• No results found

Jaarrede Levelt: Bouwen aan de kennisinfrastructuur mondiaal en nationaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarrede Levelt: Bouwen aan de kennisinfrastructuur mondiaal en nationaal"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

W.J.M. Levelt

Bouwen aan de kennisinfrastructuur

mondiaal en nationaal

Jaarrede van de president van de

Koninklijke Nederlandse

Akademie van Wetenschappen

uitgesproken op 10 mei 2004

(2)

BOUWEN AAN DE KENNISINFRASTRUCTUUR -

MONDIAAL EN NATIONAAL

Op 5 februari j.l. werd in New York door Bruce Alberts aan secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties het rapport aangeboden Inventing a Better Future: a strategy for building

worldwide capacities in science and technology, waarover straks meer. Bruce Alberts is niet alleen

president van de National Academy of Sciences, maar ook, samen met Goverdhan Mehta uit India, co-chair van de Inter Academy Council (IAC). Onze Akademie is de gastvrouw van deze Council en heeft zich sinds het oprichtingsjaar 2000 grote inspanningen getroost om die organisatie een vliegende start te geven, met Albert Koers als executive director aan het stuur. En dat is ook uitzonderlijk goed gelukt.

Twee weken voor de aanbieding van deze eerste IAC-studie vergaderde de Council hier in het Trippenhuis. Op de agenda stond onder andere het implementatietraject voor de aanbevelingen in het juist genoemde rapport. Ook werden de resultaten besproken van de tweede, inmiddels ook afgeronde studie over de agrarische voedselproductie in Afrika, welke onder leiding van Rudy Rabbinge, voorzitter van onze Biologische Raad, werd uitgevoerd. Andere agendapunten betroffen de in de startblokken staande studies over duurzame energie en de door onszelf geïnitieerde studie Women for

Science. Nieuw was een door UNESCO voorgesteld onderzoek naar de natuurlijke World

Heritage-sites.

De Inter Academy Council is in feite het science for policy-orgaan van de Inter Academy Panel (IAP), de wereldwijde organisatie van Science Academies, die thans zo'n negentig leden kent. Sinds enkele maanden is onze Akademie lid van de kleine Executive Board van deze Inter Academy Panel.

Waarom begin ik mijn jaarrede met de vermelding van dit alles? Het is omdat thans wereldwijd de academies, als in een stroomversnelling, betrokken raken bij de inzet van wetenschappelijke en technologische expertise voor een betere wereld. Nieuw zijn de snelle mondialisering van die inzet en het besef dat onze problemen gedeelde problemen zijn, die een gezamenlijke aanpak vergen. De KNAW is in bijzondere mate betrokken bij deze mondialisering en het is een goede exercitie om vandaag mede vanuit dat perspectief te kijken naar onze taken als Akademie en hoe we daar het laatste jaar mee zijn omgesprongen.

Keren we daarvoor eerst terug naar het rapport Inventing a Better Future. Het formuleert, in de woorden van de UN Press briefing, een algemene, op het eerste gezicht bijna triviale aanbeveling:

'...that a nation develop an S&T strategy - one that reflects local priorities and specifies available funding – in consultation with that country's science, engineering, medical, and industrial communities. Each nation's strategy should include support for basic science, education, and training that will allow to achieve local competence in selected areas of national priority.'

Maar zo triviaal is die aanbeveling niet. Het rapport toont met alarmerende cijfers aan dat: 'Business-as-usual will leave an ever-growing gap between 'have' and 'have-not' nations. [...]. The current disparity is likely to grow even wider as the industrialized nations continue to master the tools of science and invention, vastly outspend the developing nations in research and development (R&D), and even capture some of the developing

nations' most precious human resources for their own use.' (mijn cursivering)

