, zijn in eerste instantie gekozen omdat deze methoden het meest worden toegepast in het Nederlandse werkveld. Daarnaast is gebruik gemaakt van de skeletformulieren die aangeleverd zijn door Raphaël Panhuysen. Deze formulieren zijn tijdens meer onderzoeken naar middeleeuwse grafvelden in heel Nederland gebruikt, waardoor dit onderzoek makkelijker vergeleken kan worden met andere onderzoeken.

(12)

Omdat sommige botten dermate gefragmenteerd zijn, maar nog wel gedetermineerd konden worden, is er voor de determinatie gebruikgemaakt van een modelskelet. Dit skelet is ter beschikking gesteld door de opleiding Archeologie aan Saxion Hogeschool te Deventer. Omdat het skelet op sommige punten beschadigd is, is er ook gebruik gemaakt van The Human Bone Manual.1 In dit boek staan duidelijke

foto’s en beschrijvingen van alle botten in het menselijk lichaam, met uitzondering van diverse wervels aangezien deze vaak identiek zijn aan elkaar. Daarnaast staan in The Human Bone Manual diverse methoden beschreven die gebruikt zijn tijdens dit onderzoek.2

2.2.1. Skeletformulieren

Zoals eerder aangegeven zijn de skeletformulieren aangeleverd door Raphaël Panhuysen. Deze formulieren dienen ervoor te zorgen dat alle stappen in het skeletonderzoek ook daadwerkelijk doorlopen worden. Het formulier wordt per pagina doorgenomen. In bijlage 1 is een leeg formulier toegevoegd ter verduidelijking. Bovenaan elk formulier worden de gegevens per individu opgeschreven. Het gaat om: de site, context nummer, vondstnummer en nummer van het individu. Dit wordt op elke pagina opgeschreven om te voorkomen dat de formulieren door elkaar raken. Het complete formulier bestaat uit acht pagina’s. Echter wil het geval zijn dat niet altijd alle pagina’s ingevuld kunnen worden, omdat simpelweg het skelet niet compleet is. Als alleen de schedel van een individu aanwezig is, zijn de pagina’s over het post-craniaalskelet niet meegenomen in het onderzoek. De skeletformulieren hebben bijgedragen aan het kunnen beantwoorden van de volgende deelvragen:

5. Wat is de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen bij de skeletten van het grafveld De Engk? 6. Wat is de verhouding in leeftijdscategorieën onder de skeletten uit het grafveld De Engk?

7. Wat is de verhouding van de lichaamslengtes onder de skeletten uit het grafveld De Engk? 8. Welke pathologieën komen voor onder de skeletten uit het grafveld De Engk?

9. Welke individuen hebben haktrauma’s uit het grafveld De Engk? Pagina 1: Voorblad met samenvatting

Pagina 1 is eigenlijk een samenvatting van de resultaten. Dit formulier is bijvoorbeeld handig op het moment dat er bepaalde kenmerken tussen de populatie opgezocht moeten worden. Denk hierbij aan bepaalde pathologieën of leeftijdscategorieën.

Pagina 2: Schedel

Op pagina 2 zijn tekeningen van een cranium te zien in vier verschillende aanzichten: anterieure aanzicht, linker aanzicht, rechter aanzicht en het inferieure aanzicht. Op deze tekeningen wordt ingekleurd welke delen van het cranium aanwezig zijn bij het individu. Verder moet er aangegeven worden of er bepaalde botten aanwezig zijn die niet aangegeven staan op de tekeningen. Het gaat om de gehoorbeentjes aan beide zijden: hamer, aambeeld en de stijgbeugel. Daarnaast wordt ook het tongbeen en de mogelijk verbeende ringkraakbeen en schildklierkraakbeen genoemd als botten die gevonden kunnen zijn bij het opgraven van het individu. Vervolgens is er nog een tabel voor het bepalen van de leeftijd van kinderen en volwassen tot 34 jaar op basis van bepaalde schedelnaden. De derde tabel die op deze pagina aanwezig is, is voor het bepalen van de leeftijd op basis van de drie voornaamste schedelnaden. Deze methode is vooral bedoeld om de leeftijd te bepalen van volwassen individuen en is onderdeel van de complexe methode van de Workshop of European Anthropologists (verder te noemen als: WEA). Deze methode wordt verder beschreven onder het kopje van de WEA.

1 White/Folkens 2005, 75 – 308. 2 White/Folkens 2005, 309 – 418.

(13)

Pagina 3: Schedel vervolg

Het onderzoek naar het cranium wordt vervolgd op pagina 3. Deze pagina staat vooral in het teken van het bepalen van het geslacht van een individu. De methode die hiervoor gebruikt wordt is eveneens een methode van de WEA en zal later verder worden toegelicht. Op het formulier worden zowel de kenmerken van het cranium als van de onderkaak en de schedel als geheel behandeld. Naast de geslachtskenmerken worden ook variaties op de ontwikkeling van de schedelnaden beschreven en eventuele metingen die uitgevoerd kunnen worden.

Pagina 4: Gebit

Pagina 4 staat in het teken van het gebit. Op deze pagina wordt gekeken naar de staat van het gebit en in hoeverre het gebit compleet is. Als een gebitselement aanwezig is wordt er een I (inspected) geschreven in het element op de tekening op deze pagina. Als een gebitselement of een positie op de kaak mist, wordt dit aangegeven met PM (post-mortem loss). Mocht een element in tijden van leven zijn verloren wordt dit aangegeven met AM (ante-mortem loss). Op deze pagina wordt aangegeven hoeveel elementen daadwerkelijk zijn doorgekomen, niet zijn doorgekomen, extra zijn doorgekomen en niet zijn ontwikkeld. Verder worden er nog pathologieën beschreven zoals cariës, eventuele ontstekingen en de gevolgen, terugtrekken tandvlees en tandglazuur hypoplasie. De cariës wordt overigens ook op de schematische afbeelding van het gebit aangegeven. Verder wordt ook de slijtage meegenomen van de tanden.

In geval van dit onderzoek is ervoor gekozen om de formulieren van de tandarts Tjeerd Pot te gebruiken, waar mogelijk. Tjeerd Pot heeft in het jaar 1985 alle gebitten van deze collectie onderzocht. Daarnaast is ervoor gekozen om deze pagina toch ook weer tijdens dit onderzoek in te vullen voor trainingsdoeleinden. Pagina 5: Lichaam

Op pagina 5 begint het post-craniale gedeelte van het formulier. Deze pagina laat een tekening zien van het complete skelet zonder schedel. Hierin wordt net als bij pagina 2 alles ingekleurd wat er van een individu aanwezig is. Dit gebeurt zo precies mogelijk. Mocht er bijvoorbeeld alleen het distale deel van de femur aanwezig zijn dan wordt alleen het distale deel van de femur ingekleurd. Bij deze tekening is het gebruikelijk om eventuele pathologieën aan te geven zodat duidelijk is waar deze zich op het lichaam bevinden. Daarnaast staat op deze pagina nog een tabel met een negental varianties op het menselijk skelet die nagelopen dienen te worden.

Pagina 6: Lichaam vervolg

Pagina 6 is de pagina voor de biologische gegevens van een individu. Op deze pagina wordt het geslacht bepaald aan de hand van het pelvis indien mogelijk. Dit gebeurt net als bij het skelet volgens de WEA-methode. De leeftijd van het individu wordt hier ook bepaald aan de hand van de complete complexe methode van de WEA. Verder is er nog een mogelijkheid om de leeftijd te palen aan andere methoden zoals het sternale einde van de vierde rib. Deze methode is tijdens dit onderzoek niet toegepast, omdat bij alle skeletten dit deel van de ribben miste. Tevens was niet duidelijke welke rib de vierde rib was. De methoden om leeftijd te bepalen aan de hand van het auriculaire oppervlak en de symphysis pubica (schaamvoeg) zijn wel toegepast tijdens dit onderzoek. Deze methoden worden later toegelicht in dit hoofdstuk.

(14)

Daarnaast zijn er twee tabellen op deze pagina die gebruikt kunnen worden bij het bepalen van de leeftijd van een kind tot adolescent van 25 jaar oud. Hierbij wordt vooral gelet op het vergroeien van verschillende botten na het “sluiten” van de groeischijven. Verder is het mogelijk om de ante-mortem lichaamslengte van een individu te bepalen mochten er complete pijpbeenderen aanwezig zijn. Voor het berekenen van de ante-mortem lichaamslengte zijn eveneens meerdere methoden gebruikt. Deze methoden worden later uitgebreid toegelicht. Tevens kan het binnen een onderzoek van wetenschappelijke waarde zijn om de robuustheid van skeletten mee te nemen in het onderzoek. Op deze pagina is daar een aparte tabel voor ingericht.

Pagina 7: Wervels

Deze pagina is volledig gericht op pathologieën in de wervelkolom. Deze pagina is vrij gedetailleerd aangezien er een pathologie op de onderkant of bovenkant van de wervel aangegeven kan worden. Alle wervels staan op deze pagina genoemd inclusief het sacrum als één geheel.

Pagina 8: Pathologieën

Pagina 8 is de laatste pagina van het formulier. Op deze pagina komen alle pathologieën aan bod, ook de pathologieën die al eerder aan bod zijn gekomen bij bijvoorbeeld het gebit. Een drietal pathologieën wordt hier extra uitgelicht omdat deze het meest voorkomen. Het gaat hier om de maxillaire sinusitis, perifere artrose (verder te noemen als: POA) en periostitis. Maxillaire sinusitis is een ontsteking in de neus-bijholtes en dit kan relatief vaak voorkomen. POA is simpelweg artrose en is dan ook terug te vinden op de meeste perifere gewrichten. Alle gewrichten waarop POA terug te vinden is staan op het formulier vermeld voor zowel links als rechts van het skelet. Periostitis is een irritatie dan wel een ontsteking van het beenvlies dat over het bot heen zit en dat kan zich uiten door het aanmaken van een nieuw laagje bot. Dit komt het meest voor op de femur, tibia en fibula. Onderaan de pagina staan nog andere pathologieën die behoren tot de meest voorkomende pathologieën in archeologische context.

2.2.2. Geslachtsbepaling volwassenen

In deze paragraaf worden de methoden beschreven die toegepast zijn om deelvraag 5, Wat is de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen bij de skeletten van het grafveld De Engk?, te kunnen bepalen. Workshop of European Anthropologists (WEA)

De WEA wordt vandaag de dag in Nederland nog veel gebruikt. Echter stamt deze methode al uit 1980. De huidig versie, uit 1980, is ontstaan naar aanleiding van een symposium over het vaststellen van het geslacht en de leeftijd van een individu op basis van het skelet in 1972 in Praag. Helaas heeft het tot 1977 moeten duren voordat de deelnemende deskundigen eruit waren. In augustus 1978 is het plan gepresenteerd op een paleodemografische conferentie in Sarospatak. Na een discussie over enkele toevoegingen en aanpassingen is het plan aangenomen. Vervolgens is de methode in 1980 gepubliceerd in de Journal of Human Evolution.3

Om het geslacht te kunnen bepalen zijn er een aantal morfologische kenmerken opgesteld. Deze kenmerken zijn in twee tabellen opgesplitst: kenmerken voor het pelvis (bijlage 3, tabel 1) en kenmerken voor de schedel (bijlage 3, tabel 2). Het is belangrijk om te weten dat uit onderzoek is gebleken dat het pelvis het meest betrouwbaar is op gebied van geslachtsbepaling, daarna de schedel en als laatste de onderkaak. Het pelvis is het enige onderdeel van het skelet waarbij er een functioneel verschil zit tussen mannen en vrouwen. Bij vrouwen moet het pelvis een geboorte kanaal bevatten. In de tabellen wordt omschreven wat de karakteristieken zijn van alle kenmerken om een score te bepalen. De scores die gegeven kunnen worden zijn als volgt: -2 heel vrouwelijk, -1 vrouwelijk, 0 onbepaald, +1 mannelijk en +2 heel mannelijk.

(15)

Alle kenmerken hebben ook een bepaald gewicht in hoe zwaar deze meetellen in het vaststellen van het geslacht, dit wordt weight genoemd. Zodra een onderzoeker een score tussen de -2 en de +2 heeft gegeven wordt de score vermenigvuldigd met de weight. Vervolgens worden alle vermenigvuldigde scoren bij elkaar opgeteld met als alle weights van de beoordeelde kenmerken om vervolgens de som van de vermenigvuldigde scoren te delen door de som van de weights. Hier komt een score uit tussen de -2 en de +2 die gekoppeld wordt aan de range hierboven uitgelegd. Stel de uiteindelijke score komt uit op +0,87 wil dat zeggen dat dit individu een mannelijk individu zal zijn geweest. Valt de uiteindelijke score tussen de +0,5 en de -0,5 wordt het individu als indeterminabel beschouwd.4 In de tabellen hieronder

staan de geslachtskenmerken, aan welke eis deze moeten voldoen van de bijbehorende score en wat de Weight van het kenmerk is.

Overigens zijn er nog meer mogelijkheden om het geslacht te bepalen volgens de WEA. Dit wil zeggen dat naar de lengte van de tanden en de lengte van de pijpbeenderen gekeken kan worden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot chemische methoden zoals het nemen van DNA-monsters.5 Deze methoden zijn niet

toegepast in dit onderzoek en worden dan ook niet verder toegelicht. Vergelijkingsonderzoek

In sommige gevallen is het niet mogelijk om het geslacht van een individu te bepalen aan de kenmerken die eerder aanbod zijn gekomen. Om toch een geslacht vast te kunnen stellen wordt er gekeken naar de lichaamslengte, zoals later beschreven in dit hoofdstuk, van de individuen indien deze vast te stellen is. Eerst wordt er een inventarisatie gemaakt bij welke individuen de lichaamslengte vast te stellen is en wat de lichaamslengte is geweest van de individuen. Vervolgens wordt er gekeken bij welke individuen het geslacht wel vastgesteld kon worden. Daarna wordt er gekeken wat het interval van lichaamslengtes bij zowel mannelijke als vrouwelijke individuen is. De individuen waarbij wel de lichaamslengte is vastgesteld, maar niet het geslacht, kunnen op deze manier alsnog een geslacht toegeschreven krijgen. Op basis van de lichaamslengte wordt gekeken in welke interval de lichaamslengte past. Het kan voorkomen dat de intervallen van mannen en vrouwen een overlap hebben. Bijvoorbeeld het interval bij mannen is 168 cm – 176 cm en bij vrouwen is de interval 161 cm – 172 cm. In dit voorbeeld is er een overlap van 168 cm – 172 cm. Een individu met een lengte van 171,6 cm wordt dan aangeduid als indeterminabel, omdat het individu dan bij zowel mannen als vrouwen in het interval past. Mocht een individu bijvoorbeeld 180 cm zijn dan zal dit individu als man worden bestempeld. Ditzelfde geldt als een individu kleiner is dan de kleinste vrouw dan zal het individu als vrouw aangemerkt worden. Naast lichaamslengtes is er ook gekeken naar de lengte van de verschillende pijpbeenderen. Hier is voor gekozen om het geslacht van meer individuen te kunnen bepalen, als er geen andere methoden mogelijk waren om toe te passen. Aangezien er voor mannen en vrouwen verschillende formules zijn om de lichaamslengte te berekenen kan ter controle de lengte van pijpbeenderen gebruikt worden.