Volgens het rapport kan die wereldwijde impasse alleen worden doorbroken door in te zetten op lokale science and technology capacity building. Ik zal die term hier vertalen met 'opbouwen van de kennisinfrastructuur' of kortweg 'kennisopbouw'. Het gaat dan om het hele stelsel van basisonderwijs tot expertisecentra en van franchiseachtige kennisgestuurde onderneminkjes in plattelandsdorpen tot efficiënt functionerende academies die de overheid adviseren. De academies in de wereld krijgen in het rapport een belangrijke rol toebedeeld bij het ontwikkelen van zulke nationale strategieën. Het gaat hier in de eerste plaats om ontwikkeling van binnenuit. Die zal er overal anders uitzien, maar er

(3)

bestaat toch al een aantal succesvolle modellen voor. Ik ben afgelopen twee jaar getuige geweest van een markante bewustwording op dit punt binnen academies van de Inter Academy Panel, namelijk dat de internationale wetenschappelijke gemeenschap hier de handen ineen moet slaan. Zo assisteert IAP, met succes, bij het opzetten van nieuwe en effectieve academies in vaak uiterst behoeftige

ontwikkelingslanden. De Gates Foundation heeft net twintig miljoen dollar ter beschikking gesteld voor de opbouw, de empowerment, van academies in Afrika.

De KNAW heeft het afgelopen jaar niet stilgezeten op het gebied van kennisopbouw. Op internationaal terrein is, zoals opgemerkt, onze positie in dezen bijzonder en ik laat graag een paar zaken de revue passeren. Maar ook binnenslands heeft de kennisopbouw het afgelopen jaar zeer onze aandacht gehad; ook daarover zal ik graag een paar opmerkingen maken.

Wetenschappelijke kennisinfrastructuur – internationaal

Sinds 1995 draagt de KNAW de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het tussen de Indonesische en Nederlandse regering overeengekomen Scientific Programme Indonesia-The Netherlands (SPIN). De doelstelling van SPIN is langlopende onderzoekssamenwerking tot stand te brengen. Het gaat hier natuurlijk vooral om kennisopbouw, met name het opleiden en trainen van jonge mensen. Er is in dit programma ruim 23 miljoen euro omgegaan. Het afgelopen jaar heeft onze Indonesië-commissie de resultaten van dit programma diepgaand geanalyseerd. Voor elk van de vijf programmaonderdelen: sociale wetenschappen, Islamstudies, medische wetenschappen,

biotechnologie en wiskunde hebben onze commissieleden site visits uitgevoerd. Tevens hebben we in Jakarta een zowel van Indonesische als van Nederlandse zijde zeer drukbezochte zogenaamde Open Science Meeting georganiseerd over de Indonesisch-Nederlandse wetenschappelijke samenwerking.

Dat alles heeft geresulteerd in een evaluatierapport dat wij aan de minister van OCW hebben aangeboden. Het programma is, ook in internationale vergelijking met andere

samenwerkingsprogramma's, succesvol geweest in het opbouwen van duurzame

onderzoeksnetwerken. Er is flink geïnvesteerd in bij het onderzoek betrokken jonge onderzoekers en er is een hoopgevende opgaande lijn in gezamenlijke internationale publicaties. Ook zijn er

aanzienlijke praktische resultaten geboekt, met name ten aanzien van de behandeling van infectieziekten.

Het evaluatierapport bepleit voortzetting en uitbreiding van dit programma vanaf 2005. Wij bepleiten, het advies van IAC volgend, het opzetten van twinning arrangements, gerichte samenwerking met expertisecentra die reeds een kritische massa hebben in Indonesië; dat maakt lokaal gestuurde kennisopbouw mogelijk. Hierbij betrekken wij sinds kort ook de Indonesische Academie van Wetenschappen, waarvan president en vice-president hier onlangs voor een dag van intensief overleg op bezoek zijn geweest. In die expertisecentra kunnen meer duurzame en stabiele research- en trainingfaciliteiten worden opgezet voor jonge Indonesische onderzoekers dan nu meestal het geval is.

Ook nog in 2003 heeft de KNAW het voorzitterschap aanvaard van de Joint Working Committee (JWC) die op initiatief van het ministerie van OCW en het ministerie voor Wetenschap en

Technologie in Indonesië, en in samenwerking met NWO en VSNU, is opgezet om in den brede de wetenschappelijke samenwerking tussen Indonesië en Nederland te bevorderen. Inmiddels heeft die commissie tweemaal in Jakarta vergaderd. Mijns inziens kan de JWC een belangrijk instrument worden in het licht van de aanbevelingen in het IAC-rapport. Ook hierbij gaat nu de Indonesische Academie van Wetenschappen betrokken worden. Kortom, er is het afgelopen jaar een ideale uitgangspositie gecreëerd om de rol van wetenschapsmakelaar te vervullen in de samenwerking met Indonesië die het ministerie van OCW voor de KNAW heeft voorzien. Het KNAW-bestuur vertrouwt er dan ook op dat de voorgenomen korting op het Indonesiëbudget voor de komende jaren zal worden teruggedraaid.

Ons China-programma vindt zijn oorsprong in het bezoek dat onze eerste president Casimir in 1978 al aan China bracht. Sinds 1992 worden de OCW-fondsen voor wetenschappelijke samenwerking met China door de KNAW beheerd. Onze actieve China-commissie beoordeelt samenwerkingsprojecten met Chinese partners. Een van deze partners is de Chinese Academy of Sciences (CAS), een van 's werelds grootste onderzoeksorganisaties met 108 onderzoeksinstituten. Deze CAS staat onder leiding

(4)

van de vooruitstrevende president Lu Yongxiang, die ook een actief lid is van de Inter Academy Council. In het reguliere China-programma is sinds 1992 rond 6 miljoen euro besteed en met aanzienlijk succes, zoals de evaluatie die we in 2003 uitvoerden, heeft uitgewezen.

Inmiddels heeft OCW ons de mogelijkheid gegeven om naast dit reguliere programma een ambitieus en in de wereld uniek programma te ontwikkelen op het gebied van de

materiaalwetenschappen, de biotechnologie, de drugs research en de milieuwetenschappen: het Programma Strategische Allianties (PSA). Het doel van dit PSA-programma is, weer geheel conform de aanbevelingen van het IAC-rapport, te komen tot langdurige strategische samenwerking met een of twee vooraanstaande Chinese expertisecentra. Dat kunnen broedplaatsen worden voor echt duurzame lokale kennisopbouw, met name door het kweken van een jonge Chinese onderzoekselite die het eigen land kan gaan dienen. Ook hier dus weer het twinning-idee, maar nu met een aanzienlijke diepte-investering. De Nederlandse bijdrage aan dit programma wordt vanuit Chinese zijde gematcht. Er zal een totaal bedrag omgaan van circa 35 miljoen euro.

In de herfst van 2003 zijn wij, na een uitvoerige selectieprocedure, die zowel aan Chinese als aan Nederlandse zijde was uitgevoerd, in een gezamenlijke expertmeeting in Peking tot selectie van de eerste vijftien samenwerkingsprojecten gekomen. Deze besluitvorming is op maandag 12 januari 2004 in Peking gezamenlijk ondertekend en publiek gemaakt, in aanwezigheid van de ministers Van der Hoeven en Liu. Het betreft zeven samenwerkingsprojecten met CAS-instituten, zes met universitaire instituten en twee met instituten van de Agricultural Academy.

Bij dat bezoek van de minister aan China hebben we constructieve gesprekken gevoerd met al onze partners in de samenwerking. Tevens bleek ons toen dat niet minder dan 3 procent van de Chinese studenten die naar het buitenland worden uitgezonden, naar Nederland komt. Dat is

uitzonderlijk veel voor ons kleine land. Ik verwacht bovendien een sterke toename hiervan, omdat de hoofdstroom richting Verenigde Staten door de visacrisis daar aan het opdrogen is. De stroom Chinese studenten naar de Verenigde Staten is thans nog maar 24 procent van de instroom vóór 11 september 2001. Als er op dit moment ergens in Europa goede wetenschappelijke netwerken met China kunnen worden opgebouwd, dan is het hier in ons eigen land, vooral als we eens moeite zouden doen om de beste Chinese studenten hierheen te halen. Deze rooskleurige uitgangspositie maakt het des te onbegrijpelijker dat nog geen jaar geleden de Adviesraad voor het Wetenschaps- en

Technologiebeleid (AWT) een advies uitbracht waarin wordt bepleit het China-programma te stoppen en onze samenwerking met China nog slechts via Europese fondsen te laten verlopen.1 Wij hebben tegen dat advies, samen met NWO, krachtig protest aangetekend; het is gelukkig ook bij de minister slecht gevallen.