In dit onderzoek waren de gegevens te beperkt om geslachtsbepaling aan de hand van de lengtes van botten en lichaamslengtes op basis van alleen de gebruikte populatie te doen. Om deze methode toch toe te kunnen passen is het proefschrift van Raphaël Panhuysen gebruikt6. Dit proefschrift bestaat uit een

onderzoek naar een grafveld in Maastricht daterend uit dezelfde periode als dit onderzoek uit Dorestad.7

Doordat beide onderzoeken overeenkomen in periode en beide op basis van een Nederlandse populatie is verondersteld dat de Maastrichtse data als vergelijkingsmateriaal kunnen dienen.

(16)

2.2.3. Leeftijdsbepaling

Om de leeftijd van een individu te bepalen moet ingeschat worden of het gaat om een jong kind, ouder kind of een volwassene. Om snel een inschatting te maken kan er gekeken worden of bepaalde botten al gefuseerd zijn zoals de wervels of dat epifysen al zijn gesloten. Hieronder worden de verschillende methoden beschreven die tijdens dit onderzoek zijn gebruikt om de leeftijd van een individu te bepalen. Op het skeletformulier wordt altijd een zo klein mogelijke leeftijdsinterval genoteerd zoals 40 – 80 jaar of 7 – 13 jaar. Verschillende methoden kunnen ook gecombineerd worden om een specifiekere leeftijd bij overleiden te kunnen bepalen.

In deze paragraaf worden de methoden beschreven die toegepast zijn om deelvraag 6, Wat is de verhouding in leeftijdscategorieën onder de skeletten uit het grafveld De Engk?, te kunnen bepalen. Leeftijdsbepaling kinderen

Workshop of European Anthropologists (WEA)

De WEA gebruikt verschillende methoden om de leeftijd te bepalen. Voor kinderen, vooral jonge kinderen, is de methode van tandontwikkeling zeer accuraat. De WEA heeft de al bestaande methode van Ubelaker uit 1978 overgenomen in de workshop. Deze methode maakt gebruik van de ontwikkeling van de verschillende gebitselementen. Er wordt gelet op wanneer de kroon van de tand begint met ontwikkelen, wanneer de hals van de tand zich ontwikkelt, vervolgens wanneer de wortels zich beginnen te ontwikkelen en gaan sluiten en uiteindelijk wanneer de elementen doorkomen. Er moet rekening gehouden worden met dat het doorkomen van de tand niet het meest betrouwbaar is voor het bepalen van de leeftijd, de momenten van ontwikkeling van de tand zijn betrouwbaarder. Verder moet rekening gehouden worden met het feit dat de hoektand en de derde molaar sterk variëren van moment van doorkomen.8 In bijlage

4 op figuur 1 is het schema te zien die ontwikkeld is door Ubelaker in 1978 en is overgenomen door WEA. Mocht het bij een individu niet mogelijk zijn om de leeftijd vast te stellen aan de hand van het gebit, omdat er geen elementen aanwezig zijn, dan zal er gekeken worden naar het dichtgroeien van de epifysen en dergelijke. De WEA heeft een zevental criteria opgesteld op basis van ouder onderzoek. Deze methode is gericht op kinderen tot een leeftijd van 6 jaar oud.9 Daarnaast wordt er een tabel gebruikt met de

lengte van de lange pijpbeenderen tot een leeftijd van 14 jaar. Voor kinderen die ouder zijn dan 14 jaar is er een tekening (bijlage 3, figuur 2) gemaakt om de leeftijd te bepalen op basis van het dichtgroeien van groeischijven.10

In dit onderzoek is gekozen om wel de methode van Ubelaker te gebruiken uit de WEA, maar niet de overige methoden uit de WEA om de leeftijd van kinderen te bepalen. Als alternatief voor de methode op basis van de lengte van de lange pijpbeenderen is gekozen voor de methode van Maresh 1955.11 Deze

methode is uitgebreider en zal hieronder verder worden toegelicht. De methode waarbij gekeken wordt naar de groeischijven is vervangen door de methode van Scheuer en Black uit 2000 samen met Maat en Matswijk.12 Deze methode is uitgebreider dan de variant uit de WEA. Deze methode wordt later in het

hoofdstuk verder uitgelegd.

8 Workshop of European Anthropologists 1980, 528 – 530. 9 Workshop of European Anthropologists 1980, 530. 10 Workshop of European Anthropologists 1980, 531 – 532. 11 Maresh 1955, 725.

(17)

Maresh 1955

Voor de methode van Maresh uit 1955, voor het berekenen van de leeftijd van kinderen aan de hand van de lengte van pijpbeenderen, is gebruik gemaakt van voornamelijk de diafysen (het stuk bot tussen de proximale en distale epifysen, grofweg de schacht van een pijpbeen). Voor individuen vanaf een leeftijd van 2 maanden tot een leeftijd van 12 jaar wordt enkel de maat van de diafysen gebruikt. Voor individuen vanaf 10,5 jaar tot 18 jaar oud wordt gebruikgemaakt van de lengte van de pijpbeenderen van de diafysen met de epifysen in de lengte as van de pijpbeenderen. De lengte die gebruikt wordt voor deze methoden is de maximale lengte van het bot. Dit houdt in dat er bijvoorbeeld ook een styloid process, zoals aan het proximale einde van een ulna, is meegenomen in de meting.13 In bijlage 3 tabel 3 staan alle lengtes in

combinatie met de bijbehorende leeftijd. Scheuer en Black 2000, Maat en Matswijk 1995

Met de methode van Scheuer en Black kan de leeftijd van een jong individu bepaald worden door middel van het fuseren van groeischijven. Het fuseren van de verschillende botelementen varieert per bot. Het moment van fuseren varieert daarnaast ook per geslacht van een individu.14 In deze methode zijn alle

botten waarbij een fusie plaatsvindt apart onderzocht op welke leeftijd de fusie plaatsvindt. De uitkomst van dat onderzoek is een range per bot en bij botten die vanaf de pubertijd fuseren ook per geslacht.15

Als voorbeeld: het sacrum fuseert uiterlijk op 27-jarige leeftijd en zijn vroegst op twintigjarige leeftijd. Dit wil zeggen dat als het sacrum nog niet is gefuseerd het individu jonger is dan 27 jaar. Is het sacrum wel gefuseerd, is het individu in ieder geval ouder dan twintig jaar. Mocht het sacrum aan het fuseren zijn, is het individu tussen de twintig en 27 jaar oud.16