Een wereldwijde belemmering bij de opbouw van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs is de ontoegankelijkheid van wetenschappelijke publicaties. Nederland is het uitgeversland bij uitstek, maar ik ben nogal eens onderhevig aan plaatsvervangende schaamte wanneer ik in Indonesië, China of andere ontwikkelingslanden geconfronteerd word met het feit dat de elektronische versies van die in Nederland uitgegeven wetenschappelijke tijdschriften over het algemeen niet beschikbaar, want onbetaalbaar zijn. De World Health Organization (WHO) en de Food And Agriculture Organization of the United Nations (FAO) hebben in 2002 en 2003 met veel tamtam het Health InterNetwork Access to Research Initiative (HINARI)-programma en het Access to Global Online Research in Agriculture (AGORA)-programma geïntroduceerd, die voorzien in gratis toegang tot medische, respectievelijk agrarische tijdschriften, mits het per capita inkomen in een land minder is dan 1000 dollar per jaar. Dat is echt genereus van de uitgevers! Het criterium sluit namelijk landen zoals China, India, Indonesië, Thailand en Maleisië uit. En alle andere wetenschappelijke tijdschriften blijven voor elk ontwikkelingsland ontoegankelijk.

Deze wantoestand hebben wij, onderzoekers, zélf in de hand gewerkt. Wíj doen het onderzoek, wíj schrijven de artikelen, wíj doen de peer reviews, wíj bemannen de redacties en wíj staan onze auteursrechten af aan de uitgevers die ermee op de loop gaan. We kunnen vaak niet meer bij de publicaties komen die we zélf met de steun van publieke fondsen geschreven hebben en we laten onze vakgenoten in ontwikkelingslanden al helemaal in de kou staan. Het is hoog tijd dat deze impasse wordt doorbroken. Zo spoedig mogelijk moeten we overstappen naar een systeem van open access-publicatiemedia en open access-archieven. Dat vereist een mentaliteitsverandering bij ons,

(5)

wereldwijde inzet van academies en wetenschappelijke vakorganisaties. De KNAW heeft een adviescommissie ingesteld om deze open access-problematiek te analyseren.

Ook in Europa staat de opbouw van de wetenschappelijke kennisinfrastructuur midden in de belangstelling. Het naderende voorzitterschap van de Europese Commissie heeft die problematiek zelfs heel dicht bij huis gebracht. De minister van OCW heeft onze Akademie nauw betrokken bij het overleg over de opbouw van de European Research Area (ERA). Samen met NWO en VSNU hebben wij op 18 februari 2004 in deze zaal een succesvolle voorlichtingsbijeenkomst over de ERA belegd, waar de minister haar eigen inzet voor het voorzitterschap uit de doeken heeft gedaan. Met name de oprichting van een European Research Council heeft zij hoog in haar vaandel geschreven voor de periode van het Nederlandse EU-voorzitterschap. De levendige discussie maakte echter één ding zeer duidelijk: de Nederlandse wetenschappelijke wereld is allerminst eenstemmig over de plaats die zij voor zichzelf wil gaan opeisen binnen de nu snel in opbouw zijnde ERA. Graag zal de Akademie, samen met de zusterorganisaties, deze gedachtevorming verder bevorderen. Op initiatief van onze Commissie Biochemie en Biofysica (CBB) zal er tijdens het Nederlandse voorzitterschap een internationale conferentie worden gehouden over wetenschap in het basisonderwijs onder de pakkende titel Science is primary. Ik kom daar straks op terug.