Volgens Maat en Mastwijk is de jugular growth plate een betrouwbare methode die toegevoegd kan worden aan de methode van Scheuer en Black. Tijdens het onderzoek van deze methode is naar voren gekomen dat de jugular growth plate, binnen het steekproef dat gebruikt is, een universele ontwikkeling doormaakt. Deze growth plate fuseert tussen de leeftijd van 22 en 34 jaar oud.17

Moorrees, Fanning en Hunt 1963

De methode van Moorrees, Fanning en Hunt is gebaseerd op de ontwikkeling van het gebit net zoals de methode van Ubelaker. Echter zitten er kleine verschillen in de resultaten. De methode van Moorrees is ontwikkeld op basis van radiografische beelden uit verschillende oudere onderzoeken. Voor de ontwikkeling zijn verschillende groepen kinderen gebruikt die zowel uit jongens als uit meisjes bestonden. Voor de achterste gebitselementen (C1 tot M3) werd gebruik gemaakt van het Fels programme. Dit bestond uit de collectie van dr. Athur B. Lewis en bestond uit de gegevens van 136 jongens en 110 meisjes. Voor de voortanden (I1 en I2) is gebruik gemaakt van de Stuart material. Deze collectie bestaat uit 134 kinderen uit Boston. Niet alle gegevens konden gebruikt worden, maar er is gebruikgemaakt van de gegevens van 48 jongens en 51 meisjes.18

(18)

De methode wordt op dezelfde manier toegepast als de methode van Ubelaker 1978. Het verschil zit vooral in het feit dat deze methode de ontwikkeling van alle gebitselementen los van elkaar beoordeeld, waar bij de methode van Ubelaker naar het complete gebit wordt gekeken. Deze methode kijkt net als Ubelaker vanaf de ontwikkeling van de kroon van het element tot en met het sluiten van de wortel. Een ander verschil tussen de methoden is dat Moorrees geen rekening houdt met het doorkomen van de gebitselementen.

Leeftijdsbepaling volwassenen

Workshop of European Anthropologists (WEA)

Aangezien bij volwassen de epifysen dichtgegroeid horen te zijn is het geen optie meer om deze mee te nemen in het bepalen van de leeftijd. Daarom is er voor volwassenen een andere methode ontwikkeld. Deze methode wordt ook wel de complexe methode genoemd en is door de WEA overgenomen van Acsádi en Nemeskéri uit 1970. Acsádi en Nemeskéri hebben bestaande methoden samengevoegd en op sommige vlakken aangepast. De complexe methode bestaat uit vier methodes waar gekeken wordt naar symfysische oppervlak van het schaambeen, veranderingen in het spongieuze bot in zowel het proximale gedeelte van de femur als van de humerus en daarnaast het dichtgroeien van de schedelnaden aan de binnenkant van de schedel. De eerste drie van de zojuist genoemde methoden zijn gebaseerd op veroudering van het bot. Elk van de vier methoden zijn in verschillende fasen opgedeeld:19

Symphysis pubica: fase I – V

Femur: fase I – VI

Humerus: fase I – VI

Schedelnaden: fase I – V

Zoals eerder genoemd, wordt er vooral beoordeeld op slijtage van de botten. Bij de schedelnaden gaat het echter anders. Hier wordt gekeken in hoeverre de schedelnaden dichtgegroeid zijn en eventueel compleet verdwenen. Er wordt naar drie schedelnaden gekeken namelijk: coronale, sagittale en lambdoïde schedelnaad. De coronale en lambdoïde schedelnaden zijn beide opgedeeld in drie delen, zowel links als rechts, en de sagittale schedelnaad is opgedeeld in vier delen. In totaal zijn er 16 delen van de schedelnaden die beoordeeld worden. Al deze delen krijgen voor waar mogelijk een score tussen de 0 en 4. 0 staat voor volledig open en 4 staat voor volledig dicht/verdwenen (bijlage 3, figuur 3). Vervolgens worden de scores van de delen schedelnaad opgeteld en gedeeld door het aantal beoordeelde delen van de schedelnaden. Hier komt een eindscore tussen de 0 en 4 uit. Deze eindscore wordt in de hier onder staande tabel gekoppeld aan een fase.20

Zoals eerder is aangegeven zijn de andere drie methoden vooral gericht op het remodelleren en degeneratie van de botten en is dit in verschillende fasen opgedeeld. In bijlage 3 op figuren 4, 5 en 6 zijn de verschillende fasen te zien van de verschillende methoden.21

Als deze fasen zijn vastgesteld kunnen ze in een tabel opgezocht worden welke leeftijd erbij past. Mochten alle vier de methoden toegepast kunnen worden gebruikt men tabellen 5 tot en met 9 uit bijlage 3.22

Mochten niet alle indicatoren beoordeeld worden dan zijn er vergelijkbare tabellen (bijlage 3, tabellen 10 – 17) gemaakt voor drie, twee of één indicator(en).23

19 Workshop of European Anthropologists 1980, 532 – 535. 20 Workshop of European Anthropologists 1980, 532 – 535. 21 Workshop of European Anthropologists 1980, 532 – 535. 22 Workshop of European Anthropologists 1980, 532 – 535. 23 Workshop of European Anthropologists 1980, 532 – 535.

(19)

Lovejoy 1980

Lovejoy heeft een methode ontwikkeld om de leeftijd van een volwassen individu te kunnen bepalen aan de hand van het auriculaire oppervlak (waar het heupbeen en het heiligbeen een gewricht vormen) op het pelvis. Voor deze methode heeft Lovejoy morfologische veranderingen op basis van slijtage van het auriculaire oppervlak gebruikt. Deze morfologische veranderingen zijn vervolgens in acht verschillende leeftijdsfasen ingedeeld. Elke fasen heeft een interval van vijf jaar, behalve fase 7 en 8. Fase 7 heeft een interval van tien en fase 8 heeft een leeftijdsindicatie van 60 jaar en ouder.24 Op het figuur (bijlage 3,

figuur 7) zijn voorbeelden met de fasen gekoppeld en is de tabel (bijlage 3, tabel 18) daaronder staan de fasen aan de leeftijd gekoppeld.

Suchey-Brooks 1990

De Suchey-Brooks methode is eveneens gericht op het bepalen van de leeftijd bij het overlijden van het individu. Om de leeftijd te bepalen wordt gebruik gemaakt van de symphysis pubica. Suchey en Brooks hebben gebruik gemaakt van het al bestaande systeem van Todd. In tegenstelling tot de methode van Todd hebben Suchey en Brooks ervoor gekozen om de symphysis pubica globaal te beoordelen in plaats van verschillende facetten. Deze methode bleek accurater te zijn en bovendien makkelijk toe te passen. Daarbij hebben Suchey en Brooks de symphysis pubica in zes fasen opgedeeld per geslacht (bijlag 3, figuren 8 en 9). Om het beoordelen nog gemakkelijker te maken zijn er van een selectie symphysis pubica voorbeeldobjecten gemaakt. Deze objecten bestaan uit zes objecten als vrouwelijk voorbeeld en zes objecten voor mannelijk voorbeeld (één voorbeeldobject voor elke fase per geslacht). Naast de voorbeeldobjecten zijn er ook beschrijvingen van kenmerken die passen bij de leeftijdscategorieën die door de voorbeeldobjecten gerepresenteerd worden.25

Aan de verschillende fasen zitten leeftijdscategorieën gekoppeld. Deze categorieën zijn te vinden in bijlage 3 tabel 19.