Via ALLEA, de associatie van Europese academies, dat haar hoofdkantoor hier in het Trippenhuis heeft, zijn wij extra betrokken bij kwesties van kennisopbouw in Europa. Zo heeft ALLEA onlangs een helder en goed ontvangen advies uitgebracht over hoe de nieuwe landen in de Europese Unie bij de in oprichting zijnde European Research Council betrokken kunnen worden, zonder concessies te doen aan de excellentie van het onderzoek. Dit hoeft de kennisopbouw in die landen geenszins te belemmeren, integendeel.

Gezien het snel toenemend belang van deze internationale betrokkenheid van de Akademie, en in het licht van onze strategienota, waarover straks meer, hebben wij een commissie ingesteld onder voorzitterschap van collega Van der Vliet met als opdracht een herijking uit te voeren van het KNAW-instrumentarium voor internationale samenwerking.

Wetenschappelijke kennisinfrastructuur – nationaal

Keren we nu naar de kennisopbouw op onze eigen Nederlandse bodem. Nog maar een jaar geleden constateerde ik hier dat het instandhouden en verder ontwikkelen van onze kenniscultuur schitterden door afwezigheid in zowel de regeringsverklaring als in de troonrede. Wat dat betreft zijn we inmiddels gelukkig in veel beter vaarwater terechtgekomen. Kennis en innovatie staan weer op de politieke agenda. Op aandrang van onze manifestpartijen is er een Innovatieplatform aan het werk gegaan onder leiding van minister-president Balkenende. Ook de media besteden aanzienlijk meer aandacht aan onderwijs, wetenschap en technologie dan we sinds lang gewend waren. Met vreugde constateren we dat de 800 miljoen euro van het ICES-KIS-programma voor de wetenschap behouden zijn gebleven en inmiddels zijn uitgezet, daarbij in vrijwel alle gevallen de kwaliteitsadviezen volgend van de daarvoor ingestelde KNAW-commissie. Ook gaan nu langzaam maar zeker de lang door ons bevochte extra 100 miljoen euro structureel voor de tweede geldstroom beschikbaar komen, en nog eens 85 miljoen euro voor andere programma's in het domein van kenniswerkers. Dat betekent overigens geenszins dat er nu opeens in totaal meer geld beschikbaar is voor de opbouw van onze wetenschappelijke kennisinfrastructuur. Integendeel. De onderzoeksuitgaven van andere

departementen dan OCW zijn drastisch gereduceerd, hetgeen leidt tot flinke personeelsreducties binnen de universiteiten. Wat met de ene hand op termijn wordt gegeven, wordt met de andere zonder termijn teruggehaald.

Evenmin moeten we ons verheugen over de soms grove eenzijdigheid die sommige opinieleiders aan de meningsvorming bijdragen. De hemel behoede ons, bijvoorbeeld, voor de kennis-, kunde-, kassacultuur die dezer dagen soms luidruchtig wordt aangeprezen. Wetenschappers als

seizoenarbeiders voor de industrie. Als iets niet wetenschappelijke innovatie stuurt, dan is het het rinkelen van de kassa. Bij mijn weten is geen enkele klassieke natuurwetenschappelijke ontdekking, geen enkele belangrijke vergelijking of theorema, geen enkele invloedrijke taalkundige of historische theorie, geen enkel diep inzicht in de evolutie van het leven of in het functioneren van de menselijke hersenen en de menselijke geest verkregen dankzij financiële druk. Dat is niet hoe wetenschap

(6)

bedreven wordt. Het kan alleen maar averechts werken onze universiteiten 'af te rekenen', zoals dat zo fijntjes heet, op kortademig kassavullend onderzoek.