Meindl en Lovejoy

Naast dat Lovejoy een leeftijdsbepalende methode ontwikkeld heeft voor het auriculaire oppervlak, heeft Lovejoy samen met Meindl een methode ontwikkeld voor het bepalen van de leeftijd van een individu op basis van de schedelnaden. Deze methode is anders dan de andere eerder beschreven methode van de schedelnaden die in de WEA is opgenomen omdat de methode van Meindl en Lovejoy gebruik maakt van de buitenkant van de schedel en de methode van de WEA maakt gebruik van de binnenkant van de schedel.

Meindl en Lovejoy gebruiken voor deze methode de rechterkant van de schedel. Indien mogelijk dient ook deze zijde gebruikt te worden als deze methode wordt toegepast. Is de rechterzijde van de schedel niet te gebruiken zal dit aangegeven moeten worden bij de uitwerking.

Voor deze methode zijn er op de schedel tien stukken schedelnaad aangewezen om te beoordelen. Om deze tien locaties te beoordelen wordt er slechts naar 1cm van de schedelnaad gekeken. Vervolgens wordt er een score van 0 tot 3 aan gegeven. 0 staat voor een volledig open schedelnaad en 3 voor een volledig gesloten (niet meer zichtbare) schedelnaad.26

(20)

Om het individu te kunnen koppelen aan een leeftijdsinterval worden de scoren van locatie 1 tot en met locatie 7 opgeteld en locatie 6 tot en met 10. De totale score van de optelsommen geeft aan bij welke leeftijdsinterval het individu hoort.27 In bijlage 3, tabellen 20 en 21 staat aangegeven welke score bij

welke leeftijdsinterval hoort. De score van locaties 1 tot en met 7 en de score van locaties 6 tot en met 10 hoeven niet beide gebruikt te worden, mocht het niet mogelijk zijn. Helaas is deze methode niet te gebruiken als er locaties niet te beoordelen zijn. Echter als locaties 1 tot en met 5 ontbreken dan kan er alsnog voor gekozen worden om de locaties 6 tot en met 10 te gebruiken voor onderzoek. Dit geldt ook als locaties 8 tot en met 10 ontbreken. In dit geval worden alleen de locaties 1 tot en met 7 gebruikt.

2.2.4. Ante-mortem lichaamslengtebepaling

In deze paragraaf worden de methoden beschreven die toegepast zijn om deelvraag 7, Wat is de verhouding van de lichaamslengtes onder de skeletten uit het grafveld De Engk?, te kunnen bepalen. Voor het berekenen van de ante-mortem lichaamslengte zijn er twee methoden gebruikt. Deze methoden zijn beide gebaseerd op de lengte van de pijpbeenderen. Om te voorkomen dat de formules onnodig vaak ingevuld moeten worden op een rekenmachine, is ervoor gekozen een Excel bestand te maken waarin alle formules die bij onderstaande methoden horen in verwerkt zijn. Hierdoor is het mogelijk om enkel de lengte van een pijpbeen in te voeren om de ante-mortem lichaamslengte te berekenen. Daarnaast is het gebruikelijk om altijd een berekening te kiezen met de kleinste standaarddeviatie, zodat de uitkomst zo precies mogelijk is.

Breitinger

De methode die Breitinger heeft ontwikkeld is gebaseerd op blanke mannen uit Duitsland. Deze methode is dan ook niet geschikt om toe te passen op vrouwen. Deze methode maakt enkel gebruik van vier pijpbeenderen namelijk: humerus, radius, femur en tibia.28 Elk bot heeft een eigen formule waarmee de

lichaamslengte berekend kan worden. Voor de methode die door Breitinger ontwikkeld is, heeft hij vooral gekeken naar de methoden die in zijn tijd al bestonden en veelvuldig werden gebruikt. Breitinger geeft in zijn artikel aan dat hij de methoden en de kritiek op de diverse methoden gebruikt heeft als inspiratie om zelf een methode te ontwikkelen.29 Deze methode is toe te passen door de lange pijpbeenderen te

meten en de lengte in centimeters in te vullen in de formule die hoort bij het gemeten bot. Naast dat elk bot een eigen formule heeft, heeft elke formule een eigen standaarddeviatie. Om de lichaamslengte zo nauwkeurig te berekenen wordt er altijd gekozen voor de formule met de kleinste standaarddeviatie die mogelijk is.

Trotter en Gleser

Trotter en Gleser hebben een methode ontwikkeld waarbij alle pijpbeenderen worden onderzocht. In deze methode is enige onduidelijkheid over de tibia. In de verantwoording van de methoden geven Trotter en Gleser aan dat de tibia zonder de medial malleolus gemeten is, maar bij controle berekeningen blijkt dat de medial malleolus wel meegenomen zou moeten zijn. Verder is deze methode in meerdere stappen ontstaan. Zo hebben Trotter en Gleser in 1952 de eerste studie gepubliceerd. Vervolgens is er in 1958 een nieuwere versie verschenen en in 1970 heeft Trotter de meest recente versie gepubliceerd. 30

27 Meindl/Lovejoy 1985, 62 – 63. 28 Breitinger 1937, 269.

29 Breitinger 1937, 249.

(21)

In eerste instantie is deze methode ontwikkeld op basis van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog aan Amerikaanse zijde, die gesneuveld zijn rondom de Grote Oceaan. Deze collectie bestaat alleen uit blanke mannen die in de Verenigde Staten zijn geboren. Daarnaast is gebruik gemaakt van de Terry Collectie. De Terry collectie bestaat uit zowel blanke als afro-Amerikaanse individuen. Bij het meten van de pijpbeenderen is ervoor gekozen het gemiddelde te nemen van een set pijpbeenderen zoals bijvoorbeeld een linker femur en een rechter femur van hetzelfde individu.31

Bij de herziening van de methode in 1958 is de data set aangevuld met Amerikaanse mongoloïde, Mexicanen en Puerto Ricaanse mannen. Deze individuen waren militaire slachtoffers van de Koreaanse oorlog.32 Eveneens is ervoor gekozen om, in tegenstelling tot de eerdere methode uit 1952, bij een

set pijpbeenderen niet standaard het gemiddelde te gebruiken in de berekening, maar de botten ook individueel te gebruiken.33 Het grote verschil tussen de methode uit 1970 en de voorgaande versies is dat

sommige formules aangepast zijn.34

De methode die in dit onderzoek is toegepast is voornamelijk de methode uit 1970. De methode wordt op dezelfde manier als de methode van Breitinger toegepast zoals hierboven is uitgelegd.

2.2.5. Haksporen

Tijdens het onderzoek zijn er veel beschadigingen op botten gevonden. Na vervolgonderzoek met een vergrootglas en een microscoop bleek dat veel van de beschadigingen hak- of snijsporen zijn. Door middel van de microscoop is het mogelijk om deze sporen te onderscheiden van bijvoorbeeld vaatimpressies of beschadigingen door wortelgangen. Het verschillen tussen deze drie typen sporen wordt in het hoofdstuk “Interpretatie van haksporen” verder toegelicht. In dat hoofdstuk wordt verder gekeken wat de mogelijke oorzaak van de haksporen zouden kunnen zijn. Deze onderzoeksmethode is toegepast om deelvraag 9, Welke individuen hebben haktrauma’s uit het grafveld De Engk?, en deelvraag 10, Wat is de verklaring van de haktrauma’s op de skeletten uit het grafveld De Engk?, te kunnen beantwoorden.

2.3. Beeldmateriaal

Om met name de haktrauma’s beter in beeld te krijgen zijn er op verschillende manieren beeldopnames gemaakt. Alle botten met haktrauma’s zijn gefotografeerd vanuit vier verschillende positie: anterieur, posterieur, lateraal en mediaal ten opzichte van het lichaam in anatomisch verband. Daarnaast is van een selectie aan botten een 3D-scan gemaakt. Hierdoor kunnen de verschillende haktrauma’s vanuit verschillende hoeken bekeken worden en daarnaast kunnen haktrauma’s visueel duidelijker worden door het gebruik van filters over het model. Daarnaast zijn er foto’s gemaakt met de microscoop om verder in te kunnen zoomen op de haktrauma’s. Alle foto’s zijn in Photoshop opgemaakt. Deze methoden zijn toegepast om deelvraag 10, Wat is de verklaring van de haktrauma’s op de skeletten uit het grafveld De Engk?, te kunnen beantwoorden.

(22)

3. Archeologische context

3.1. Historische introductie

De locatie van Dorestad wordt al sinds de IJzertijd bewoond. De naam Dorestad is voor het eerst te zien op gouden munten uit 630 n. Chr. Op deze munten heeft muntmeester Maledinus ‘Dorestad fit’ laten slaan, wat zoiets betekend als ‘gemaakt in Dorestad’. De eerste vermelding van Dorestad komt uit 695 n. Chr. In dat jaar slaagde, na meerdere pogingen, koning Pepijn II van het Frankische Rijk erin koning Radbout te verslaan. Tot het jaar 695 n. Chr. was Dorestad in handen van de Friezen, aldus Willemsen (2018) op basis van historische en archeologische bronnen.35 In het onderzoek van Van Es/van Doesburg/

van Koningsbruggen (1998) staat beschreven dat ondanks de overwinning op koning Radbout het tot in 719 n. Chr. duurde (met het overlijden van Radbout) voordat de Franken volledige controle hadden over Dorestad.36

Willemsen (2018) beschrijft verder dat het succes van Dorestad vooral kwam door de strategische locatie waar de stad gelegen was. De stad was het meest noordelijke handelscentrum van het Frankische Rijk en er kruisten meerdere waterwegen bij de stad. Hierdoor werd Dorestad een centrum waar zowel Friese, Scandinavische en Frankische mensen samen kwam om te handelen. In 843, bij het sluiten van het Verdrag van Verdun, wordt Dorestad nog vermeld en als ‘hoofdprijs’ beschouwd. Echter ongeveer 100 jaar later in 943 is de naam Dorestad al verdwenen. 37

De bloeitijd van Dorestad is van 719 n. Chr. tot het moment dat de Vikingen aanvallen. Dorestad wordt rond 837 aangevallen. Koning Lodewijk de Vrome overwint de Vikingen vanuit Nijmegen. Bijna elk jaar zijn er Vikingaanvallen bij Dorestad. In 843 wordt de stad afbrand. Keizer Lotharius I sluit uiteindelijk een compromis met de Denen waardoor Dorestad van 850 bestuurd wordt door Deense elite, aldus Willemsen (2018).38

3.2. Bodemverstorende processen

Tijdens dit onderzoek is onder andere gekeken naar bodemverstorende processen, zeker naar aanleiding van het aantal haksporen in combinatie met de beenderdelving in de 19de eeuw (graven naar botten voor

kunstmest, zie 6.4. Beenderdelven).39 Helaas is er weinig informatie bekend over de bodemopbouw van

grafveld De Engk voor dat er werd opgegraven. Op de profieltekeningen zijn weinig tot geen beschrijvingen gedocumenteerd van de bodemopbouw. Daarnaast is onbekend welk profiel in put 44A beschreven is. Naast de profieltekeningen is er contact geweest met Jan van Doesburg van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Van Doesburg gaf aan dat alle documentatie bij het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) ligt inclusief de veldboekjes, maar dat de kans minimaal is dat er meer informatie te vinden is in de veldboekjes. In de tijd van de opgraving van het grafveld was het gebruikelijk om alle informatie op profieltekeningen te schrijven. Verder is er via internet onderzoek gedaan naar de bodemopbouw bij instanties als het DINOloket.40 Helaas waren hier geen gegevens van voor de opgraving van het grafveld

beschikbaar.

35 Willemsen 2018, 7.

36 van Es/van Doesburg/van Koningsbruggen 1998, 15 – 17. 37 Willemsen 2018, 7.

38 Willemsen 2018, 159 – 161. 39 van Es/Verwers 1973, 477 – 494.

(23)

Op basis van de profieltekeningen is te zeggen dat de bodem relatief onverstoord is. Het profiel is gelaagd zonder duidelijke doorkruisingen van bijvoorbeeld insteken te zien. Enkel vlak 1 ligt op basis van de hoogtemetingen nog in de bovenste, als recent aangemerkte, laag van het profiel. Algemeen bekend is dat de hoogtemetingen destijds minder accuraat waren dan vandaag ten dag. Daarnaast werden sporen en vondsten relatief snel als recent aangezien ten tijde van deze opgraving. Al met al is het onduidelijk of de bodem voor de opgraving nog intact was of verstoord, maar volgens de weinige informatie, hoe betrouwbaar dan ook, lijkt de bodem intact met uitzondering van vlak 1. Als er meer duidelijkheid was over de bodemopbouw en eventuele verstorende processen konden conclusies makkelijker gemaakt worden of juist uitgesloten. In dit geval is dat helaas dus niet het geval.

3.3. Positionering van de graven

De meeste individuen in dit grafveld lijken nog in situ te liggen. Deze individuen liggen oost-west georiënteerd in het grafveld. Alle in situ liggende individuen liggen op hun rug met een gestrekt lichaam. Daarnaast zijn bij enkele individuen resten van een grafkist gevonden. Deze grafkisten zijn zowel rechthoekig als trapezoïdevormig. De vorm van de grafkisten past in de late Merovingische periode.41 Een

aantal individuen hebben koperaanslag op de botten. Dit duidt erop dat er in ieder geval een koperen of bronzen object in het graf aanwezig was, helaas is niet bekend wat de objecten zijn. Daarnaast staan er op de vlaktekeningen vondstnummers aangegeven die niet bij botmateriaal horen. Echter waren de vondstboekjes tijdens dit onderzoek niet beschikbaar en is dus onbekend om wat voor vondsten het gaat. Wel is het noemenswaardig om te vermelden dat er betrekkelijk weinig aangetroffen is aan vondstmateriaal naast het skeletmateriaal. De positionering en het aantal vondsten lijken te duiden op christelijke begravingen. Dit past in het tijdbeeld als de individuen Franken betreft of inheemse mensen die door Franken zijn bekeerd.

(24)

4. Osteoarcheologisch onderzoek

Tijdens dit onderzoek zijn 56 vondstnummers onderzocht. Het aantal individuen is opgelopen tot een Minimal Number of Individuals (MNI) van 111. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het osteoarcheologisch onderzoek beschreven. Deze resultaten beschrijven de biologische identiteit (geslacht, leeftijd, lichaamslengte en pathologieën) van de individuen op basis van de onderzoeksmethode zoals beschreven in hoofdstuk: Methoden en technieken.