Wat heeft de Akademie het afgelopen jaar kunnen bijdragen aan de kennisopbouw in Nederland? Het belangrijkst is zonder enige twijfel, zowel in publicaties als in de vorming van een nieuwe jonge elite, de bijdrage die door onze eigen onderzoeksinstituten is geleverd. Daarover zal ik echter deze keer niet berichten. Volgend jaar zal het veel sprekender zijn wat onze onderzoekers, nieuwe directeurenraad en nieuwe directie aan creatief élan hebben weten te ontwikkelen binnen de KNAW-onderzoekorganisatie. Die nieuwe directie is er overigens en zij is compleet, zij het pas sinds kort. We kunnen buitengewoon trots zijn op dit team.2

Samen met nog eens veertien belangrijke zusterorganisaties in het land33, hebben wij meer tijd dan ons lief was, gestoken in de vernieuwing van het tweede faseonderwijs. Die partners hebben aanzienlijke overeenstemming bereikt over omvang en inrichting van de vier profielen in het

voortgezet onderwijs. Maar wij kregen te maken met een hevig tegenstribbelend ministerie dat slechts schoorvoetend en onder stevige en herhaalde druk van de Kamer de omvang van de profielen

instandhield en bereid was profielcommissies in te stellen. Uitgeklede profielcommissies bleek ons recentelijk. Die mogen, volgens de door het ministerie geformuleerde taakomschrijving, vóór 1 januari 2005 de gestelde Kamervragen beantwoorden en dan verdwijnen. Wat een verkwisting! We hebben de beste mensen uit onderwijs en wetenschap klaar staan om de vernieuwing van het tweede-faseonderwijs te sturen en vorm te geven tot het in 2007 wordt ingevoerd. Opnieuw hebben wij ons onlangs met de vijftien partijen in een dringend schrijven gewend tot minister en Kamer. Laat toch zonder uitstel de vernieuwingen in het onderwijs, zoals ingezet door onze Biologische Raad (BR), onze Raad voor Aarde en Klimaat (RAK), onze Raad voor Natuur- en Sterrenkunde (RNS), de Commissie-Van Koten, de Nederlandse wiskundigen, neerlandici, historici, implementeren binnen de samenhang van de profielen! Dat is bouwen aan de kennisinfrastructuur van morgen.

Maar ook die van overmorgen begint onze aandacht te krijgen. De interesse in hoe de wereld in elkaar zit en hoe dat zo gekomen is, ligt bij de kinderen van de basisschool nog voor het opscheppen. De vermelde actie van onze Commissie Biochemie en Biofysica heeft ertoe geleid dat onze Akademie nu, samen met ervaren partners, betrokken raakt bij een landelijk initiatief, om het vragende,

onderzoekende, nieuwsgierige, toetsende, ontwerpende schoolkind te helpen om de kleine wetenschapper te worden die het eigenlijk al is, en dat niet alleen voor bèta en techniek.

Dankzij de inzet van velen hebben onze Raden ook afgelopen jaar weer markant bijgedragen aan de kennisopbouw in dit land. Als voorbeelden noem ik de wetenschapsverkenningen op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde , op het gebied van de natuurkunde van de levende materie en op dat van de biogeologie.

De Sociaal-Wetenschappelijke Raad heeft een belangrijk advies uitgebracht over de noodzaak een nationaal data-archief op te bouwen voor onderzoekers uit de sociale en geesteswetenschappen. Inmiddels hebben we met NWO overeenstemming bereikt over de oprichting van wat enigszins swingend 'DANS' zal gaan heten (Data Archiving & Networked Services). Daarin zal, bij opheffing van NIWI-KNAW, een deel van diens informatiediensten opgaan. Binnenkort zal ons convenant in aanwezigheid van de ministers van OCW en EZ worden ondertekend. Zonder onze nieuwe, voortvarende directie was dit alles niet zo snel totstandgekomen.

Voorts hebben we de Nederlandse kennisinfrastructuur afgelopen jaar voor het eerst gediend met de accreditatie van tweejarige research master-opleidingen in de humaniora, sociale wetenschappen en biomedische wetenschappen.

En dan waren er de verheugende momenten waarop de menselijke kennisinfrastructuur wel heel concreet in beeld komt, de benoeming van de vijf nieuwe Akademiehoogleraren Hans Duistermaat, Ron de Kloet, Tijn Kortmann, Rutger van Santen en Andrew Tanenbaum. Zij zijn twee weken geleden in de Tinbergenzaal geïnstalleerd.