Van de 56 vondstnummers zijn in twee groepen in te delen: vondstnummers met primaire begravingen en losse botten. Er zijn 16 (28,6%) vondstnummers aangemerkt als primaire begravingen. Dit is gedaan op basis van de vlaktekeningen en in hoeverre er een gearticuleerd skelet of een deel van een gearticuleerd skelet getekend is. In deze groep bevinden zich 28 (25,2%) individuen. De overige 40 (71,4%) zijn aangemerkt als losse botten. In deze categorie bevinden zich vondstnummers die, volgens de vlaktekening, enkel bestaan uit een schedel of ander los bot of een cluster van botten. In deze categorie bevinden zich een MNI van 83 (74,8%). In de tabellen (tabel 1 en 2) hieronder is weergegeven welke nummers in welke categorie vallen en hoeveel individuen er per vondstnummer aanwezig zijn.

Context categorie Vondstnummer Aantal individuen Primaire begraving 5591 1 6524 3 6525 1 6536 3 6559 1 6730 2 6741 4 6745 1 6746 1 6747 1 6756 1 6767 1 6773 3 6779 2 6780 2 7067 1

(25)

Context categorie Vondstnummer Aantal individuen Losse botten 5593 1 5607 2 5609 2 5611 mni 5 5612 1 5613 1 5618 2 6523 4 6527 1 6528 1 6530 mni 6 6531 2 6532 1 6533 1 6534 1 6537 mni 3 6738 1 6539 1 6635 1 6720 4 6722 1 6724 2 6742 4 6748 2 6749 1 6750 1 6751 1 6752 mni 7 6753 3 6754 1 6762 1 6763 5 6765 4 6766 1 6770 1 6771 1 6772 2

(26)

Zoals hierboven beschreven is, zijn er minstens 111 individuen. In contexten met een verzameling losse botten (niet in anatomisch verband) zijn eerst per bot nummers uitgedeeld. Dit verschil komt door de zogenoemde complexe contexten in het grafveld. In het grafveld zijn een aantal vondstnummers geclassificeerd als complexe contexten doordat deze verstoord lijken te zijn. Aan de hand van de manier waarop de skeletten verpakt waren, was niet te achterhalen in hoever sommige botten één of meerdere individuen betrof. Daarnaast was op de vlaktekeningen te zien dat de context verrommelde graven betrof. Door middel van botten anatomisch te laten passen (bijvoorbeeld onderzoeken of een femur goed aansluit op een tibia of een linker en rechter femur die morfologisch op elkaar lijken) en te vergelijken met de vlaktekeningen konden er in de meeste gevallen een aantal individuen bepaald worden. Botten waarvan niet met zekerheid te zeggen valt of deze bij andere botten passen zijn individueel genummerd. Deze zogenoemde losse botten zijn niet als individuen meegeteld in de resultaten van geslacht en leeftijd maar wel in de resultaten van lengte en pathologieën. Dit geldt voor de vondstnummers 5611, 6537 en 6752. Vondstnummer 6530 betreft een andere situatie. Dit vondstnummer is op de veldtekeningen al aangeduid als losse botten. Bij dit vondstnummer is ervoor gekozen om alle botten een individueel nummer te geven en een MNI te berekenen. Het MNI komt uit op zes individuen en deze “zes individuen” zijn wel meegenomen in de resultaten van geslacht en leeftijd als leeftijd/volwassen onbepaald, maar voor de resultaten van de lengte en pathologieën is gekozen om de individuele nummers te gebruiken.

4.1. Geslachtsbepaling

Voor de geslachtsbepaling is gebruik gemaakt van de methoden van de WEA, zoals hiervoor genoemd. Daarnaast is, bij skeletten waarbij het toepassen van de methoden van de WEA niet mogelijk was, de lengte van pijpbeenderen vergeleken met skeletten waarvan wel al het geslacht bepaald was en de gegevens uit Panhuysen 2005. Van individuen waarbij de inschatting is gemaakt dat deze jonger dan 18 zijn is geen geslacht bepaald. Overigens is er bij een deel van de individuen het geslacht bepaald op inschatting van robuustheid. Deze individuen zijn in de resultaten meegenomen als onbepaald aangezien het geslacht niet door middel van een methode is vastgesteld. In figuur 2 zijn de uitkomsten van het onderzoek naar het geslacht weergeven. De resultaten zijn verdeeld in vier verschillende categorieën namelijk: Man (27), Vrouw (21), Niet volwassen (15), Volwassen onbepaald (48). De categorie Volwassen onbepaald bestaat uit een categorie waarbij het geslacht niet met zekerheid is vastgesteld. In sommige gevallen is er op de skeletformulieren wel een geslacht bepaald op basis van een inschatting op robuustheid van de botten en dus de bouw van het individu. Deze laatste categorie is ondergebracht bij Volwassen onbepaald. Hier is voor gekozen, omdat deze methode niet betrouwbaar genoeg is om een geslacht vast te stellen.

(27)

Zoals in de tabel te zien is, is het aantal mannen en vrouwen nagenoeg gelijk. Helaas is het lastig hier een conclusie aan te verbinden aangezien dit onderzoek maar een klein deel van het grafveld betreft. Als het grafveld verder onderzocht wordt kunnen de verhoudingen heel anders worden. Wel is zoals verwacht het aantal Volwassen onbepaald relatief hoog. Dit komt omdat het materiaal uit het grafveld, net als andere grafvelden rondom Dorestad, slecht bewaard is gebleven in de bodem. Hierdoor was in veel gevallen het geslacht niet te bepalen.

4.2. Leeftijdsbepaling

Voor het bepalen van de leeftijd zijn zoals eerder genoemd verschillende methoden gebruikt. De resultaten van de verschillende methoden zijn allemaal in dezelfde grafiek verwerkt. Om de data van de leeftijdsbepaling overzichtelijk te verwerken is ervoor gekozen om leeftijdscategorieën met een interval van tien jaar en met een interval van twintig jaar te maken. In de grafiek waarbij gebruik gemaakt is van intervallen van tien jaar zijn individuen waarbij de leeftijd, met de verschillende methodes, is geschat met een range van maximaal 15 jaar in de verschillende intervallen ingedeeld, dit betreft 31 (27,9%) individuen. Bij individuen waarbij de leeftijd een grotere range betreft zijn ingedeeld als leeftijd onbepaald. Hierdoor wordt er een onderscheid gemaakt tussen precieze leeftijdsbepalingen en minder precieze leeftijdsbepalingen. Omdat het aantal individuen waarvan de leeftijd bepaald is en de categorie waar de leeftijd niet van bepaald is dermate veel verschilt, is ervoor gekozen om de categorie leeftijd onbepaald niet mee te nemen in de tabel als kolom maar in de beschrijving van de tabel te noemen.

Individuen met een grotere leeftijdsrange dan 15 jaar zijn, samen met de individuen met een range kleiner dan 15 jaar, in de categorieën van twintig jaar verwerkt. Met de interval van 20 jaar is de leeftijd 59 (53,2%) individuen verwerkt in de tabel. Bij deze tabel is er eveneens voor gekozen om de categorie leeftijd onbepaald geen kolom te geven in de tabel. Bij deze tabel zou hetzelfde probleem ontstaan als bij de tabel met intervallen van tien jaar. Als een individu een leeftijdsinterval heeft van bijvoorbeeld 35 – 45, waarbij het individu in meerdere categorieën past, wordt het individu verdeeld over meerdere categorieën. In het geval van het leeftijdsinterval van 35 – 45 zal het individu als 0,5 tellen in de categorie 31 – 40 en in de categorie 41 – 50. Dit geldt ook voor de tabel met intervallen van twintig jaar.

(28)

Opvallend is het in verhouding hoge aantal individuen in de leeftijd van 11 – 20 jaar. Dit houdt in dat er in verhouding veel jonge mensen gestorven zijn in de periode van het grafveld. Daarnaast is het aantal ouderen (40+) laag. Dit duidt erop dat de lokale bevolking in die tijd gemiddeld vrij jong overleed. Helaas zijn dit aannames en kan dit niet met zekerheid vastgesteld worden omdat dit onderzoek over een deel van het grafveld gaat. Als het gehele grafveld onderzocht zou worden kunnen de verhouding anders worden.

4.3. Lichaamslengte

De lichaamslengtes zijn volgens de eerdergenoemde methoden berekend. Het kortste individu is een individu waarbij geen geslacht is toegekend. Bij dit individu komt de kortste lengte (vrouwelijke formules van Trotter en Gleser) uit op 158,3 cm. Het langste individu is een man met de lengte van 180,7 cm en is bepaald volgens de methode van Trotter en Gleser.

De gemiddelde lengte van mannen komt volgens de methoden van Breitinger uit op 175,7 cm en volgens de methode van Trotter en Gleser komt het gemiddelde uit op 177,7 cm. Voor vrouwen is alleen de methode van Trotter en Gleser mogelijk en daar komt de gemiddelde lengte van vrouwen uit op 167,3 cm. Voor deze gemiddelde per geslacht is ervoor gekozen om alleen de individuen mee te nemen waarbij ook een geslacht is toegekend aan de hand van de methoden uit het vorige hoofdstuk “Methoden en technieken” met betrekking tot geslachtsbepaling.

De gemiddelde lichaamslengtes uit het grafveld De Engk zijn groter dan de gemiddelde lengtes uit vroegmiddeleeuws Maastricht.42 Daarnaast zijn de lichaamslengtes eveneens vergeleken met het grafveld

van het Veilingterrein in Wijk bij Duurstede.43 In vergelijking met het Veilingterrein zijn de individuen uit

De Engk alsnog langer, maar het verschil is kleiner dan met Maastricht (tabel 3). In de tabel hieronder zijn de verschillende gemiddeldes met de verschillende onderzoeksmethoden vergeleken.

42 Panhuysen 2005, 168 – 170. 43 Panhuysen 2012, 433 – 441.

Fig. 4 Verhouding op basis van leeftijd met interval van 20 jaar, leeftijd onbepaald (n=52/46,8%).

De Engk Maastricht Veilingterrein Breitinger 1937 (man) 175,7 (n=6) 172,8 (n=43) 175,8 (n=2)

Trotter 1970 (man) 177,7 (n=6) 175,2 (n=43)

-Trotter & Gleser 1958 (man) - 175,8 (n=43)

-Trotter 1970 (vrouw) 167,3 (n=2) 161,7 (n=53)

-Trotter & Gleser 1958 (vrouw) - - 165,2 (n=4)

(29)

Voor het lengteverschil kunnen meerdere verklaringen gegeven worden. Denk hierbij aan het dieet en hygiëne waardoor mensen minder snel ziek worden, wat weer kan leiden tot een betere ontwikkeling. Daarnaast kan het zijn dat de individuen uit grafveld De Engk een andere etnische achtergrond hebben ten opzichte van Maastricht en het Veilingterrein. Wel moet er rekening gehouden worden dat de aantallen van De Engk en het Veilingterrein op dit moment te laag zijn om een conclusie te trekken voor dit verschil in lengte. Daarnaast zou er door middel van isotopenonderzoek het dieet en de afkomst van de individuen onderzocht kunnen worden om een verklaring te kunnen geven.

4.4. Pathologieën, niet-metrische variaties en fysieke trauma’s

Tijdens het onderzoek zijn verschillende pathologieën, niet-metrische variaties en fysieke trauma’s waargenomen op de individuen. Echter ligt de focus van dit onderzoek alleen op de fysieke trauma’s, om de haktrauma’s te onderzoeken en verklaren. Naast de haktrauma’s zijn ook de fracturen in dit onderzoek uitgelicht, omdat deze een verklarende rol kunnen spelen. Hierdoor is de keuze gemaakt dat de overige pathologieën en niet-metrische varianten alleen in bijlage 4 verder uitgewerkt zijn. Echter is hieronder wel in een tabel (tabel 4) weergegeven welke pathologieën, niet-metrische varianten en fysieke trauma’s voorkwamen en hoe vaak deze voorkwamen in dit onderzoek. De fysieke trauma’s worden in het volgende hoofdstuk uitgebreid behandeld.

Pathologie Aantal individuen

onderzocht Aantal individuengediagnostiseerd gediagnostiseerdpercentage Pathologieën

Periostitis 99 14 14,1%

Cribra orbitalia 31 5 16,1%

Meningitis 43 5 11,6%

Maxillaire sinusitis 21 4 19,0%

Degenerative Disc Desease 17 4 23,5%

Osteomalacie 99 3 3,0%

Peripheral osteoartritis 22 3 13,6%

Schmorl’s node 17 2 11,8%

Avulsion fracture 17 1 5,9%

Diffuse Idiopathic Skeletal Hyperostosis 22 1 4,5%

Neoplasm 43 1 2,3%

Osteomyelitis 99 1 1,0%

Ziekte van Legg-Clavé-Perthes 16 1 6,3%

Niet metrische varianten

Foramen van Huske 32 2 6,3%

Fysieke trauma’s

Haktrauma 111 36 32,4%

Fractuur 111 4 3,6%

Gebitspathologieën

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Engeland wordt iemand die de leeftijd van 100 jaar bereikt, aangeduid met de titel centenarian.. Er zijn maar weinig mensen die

In Engeland wordt iemand die de leeftijd van 100 jaar bereikt, aangeduid met de titel centenarian.. De kans om centenarian te worden is echter niet erg groot, ook niet als je al

Figuur 8a en 8b tonen het onderzoeks- en verwijsprotocol voor DDH bij kinderen vanaf 7 maanden oud.. JGZ-richtlijn

borstvoeding dan moeders die geen opleiding volgen of die niet schoolgaand zijn. wel 4a Moeders die door hun partner gesteund worden, geven langer uitsluitend borstvoeding

Er zijn 17 negatieve beschikkingen door de klantmanager schuldhulpverlening afgegeven; dat wil zeggen dat 17 klanten niet werden toegelaten tot de reguliere schuldhulpverlening

Figuur 2a toont de ratio mannelijke slachtoffers per 100.000 inwoners van de afgelopen 25 jaar opgedeeld in de leeftijdscategorieën jongeren (jonger dan 20 jaar), jongvolwassenen

Sparen voor zorgverlof, ouderschapsverlof, studieverlof of een buffer voor arbeidsongeschiktheid worden door alle respondenten minder vaak genoemd, zoals te zien is in tabel 1..

7:658 BW moet een werkgever zorgen voor een veilige werkplek en deze zorgplicht ziet niet alleen op fysieke schade, maar ook op psychische schade.. Op grond