Tot mijn vreugde hebben de afdelingen ingestemd met de oprichting van wat is gaan heten De

Jonge Akademie, naar het voorbeeld van de succesvolle Die Junge Akademie van Leopoldina en

Berlin-Brandenburgische Akademie der Wissenschaften en van het Frontiers of Science-programma van de Amerikaanse National Academy of Sciences. Zet vijftig hoogbegaafde jonge onderzoekers bij elkaar die graag over de grenzen van hun vak heenkijken, voorzie ze van een aantal faciliteiten en

(7)

vrijheid van handelen en de fantasie is aan de macht met zeer verrassende resultaten, zo is de ervaring bij onze oosterburen.

De uiteindelijke basis voor het wel en wee van deze Akademie ligt tenslotte bij haar reguliere leden. Er is ons Bestuur afgelopen jaar veel aan gelegen geweest de kennis en toewijding van die leden aan te spreken. De belangrijkste algemene exercitie in dat opzicht is geweest de voorbereiding van ons tussentijdse Strategische Plan.

Op grote schaal zijn we daarbij geholpen door Afdelingen, Secties, Raden en individuele leden. Het was een unieke gelegenheid om gezamenlijk de inzet van deze Akademie voor de

wetenschapsbeoefening over de volle breedte expliciet te maken. Vrijwel alle onderwerpen die ik in deze jaarrede heb aangeroerd zijn onderwerp van discussie geweest. Dat geldt met name ook voor onze toenemende betrokkenheid bij de inzet van wetenschappelijke expertise voor een betere wereld, het internationale perspectief waarmee ik deze rede opende. Dat die Akademie-brede discussie geslaagd is, vervult me met dankbaarheid.

Ik moge eindigen met een historische opmerking. Een eeuw geleden speelde zich een markante periode van kennisopbouw in Nederland af. Nooit is de Nederlandse wetenschap zo zelfbewust geweest als in de periode die we nu De Tweede Gouden Eeuw noemen, toen de Nederlandse geleerden (overigens allemaal Akademieleden), Nobelprijs na Nobelprijs wonnen. Over deze bloeiperiode verschijnt precies vandaag het boek De Akademie en De Tweede Gouden Eeuw, het zesde deel in de reeks geschiedschrijving KNAW.

1

Het advies was nog algemener. Ook bilaterale samenwerking met Rusland en Hongarije diende te worden gestopt. Slechts Indonesië werd een status aparte toebedeeld.

2

Bestaande uit drs. C. Moen (directeur algemene zaken), dr. R. Jongerius (directeur bedrijfsvoering), prof. dr. W. van den Akker (directeur geestes- en sociale wetenschappen) en prof. dr. W. Hoekstra (directeur

levenswetenschappen). 3

Behalve KNAW zijn dat VNO-NCW, VSNU, HBO-Raad, NWO, TNO, KIVI, NVON, NVVW, Bèta-Federatie, Wiskundig Genootschap, Boze Beta's, NIRI, KNCV, Nederlands Platform Natuurkunde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of the study was to determine the anthropometric profile, body composition, physical fitness and executive cognitive functioning (ECF) of elite male

Publisher’s PDF, also known as Version of Record (includes final page, issue and volume numbers) Please check the document version of this publication:.. • A submitted manuscript is

Publisher’s PDF, also known as Version of Record (includes final page, issue and volume numbers) Please check the document version of this publication:.. • A submitted manuscript is

Om ook in de toekomst grip te krijgen (en houden) op de openbare ruimte die nog moet worden aangelegd (bijvoorbeeld in nieuwbouw locaties) is het van belang dat er een

Opgemerkt wordt dat door de immobilisatie van nikkel en koper niet goed valt te bepalen hoeveel van deze metalen uiteindelijk kunnen vrijkomen bij het oplossen van olivijn

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons

Teneinde een eventuele belemmering hiervan voor bedrijfsoverdrachten te voorkomen wordt voorgesteld om per 1 januari 2005 de bedrijfsopvolgingsregeling te verruimen door

Sprenger van Eijk, Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk